• No results found

Training voor terrorisme : Artikel 134a Sr: de strafbaarstelling van het deelnemen en meewerken aan training voor terrorisme

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Training voor terrorisme : Artikel 134a Sr: de strafbaarstelling van het deelnemen en meewerken aan training voor terrorisme"

Copied!
42
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Training voor terrorisme

Artikel 134a Sr: de strafbaarstelling van het deelnemen en meewerken aan training voor terrorisme.

Masterscriptie door Benjamin Grünfeld.

Universiteit van Amsterdam.

Mastertrack: Strafrecht.

Begeleider: dhr. prof. mr. T. Blom.

(2)

1

Inhoudsopgave

Inleiding ... 2

1. Aanleiding tot strafbaarstelling deelnemen en meewerken aan training voor terrorisme ... 6

1.1 Verdrag van de Raad van Europa ter voorkoming van terrorisme ... 6

1.2 Kaderbesluit tot wijziging van het Kaderbesluit 2002/475/JBZ inzake terrorismebestrijding 6 1.3 Parlementaire geschiedenis ... 7

2. Materieelrechtelijke inhoud van artikel 134a Sr ... 10

2.1 Wat zijn terroristische misdrijven? ... 10

2.2 Opzet ... 11

2.3 Overige delictsbestanddelen ... 13

2.4 Poging, voorbereiding en deelneming ... 15

3. Jurisprudentieel kader van artikel 134a Sr ... 17

3.1 Waar plaatsen we artikel 134a Sr: de eerste ronde ... 17

3.2 Tweede ronde: gerechtshof Den Haag roept rechtbank terug ... 19

3.3 Rechtbank Den Haag (Maher H.) ... 22

3.4 Context-zaak ... 24

3.5 Een ‘niet-trainingsactiviteit’ leidt tot ontslag van alle rechtsvervolging ... 24

3.6 Bekrachtiging Hoge Raad ... 25

3.7 Verhouding ten opzichte van artikel 96 lid 2 Sr ... 26

3.8 Conclusie op basis van de jurisprudentie ... 27

4. Toetsing van artikel 134a Sr aan het legaliteitsbeginsel en de vrijheid van informatie ... 29

4.1 Legaliteitsbeginsel (artikel 7 EVRM) ... 29

4.1.1 Toegankelijkheid ... 30

4.1.2 Voorzienbaarheid ... 30

4.1.3 Conclusie ... 33

4.2 Vrijheid van informatie (artikel 10 EVRM)... 34

Slotbeschouwing ... 37

(3)

2

Inleiding

Sinds 2013 is de terrorismedreiging in Nederland flink toegenomen. Tientallen mensen bleken naar Syrië af te reizen om zich daar te mengen in het conflict. Zij sloten zich aan bij jihadistische groepen om mee te vechten in de burgeroorlog. Op 13 maart 2013 verhoogde de Nationaal Coördinator terrorismebestrijding en Veiligheid Dick Schoof het dreigingsniveau voor terrorisme in Nederland dan ook naar de op een na hoogste alarmfase ‘substantieel’. “Er is een risico dat jihadreizigers bij terugkomst in Nederland een dreiging vormen, omdat zij getraumatiseerd en in hoge mate geweldsbereid kunnen zijn”, aldus Schoof. 1 Het

dreigingsniveau voor Nederland is sinds maart 2013 onveranderd substantieel gebleven, hetgeen inhoudt dat de kans op een aanslag in Nederland reëel wordt geschat. De dreiging gaat zowel uit van internationale en lokale netwerken, als van eenlingen. Op 21 augustus 2015 werd een dergelijke dreiging werkelijkheid toen een jihadistische eenling vermoedelijk een aanslag wilde plegen in een ‘Thalys’ afkomstig uit Amsterdam. Door het optreden van medepassagiers kon deze aanslag worden verijdeld.2 Naast de uitreizigers en terugkeerders gaat er dreiging uit

van een groep mensen die wel zou willen uitreizen, maar die dit verhinderd wordt.3

De eerste terrorisme wetgeving in Nederland is ingevoerd bij de Wet Terroristische Misdrijven (Wtm) uit 2004. Deze wetgeving vindt haar oorsprong in het Europese Kaderbesluit terrorismebestrijding dat op haar beurt tot stand is gekomen naar aanleiding van de aanslagen op 11 september 2001 op onder meer het World Trade Center.4 In 2010 werd de Wet training

voor terrorisme in het leven geroepen, waarmee een uitbreiding van de terrorisme wetgeving plaatsvond. Hiermee werd onder meer artikel 134a Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) ingevoerd.

Het fenomeen training voor terrorisme

Artikel 134a Sr is een bijzondere bepaling waarin - kort gezegd - het deelnemen en meewerken aan training voor terrorisme strafbaar is gesteld. Dagelijkse bezigheden als het volgen van een taaltraining, het beoefenen van een vechtsport en het nemen van vlieglessen kunnen een invulling vormen van de term ‘training’. Voorts kan het op internet zoeken naar informatie over wapens en explosieven onder de term training vallen. Artikel 134a Sr rept naast het ‘kennis

1NOS: "Dreigingsniveau terrorisme omhoog", 13 maart 2013. 2 NCTV (2015), p. 1.

3 NCTV (2015), p. 2.

(4)

3 of vaardigheden verwerven of een ander bijbrengen’ over het ‘zich of een ander opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaffen tot het plegen van een terroristisch misdrijf dan wel een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf’.5

Opvallend is dat de strafbepaling weliswaar beoogt het trainen voor terroristische misdrijven strafbaar te stellen, maar dat het woord training niet is terug te vinden in de delictsomschrijving. Het is voor strafbaarheid niet noodzakelijk dat een misdrijf met een terroristisch oogmerk ook daadwerkelijk is begaan. Het doel van de bepaling is te voorkomen dat het ooit zover komt dat een terroristische aanslag wordt gepleegd door het volgen of geven van een training strafbaar te stellen.

Onderzoeksvraag en hoofdstukindeling

De paradox van deze strafbaarstelling is enerzijds de noodzaak om in het kader van het legaliteitsbeginsel en uit oogpunt van generale preventie zo nauwkeurig mogelijk de grenzen te bepalen van wat wel en niet strafbaar is, en anderzijds de noodzaak om juist dagelijkse gedragingen strafbaar te stellen omdat deze met toepassing van de verkeerde intentie schade aan anderen kan berokkenen.6 Wie heeft er namelijk niet ooit het internet afgezocht naar

interessante informatie, of nog nooit een taaltraining gevolgd? En hoe zit het met mensen die een vechtsport beoefenen? Het verzamelbegrip training lijkt op het eerste gezicht uit te blinken in vaagheid. Wat valt er onder de feitelijke begrippen uit de delictsomschrijving waarmee het brede begrip training wordt geduid?

In het licht van de rechtsstaatgedachte is het interessant te bezien hoe ver het strafrecht in de voorfase kan ingrijpen. Het blijft zoeken naar een balans tussen veiligheid en de rechtsbescherming. Het doel van deze bepaling is het uiteindelijk voorkomen van een terroristische aanslag. Het maatschappelijke belang hiervan is evident, maar komt het strafrecht hiermee niet erg ver van zijn oorspronkelijke taak af te staan? Borgers merkt hier terecht over op: “Verstoring behoort niet tot de klassieke taken van het strafrecht, dat is bij uitstek het terrein van veiligheidsdiensten.”7 Deze strafbepaling lijkt een sterke verruiming van de strafrechtelijke

aansprakelijkheid met zich te brengen. Of wordt in de rechtspraak de lat van de bewijsvoering hoog gelegd en leidt de keuze van het Openbaar Ministerie om vroegtijdig in te grijpen vaak tot vrijspraken?

5 Zie artikel 134a Sr.

6 Mols 2015, p. 51.

(5)

4 En blijven bepaalde in het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM) verankerde vrijheden gewaarborgd onder deze strafbaarstelling? Levert de afbakening van deze strafbaarstelling geen strijd op met het legaliteitsbeginsel ex. artikel 7 EVRM? Voldoet de strafbaarstelling aan de vereisten van toegankelijkheid en voorzienbaarheid? Is de interpretatie en toepassing van artikel 134a Sr voorzienbaar? Geeft de Nederlandse rechter een uitleg en toepassing aan de strafbepaling die in een redelijk verband staat tot de essentie van die strafbepaling? Of leent de ruime formulering zich voor een te brede toepassing?

Dagelijkse bezigheden kunnen een invulling vormen van de term training dat in de delictsomschrijving onder meer met het bestanddeel ‘het verwerven van kennis of vaardigheden’ wordt geduid.8 In dit kader rijst de vraag of de vrijheid van informatie ex. artikel

10 EVRM hier niet in het geding komt? Mag het recht op informatie worden beperkt? Samengevat komen deze punten op de volgende centrale onderzoeksvraag neer:

Wat is het bereik van de strafbepaling van het deelnemen en meewerken aan training voor terrorisme en is dit niet in strijd met het legaliteitsbeginsel en de vrijheid van informatie zoals die voortvloeien uit het EVRM?

In deze scriptie zal worden getracht een antwoord te geven op bovenstaande vragen door het bereik van de strafbepaling te onderzoeken. In het eerste hoofdstuk wordt de achtergrond van de totstandkoming van artikel 134a Sr onder de loep genomen. Hierbij zal in de eerste plaats het in Warschau tot stand gekomen Europees verdrag ter voorkoming van terrorisme worden besproken, alsmede de daaruit voortvloeiende wijziging van het Kaderbesluit inzake terrorismebestrijding. De strafbepaling is immers onder meer ingevoerd ter uitvoering van voornoemd verdrag en besluit. Daarnaast zal aandacht worden besteed aan de parlementaire geschiedenis, nu met de invoering van artikel 134a Sr mede uitvoering wordt gegeven aan een door de Tweede Kamer aangenomen motie. Onderwerp van deze motie vormde de strafbaarstelling van het deelnemen aan een terroristisch trainingskamp.9

In het tweede hoofdstuk wordt de materieelrechtelijke inhoud van de delictsomschrijving uiteengezet. Daarbij zal aan bod komen wat terroristische misdrijven zijn. De plaats van het opzet van de dader zal worden onderzocht. Waar moet het opzet op zijn gericht? Hierbij zal

8 Kamerstukken II 2008/09, 31 386, nr. 8, p. 7. 9 Kamerstukken II 2004/05, 29 754, nr. 13.

(6)

5 onderscheid worden gemaakt tussen de trainer en de trainee. Is voorwaardelijk opzet voor de trainer voldoende? Geldt voor de trainer een onderzoeksplicht? En hoe zit dat met de trainee? Leidt dit bij een ontkennende verdachte tot bewijsproblemen? Voorts zullen de overige delictsbestanddelen worden besproken. Daarnaast zal worden ingegaan op het feit dat het een zelfstandig delict betreft. Is poging van artikel 134a Sr strafbaar? En is dit praktisch gezien überhaupt mogelijk?

Vervolgens speelt in het derde hoofdstuk de vraag wanneer sprake is van strafbaarheid op grond van artikel 134a Sr. De focus komt te liggen op de jurisprudentie van de Nederlandse strafrechter. Hoe legt de rechter deze strafbepaling uit? Onder welke omstandigheden heeft vervolging ook daadwerkelijk tot een veroordeling geleid? Voorts wordt onderzocht hoe de strafbepaling zich verhoudt ten opzichte van andere strafbepalingen, in het bijzonder het voorbereidingsdelict ex. artikel 96 lid 2 Sr. Ten behoeve van de analyse zal een tussenconclusie volgen omtrent het bereik van het deelnemen en meewerken aan training voor terrorisme. In het vierde hoofdstuk wordt de aandacht gericht op het EVRM. Is de strafbepaling in overeenstemming met de inhoud en strekking van het legaliteitsbeginsel en de vrijheid van informatie die voortvloeien uit het EVRM? Deze vraag is relevant nu artikel 134a Sr aan de bepalingen uit het EVRM kan worden getoetst, terwijl hetzelfde gelet op het toetsingsverbod niet opgaat voor de rechten die voortvloeien uit de Grondwet. Alvorens over te gaan tot beantwoording van deze vraag zal het juridische kader van voornoemde bepalingen worden uiteengezet. De strafbepaling zal aan het EVRM worden getoetst mede aan de hand van jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) die weliswaar niet rechtstreeks betrekking heeft op artikel 134a Sr, maar wel relevant is voor de vraag of de strafbepaling in overeenstemming is met het legaliteitsbeginsel en de vrijheid van informatie.

Tenslotte zal worden afgesloten met een slotbeschouwing waarin zal worden getracht een antwoord te formuleren op de centrale onderzoeksvraag.

(7)

6

1. Aanleiding tot strafbaarstelling deelnemen en meewerken aan

training voor terrorisme

1.1 Verdrag van de Raad van Europa ter voorkoming van terrorisme

De strafbaarstelling van het deelnemen en meewerken aan training voor terrorisme heeft een internationale achtergrond. Zij hangt samen met het op 16 mei 2005 te Warschau tot stand gekomen Verdrag van de Raad van Europa ter voorkoming van terrorisme (hierna: het Verdrag van Warschau). De verdragspartijen werden geleid door de wens doeltreffende maatregelen te nemen om terrorisme te voorkomen en, in het bijzonder, om training met een terroristisch oogmerk tegen te gaan.10 Bij de noodzaak de strijd tegen het terrorisme te versterken dienen de

rechtsstaat en democratische waarden, mensenrechten en fundamentele vrijheden te worden geëerbiedigd. In het bijzonder wordt met het Verdrag van Warschau niet beoogd de vrijheid van meningsuiting aan te tasten.11 Ingevolge artikel 7 van het Verdrag van Warschau dienen

de deelnemende staten training voor terrorisme strafbaar te stellen. Onder training voor terrorisme wordt verstaan: “het geven van instructie voor het vervaardigen of gebruiken van

explosieven, vuurwapens of andere wapens of schadelijke of gevaarlijke stoffen, of voor andere specifieke methoden of technieken, met als doel het plegen van of bijdragen aan het plegen van een terroristisch misdrijf, in de wetenschap dat beoogd wordt de verstrekte vaardigheden daarvoor in te zetten”12. Het is niet noodzakelijk dat een terroristisch misdrijf feitelijk wordt

gepleegd.13

1.2 Kaderbesluit tot wijziging van het Kaderbesluit 2002/475/JBZ inzake terrorismebestrijding

Het Kaderbesluit 2002/475/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 inzake terrorismebestrijding vormde de basis van het beleid van de Europese Unie met betrekking tot terrorismebestrijding. Het Verdrag van Warschau is aanleiding geweest voornoemd Kaderbesluit te wijzigen. Op 28 november 2008 trad het Kaderbesluit tot wijziging van het Kaderbesluit inzake

10 Verdrag van de Raad van Europa ter voorkoming van terrorisme, Warschau, 16-05-2005. 11 Idem.

12 Art. 7 Verdrag van de Raad van Europa ter voorkoming van terrorisme, Warschau, 16-05-2005. 13 Art. 8 Verdrag van de Raad van Europa ter voorkoming van terrorisme, Warschau, 16-05-2005.

(8)

7 terrorismebestrijding (hierna: gewijzigde Kaderbesluit) in werking.14 In het gewijzigde

Kaderbesluit wordt in het bijzonder aandacht besteed aan de rol van het internet. Het dient “als bron van informatie over terroristische middelen en methoden, waardoor het als een ‘virtueel trainingskamp’ fungeert.”15 Naast de reguliere trainingskampen bestaat inmiddels ook zoiets

als het virtueel trainingskamp. De lidstaten concluderen dat door het internet het aantal activiteiten gericht op onder andere training voor terrorisme eenvoudig is verveelvoudigd. De lidstaten worden opgeroepen om onder meer training voor terrorisme vóór 9 december 2010 strafbaar te stellen.16 Aan artikel 3 van het gewijzigde Kaderbesluit, dat ziet op strafbare feiten

die verband houden met terroristische activiteiten, worden een aantal delicten toegevoegd waaronder training voor terrorisme. De definitie van training voor terrorisme in het gewijzigde Kaderbesluit is vrijwel identiek aan de definitie zoals opgenomen in het Verdrag van Warschau.

1.3 Parlementaire geschiedenis

Oud-Kamerlid Eerdmans diende in 2005 tijdens een debat over terrorismebestrijding een motie in waarin hij de regering verzocht te onderzoeken “of het bezoeken van en deelnemen aan een opleidingskamp voor terroristen”17 strafbaar is te stellen. Met de invoering van artikel 134a Sr

wordt uitvoering gegeven aan de strafbaarstelling van deelnemen en meewerken aan training voor terrorisme. De wetgever stelt in de Memorie van Toelichting (hierna: MvT) voorop dat het strafrecht niet alleen een functie heeft bij het reageren op onrecht, maar ook bij het voorkomen daarvan. De strafbaarstellingen van bijvoorbeeld poging, voorbereiding, samenspanning en deelneming aan een criminele organisatie zien op het voorkomen van strafbare feiten. Bij terroristische misdrijven zijn deze bepalingen van groot belang, nu het voorkomen van terroristische aanslagen centraal staat.18

Het deelnemen aan training voor terrorisme zal in veel gevallen kunnen vallen onder de reikwijdte van de strafbaarstellingen van deelneming aan een terroristische organisatie, samenspanning en/of strafbare voorbereiding. Indien betrokkene lid is van een terroristische organisatie en hij zich in dat kader laat trainen, kan dergelijk handelen strafbaar zijn op grond van artikel 140 Sr. Volgt betrokkene samen met een ander een training tot het plegen van een

14Kaderbesluit 2008/919/JBZ van de Raad van 28 november 2008 tot wijziging van Kaderbesluit 2002/475/JBZ inzake terrorismebestrijding, PbEU L330/21.

15 Idem.

16 Art. 3 Kaderbesluit 2008/919/JBZ. 17 Kamerstukken II 2004/05, 29 754, nr. 13. 18 Kamerstukken II 2007/08, 31 386, nr. 3, p. 4.

(9)

8 terroristische aanval waaraan een plan ten grondslag ligt, kan dit onder omstandigheden samenspanning tot het plegen van een bepaald terroristisch misdrijf opleveren. Tenslotte zullen bij het volgen van een training vaak schriftelijke instructies of voorwerpen voorhanden zijn. In die gevallen kan sprake zijn van strafbare voorbereiding in de zin van artikel 46 Sr.19 De situatie

waarin iemand in het kader van een door hem zelf geplande terroristische daad een terroristische training volgt is echter ook voorstelbaar. De vraag is of de strafbaarstellingen voor deze ‘eenling’ toereikend zijn. Er is dan namelijk evident geen sprake van een georganiseerd verband of samenspanning. Voorts lijkt ook strafbare voorbereiding niet op te gaan als de betrokkene geen objecten voor de aanslag meeneemt. De voorbereiding heeft zich in een dergelijk geval niet geconcretiseerd in het opzettelijk voorhanden hebben van bijvoorbeeld voorwerpen, stoffen, informatiedragers of middelen, bestemd tot het begaan van het delict.20 De Minister van Justitie Hirsch Ballin voorzag deze mogelijke lacunes in de

wetgeving: “Voor de toepasselijkheid van artikel 46 Sr geldt dat het geven van training alleen een strafbare voorbereidingshandeling oplevert als de voorbereiding zich in iets stoffelijks heeft geconcretiseerd. En ten aanzien van artikel 96, tweede lid, Sr kan onduidelijkheid ontstaan over de vraag in hoeverre het bestanddeel ‘het (anderen) trachten te verschaffen van inlichtingen’ tevens omvat het bijbrengen van kennis en vaardigheden. In het licht van het bovenstaande is het wenselijk om te voorzien in een afzonderlijke, duidelijk omschreven strafbaarstelling waarmee wordt voldaan aan de verdragsverplichting tot het strafbaar stellen van ‘training voor terrorisme’.”21

Tijdens de mondelinge behandeling van het wetsvoorstel werd gevraagd naar daadwerkelijke incidenten waarbij de bestaande wetgeving tekort zou zijn geschoten. De Minister van Justitie gaf aan dat een proactieve opstelling inzake het anti-terrorismebeleid het uitgangspunt is. De Minister weigert de praktijk af te wachten die mogelijk tot de vaststelling zou leiden dat de destijds geldende wetgeving tekortschiet en derhalve dient te worden aangepast.22 Voorts

meent de Minister dat de voorgestelde strafbepaling een strafvorderlijk doel dient. “De strafbaarstelling maakt strafrechtelijk onderzoek mogelijk op het moment dat uit informatie blijkt dat een persoon met een fascinatie voor terroristisch geweld steeds verder radicaliseert, in dat kader plannen maakt met betrekking tot aanslagen en tegelijkertijd kennis of

19 Kamerstukken II 2007/08, 31 386, nr. 3, p. 5. 20 Kamerstukken II 2007/08, 31 386, nr. 3, p. 6. 21 Kamerstukken II 2007/08, 31 386, nr. 3, p. 7. 22 Kamerstukken II 2008/09, 31 386, nr. 12, p. 4.

(10)

9 vaardigheden verwerft die zouden kunnen worden ingezet voor het plegen van een terroristisch misdrijf,” aldus de Minister.23 De maximale strafbedreiging is niet zonder reden bepaald op

acht jaar, zodat de uitoefening van bijvoorbeeld de opsporingsbevoegdheid om vertrouwelijke communicatie op te nemen door middel van een technisch hulpmiddel mogelijk is.24

In de MvT komt naar voren dat “het deelnemen of meewerken aan training niet uitsluitend ziet op het verwerven of bijbrengen van kennis of vaardigheden in het kader van een trainingskamp. Ook andersoortige opleidingsvormen zijn denkbaar.”25 Onder een andere opleidingsvorm

verstaat de Minister bijvoorbeeld het volgen van een taalopleiding waarbij specifieke in het luchtverkeer gangbare termen worden verworven.26 Voorts zal het de bedoeling van de

Minister zijn geweest het zich via internet informatie verschaffen – het zogenaamde virtuele trainingskamp – onder de reikwijdte van de strafbepaling te scharen.27 Artikel 134a Sr beoogt

met de in de delictsomschrijving strafbaar gestelde gedragingen alle handelingen te omvatten die uitdrukking geven aan het begrip training. Training is een verzamelbegrip voor de in de delictsomschrijving beschreven feitelijke handelingen.28 Beantwoording op de vraag of

deelname aan een dergelijk trainingskamp strafbaar is, hangt steeds af van de specifieke feiten en omstandigheden van het geval. Daarbij dient te worden bewezen dat de betrokkene iemand of zichzelf traint om een terroristisch misdrijf dan wel een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf te plegen. Het tweede hoofdstuk begint daarom met een overzicht van welke feiten onder voornoemde misdrijven vallen.

23 Kamerstukken II 2008/09, 31 386, nr. 12, p. 5. 24 Kamerstukken II 2007/08, 31 386, nr. 3, p. 9. 25 Kamerstukken II 2007/08, 31 386, nr. 3, p. 9. 26 Kamerstukken II 2008/09, 31 386, nr. 12, p. 4.

27 Op de nadere invulling van het brede begrip ‘training’ zal in het volgende hoofdstuk uitvoerig worden

ingegaan.

(11)

10

2. Materieelrechtelijke inhoud van artikel 134a Sr

Artikel 134a Sr luidt als volgt: “Hij die zich of een ander opzettelijk gelegenheid, middelen of

inlichtingen verschaft of tracht te verschaffen tot het plegen van een terroristisch misdrijf dan wel een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf, dan wel zich kennis of vaardigheden daartoe verwerft of een ander bijbrengt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren of geldboete van de vijfde categorie.”

De delictsomschrijving bestaat uit verschillende bestanddelen die stuk voor stuk zullen worden besproken. Allereerst dient nader uiteengezet te worden welke feiten als terroristische misdrijven worden aangemerkt, alvorens het artikel verder zal worden ontleed.

2.1 Wat zijn terroristische misdrijven?

De deelnemer aan een training moet de intentie hebben om de kennis en vaardigheden te gaan gebruiken voor het plegen van een terroristisch misdrijf of een misdrijf ter voorbereiding of ter vergemakkelijking van het plegen van een terroristisch misdrijf. De delictsomschrijving verwijst naar de terroristische misdrijven ex. artikel 83 Sr en misdrijven ter voorbereiding of vergemakkelijking daarvan ex. artikel 83b Sr.

Artikel 83 Sr somt een heel aantal misdrijven op welke onder terroristische misdrijven vallen indien het misdrijf is begaan met een terroristisch oogmerk. Blijkens artikel 83a Sr is sprake van een terroristisch oogmerk bij één van de volgende genoemde situaties waarbij het oogmerk is gericht op:

- de bevolking of een deel der bevolking van een land ernstige vrees aan te jagen; - een overheid of internationale organisatie wederrechtelijk te dwingen iets te doen, niet

te doen of te dulden;

- de fundamentele politieke, constitutionele, economische of sociale structuren van een land of een internationale organisatie ernstig te ontwrichten of te vernietigen.

Niet is vereist dat dient te worden bewezen dat de bedoeling tot het plegen van een terroristisch misdrijf bestond, maar centraal staat de bedoeling tot het verwerven van kennis of vaardigheden tot het plegen van een terroristisch misdrijf.29 Er dienen aanknopingspunten te zijn die wijzen

(12)

11 in de richting van een terroristisch oogmerk.30 Het terroristische oogmerk is derhalve nog niet

aan de orde. In de wetsgeschiedenis komt nadrukkelijk naar voren dat het oogmerk pas in beeld komt “indien daadwerkelijk wordt overgegaan tot het plegen van daden die tot de door het terroristisch oogmerk beoogde effecten kunnen leiden”.31 Het terroristisch oogmerk is met

andere woorden pas aan de orde op het moment dat het misdrijf dat wordt voorbereid, zelf wordt gepleegd. Het terroristisch oogmerk is niet zonder reden geen bestanddeel van de delictsomschrijving. Het moet gaan om het voornemen om op enig moment een dergelijk misdrijf te plegen. Net zoals ten aanzien van de strafbare voorbereiding (artikel 46 Sr) moeten de contouren van het voor te bereiden delict wel zichtbaar zijn.32 Specifieke details, zoals

pleegdatum en pleegplaats, behoeven echter nog niet bekend te zijn. Doorgaans is dat ook (nog) niet zo concreet bepaald op het moment dat iemand zich traint in het plegen van een aanslag.33

Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad behoeven niet alle wettelijke bestanddelen van het hoofdfeit in de tenlastelegging te worden opgesomd. Voldoende is dat op grond van de tenlastelegging duidelijk is op welk hoofdfeit de voorbereidingshandelingen waren gericht.34

2.2 Opzet

Het opzet van de dader dient gericht te zijn op het inzetten van de verworven kennis of vaardigheden voor het plegen van een terroristisch misdrijf of een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking daarvan.35 Het bestanddeel opzet ziet op het criminele doel van de

training. Het gaat erom dat de gedraging is verricht met een bepaald doel (het plegen van een terroristisch misdrijf). De verbondenheid tussen de gedraging en het doel komt tot uitdrukking in het gebruik van de termen tot en daartoe in de delictsomschrijving.36

De wetgever maakt onderscheid tussen het opzet van degene die een ander vaardigheden bijbrengt (trainer) en het opzet van degene die deelneemt aan een terroristische training (trainee). Voor de trainee kan voorwaardelijk opzet voldoende zijn. De Minister spreekt de verwachting uit dat voorwaardelijk opzet alleen betekenis zal hebben ten aanzien van de trainer. In dat geval is voorstelbaar dat betrokkene welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zijn cursist de getrainde vaardigheden zal inzetten voor het plegen van een terroristisch

30 Kamerstukken II 2008/09, 31 386, nr. 12, p. 2. 31 Kamerstukken II 2008/09, 31 386, nr. 8, p. 6. 32 Kamerstukken II 2008/09, 31 386, nr. 12, p. 5.

33 Kamerstukken I 2008/09, 31 422 (R1853) en 31 386, B, p. 3. 34 Zie ECLI:HR:2011:BO6691; ECLI:NL:HR:2002:AE4200. 35 Kamerstukken II 2007/08, 31 386, nr. 3, p. 9.

(13)

12 misdrijf. Volgens de Minister is bij de trainee voorwaardelijk opzet omtrent het criminele doel van de training minder goed voorstelbaar. Het is immers niet waarschijnlijk dat degene die opzettelijk kennis of vaardigheden verwerft tot het plegen van een terroristisch misdrijf zelf niet in de wetenschap verkeert dat hij die training volgt met het oog op het plegen van een terroristisch misdrijf. In dat geval is dus sprake van (zuiver) opzet.37 Bewezen dient te worden

dat de betrokkene zich willens en wetens traint met als doel het plegen van een terroristisch misdrijf of een misdrijf ter voorbereiding of ter vergemakkelijking daarvan. “Strafrechtelijke aansprakelijkheid komt pas in beeld als de fascinatie voor terroristisch geweld zich ontwikkelt tot een concreet voornemen om een terroristisch misdrijf te plegen, terwijl betrokkene daarvoor nog specifieke kennis en vaardigheden moet en wil opdoen”38, aldus de Minister. Aldus moet

worden bewezen welk misdrijf verdachte voor ogen stond.

Het opzet bij de betrokkene zal onder meer kunnen worden afgeleid uit hetgeen bekend is over de achtergrond van de persoon van de verdachte. Zo kan informatie over de volgende omstandigheden een rol spelen:

- diens haat tegen de Westerse wereld; - zijn fascinatie voor terroristisch geweld;

- het radicaliseringsproces dat betrokkene heeft ondergaan.

Daarnaast kan hierbij ook de aard en het karakter van de training een rol spelen. Het karakter van de training en de gegeven instructies kunnen inzichtelijk maken welk doel betrokkene voor ogen heeft. Van strafbaarheid kan pas sprake zijn als het opzet op het doel van de training kan worden bewezen. Dit opzetvereiste moet wel worden onderscheiden van een bovenomschreven terroristisch oogmerk. Bij een trainer kunnen namelijk andere dan terroristische motieven een rol spelen. Zo kan de situatie zich voordoen dat een vlieginstructeur iemand louter voor het geld traint die voornemens is een terroristische aanslag te plegen. Voornoemde vlieginstructeur zal zich niettemin schuldig maken aan het strafbare feit wanneer hij, terwijl hij deze training geeft, weet dat zijn cursist de vaardigheden wil verwerven voor het plegen van een terroristisch misdrijf. Voor een trainee geldt gewoonlijk evenmin dat ten tijde van het volgen van een cursus het oogmerk bestond om bijvoorbeeld de bevolking ernstige vrees aan te jagen. Dat oogmerk komt doorgaans pas later in beeld.39

37 Idem.

38 Kamerstukken II 2008/09, 31 386, nr. 12, p. 3. 39 Kamerstukken II 2008/09, 31 386, nr. 8, p. 6.

(14)

13

Voorwaardelijk opzet trainer

Toenmalig kamerlid Teeven vroeg tijdens de behandeling van het wetsvoorstel of voorwaardelijk opzet voor de trainer voldoende was. Zou de niet-wetende trainer zich schuldig maken “aan een variant van voorwaardelijk opzet door deze training te organiseren en geen navraag te doen naar de doelstellingen bij degenen aan wie hij de training geeft, kortom dat hij zijn onderzoeksplicht niet voltooit”? De Minister antwoordde bevestigend met inachtneming van de ‘stevige’ jurisprudentiële eisen met betrekking tot het leerstuk voorwaardelijk opzet.40

Dit betekent dat ten aanzien van de trainer dient te worden bewezen dat hij zich welbewust blootstelt aan de aanmerkelijke kans dat zijn training wordt gevolgd met het oog op het plegen van een terroristisch misdrijf.41 Ten Voorde merkt hieromtrent op dat ervan moet worden

uitgegaan dat die onderzoeksplicht niet ten aanzien van elke training geldt, maar afhankelijk is van de aard van de training, de persoon van degene die de training geeft, de bekendheid met het gebruik van trainingen ten behoeve van terroristische misdrijven of misdrijven ter voorbereiding of vergemakkelijking daarvan en de overige omstandigheden van het geval.42

2.3 Overige delictsbestanddelen

De gekozen formulering van de strafbaarstelling sluit aan bij vergelijkbare delictsomschrijvingen in het Wetboek van Strafrecht ter zake van strafbare voorbereiding.43

De wetgever heeft ervoor gekozen aansluiting te zoeken bij reeds bestaande bepalingen. Vanuit het oogpunt van de wetssystematiek lijkt mij dit wenselijk. Het woord training is niet terug te vinden in de delictsomschrijving en derhalve geen bestanddeel. Naar normaal taalgebruik wordt onder training verstaan “het opdoen of overbrengen van kennis of zich of een ander bekwamen in vaardigheden of technieken.”44 De wetgever noemt een aantal voorbeelden van

het begrip training. Het volgen van schiet- of vlieglessen, het beoefenen van een vechtsport, het volgen van een taaltraining en het bekwamen in het gebruik van vuurwapens kunnen onder omstandigheden onder het bereik van de strafbepaling vallen. De genoemde voorbeelden zijn niet uitputtend en derhalve kan worden gesteld dat training een vaag begrip is.45

40 Handelingen II 20 januari 2009, nr. 43, p. 3795. 41 Zie ECLI:NL:GHDHA:2015:83, r.o. 21.

42 Ten Voorde, in: T&C Strafrecht art. 134a Sr, aant. 7 (online, laatst bijgewerkt op 1 september 2015). 43 Kamerstukken II 2007/08, 31 386, nr. 3, p. 9.

44 Kamerstukken II 2008/09, 31 386, nr. 8, p. 4. 45 Zie ook Ten Voorde 2012, p. 6.

(15)

14

Inlichtingen, gelegenheid of middelen verschaffen of tracht te verschaffen

Voor beantwoording van de vraag wat onder het verschaffen van inlichtingen, gelegenheid of middelen moet worden verstaan verwijst de wetgever naar het feit dat deze begrippen reeds voorkomen in artikel 48 onderdeel 2° Sr.46 Het gaat hierbij om voorafgaande medeplichtigheid

waardoor de uitvoering van het misdrijf is bevorderd of gemakkelijk gemaakt.47 Ook met

betrekking tot de bestanddelen verschaffen of tracht te verschaffen verwijst de wetgever naar reeds bestaande strafbepalingen ter zake van voorbereiding, in het bijzonder artikel 96 lid 2 1° en 2° Sr.48 Aan bovenomschreven bestanddelen wordt een vrij ruime uitleg gegeven waardoor

het de vraag is of hiermee voldoende duidelijkheid is geschept. Gaat het om alle gevallen van het verschaffen van inlichtingen enzovoort of om meer specifieke gevallen? Opmerking verdient dat een rechtvaardiging voor een ruime uitleg van inlichtingen, gelegenheid of middelen in artikel 48 Sr kan worden gevonden in de omstandigheid dat bij medeplichtigheid sprake is van het accessoriteitsvereiste49, waar deze eis bij het zelfstandig strafbaar gestelde

artikel 134a Sr ontbreekt.50 De wetgever had meer duidelijkheid kunnen verschaffen door deze

begrippen specifieker af te bakenen, te meer nu in het bestanddeel tracht te verschaffen tot uiting komt dat een training niet daadwerkelijk behoeft te hebben plaatsgevonden.

Kennis of vaardigheden verwerven of bijbrengen

Bij deze begrippen moet men denken aan óf het verkrijgen van óf het bekwamen in kennis of vaardigheden tijdens een training of een trainingskamp voor terrorisme. Het verkrijgen van bepaalde vaardigheden wordt ook wel aangeduid als het bekwamen in bepaalde technieken. Dit deel van de delictsomschrijving ziet echt op de training, waarbij de duur van de training niet relevant is. Voorts is niet vereist dat het gaat om het verwerven of bijbrengen van voorwerpen of informatiedragers. De voorbereiding hoeft zich derhalve niet in iets stoffelijks te hebben geconcretiseerd. Het verwerven of bijbrengen van kennis of vaardigheden kan ook via het internet geschieden.51 Wanneer het internet wordt afgespeurd naar specifieke informatie

of bepaalde instructievideo’s wordt het ook wel als virtueel trainingskamp aangeduid. Het verwerven van kennis of vaardigheden is ook mogelijk langs andere elektronische wegen. Te

46 Kamerstukken II 2008/09, 31 386, nr. 8, p. 7.

47 Zie HR 17 juni 1940, NJ 1940, 82; HR 10 juni 1997, NJ 1997, 585. 48 Kamerstukken II 2008/09, 31 386, nr. 12, p. 4.

49 Met het accessoriteitsvereiste komt – kort gezegd – de eis tot uitdrukking dat sprake moet zijn van een

gronddelict.

50 Ten Voorde 2012, p. 6.

(16)

15 denken valt hierbij bijvoorbeeld aan het thuis draaien van een dvd met informatie over het maken van een explosief. In de wetsgeschiedenis wordt ook het voorbeeld aangehaald wanneer iemand zich specifieke, technische begrippen in een onbekende taal bijbrengt. Men denke hierbij aan het verwerven van kennis over termen die in het luchtverkeer gangbaar zijn.52 Een

eenling kan zichzelf kennis of vaardigheden bijbrengen, zodat niet hoeft te worden bewezen dat hij samen met een ander of meerdere personen handelde. Tenslotte verdient opmerking dat de wetgever heeft nagelaten aan te geven om welk soort kennis of vaardigheden het dient te gaan, waardoor het in beginsel om allerlei soorten gedragingen kan gaan.

Interessant is te bezien dat de Engelse wetgever de strafbepaling wél een beperkter bereik heeft gegeven door onder meer te bepalen dat het om een bepaald type vaardigheden moet gaan: (i) het maken van, omgaan met of gebruik van schadelijke stoffen; (ii) het gebruik van enige methode of techniek die geschikt is ondersteuning te bieden aan terrorisme in het algemeen; (iii) of gedragingen zoals genoemd in de Europese antiterrorismeconventie.53 In tegenstelling

tot de Engelse bepaling kent artikel 134a Sr geen beperkingen die zien op het soort van kennis of vaardigheden. Ook het Verdrag van de Raad van Europa dat ten grondslag ligt aan de strafbaarstelling van training voor terrorisme lijkt een beperkter bereik te hebben. Zo rept artikel 7 van het Verdrag van Warschau specifiek over onder meer explosieven, vuurwapens of andere wapens en schadelijke of gevaarlijke stoffen.

2.4 Poging, voorbereiding en deelneming

Naar de letter van de wet is het mogelijk om een poging tot het plegen van artikel 134a Sr ten laste te leggen. Artikel 134a Sr is immers een zelfstandige strafbaar gestelde gedraging zodat het leerstuk van de strafbare poging van toepassing is en artikel 45 Sr is algemeen van karakter. Praktisch gezien lijkt dit evenwel niet gemakkelijk voorstelbaar. ‘Een begin van uitvoering’ tot het zich trachten te verwerven van kennis of vaardigheden tot het plegen van een terroristisch misdrijf zal bewijstechnisch op de nodige problemen stuiten.54 Des te verder een gedraging

verwijderd is van het uiteindelijk beoogde doel, des te moeilijker het zal worden om vast te stellen wat er precies aan de hand is. Mols plaatst dit in het perspectief van een kijkdoos en verwoordt dit treffend: “naarmate het gedrag verder voor in de doos is geplaatst, dicht bij de waarnemer en dus verder van de achterkant waar het uiteindelijke mogelijk

52 Kamerstukken II 2008/09, 31 386, nr. 12, p. 4. 53 Terrorism Act 2006, section 6 sub 3.

(17)

16 schadeveroorzakend tafereel zich afspeelt, zijn we meer aangewezen op de feiten en omstandigheden die de gedragingen van kleur voorzien.”55 Naast het feit dat poging van artikel

134a Sr moeilijk voorstelbaar is, lijkt dit in het licht van het legaliteitsbeginsel ook problematisch.56

De training behoeft niet altijd voorbereiding van een terroristisch misdrijf in te houden, de training kan ook gericht zijn op een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf. Het delict is al een voorbereidingsdelict, maar de wetgever heeft ook de voorbereiding van misdrijven ter voorbereiding van terroristische misdrijven strafbaar gesteld. In dat geval is sprake van dubbele voorbereiding, die in theorie ook weer strafbaar kan worden voorbereid nu artikel 134a een zelfstandig delict is waarop een maximaal gevangenisstraf van acht jaren is gesteld. Voorbereiding van voorbereiding van voorbereiding is evenwel nog minder goed voorstelbaar en lijkt praktisch onhaalbaar. In dit licht concludeert Ten Voorde dat de grenzen van strafbaarheid sterk zijn opgerekt.57 De vraag is of artikel 134a Sr werkelijk zo

ver reikt als op het eerste gezicht lijkt. Of wordt de reikwijdte van de strafbepaling in de rechtspraak toch enigszins ingeperkt? In het derde hoofdstuk zal de aandacht daarom komen te liggen op de jurisprudentie inzake artikel 134a Sr.

55 Mols 2015, p. 50.

56 Hier zal in hoofdstuk 4 nader op worden ingegaan. 57 Ten Voorde 2012, p. 8.

(18)

17

3. Jurisprudentieel kader van artikel 134a Sr

Voor een goed begrip van het bereik van artikel 134a Sr en ten behoeve van de jurisprudentiële analyse is het van belang de relevante feitelijke handelingen aan de hand waarvan de strafbepaling word ingekleurd goed voor ogen te krijgen. De feitelijke gedragingen die bepalend zijn voor de invulling en toepassing van artikel 134a Sr zullen derhalve kort en bondig aan bod komen. De gedragingen zullen als zodanig niet steeds strafbaar zijn maar dienen in onderlinge samenhang te worden bezien. De combinatie van de verschillende feitelijkheden tezamen zijn uiteindelijk van doorslaggevend belang voor de rechterlijke oordeelsvorming.

3.1 Waar plaatsen we artikel 134a Sr: de eerste ronde

Op 23 oktober 2013 werd door de rechtbank Rotterdam58 vonnis gewezen in een zaak waarin

de rechter voor het eerst een oordeel moest vellen omtrent de vraag of de verdachte zich schuldig had gemaakt aan overtreding van het ten laste gelegde artikel 134a Sr. De rechtbank worstelde met de betekenis en de reikwijdte van de strafbepaling. Naar het oordeel van de rechtbank kon bewezen worden verklaard dat Omar H. – kort gezegd - de navolgende feitelijke handelingen had verricht:

A. het bezoeken van een aantal websites met informatie over het maken van bommen en explosieven;

B. het aanschaffen van ontstekingslont en aluminiumpoeder en andere materialen geschikt om een ontploffing teweeg te brengen;

C. het voorhanden hebben van informatiedragers (dvd’s) met daarop informatie over het maken van explosieven;

D. het bezoeken van websites met informatie over de jihad, martelaarschap en de gewapende strijd;

E. het op deze websites plaatsen van films inhoudende het plegen van aanslagen en het starten van een discussie over de jihad;

F. het bezoeken van websites met informatie over het afreizen naar Jemen, Saudi-Arabië en Syrië;

G. het verkrijgen van een reisvisum voor Saudi-Arabië en een ticket voor Turkije;

58 ECLI:NL:RBROT:2013:8266.

(19)

18 H. het zich uiten over zijn wens zich te begeven naar bovenomschreven landen en het vragen hoe in contact te treden met onbekend gebleven personen als hij daar is gearriveerd;

I. het voorhanden hebben van informatiedragers met informatie over het jihadistisch gedachtegoed en martelaarschap;

J. het zich begeven op een reis naar Turkije met als eindbestemming Syrië.

Deze feitelijke handelingen zouden zijn gericht op het plegen van een terroristisch misdrijf, of het plegen van een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf. 59 De rechtbank beschouwt de onder A en B genoemde handelingen als

voorbereidingshandelingen van brandstichting, en de onder G en J genoemde handelingen als voorbereidingshandelingen ter zake van een voorgenomen verblijf elders. Vervolgens concludeert de rechtbank dat daarmee geen sprake meer kan zijn van training, nu training aan de feitelijke voorbereiding en/of uitvoering vooraf moet gaan. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de handelingen derhalve niet worden gekwalificeerd als het deelnemen of meewerken aan training voor terrorisme in de zin van artikel 134a Sr. Dat geldt ook voor de overige bewezen verklaarde feitelijke handelingen, nu het hierbij weliswaar gaat om het zoeken naar informatie en het voorhanden hebben daarvan alsmede het zoeken naar contacten met het oog op het afreizen naar de in het Midden-Oosten gelegen landen, maar niet als training voor die jihad kunnen worden aangemerkt. Daarbij wordt nog overwogen dat de onder E en I genoemde handelingen in beginsel zien op de trainer en niet op de trainee, aldus nog steeds de rechtbank.

De rechtbank is er in dit vonnis ten onrechte van uitgegaan dat artikel 134a Sr een strafbepaling is waarvan de gedragingen vooraf moeten gaan aan de voorbereidingshandelingen tot een bepaald strafbaar feit. Immers, artikel 134a Sr is een zelfstandig strafbaar gestelde voorbereidingshandeling waarvan de strafbaarheid bestaat zonder dat vereist is dat het beoogde delict daadwerkelijk tot uitvoering is gekomen. Maar zelfs in het geval dat het beoogde delict wel is gerealiseerd, valt daarmee de strafbaarheid van artikel 134a Sr niet weg. Mols maakt in dit licht een mooie vergelijking met de strafbare voorbereidingshandelingen uit de Opiumwet.60

Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is strafbaarheid van een voorbereidingshandeling aanwezig ook wanneer het (opium)delict waarop de voorbereiding

59 Namelijk: brandstichting met een terroristisch oogmerk; deelname aan een terroristische organisatie; moord

en doodslag met een terroristisch oogmerk; vernieling met een terroristisch oogmerk.

(20)

19 ziet is gevolgd.61 Voorts lijkt de rechtbank in dit vonnis ten onrechte uit te gaan van het feit dat

artikel 134a Sr louter ziet op de trainee, terwijl ook de trainer onder het bereik van de strafbepaling valt. Door te oordelen dat training altijd voorafgaat aan voorbereiding en door training uit te sluiten indien reeds sprake is van voorbereiding heeft de rechtbank de plaats van artikel 134a Sr in het strafrechtelijke spectrum miskend. Het Openbaar Ministerie heeft mijns inziens dan ook terecht appèl ingesteld.

3.2 Tweede ronde: gerechtshof Den Haag roept rechtbank terug

In hoger beroep heeft het gerechtshof Den Haag62 een arrest gewezen waarin het juridische

kader van artikel 134a Sr uitvoerig wordt besproken. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank en komt tot een andere beslissing. Het hof stelt vast dat verdachte de reeds hierboven beschreven feitelijke gedragingen – met uitzondering van de onder C genoemde gedraging - heeft verricht. Verdachte heeft aldus op een groot aantal trefwoorden gezocht naar informatie (over onderdelen en grondstoffen) om explosieven te kunnen maken en is daarvoor reeds tot aanschaf van de grondstoffen voor het maken van explosieven overgegaan. Naar het oordeel van het hof kunnen deze gedragingen worden aangeduid als een vorm van training in de zin van artikel 134a Sr. Het gaat om het zelfstandig vergaren van kennis of vaardigheden. Het hof overweegt: “In dit geval is immers gelet op de vastgestelde feiten geen sprake van het enkel raadplegen van een pagina op het internet. De activiteiten van de verdachte op het internet dienen in hun onderlinge samenhang te worden beschouwd als te zijn gericht op het opdoen van kennis waarbij mede een rol speelt dat de verdachte tevens is overgegaan tot de aankoop van goederen die voor het maken van explosieven bestemd zijn en waarmee hij zich in de praktijk kon bekwamen in deze vaardigheden en technieken.”63

Ten aanzien van het opzet van de verdachte overweegt het hof dat verdachte een radicaal-islamitische ideologie aanhing en zich achter de jihad schaarde. Hij zag zowel de Amerikanen als de grotere groep van ongelovigen als vijanden van de islam. De feitelijke gedragingen van verdachte dienen in dat kader te worden bezien. Vervolgens komt het hof tot de navolgende slotsom: “deze vaststellingen met betrekking tot wat de verdachte bezighield bezien in samenhang met hetgeen waarmee de verdachte zich bezighield, namelijk de door de verdachte ondernomen uitgebreide zoekslagen op het internet naar kennis omtrent de vervaardiging van

61 Zie ECLI:NL:HR:1997:ZD0697. 62 ECLI:NL:GHDHA:2015:83. 63 ECLI:NL:GHDHA:2015:83, r.o. 8.

(21)

20 explosieven in een thuissituatie en de aanschaf van grondstoffen daarvoor, brengen het hof tot het oordeel dat het opzet van de verdachte was gericht op het zich verschaffen van middelen en de verwerving van kennis en vaardigheden voor het in elkaar zetten van explosieven teneinde een terroristisch misdrijf zoals in de bewezenverklaring is vermeld, te plegen met het oog op zijn beoogde afreis naar Syrië om aldaar zich te voegen bij gewapende strijd en daar deze terroristische misdrijven te plegen.”64

Het hof leidt uit het ‘internetgedrag’ van verdachte een sterke fascinatie voor het gedachtegoed van terroristen af. Op grond hiervan stelt het hof vast dat verdachte een buitensporige interesse voor terroristisch geweld had. Het opzet wordt vervolgens uit de combinatie van alle handelingen en het gedachtegoed van verdachte afgeleid.

Voor de invulling van het begrip opzet wordt aansluiting gezocht bij hetgeen bekend is over persoon van de verdachte met betrekking tot diens eventuele haat tegen de Westerse wereld, diens fascinatie voor terroristisch geweld en radicalisering. Daarnaast kan de aard van de training en het type instructies inzichtelijk maken welk doel de betrokkene voor ogen heeft gehad.

Voer van discussie in de onderhavige zaak was ook de vraag of artikel 134a Sr naast het deelnemen en meewerken aan training voor terrorisme ook allerlei andere vormen van ‘medeplichtigheid’ tot terroristische misdrijven en misdrijven ter voorbereiding en vergemakkelijking van terroristische misdrijven strafbaar stelt. Het gaat hierbij dan om medeplichtigheid los van het element training. De wettekst laat grammaticaal ruimte voor een interpretatie waarbij niet alleen het deelnemen en meewerken aan training voor terrorisme strafbaar is gesteld maar ook allerlei andere vormen van medeplichtigheid tot terroristische misdrijven en misdrijven ter voorbereiding en vergemakkelijking van terroristische misdrijven los van het element van de training. Het hof hecht echter zwaarwegende betekenis aan de bedoeling van de wetgever zoals die uit de wetsgeschiedenis volgt. Gedurende de totstandkoming van artikel 134a Sr kwam de vraag naar voren wat moet worden verstaan onder “het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van een terroristisch misdrijf”65. De Minister heeft in dit verband aangegeven dat de betekenis van voornoemde

termen in artikel 134a Sr niet afwijkt van de betekenis zoals die, met inachtneming van de vaste rechtspraak, in artikel 48 onderdeel 2° Sr aan ‘het verschaffen van gelegenheid, middelen of

64 ECLI:NL:GHDHA:2015:83, r.o. 28.

(22)

21 inlichtingen’ wordt gebezigd. Het hof merkt op dat het antwoord van de Minister in dit verband aldus geen betrekking heeft op de vraag of artikel 134a Sr een vorm van strafbare medeplichtigheid omvat los van de eis dat sprake moet zijn van terroristische training. De slotsom van het hof is dat artikel 134a Sr op basis van de wetsgeschiedenis louter ziet op gedragingen die een relatie hebben tot training.66 Hiermee wordt het bereik van de

strafbepaling sterk ingeperkt. Weliswaar ontbreekt het aan clausulering in de wettekst van artikel 134a Sr zelf, evenwel wordt deze in de wetsgeschiedenis gevonden en daarmee in de strafbepaling ingelezen. Daarmee lijkt het lang gevoerde debat beslecht, alhoewel tegen het arrest van het hof cassatie is ingesteld.67

De onder D tot en met J genoemde handelingen leveren naar het oordeel van het hof geen handelingen op die zien op deelname aan training in de zin van artikel 134a Sr, maar zijn wel van belang in het kader van het inkleuren van het opzet bij de verdachte.68

Het hof erkent het feit dat ook de trainer strafbaar is ingevolge artikel 134a Sr. Hij overweegt expliciet dat uit de wetsgeschiedenis volgt dat opzet in voorwaardelijke vorm voldoende kan zijn.69 Naar het oordeel van het hof is het enkel op websites plaatsen van films inhoudende het

plegen van aanslagen en het starten van een discussie over de jihad zonder dat bekend is wie de lezers en/of kijkers zijn in dit geval echter onvoldoende om het meewerken aan training voor terrorisme bewezen te verklaren. Immers, (voorwaardelijk) opzet kan niet worden aangenomen “als onbekend is of de lezers/kijkers, nu deze onbekend zijn, hun opgedane kennis voor het plegen van een terroristisch misdrijf of een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf willen inzetten”70. Het was voor de verdachte namelijk niet

duidelijk of de lezers en/of kijkers opzet hadden op het kennis verwerven met een dergelijk doel. Deze onder E genoemde handeling is echter wel van belang voor het vaststellen van het opzet van de verdachte bij de onder A en B genoemde handelingen.

Omtrent de strafbaarheid van het feit overweegt het hof dat de zoektocht op het internet niet kan worden gekwalificeerd als een voorwerp, stof of informatiedrager. Het zoeken en vinden van informatie op het internet zonder die informatie op enigerlei wijze op te slaan valt niet onder het begrip informatiedrager. De rechtspraak laat zien dat voorbeelden van het

66 ECLI:NL:GHDHA:2015:83, r.o. 29-36.

67 Op 31 mei 2016 heeft de Hoge Raad arrest gewezen waarin het arrest van het hof werd bekrachtigd. Hier zal

in § 3.6 nader op in worden gegaan.

68 ECLI:NL:GHDHA:2015:83, r.o. 38.

69 Zie ECLI:NL:GHDHA:2015:83, r.o. 21 en 41. 70 ECLI:NL:GHDHA:2015:83, r.o. 41.

(23)

22 bestanddeel informatiedrager zijn: papier met tekst, plattegronden, foto’s en geprinte documenten van het internet.71 Het hof voegt daaraan toe dat ook videobanden, dvd’s, cd-roms,

de harde schijf van een computer of opgeslagen webcambestanden en dergelijke kunnen worden aangemerkt als informatiedrager in de zin van artikel 46 Sr. Het gaat om zaken die informatie bevatten. De zoektocht op internet speelt wel weer een rol bij de vaststelling van het opzet van de verdachte.

Het hof kwalificeert het bewezen verklaarde feit als het zich opzettelijk middelen verschaffen tot het plegen van een terroristisch misdrijf en zich daartoe kennis en vaardigheden verwerven. Waar de rechtbank in eerste aanleg van oordeel was dat training voorafging aan een voorbereidingshandeling, plaatst het hof – om met de eerder aangehaalde metafoor van Mols te blijven spreken – artikel 134a Sr op gelijke voet met artikel 46 Sr in de kijkdoos. Met andere woorden: training is een andere manier van voorbereiden. Het hof veroordeelde Omar H. zowel voor training voor terrorisme als ter zake voorbereiding van brandstichting. Er is sprake van meerdaadse samenloop in de zin van artikel 57 Sr daar het bij beide delicten om een ander beschermd belang gaat.72

3.3 Rechtbank Den Haag (Maher H.)

In deze zaak73 volgde uit het dossier dat de verdachte Maher H. de volgende gedragingen had

verricht:

A. websites bezocht met informatie over (de aanschaf van) outdoorspullen;

B. websites bezocht met informatie over de Jihad en (de gewapende strijd in) Syrië en de Taliban en terrorisme;

C. zich middels chatberichten geuit over zijn wens zich te begeven naar het strijdgebied in Syrië en vervolgens deel te nemen aan de gewapende strijd en vervolgens als martelaar te sterven tijdens de Jihad en daarbij te verwijzen naar terroristische organisaties en naar artikelen;

D. informatiedragers voorhanden gehad met daarop informatie betreffende het Jihadistisch gedachtegoed en martelaarschap;

E. zich laten informeren over het afreizen naar het strijdgebied in Syrië;

71 ECLI:NL:GHSGR:2005:AU6181.

72 De openbare orde, in het bijzonder de bescherming van de samenleving tegen terroristische misdrijven (artikel

134a Sr) versus concreet gevaar voor personen of goederen (artikel 157 Sr). 73ECLI:NL:RBDHA:2014:14652.

(24)

23 F. zich begeven op een reis naar Turkije met als eindbestemming Syrië;

G. in Syrië deelgenomen aan de gewapende Jihad strijd;

H. vuurwapens en camouflagekleding voorhanden gehad en gedragen.

De rechtbank concludeerde dat verdachte zich gelegenheid, middelen en inlichtingen heeft verschaft tot het plegen van moord of doodslag met een terroristisch oogmerk. Volgens de rechtbank blijkt echter niet dat hij ook kennis en vaardigheden daartoe heeft verworven. Ten aanzien van de strafbaarheid overweegt de rechtbank dat geen enkel onderdeel is te relateren aan het volgen of geven van een terroristische training. In deze zaak speelde daarom wederom de discussie of de bewezen verklaarde gedragingen dan wel zijn te kwalificeren als overtreding van artikel 134a Sr.

De rechtbank overweegt in de eerste plaats dat de parlementaire geschiedenis van artikel 134a Sr een sterke aanwijzing vormt dat deze strafbepaling niet ziet op gedragingen die geen relatie hebben tot een terroristische training.74 Op de tweede plaats kan in de wetssystematiek een

argument worden gevonden om artikel 134a Sr niet te beschouwen als een strafbaarstelling welke geheel los staat van een terroristische training. In dat geval zou namelijk sprake zijn van een gedeeltelijke doublure voor wat betreft het voorbereiden van het plegen van moord of doodslag met een terroristisch oogmerk, hetgeen reeds strafbaar is gesteld op basis van de artikelen 288a en 289 in relatie tot artikel 96 lid 2 Sr. Waarbij dient te worden opgemerkt dat hetzelfde delict op grond van de artikelen 288a en 289 juncto 96 lid 2 Sr met een maximale gevangenisstraf van tien jaar wordt bedreigd, terwijl overtreding van artikel 134a Sr maximaal met een gevangenisstraf van acht jaar kan worden bestraft. Aan de andere kant wijst de rechtbank ook op de omstandigheid dat het terzijde schuiven van de relatie met een terroristische training tot gevolg kan hebben dat bepaalde type delicten op grond van artikel 134a Sr juncto 83b Sr met een veel hogere maximale straf zouden worden bedreigd.75

Al met al kan het bewezen verklaarde feit naar het oordeel van de rechtbank niet worden gekwalificeerd als overtreding van artikel 134a Sr en dient dit tot ontslag van alle rechtsvervolging te leiden.

74 ECLI:NL:RBDHA:2014:14652, r.o. 6. 75 Idem.

(25)

24

3.4 Context-zaak

In het Haagse jihadproces (de zogenoemde Context-zaak76) werd een aantal verdachten

verweten zich onder meer schuldig te hebben gemaakt aan overtreding van artikel 134a Sr. De rechtbank vangt de uiteenzetting van het juridisch kader inzake training voor terroristische misdrijven aan met de opmerking dat hoewel de tekst van artikel 134a Sr een veel ruimere strekking suggereert, daarin slechts strafbaar is gesteld het meewerken (als trainer) en het deelnemen (als trainee) aan trainingen voor terrorisme.77 Hiertoe wordt verwezen naar de

bovenomschreven zaak tegen Maher H. van haar eigen rechtbank.78 Training ziet op de in

artikel 134a Sr beschreven gedragingen en nadrukkelijk niet op gedragingen die geen relatie hebben tot een (terroristische) training.79 Vervolgens wordt overwogen dat training - naast

deelname aan een trainingskamp - ook kan geschieden door middel van het internet. Dit zogenaamde virtueel trainingskamp kan zowel individueel als in groepsverband worden gevolgd, waarbij het kan gaan om het verwerven van fysieke vaardigheden of het opdoen van intellectuele kennis. De rechtbank reikt een drietal handvatten uit die kunnen bijdragen aan het oordeel of in de gevallen waarbij sprake is van een vorm van ‘zelfstudie’ ook gesproken kan worden van training. Dit oordeel zal mede afhangen van “(1) de feitelijke vaststellingen ten aanzien van het type geraadpleegde materiaal, (2) de eventuele samenhang van geraadpleegd materiaal en onder omstandigheden (3) de frequentie van de raadpleging.”80

De verdachten Hicham el O. en Anis Z. in deze zaak hebben deelgenomen aan een trainingskamp in Syrië en dat maakt dat zij zich naar het oordeel van de rechtbank onder meer schuldig hebben gemaakt aan de training zoals bedoeld in artikel 134a Sr. De nauwe uitleg die aan deze strafbepaling moet worden gegeven brengt echter met zich dat de verdachten voor hun overige gedragingen moeten worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

3.5 Een ‘niet-trainingsactiviteit’ leidt tot ontslag van alle rechtsvervolging

In een andere zaak van het hof Den Haag werd de verdachte onder meer verweten dat hij voorbereidingen had getroffen voor strafbare feiten om onder andere gelden te genereren voor de gewapende strijd in Syrië, hij zijn voornemen had uitgesproken om dit te doen en om gewelddadige aanslagen te plegen en dat hij vuurwapens voorhanden heeft gehad. Voorts zou

76 ECLI:NL:RBDHA:2015:14365. 77 ECLI:NL:RBDHA:2015:14365, r.o. 15.10. 78 Zie §3.3. 79 ECLI:NL:RBDHA:2015:14365, r.o. 15.11. 80 ECLI:NL:RBDHA:2015:14365, r.o. 15.12.

(26)

25 hij met anderen hebben gesproken over hun ervaringen tijdens de gewapende strijd in Syrië. Ook in deze zaak is het hof van oordeel dat voornoemde gedragingen niet zien op en daarom niet te kwalificeren zijn als het deelnemen en meewerken aan training voor terrorisme in de zin van artikel 134a Sr. De verdachte werd dan ook ten aanzien van dit ten laste gelegde feit ontslagen van alle rechtsvervolging. 81 Gesteld kan worden dat het inmiddels vaste

jurisprudentie is dat gedragingen die geen relatie hebben tot een terroristische training niet onder het bereik van artikel 134a Sr vallen. Bewezenverklaring van gedragingen - niet zijnde trainingsactiviteiten – leidt dan ook steeds tot ontslag van alle rechtsvervolging.

3.6 Bekrachtiging Hoge Raad

Bevestiging voor de stelling dat artikel 134a Sr louter ziet op gedragingen die in enig verband staan met een terroristische training kan worden gevonden in het arrest van de Hoge Raad inzake Omar H.82 De Hoge Raad overweegt dat het uitgangspunt dat artikel 134a Sr ziet op

gedragingen die in enig verband staan met een terroristische training juist is. Dat verband komt reeds tot uitdrukking in de gedragingen die zien op ‘het zich verwerven of een ander bijbrengen van kennis of vaardigheden’ tot het plegen van een terroristisch misdrijf dan wel een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf.83 Ten aanzien van ‘het

zich of een ander opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaffen of trachten te verschaffen’ tot het plegen van een terroristisch misdrijf dan wel een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf, geldt dat “kwalificatie onder artikel 134a Sr niet mogelijk is indien een voldoende verband van die gedragingen met enige vorm van training – waaronder in overeenstemming met de wetsgeschiedenis in ruime zin te verstaan: 'het opdoen of overbrengen van kennis of zich of een ander bekwamen in vaardigheden of technieken' – voor terrorisme ontbreekt.”84

Voorts overweegt de Hoge Raad dat “de opvatting dat in artikel 134a Sr uitsluitend gedragingen strafbaar zijn gesteld die voorafgaan aan de strafbare voorbereiding van de in deze bepaling bedoelde misdrijven, dan wel de opvatting dat deze gedragingen moeten duiden op het volgen van instructies waarbij specifieke vaardigheden, methoden of technieken tot het begaan van een terroristisch misdrijf worden aangeleerd, onjuist zijn.”85

81 ECLI:NL:GHDHA:2016:851. 82 ECLI:NL:HR:2016:1011. 83 ECLI:NL:HR:2016:1011, r.o. 2.4.1. 84 Idem. 85 ECLI:NL:HR:2016:1011, r.o. 2.4.3.

(27)

26 Tenslotte overweegt de Hoge Raad dat het niet uitgesloten is “dat de gedragingen van de verdachte kunnen worden gekwalificeerd als het misdrijf van artikel 134a Sr ingeval deze gedragingen tevens kunnen worden aangemerkt als voorbereidingshandelingen in de zin van artikel 46, eerste lid, Sr.”86

3.7 Verhouding ten opzichte van artikel 96 lid 2 Sr

In de Context-zaak wordt voorts het juridisch kader inzake de voorbereiding en bevordering van terroristische misdrijven uiteengezet. Artikel 96 lid 2 Sr is een lex specialis ten opzichte van artikel 46 Sr. Soms leveren de op zichzelf staande gedragingen geen strafbare voorbereiding op. In die gevallen kan het oogmerk van verdachte op het voorbereiden van een misdrijf ook worden afgeleid uit de combinatie van alle gedragingen en het gedachtegoed van verdachte tezamen.87 In artikel 96 lid 2 Sr staan strafbare voorbereidingshandelingen die van

toepassing zijn op misdrijven tegen de staat.88 Sinds de invoering van de Wet terroristische

misdrijven heeft deze strafbepaling ook betrekking op alle terroristische misdrijven die met een levenslange gevangenisstraf worden bedreigd. Zo staat bijvoorbeeld in artikel 289a lid 2 Sr bepaald dat artikel 96 lid 2 Sr van overeenkomstige toepassing is. Artikel 96 lid 2 onder 2 Sr stelt het zichzelf of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen trachten te verschaffen teneinde een dergelijk misdrijf te plegen strafbaar. De delictsomschrijving van artikel 134a Sr vertoont dan ook grote gelijkenissen met die van artikel 96 lid 2 Sr en hoewel er geen clausulering zit in de wettekst van artikel 134a Sr volgt dat wel uit de jurisprudentie. Artikel 134a Sr heeft een gedeeltelijke overlap met artikel 96 lid 2 Sr. Het voorbereiden van het plegen van moord of doodslag met een terroristisch oogmerk (artikel 288a of 289 Sr jo. artikel 96 lid 2 onder 2 Sr) zou indien dit in relatie staat tot een terroristische training tegelijkertijd met artikel 134a Sr grond kunnen vormen voor strafbaarheid. Het bereik van artikel 96 lid 2 Sr reikt echter verder dan artikel 134a Sr dat zich beperkt tot handelingen die in relatie staan tot training voor terrorisme. Ingeval iemand zich voorbereidt op de gewapende strijd in Syrië zonder dat de relatie tot een training kan worden bewezen zal iemand zich weliswaar niet schuldig maken aan overtreding van artikel 134a Sr, maar kan een veroordeling langs de weg van bijvoorbeeld artikel 96 lid 2 Sr jo. artikel 288a Sr (voorbereiding van doodslag met een terroristisch oogmerk) wel volgen. Naast het feit dat artikel 96 lid 2 Sr in combinatie met een terroristisch misdrijf een breder vangnet lijkt te bieden, wordt voornoemde strafbepaling ook met een hogere maximale

86 ECLI:NL:HR:2016:1011, r.o. 2.4.4.

87 ECLI:NL:RBDHA:2015:14365, r.o. 15.6 – 15.8. 88 Genoemd in de artikelen 92-95a Sr.

(28)

27 gevangenisstraf bedreigd.89 De meerwaarde van artikel 134a Sr lijkt derhalve beperkter en het

ligt daarom in de lijn der verwachting dat het Openbaar Ministerie vaker gebruik zal maken van een tenlastelegging gericht op artikel 96 lid 2 Sr. Daarnaast is artikel 134a Sr geen terroristisch misdrijf in de zin van artikel 83 Sr, zodat het Openbaar Ministerie bij de start van een onderzoek gebaseerd op dit delict geen gebruik kan maken van de mogelijkheid om bijzondere bevoegdheden in te zetten op grond van het lichtere verdenkingscriterium van de ‘aanwijzing’. Het Openbaar Ministerie heeft in zaken waarin sprake is van verdenking van overtreding van artikel 134a Sr dus minder bijzondere opsporingsbevoegdheden tot haar beschikking dan wanneer het wel gaat om een terroristisch misdrijf genoemd in artikel 83 Sr. Het Openbaar Ministerie is dan ook aan zet: de toekomst zal uitwijzen of zij nog regelmatig gebruik zal maken van een tenlastelegging gebaseerd op artikel 134a Sr.

3.8 Conclusie op basis van de jurisprudentie

We hebben eerder gezien dat de wettekst van artikel 134a Sr weliswaar ruim is, maar in de rechtspraak wordt een nauwe uitleg gegeven aan het bereik van deze strafbepaling. De niet ‘aan trainen’ gerelateerde activiteiten die bewezen worden verklaard kwalificeren niet als overtreding van artikel 134a Sr, zodat ontslag van alle rechtsvervolging dient te volgen. De reikwijdte van artikel 134a Sr is hiermee in verregaande mate beperkt tot enkel die gedragingen die in relatie staan tot training voor terrorisme. Feitelijk gezien wordt artikel 134a Sr in de rechtspraak beschouwd als een soort specialis 90 die slechts van toepassing is op

trainingsactiviteiten.

Uit de rechtspraak volgt een zwaar opzetvereiste. Het opzet wordt afgeleid uit de vaststellingen met betrekking tot wat de verdachte bezighield in samenhang met hetgeen waarmee de verdachte zich bezighield. Het gaat om de combinatie van de gedragingen en het gedachtegoed tezamen. Veel ten laste gelegde handelingen die niets met training te maken hebben, kunnen wel van belang zijn voor de invulling van het begrip opzet. Het op het internet plaatsen van (trainings)filmpjes zonder te weten wie de ontvangers zijn, is onvoldoende voor het aannemen van voorwaardelijk opzet voor de trainer. Verder zijn er nog geen situaties aan de strafrechter voorgelegd waarbij de ‘niet-wetende’ trainer werd verweten zich schuldig te hebben gemaakt

89 Een maximale gevangenisstraf voor de duur van tien jaren (artikel 96 lid 2 Sr) tegenover een maximale

gevangenisstraf voor de duur van acht jaren (artikel 134a Sr).

(29)

28 aan het meewerken aan training voor terrorisme. Dit leerstuk zal zich nog nader moeten uitkristalliseren in de jurisprudentie.

Geconcludeerd kan worden dat de Nederlandse strafrechter artikel 134a Sr restrictief interpreteert en toepast. Uit de wetsgeschiedenis komt naar voren hoe ook alledaags gedrag onder bepaalde omstandigheden onder de reikwijdte van de strafbepaling zou kunnen vallen. De wetgever heeft met de invoering van artikel 134a Sr gedragingen strafbaar gesteld die zover in de voorfase zijn gelegen dat zij nog ver zijn verwijderd van het beoogde doel. In de jurisprudentie zijn een aantal piketpalen geslagen die lijken te voorkomen dat de intentie en/of het gedachtegoed erg op de voorgrond komt te staan en het risico dat de gedragingen en de uiteindelijk (beoogde) terroristische daden wel erg ver uit elkaar komen te liggen lijkt in te dammen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geau- tomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch,

Ondanks alle aan de samenstelling van de tekst bestede zorg, kunnen noch de auteurs noch de uitgever aansprakelijkheid aanvaarden voor eventuele schade die zou kunnen voortvloeien

− Zoals uit figuur 1 blijkt, worden (relatief) de meeste overvallen gepleegd op vrijdag en zaterdag / vinden op donderdag relatief veel overvallen plaats / worden op zondag de

Minder eenvoudig ligt dat bij de misdrijven ter voorbereiding of vergemakkelijking van terroristische misdrijven. Het gaat hier om een lijst van misdrijven die nauwelijks

Bij het verstrekken van gegevens en bescheiden omtrent de uiteindelijk belanghebbenden van ondernemingen en rechtspersonen worden deze gegevens uitsluitend gerangschikt

Het voorgestelde artikel 240c stelt strafbaar het zich of een ander inlichtingen (trachten te) verschaffen tot het plegen van een seksueel misdrijf waarbij een kind dat de leeftijd

Het voorgestelde artikel 240c stelt strafbaar het zich of een ander middelen, gelegenheid of inlichtingen (trachten te) verschaffen tot het plegen van een seksueel misdrijf

Hij die zich of een ander opzettelijk gelegenheid, middelen of inlich- tingen verschaft of tracht te verschaffen tot het plegen van een misdrijf als omschreven in de artikelen 244