• No results found

De rol van trauma bij cognitieve bias modificatie van cannabisgebruik bij jongeren in een JJI

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De rol van trauma bij cognitieve bias modificatie van cannabisgebruik bij jongeren in een JJI"

Copied!
30
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

DE ROL VAN TRAUMA BIJ

COGNITIEVE BIAS

MODIFICATIE VAN

CANNABISGEBRUIK BIJ

JONGEREN IN EEN JJI

Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek

22-11-2017

Tessa Suurmond

Studentnummer: 10908315

Begeleider: M.J. Noom

(2)

1

Inhoudsopgave

Abstract ... 2 Inleiding ... 4 Methode ... 8 Participanten ... 8 Design ... 8 Instrumenten ... 9 Interventie ... 10 Procedure ... 12 Resultaten ... 13 Beschrijvende analyses ... 13

Samenhang tussen trauma, cannabisgebruik en leeftijd ... 14

A-priori verschillen tussen de condities ... 15

ANOVA herhaalde metingen ... 16

Discussie ... 17

Literatuur ... 22

(3)

2 Abstract

In dit onderzoek is onderzocht wat het effect is van trauma op de behandeluitkomsten van de interventie Cognitieve Bias Modificatie (CBM) tegen cannabisgebruik bij jongeren in

Justitiële Jeugdinrichtingen. Jonge cannabisgebruikers vertonen vaak een automatische aandachtsbias of toenaderingstendens naar aan middelen gerelateerde stimuli. CBM is een interventie die zich richt op het veranderen van deze aandachtsbias of toenaderingstendens. Er werd verwacht dat CBM een positief effect heeft op het verminderen van het cannabisgebruik. Daarbij werd verwacht dat het aanwezig zijn van ervaren trauma dit effect negatief

beïnvloedt. In dit onderzoek werden 539 jongeren onderzocht uit zes verschillende Justitiële Jeugdinrichtingen, waarvan 488 jongens en 51 meisjes. Deze jongeren hadden een maatregel jeugddetentie of een PIJ-maatregel opgelegd gekregen vanwege het plegen van strafbare feiten. Als de jongere cannabis had gebruikt in het afgelopen jaar kwam hij of zij in

aanmerking voor de interventie CBM. Er werden drie groepen vergeleken: een experimentele groep, een placebo groep en een groep waaraan de interventie niet was aangeboden. Bij alle groepen verminderde het cannabisgebruik over tijd. De experimentele groep die de interventie CBM onderging, liet geen extra verbetering zien. Er werd ook geen interactie-effect met trauma gevonden. Als belangrijkste verklaring voor deze resultaten is gesteld dat

tekortkomingen in de methodologie, zoals het gebruiken van een niet-klinische steekproef, hebben gemaakt dat er op basis van dit onderzoek geen uitspraak gedaan kan worden over het effect van CBM. De conclusie luidt daarom dat een verbeterde onderzoeksopzet nodig is om uitspraken te kunnen doen over de werkzaamheid van CBM.

In this study, the effect of trauma on the treatment outcome of Cognitive Bias Modification (CBM) of cannabis use among juvenile delinquents was investigated. Young cannabis users often exhibit an automatic attentional bias or approach bias towards stimuli associated with cannabis. CBM is an intervention that focusses on changing these attentional- or approach biases. It was expected that CBM has a positive effect on decreasing cannabis use. It was also expected that past trauma has a negative influence on this effect. 539 adolescents in six Dutch youth detention centers were included in this study, from which 488 were male and 51 were female. These adolescents had been issued with a juvenile detention measure or a PIJ measure because of committing criminal offenses. If the youngster had used cannabis in the past year, he or she was eligible for the intervention CBM. Three groups were compared: an experimental group, a placebo group and a group to which the intervention had not been

(4)

3 offered. Cannabis use decreased over time in all groups. The experimental group that

underwent the intervention CBM showed no additional improvement. No interaction effect with trauma was found. The main explanation for these results is that shortcomings in the methodology, such as using a non-clinical sample, have made it impossible to make any pronouncement about the effect of CBM on the basis of this research. The conclusion is therefore that an improved research design is necessary in order to be able to make statements about the efficacy of CBM.

(5)

4 Jongeren tussen de 12 en 23 jaar die in Nederland een strafbaar feit plegen en daarvoor gepakt worden, worden bestraft volgens het jeugdstrafrecht. Zij kunnen een Halt-straf, een boete, een taakstraf, een gedragsbeïnvloedende maatregel, jeugddetentie, of een PIJ-maatregel opgelegd krijgen. Vanaf 2007 is er een daling te zien in de geregistreerde jeugdcriminaliteit in Nederland (Van der Laan & Weijters, 2015). In de praktijk is deze dalende trend van

geregistreerde jeugdcriminaliteit zichtbaar in het aantal jongeren dat in Justitiële Jeugdinrichtingen (JJI’s) verblijft. Een JJI is een gesloten instelling voor jongeren met jeugddetentie of een maatregel tot plaatsing in een JJI (PIJ, ook wel bekend als ‘jeugd-tbs’). In 2011 kwamen er bij de JJI’s 1846 jongeren binnen, in 2015 waren dit 1437 jongeren (Dienst Justitiële Inrichtingen, 2016). Het huidige onderzoek was er op gericht om de effectiviteit in kaart te brengen van een interventie tegen cannabisgebruik binnen de JJI’s. Justitiële Jeugdinrichtingen handelen vanuit een pedagogisch perspectief. Het doel is opvoeding en resocialisatie van jongeren met ernstige persoonlijke problemen, naast

beveiliging en bescherming van de maatschappij en de jongere zelf (Goderie, Steketee, Mak, & Wentink, 2004). Een veelvoorkomend probleem in JJI’s is middelengebruik. Uit een onderzoek in tien JJI’s is gebleken dat jongeren in een JJI naar eigen zeggen vaker,

aanzienlijk meer en op veel jongere leeftijd alcohol en drugs gebruikten dan leeftijdsgenoten in het regulier- en speciaal onderwijs (Kepper e.a., 2009). Zo gebruikte 65% van de jongeren in een JJI cannabis (ook binnen de muren). Het frequent en/of vroegtijdig gebruik van middelen staat zelden op zich, maar gaat vaak in combinatie met tal van andere problemen: psychische problematiek, spijbelen, delinquent gedrag, agressief en gewelddadig gedrag, schooluitval, tienerzwangerschappen en het vroegtijdig verlaten van het ouderlijk huis

(Verdurmen, Monshouwer, Van Dorsselaer, Ter Bogt, & Vollebergh, 2005; Monshouwer e.a., 2006; Fergusson, Woodward, & Horwood, 2000; Fergusson, Joseph, Horwood, & Boden, 2008). Het overmatig en vroegtijdig gebruik van alcohol, cannabis en andere drugs heeft dus een negatief effect op de gezondheid (mentaal en fysiek) van jongeren. Daarnaast beïnvloedt het gebruik van alcohol en drugs bij jeugddelinquenten de beslissing om te stoppen met het plegen van delicten (Hussong, Curran, Moffitt, & Caspi, 2004). Hussong en collega’s vonden dat delinquenten in periodes van meer middelengebruik tevens meer antisociaal gedrag vertoonden. Specifieker gezegd leidt het gebruik van alcohol en drugs dus tot meer recidive. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat middelengebruik intervenieert met de

De rol van trauma bij Cognitieve Bias Modificatie van cannabisgebruik bij jongeren in een Justitiële Jeugdinrichting

(6)

5 normatieve ontwikkeling van jongvolwassenen doordat dit middelengebruik jongvolwassenen verankert in antisociale patronen van gedrag (Miczek, DeBold, Haney, Tidey, Vivian, & Weerz, 1994; Reiss & Roth, 1993). Zo kan middelengebruik zorgen voor schoolproblemen of opsluiting (Sher & Gotham, 1999; Vaillant, 1995). Ook verkleint middelengebruik de kans op de toegang tot protectieve factoren als een goede relatie (Bachman, Wadsworth, O’Malley, Schulenberg, & Johnston, 1997; Leonard & Rothbard, 2000). In eerdere literatuur is ook wel gesproken van “kanalisatie”, waarmee bedoeld wordt dat een dergelijk patroon

gekarakteriseerd wordt door oplopende risicofactoren die de kans op verandering verminderen en de moeite om te veranderen in stand houdt (Cairns & Cairns, 1994). De hoge prevalentie van middelengebruik in JJI’s en de daarmee verhoogde kans op blijvend antisociaal gedrag in heeft dus verstrekkende gevolgen voor zowel de jongere zelf als voor de maatschappij. Niet alleen gebruiken jongeren in JJI’s meer middelen dan in de reguliere populatie, ook speelt trauma een grote rol bij jongeren in de JJI’s. Bij een Type-I trauma is er sprake van een acute, eenmalige ervaring, terwijl iemand met een Type-II trauma herhaaldelijk is

blootgesteld aan potentieel traumatische ervaringen (Terr, 1991). Uit onderzoek bleek dat 90% van de forensische populatie een Type-II trauma heeft opgelopen (Abram e.a., 2004). In de reguliere populatie van Nederlandse jongeren heeft 30% een Type-II trauma opgelopen (Lamers-Winkelman, Slot, Bijl & Vijlbrief, 2007). Het gaat bij Type II trauma vooral om fysieke mishandeling, emotionele mishandeling, fysieke verwaarlozing, emotionele

verwaarlozing en seksueel misbruik (zie bijlage 1). Een overkoepelende term voor deze vier begrippen is kindermishandeling. Kindermishandeling wordt gedefinieerd als “elke vorm van een voor een minderjarige bedreigende of gewelddadige interactie van fysieke, psychische of seksuele aard, die de ouders of andere personen ten opzichte van wie de minderjarige in een relatie van afhankelijkheid of van onvrijheid staat, actief of passief opdringen, waardoor ernstige schade wordt berokkend of dreigt te worden berokkend aan de minderjarige in de vorm van fysiek of psychisch letsel” (Wet op de Jeugdzorg, 2005, hoofdstuk 1, artikel 1). Een veelbelovende behandelmethode voor het tegengaan van onder andere

middelengebruik is Cognitieve Bias Modificatie. Cognitieve Bias Modificatie is gebaseerd op de duale procestheorie. De duale procestheorie onderscheid twee interacterende processen die gedrag aansturen: reflectieve processen en impliciete processen. Reflectieve processen zijn rationeel en analytisch, op logica gebaseerd. Bij reflectieve processen gaat men ervan uit dat gedrag intentioneel vertoond wordt en men bewust is van zijn of haar keuzes (Rooke, Hine & Thorsteinsson, 2008). Aan de andere kant spelen impliciete processen een rol. Impliciete processen sturen instinctief gedrag aan. Dit gedrag is snel en automatisch, waarbij alleen het

(7)

6 eindproduct (het gedrag zelf) in het bewustzijn plaatsvindt (Evans, 2003). In eerder onderzoek werd met fMRI scans aangetoond dat verschillende hersengebieden geactiveerd worden bij het reflectieve en het impliciete proces (Goel, Buchel, Frith, & Dolan, 2000). Dit toont aan dat het impulsieve- en reflectieve proces distinctieve processen zijn. Tegelijkertijd lijken beide processen ook in connectie met elkaar te staan. Zo is een van de capaciteiten van het reflectieve systeem dat het de automatische respons van het impliciete systeem kan onderdrukken of overnemen (Stanovich, 1999). Duaal-procesmodellen van verslaving veronderstellen dat deze vorm van psychopathologie voortkomt uit een verstoorde balans tussen deze twee systemen (Van Deursen, Salemink, & Wiers, 2009). Waarschijnlijk dragen de automatisch geactiveerde associaties er bijvoorbeeld toe dat de korte termijn

bekrachtigende consequenties van middelengebruik het werkgeheugen domineren (Deutsch & Strack, 2006).

Frequente alcoholgebruikers vertonen vaak een impliciete aandachtsbias (Field e.a., 2007) of een toenaderingstendens (Wiers e.a., 2009) naar alcohol-gerelateerde stimuli. Ook bij jonge cannabisgebruikers werd er een toenaderingstendens aangetoond (Cousijn,

Goudriaan, & Wiers, 2011). Deze toenaderingstendens is een voorspeller voor problematisch cannabisgebruik op latere leeftijd. Een aandachtsbias of toenaderingstendens wordt ook wel een cognitieve bias genoemd. Een cognitieve bias houdt in dat frequente cannabis- of alcoholgebruikers sneller reageren op aan middelen gerelateerde stimuli. Cognitieve Bias Modificatie tracht deze cognitieve biassen te manipuleren door trainingssessies aan te bieden die deze biassen “weg traint”. CBM richt zich op het impliciete proces, en bestaat uit een verzameling technieken, die zich richten op het veranderen van impulsieve reacties op stoornis-relevante stimuli (Koster, Fox, & MacLeod, 2009).

Field en Eastwood (2005) toonden aan dat de aandachtsbias naar alcohol bij

volwassenen gemodificeerd kan worden. Voorafgaand aan de Cognitieve Bias Modificatie werd bij alle participanten gemeten wat de aandachtbias was naar alcohol stimuli. Vervolgens werd de helft van de participanten getraind om hun aandacht te richten op aan alcohol

gerelateerde stimuli. De andere helft van de participanten werd getraind om hun aandacht hiervan af houden. De groep die de aandacht op de alcohol stimuli diende te richten,

vertoonde achteraf een sterkere aandachtsbias naar alcohol stimuli dan de groep die getraind was om de aandacht hiervan af te houden. Tevens hadden zij achteraf een sterkere behoefte om te drinken. Ook uit onderzoek van Schoenmakers en collega’s (2010) bleek Cognitieve Bias Modificatie effectief bij volwassenen. Na vijf trainingssessies werd de terugval van alcoholverslaafden verkleind als CBM werd toegevoegd aan de gebruikelijke behandeling.

(8)

7 Fadardi en Cox (2009) toonden tevens aan dat de aandachtsbias naar alcohol verminderd kan worden met CBM. Daarnaast was er een post-training effect te zien bij de groep van

risicovolle drinkers, waarbij er een afname in alcoholconsumptie te zien was. Bij de follow-up na drie maanden was dit effect nog steeds aanwezig. Deze onderzoeken tonen aan dat CBM bij volwassenen een kansrijke vorm van behandeling is. Er is nog maar weinig bekend over de effecten van CBM bij adolescenten. Bovendien is er tot dusver voornamelijk onderzoek gedaan naar de effecten van CBM op alcohol, maar is er weinig bekend over het effect van CBM op het verminderen van cannabisgebruik.

Het aanwezig zijn van trauma en gerelateerde symptomen kan effect hebben op een behandeling. Zo hebben traumatische ervaringen en gerelateerde symptomen van angst en depressie bij volwassenen een negatieve invloed op het vermogen om zich toe te wijden aan behandeling en hiervan te profiteren (Abueg & Fairbank, 1992; Ouimette, Brown, & Najavits, 1998; Ouimette, Moos, & Finney, 2000). Andere onderzoeken bij volwassenen tonen aan dat het aanwezig zijn van een posttraumatische stressstoornis de kans vergroot op eerdere uitval tijdens de behandeling en tevens de kans op terugval vergroot (Thompson & Kingree, 1998). Bij volwassenen met een posttraumatische stressstoornis die tevens middelen gebruikten was te zien dat de behandelresultaten significant beter waren als beide vormen van problematiek behandeld werden (Hien e.a., 2009). Daarbij verminderde het middelengebruik sterker als de PTSS-klachten eerst waren verminderd. Andersom kon deze relatie niet aangetoond worden; er was minimaal bewijs voor het verminderen van PTSS-symptomen als het middelengebruik eerst was verminderd. Deze bevinding toont het drukkende effect dat trauma mogelijk heeft op het behandelresultaat.

De hoeveelheid onderzoek dat verricht is naar het effect van trauma op behandeling onder adolescenten is beperkt. In eerder onderzoek werd aangetoond dat adolescenten met een trauma sneller uitvielen bij de behandeling voor middelengebruik dan adolescenten zonder traumatische ervaringen (Jaycox, Ebener, Damesek, & Becker, 2004). In lijn met het onderzoek van Jaycox en collega’s en het eerdergenoemde onderzoek dat verricht is bij volwassenen was de verwachting dat trauma een negatieve invloed heeft op het effect van CBM.

Het huidige onderzoek was gericht op de vraag of de interventie Cognitieve Bias Modificatie van cannabisgebruik bij jongeren in een Justitiële Jeugdinrichting effectief is en of dit effect gemodereerd werd door de aanwezigheid van een trauma. Allereerst werd verwacht dat CBM een positief effect heeft op het verminderen van cannabisgebruik van de jongeren in een JJI. Ten tweede werd verwacht dat de aanwezigheid van trauma een negatief

(9)

8 effect heeft op de interventie CBM: er werd verwacht dat jongeren met een trauma minder baat hebben bij de behandeling dan jongeren zonder een trauma. Ten slotte werd exploratief onderzocht of het soort trauma een verschillend effect heeft op de uitkomsten van CBM.

Methode Participanten

Aan het onderzoek deden N = 539 jongeren mee, waarvan 488 jongens (90.5 %) en 51 meisjes (9.5%). De jongeren verbleven ten tijde van deelname in een Justitiële

Jeugdinrichting op strafrechtelijke basis. Zij hadden een maatregel jeugddetentie of een PIJ-maatregel opgelegd gekregen wegens het plegen van een of meerdere strafbare feiten. De jongeren waren bij de start van het onderzoek tussen de 13 en 24 jaar oud (M = 17.82, SD = 2.30). Van de onderzoeksgroep voelde 46.6% (n = 251) zich behoren tot de Nederlandse bevolkingsgroep, 13% tot de Marokkaanse (n = 70), 9.1% tot de Antilliaanse (n = 49), 8.9% tot de Surinaamse (n = 48), 5.6% tot de Turkse (n = 30). 16.9% (n = 91) rekende zich tot overige bevolkingsgroepen zoals onder andere de Roemeense, Colombiaanse en

Zuid-Koreaanse bevolkingsgroep. Als er gekeken wordt naar opleidingsniveau volgden met 69.8% de meeste jongeren onderwijs op niveau VMBO (n = 376), wat werd gevolgd door 10.9% op het Speciaal Voortgezet Onderwijs (n = 59), 5.8% op HAVO niveau (n = 31) en 2.0% op VWO niveau (n = 11). Van de jongeren was 76.1% (n = 410) eerder in aanraking geweest met hulpverlening en was 70.9% (n = 382) ooit bij een psycholoog of psychiater geweest.

Design

De jongeren werden benaderd in de inrichting waarin zij verbleven of zij wilden meedoen aan een screening voor het onderzoek. In deze screening werd een selectie gedaan van gebruikers en niet-gebruikers van cannabis in het afgelopen jaar. Wanneer een

proefpersoon geen cannabis had gebruikt in het afgelopen jaar gold dit als een

exclusiecriterium voor de training. Als een jongere één of meerdere keren cannabis had gebruikt in het afgelopen jaar werd de mogelijkheid tot het volgen van de training

aangeboden. De jongere koos vervolgens of hij wel of niet wilde deelnemen aan de training. Zo ontstonden er twee groepen onder de jongeren die wel cannabis gebruikten; de jongeren die een training volgden en de jongeren die geen training volgden. De groep die ervoor koos de training wel te volgen kregen te maken met experimentele taken en placebo taken. Zij werden vervolgens at random onderverdeeld in vier condities: groep A voltooide twee

(10)

9 experimentele taken. Groep B en groep C voltooide één experimentele- en één placebo taak. Groep D voltooide twee placebo taken, en kreeg daarmee een placebo van de training aangeboden. De vijfde groep (Groep E) bestaat uit de proefpersonen die niet in aanmerking kwamen voor de training of die in aanmerking kwamen maar niet mee wilden doen. In dit onderzoek is er voor gekozen om groep A, B en C samen te voegen als de experimentele conditie aangezien al deze jongeren een werkzaam deel van training hebben gehad. In figuur 1 is de toewijzing aan de condities in een flowchart weergegeven. In dit onderzoek zijn er drie condities ontstaan: de experimentele conditie, de placebo conditie en de geen training conditie.

Dit onderzoek ontving ethische goedkeurig door de Ethics Review Board Faculty of Social and Behavioral Sciences (projectnummers: 2013-DP-3124 en 2013-DP-3165).

Figuur 1. Flow-chart ontstaan van de condities

Instrumenten

Om de onderzoeksvragen te beantwoorden is er gebruik gemaakt van twee

verschillende vragenlijsten, de Cannabis Use Disorder Identification Test-Revised (CUDIT-Deelname aan screening (N = 539) Geen deelname aan screening Wel training (n = 166) Geen training (n = 373) - Groep E (exclusie + uitval)

Placebo (n = 41) - Groep D (2 Placebo taken)

Experimenteel (n = 125) - Groep A (2 Exp. taken) - Groep B (1 Exp. + 1 Plac. taak) - Groep C (1 Plac. + 1 Exp. taak)

Werving

(11)

10 R) en de Jeugd Trauma Vragenlijst (JTV).

De Cannabis Use Disorder Identification Test-Revised (CUDIT-R; Adamson e.a., 2010) is een screeningsvragenlijst waarmee problematisch cannabisgebruik gemeten wordt. Deze vragenlijst heeft een betrouwbaarheid van α = 0.914 (Adamson e.a., 2010). Voor dit onderzoek is een combinatie van de CUDIT-R en vijf aanvullende items van de

oorspronkelijke CUDIT gebruikt; de CUDIT-R+. De CUDIT-R+ bestaat uit 13 items, waarvan de antwoorden gescoord worden op een 5-punts Likert schaal (0 = nooit, 1=

maandelijks of minder, 2 = 2-4 keer per maand, 3= 2-3 keer per week, 4= 4 keer of vaker per week). De proefpersonen geven antwoord gebaseerd op het afgelopen jaar. Een voorbeeld item is: “hoe vaak gebruik je marijuana of hasj?” De totaalscore bestaat uit de som van de individuele item scores en loopt van 0 tot 50. Scores van 8 of hoger zijn indicatief voor

problematisch cannabisgebruik. Een hogere score op de CUDIT-R+ geeft een hogere indicatie van afhankelijkheid.

Trauma werd gemeten door middel van een verkorte versie van de Jeugd Trauma Vragenlijst (JTV; Arntz & Wessel, 1996; Bernstein e.a., 2003), de Nederlandse versie van de Childhood Trauma Questionnaire-Short Form. De JTV bestaat uit de subschalen fysieke mishandeling, emotionele mishandeling, fysieke verwaarlozing, emotionele verwaarlozing en seksueel misbruik. De interne consistentie van de subschalen werd bepaald door middel van vier verschillende steekproeven en is .83 < α < .86 voor fysieke mishandeling, .84 < α < .89 voor emotionele mishandeling, .61 < α < .78 voor fysieke verwaarlozing, .85 < α < .91 voor fysieke verwaarlozing en .92 < α < .95 voor seksuele mishandeling (Bernstein e.a., 2003). De vragenlijst bestaat uit 28 items. Elke schaal is uit vijf items opgemaakt. Daarnaast zijn er drie vragen die de mate van ontkenning of minimalisatie meten. Een voorbeeld item is (subschaal fysieke mishandeling): “tijdens mijn jeugd ben ik gestraft met een riem, een plank, een touw, of een ander hard voorwerp.” De items werden gescoord op een 5-punts Likert schaal (1= nooit waar, 2= zelden waar, 3= soms waar, 4= vaak waar, 5= zeer vaak waar), waarbij een hogere score duidt op ernstigere mishandeling/verwaarlozing/misbruik. Nadat de vragenlijst gescoord is zijn er vier categorieën per schaal waar een respondent in kan vallen: geen (of minimaal), laag (tot gemiddeld), gemiddeld (tot kritiek), kritiek (tot extreem).

Interventie

Aan de jongeren die besloten de training te volgen werden twee taken als interventie aangeboden, namelijk de Approach Avoidance Taak en de Visual Probe Taak. Deze twee taken gecombineerd vormen samen de Cognitieve Bias Modificatie Training voor

(12)

11 cannabisgebruik. De training bestond uit zes individuele sessies. In elke sessie werden beide taken op de computer uitgevoerd, in bijzijn van de testleider.

De Approach Avoidance Taak (AAT; Wiers, Eberl, Rinck, Becker, & Lindenmeyer, 2011) is in dit onderzoek onderdeel van de Cognitieve Bias Modificatie (CBM) training van cannabis. De AAT meet de automatische toenaderingsbias naar cannabis gerelateerde stimuli en naar controle stimuli (kantoorartikelen). Er wordt gebruik gemaakt van cannabis

gerelateerde afbeeldingen, bijvoorbeeld van een joint, of van plaatjes waar kantoorartikelen op te zien zijn. De afbeeldingen van kantoorartikelen fungeren als controle stimuli. De afgebeelde kantoorartikelen lijken visueel echter sterk op de aan cannabis gerelateerde plaatjes. Zo wordt bijvoorbeeld een groene pen gebruikt die qua kleur en vorm lijkt op een joint. De maat voor deze taak is het verschil in reactietijd (RT) tussen het wegduwen en trekken van de plaatjes (push – pull). Een positieve score op deze taak laat een

toenaderingsbias (approach bias) zien, en een negatieve score een vermijdingsbias (avoidance bias). De proefpersoon krijgt een plaatje te zien, ofwel naar links ofwel naar rechts gekanteld. Afhankelijk van de kanteling naar links of rechts (afbeelding 1) moet de proefpersoon, door het indrukken van twee toetsen (toets U en N), het plaatje “naar zich toe trekken” (rechts) of “van zich afduwen”(links). Bij het “wegduwen” wordt een plaatje kleiner, en bij het “naar je toetrekken” wordt het plaatje groter (een inzoom-effect). Allereerst voltooide de jongere een oefensessie om te kijken of de taak begrepen is. Vervolgens kreeg de jongere een volgende serie afbeeldingen om een startmeting van de reactietijden te maken voorafgaand aan de trainingsserie. Na deze eerste twee series plaatjes werd de AAT-training gestart. In de

experimentele versie van de AAT-training krijgt de jongere de instructie om cannabisplaatjes weg te duwen (in 90% van de gevallen) en om de plaatjes met kantoorartikelen (neutrale stimuli) naar zich toe te trekken (in 90% van de gevallen). Op deze manier wordt de toenaderingsbias naar cannabis “weggetraind”. In de placebo variant van de AAT-training, dus de controle conditie, was elke afbeelding een keer naar links en een keer naar rechts gekanteld om trainingseffecten uit te sluiten.

(13)

12 De Visual Probe Task (VPT) is onderdeel van de Cognitieve Bias Modificatie training, en een variatie op de Dot-Probe Task (Macleod, Matthews & Tata, 1986). Tijdens de VPT verschijnen er twee afbeeldingen in het scherm. De ene afbeelding is een aan cannabis gerelateerd voorwerp (test stimulus), en de ander een afbeelding van een kantoorartikel (controle stimulus). De afgebeelde kantoorartikelen lijken visueel echter sterk op de aan cannabis gerelateerde plaatjes. Voor de VPT werden dezelfde afbeeldingen gebruikt als voor de AAT. Vervolgens verschijnt er in één afbeelding (de teststimulus waar op gefocust wordt) een pijl, die naar boven of naar beneden wijst. Afhankelijk van de richting van de pijl moet de proefpersoon op toets U (boven) of N (beneden) drukken. Een positieve score wijst op een aandachtsbias naar de teststimulus toe, een negatieve score wijst op een aandachtsbias die van de teststimulus af gaat. De VPT-score wordt bepaald door de mediaan van de reactietijd wanneer het pijltje achter de cannabisplaatjes verschijnt af te trekken van de mediaan van de reactietijd wanneer het pijltje achter de neutrale plaatjes (kantoorartikelen) verschijnt. Met de VPT-training wordt getraind op de aandachtsbias; de aandacht van de deelnemer wordt verschoven van plaatjes met cannabis gerelateerde afbeeldingen naar plaatjes met neutrale afbeeldingen (kantoorartikelen). In de placebo variant van de VPT was in elke afbeelding een keer een pijl naar beneden en een pijl naar boven afgebeeld om trainingseffecten uit te sluiten.

Afbeelding 2: voorbeeld stimuli Visual Probe Taak

Procedure

De jongeren werden benaderd in de inrichting waarin zij verbleven. De inrichtingen waar het onderzoek is uitgevoerd zijn: RJJI de Heuvelrug, RJJI de Hartelborgt, Teylingereind, RJJI de Hunnerberg, JJI Lelystad en de Koppeling. Aan de jongeren werd door medewerkers van het onderzoek gevraagd of zij interesse hadden om deel te nemen aan de screening. Hierbij werd mondeling uitgelegd wat het onderzoek inhield, en kregen zij

informatiebrochures. De jongeren kregen 24 uur bedenktijd alvorens zij een informed consent formulier tekenden als zij mee wilden doen. In het geval de jongere jonger was dan 16 jaar werd ook de ouders om toestemming voor deelname gevraagd middels een informed consent

(14)

13 formulier. Vervolgens werd er een afspraak gemaakt voor de screening.

In de screening werden er demografische gegevens (leeftijd, afkomst, opleiding, etc.) afgenomen. Tevens werden de CUDIT en de JTV bij deze afname ingevuld. Op basis van de gegevens uit de screening werd bepaald of een jongere in aanmerking kwam voor de

trainingsfase. Een jongere kwam in aanmerking als hij/zij minstens 1 keer cannabis had gebruikt in het afgelopen jaar. Als een jongere geen cannabis had gebruikt in het afgelopen jaar kwam hij/zij niet in aanmerking voor de training. Aan de jongeren die in aanmerking kwamen werd gevraagd of zij de training wilden doorlopen. Als een jongere in aanmerking kwam voor de training en hieraan mee wilde doen, volgden er zes trainingssessies. Hierbij werden de Approach Avoidance Taak en de Visual Probe Taak gedaan (Cognitieve Bias Modificatie). Elke training duurde gemiddeld 45 minuten, met minimaal 24 uur tussen twee opeenvolgende trainingen. De gehele training werd binnen drie weken afgerond.

Tevens werden er drie follow-up metingen verricht bij zowel de groep die alleen deelgenomen had aan de screening, als bij de groep die ook de trainingen had doorlopen. In de laatste follow-up meting (een jaar na deelname) werd de CUDIT nogmaals afgenomen. Als beloning voor hun deelname ontvingen de jongeren na de screening een verzorgingsproduct. Ook na elke follow-up meting kregen de proefpersonen een verzorgingsproduct ofwel een bol.com tegoedbon (afhankelijk van of de jongere ten tijde van de nameting nog in de inrichting was, of niet).

Resultaten Beschrijvende analyses

In tabel 1 en 2 zijn de gemiddelden en standaarddeviaties van de Cannabis Use Disorder Identification Test-Revised (CUDIT-R+) en de verschillende schalen van de Jeugdtrauma Vragenlijst (JTV) per conditie (geen training/placebo/experimenteel) weergegeven.

Tabel 1. Beschrijvende statistieken: aantal deelnemers (n), gemiddelden (M), standaarddeviaties (SD) per groep voor cannabisgebruik, gemeten met de CUDIT-R+ T0 en de CUDIT-R+ T1

Cannabisgebruik T0 Cannabisgebruik T1

Geen training Placebo Experimenteel Geen training Placebo Experimenteel

n 373 41 125 373 41 125

M 5.17 9.78 8.99 1.55 3.00 3.90

(15)

14

Tabel 2. Beschrijvende statistieken: aantal deelnemers (n), gemiddelden (M), standaarddeviaties (SD) per groep voor trauma

n* M SD

Emotionele mishandeling Geen training 67 6.83 3.18

Placebo 11 7.73 3.95

Experimenteel 32 7.09 3.05

Emotionele verwaarlozing Geen training 67 8.24 4.05

Placebo 11 9.09 4.91

Experimenteel 32 9.16 4.57

Fysieke mishandeling Geen training 69 6.58 3.20

Placebo 11 8.36 5.12

Experimenteel 32 7.12 4.33

Fysieke verwaarlozing Geen training 68 6.49 2.61

Placebo 11 7.27 3.41

Experimenteel 32 6.97 3.74

Seksueel misbruik Geen training 69 5.60 2.53

Placebo 11 5.00 0.00

Experimenteel 32 5.31 1.77

*Variërende n bij JTV subschalen door ontbrekende data.

Samenhang tussen cannabisgebruik, trauma en leeftijd

Er werden correlaties berekend (tabel 3) om een indruk te krijgen van de onderlinge samenhang tussen de variabelen. Er is gekeken naar de correlaties tussen leeftijd,

(problematisch) cannabisgebruik en de verschillende vormen van trauma. Problematisch cannabisgebruik en trauma

Er werden significante correlaties gevonden tussen (problematisch) cannabisgebruik bij de T0 meting en verschillende subschalen van de JTV, te weten: emotionele mishandeling (r = .36, p < .01), fysieke mishandeling (r = .24, p < .05) en fysieke verwaarlozing (r = .20, p < .05). Dit betekent dat er positieve samenhang is tussen (problematisch) cannabisgebruik en emotionele mishandeling, fysieke mishandeling en fysieke verwaarlozing. Naarmate

(16)

15 fysieke mishandeling dan wel verwaarlozing vertoonden zij meer tekenen van problematisch cannabisgebruik voorafgaand aan de start van de trainingen.

Tabel 3. Correlaties tussen leeftijd, cannabisgebruik T0 en trauma

* p < .05, ** p < .01

A-priori verschillen tussen de condities

Er is een variantieanalyse uitgevoerd waarbij gekeken is naar eventuele a priori

verschillen tussen de verschillende condities in het (problematisch) cannabisgebruik op T0. Er werd een significant verschil gevonden tussen de groepen, F (2, 536) = 25.57, p < .01.

Kortom, voorafgaand aan het starten van een eventuele training zijn er verschillen te zien in het (problematisch) cannabisgebruik tussen de drie verschillende condities. Uit een posthoc-toets bleek het verschil tussen de “geen training”-conditie (M = 5.17, SD = 6.46) en de placebo-conditie (M = 9.78, SD = 5.19) significant (Mdifference = -4.61, p < .01). Ook het verschil tussen de “geen-training”-conditie (M = 5.17, SD = 6.46) en de experimentele conditie (M = 8.99, SD = 4.89) was significant (Mdifference = -3.82, p < .01). Het verschil tussen de placebo-conditie en de experimentele-conditie bleek niet significant. De deelnemers in de placebo-conditie en de experimentele-conditie vertoonden aldus meer (problematisch) cannabisgebruik dan de deelnemers die geen training zouden volgen.

Ook werd er een variantieanalyse uitgevoerd waarbij gekeken werd naar eventuele a priori verschillen tussen de drie condities in de verschillende vormen van trauma. Bij geen enkele vorm van trauma waren er significante verschillen tussen de condities (bijlage 2). Dit betekent dat er geen verband gevonden is tussen de mate van een van de vormen van trauma en het wel of niet volgen van de training.

Leeftijd Cannabisgebruik T0 Emotionele mishandeling Emotionele verwaarlozing Fysieke mishandeling Fysieke verwaarlozing Seksueel misbruik Leeftijd X -.01 .07 .09 .23* .15 -.14 Cannabisgebruik T0 X .36** .18 .24* .20* -.13 Emotionele mishandeling X .58** .63** .59** .07 Emotionele verwaarlozing X .38** .65** -.01 Fysieke mishandeling X .66** -.01 Fysieke verwaarlozing X .04 Seksueel misbruik X

(17)

16

ANOVA herhaalde metingen

Om de onderzoekshypotheses te testen werd er gebruik gemaakt van een ANOVA met herhaalde metingen. Hierbij werd gekeken naar het effect van de training Cognitieve Bias Modificatie (CBM) van cannabisgebruik. Vervolgens werd gekeken naar het effect van trauma als moderator op CBM van cannabisgebruik (tabel 5). Exploratief is onderzocht of het soort trauma verschillende effecten op CBM van cannabisgebruik laat zien. Aangezien er onderscheid is gemaakt in het soort trauma zijn er meerdere ANOVA’s uitgevoerd om deze vormen van trauma te kunnen onderscheiden.

Tabel 5. ANOVA’s met herhaalde metingen

df F p ηp2 Tijd 1 91.02 <.01** .17 Tijd*Conditie 2 4.09 <.05* .02 Tijd*Conditie*Emotionele mishandeling 2 1.67 0.19 .03 Tijd*Conditie*Emotionele verwaarlozing 2 1.58 0.21 .03 Tijd*Conditie*Fysieke mishandeling 2 1.73 0.18 .03 Tijd*Conditie*Fysieke verwaarlozing 2 1.76 0.18 .03 Tijd*Conditie*Seksueel misbruik 1 0.15 0.70 .001 * p < .05, ** p < .01

Allereerst werd er een hoofdeffect gevonden voor tijd, F(1) = 91.02, p < .01, met een grote effectgrootte (ηp2 = .17). Dit betekent dat de proefpersonen, onafhankelijk van de conditie waartoe zij behoorden, over tijd een vermindering van (problematisch)

cannabisgebruik vertoonden. Vervolgens werd er gekeken naar een eventueel interactie-effect tussen tijd en conditie, om te onderzoeken of CBM van cannabisgebruik effect heeft gehad op deze vermindering. Er werd een significant interactie-effect gevonden tussen tijd en conditie, F(2) = 4.09, p < .05. Het (problematisch) cannabisgebruik neemt over tijd af binnen elke conditie (figuur 2), echter is de afname van dit gebruik groter binnen de placebo-conditie dan binnen de experimentele conditie en de conditie die geen training volgde. Dit impliceert dat er geen aantoonbaar effect is van CBM op de vermindering van cannabisgebruik. Tenslotte

(18)

17 werden er geen significante drieweg interactie-effecten gevonden voor tijd, conditie en de verschillende vormen van trauma (tabel 5). Dit suggereert dat trauma geen moderator is van de effecten van de condities op (problematisch) cannabisgebruik. Daarmee vallen er ook geen verschillende effecten te zien van het soort trauma op de verandering van (problematisch) cannabisgebruik over tijd.

Figuur 2. Interactie-effect tussen tijd en conditie.

Discussie

Binnen dit onderzoek is gekeken naar het effect van trauma als moderator op de training Cognitieve Bias Modificatie (CBM) van cannabisgebruik onder jongeren in Justitiële Jeugdinrichtingen. De eerste onderzoeksvraag luidde: “wat is het effect van de training Cognitieve Bias Modificatie van cannabisgebruik?” Hierbij werd een positief effect verwacht van CBM op de vermindering van cannabisgebruik.

Allereerst bleek uit de analyses dat het gemiddelde cannabisgebruik over tijd afnam, binnen elke conditie. Hierbij kwam naar voren dat deze afname binnen deplacebo conditie het grootst was. Daarmee kan gezegd worden dat het volgen van de training CBM in deze

(19)

18 placebo-training of het niet volgen van de training. Dit impliceert dat CBM geen oorzaak is geweest voor de afname in gebruik. Daarmee werd de eerste hypothese verworpen.

Er zijn een aantal verklaringen te geven waarom CBM geen positief effect heeft op het gebruik van cannabis. Een eerste verklaring kan zijn dat CBM als op zichzelf staande

interventie niet effectief is (Schoenmakers, Wiers, Jones, Bruce, & Jansen, 2007). Schoenmakers en collega’s (2007) verrichten onderzoek naar het modificeren van de aandachtsbias bij alcoholverslaafden. Zij concludeerden dat de aandachtsbias voor alcohol-stimuli bij de participanten afnam tijdens de training. Echter viel dit effect niet te

generaliseren naar andere stimuli in een andere setting. Dit suggereerde dat CBM, buiten de training om, geen effecten laat zien in het verminderen van de aandacht voor alcohol-stimuli. In later onderzoek van Schoenmakers en collega’s (2010) werd wél een te generaliseren effect gevonden van Cognitieve Bias Modificatie van alcoholverslaving. Echter werd CBM in dit latere onderzoek aangeboden in combinatie met Cognitieve Gedragstherapie. Kortom, het is mogelijk dat CBM als een op zichzelf staande interventie geen te generaliseren effect heeft op de vermindering van middelengebruik zonder de combinatie met therapieën zoals Cognitieve Gedragstherapie. Het zou een mogelijke verklaring vormen waarom er in dit onderzoek geen effecten gevonden zijn.

Vervolgens zijn er drie methodologische verklaringen voor het uitblijven van het vinden van een effect van CBM. De eerste verklaring betreft de selectie van de participanten. In huidig onderzoek is er gebruik gemaakt van een non-klinische steekproef om privacy redenen. Binnen een JJI is het niet toegestaan om cannabis te gebruiken. Er is daarom voor gekozen om een jongere de optie te geven mee te doen aan de training als hij of zij één keer cannabis heeft gebruikt het afgelopen jaar. Op deze manier kon het bij het personeel van het JJI niet bekend worden hoe veel een jongere gebruikt heeft en of hij recent (in het JJI) nog cannabis heeft gebruikt. Dit betekent dat er bij veel jongeren die de interventie aangeboden hebben gekregen geen sprake was van daadwerkelijk problematisch cannabisgebruik. Aangezien deze groep weinig cannabis gebruikte kon CBM slechts een zeer beperkt effect hebben op het verminderen van dit gebruik. Dit wordt ondersteund door eerder onderzoek naar CBM, waarin een klinische steekproef van alcoholverslaafden werd gebruikt, waaruit positieve effecten van CBM naar voren kwamen (Schoenmakers e.a., 2010). In andere onderzoeken (Field e.a., 2007; Field & Eastwood, 2005; Schoenmakers e.a., 2007) waarin getracht werd om de aandachtsbias naar alcohol te verminderen met CBM, waarin een niet-klinische sample gebruikt werd, was de effectiviteit van CBM minimaal.

(20)

19 CUDIT-R en vijf aanvullende items van de oorspronkelijke CUDIT. Dit maakt dat de

CUDIT-R+ een zelfgemaakte vragenlijst is, die alleen in dit onderzoek is gebruikt. Aangezien de CUDIT-R+ niet gevalideerd is heeft dit mogelijk vertekende resultaten opgeleverd.

De laatste verklaring betreft de vorming van de condities. In dit onderzoek is ervoor gekozen om de experimentele groep te laten bestaan uit participanten die één of twee experimentele varianten van de CBM interventies hebben gehad (de experimentele conditie bestaat in totaal uit drie subgroepen). Deze keuze is gemaakt om niet te veel kleine losse groepen te creëren, aangezien dit de power van het onderzoek verkleint zou hebben. Dit betekent echter dat de experimentele conditie participanten bevatte die één experimentele- en één placebo taak hebben gehad. Het is denkbaar dat het effect van CBM kleiner is bij deze groep in vergelijking met de groep die twee experimentele taken heeft gehad. Dit is mogelijk van invloed geweest op het uitblijven van een zichtbaar resultaat van CBM in dit onderzoek. Hoewel er geen zichtbaar effect van CBM van cannabisgebruik op de vermindering van cannabisgebruik over tijd te zien was, werd er wel een afname van gebruik binnen de gehele steekproef gevonden. Een mogelijke verklaring voor deze algehele afname is te vinden in onderzoeken waarin een leeftijdscurve aangetoond wordt die opgaat voor alcohol- en drugsgebruik, problematisch middelengebruik, en middelenmisbruik- en verslaving. Deze curve laat zien dat al deze vormen van gebruik afnemen in de late adolescentie en aan het begin van de volwassenheid (Chen & Kandel, 1995; Bachman e.a., 2002). Deze leeftijdscurve werd ook gevonden voor delinquent gedrag, waaraan te zien is dat zowel geregistreerde als zelf-gerapporteerde criminaliteit afneemt in de late adolescentie en de jong-volwassenheid (Piquero, Brame, Mazerolle, & Haapanen, 2002). Het is denkbaar dat dit fenomeen zich voordoet omdat adolescenten naarmate zij ouder worden op sociaal, emotioneel en intellectueel gebied ook veranderen op de gebieden van moraliteit, toekomstkeuzes,

impulscontrole en beïnvloedbaarheid. Dit kan er op zijn beurt voor zorgen dat ze zich minder snel inlaten in antisociaal, risicovol of gevaarlijk gedrag en zij meer sociaal wenselijke- en veiligere keuzes maken (Keating, 2004; Steinberg & Cauffman, 1996). Een andere, maar gerelateerde verklaring is dat de transitie naar volwassenheid (het hebben van werk, een gezin en burgerschap) nieuw gedrag bevordert en vereist waardoor antisociaal gedrag minder belonend is (Cernkovich & Giordano, 2001; Hamil-Luker, Land & Blau, 2004). Een verlengde van deze verklaringen is een theorie die sociale investering als een belangrijke factor in dit proces aanwijst (Laub, Nagin & Sampson, 1998; Laub & Sampson, 2001). Deze stelt dat sociale rollen voor iedereen belangrijk zijn. De mate van toewijding aan deze rollen bepaalt of een individu weer antisociale activiteiten onderneemt. Naarmate een pleger van

(21)

20 misdaden positieve ervaringen opdoet binnen deze rollen (werknemer, partner, etc.) zal hij een punt bereiken waarop hij deze nieuwe levensstijl wil behouden en beschermen (Portes, 1998). De gemiddelde leeftijd bij de start van dit onderzoek was 17.8 jaar. De eerste meting van cannabisgebruik vond plaats als de jongere in de Justitiële Jeugdinrichting zat. De tweede meting heeft in de meeste gevallen plaatsgevonden als de jongere weer vrijgekomen was. Binnen deze theorie is het mogelijk dat de jongeren gemiddeld minder zijn gebruiken over tijd door de combinatie van ouder worden en het maken van een “nieuwe start” na het uitzitten van hun straf.

De tweede onderzoeksvraag luidde: “heeft trauma een modererend effect op de training Cognitieve Bias Modificatie van cannabisgebruik?” Er werd een negatief effect verwacht van trauma op de uitkomsten van de training CBM. Daarbij werd exploratief onderzocht of de verschillende vormen van trauma ook verschillende effecten hebben op de training CBM.

Uit de analyses kwam geen modererend effect naar voren van trauma op de training Cognitieve Bias Modificatie van cannabisgebruik. De aanwezigheid van een trauma had geen belemmerend effect op het effect van de interventie. Dit betekent dat de tweede hypothese van dit onderzoek verworpen kon worden. Binnen de steekproef had trauma op het gebied van emotionele mishandeling, emotionele verwaarlozing, fysieke mishandeling, fysieke

verwaarlozing of seksuele mishandeling geen invloed op de verandering van cannabisgebruik over tijd. Er is dus niet gebleken dat het effect van CBM er voor de afzonderlijke types trauma verschillend uit ziet.

Ten aanzien van de methodologie zijn er meerdere verklaringen genoemd die van invloed kunnen zijn geweest op het uitblijven van een gevonden effect van CBM in dit onderzoek. Ook voor het concept trauma is een methodologische verklaring te noemen die de resultaten kan hebben beïnvloed. De Jeugd Trauma Vragenlijst (JTV; Arntz & Wessel, 1996; Bernstein e.a., 2003) deelt de participanten na het scoren in in vier categorieën (per

subschaal): geen (of minimaal), laag (tot gemiddeld), gemiddeld (tot kritiek), kritiek (tot extreem). In de resultaten kwam naar voren dat de verdeling van de participanten in deze categorieën schever lag binnen dit onderzoek dan op basis van voorgaand onderzoek verwacht zou worden. Eerder werd genoemd dat 90% van de forensische populatie een Type-II trauma heeft opgelopen (Abram e.a., 2004). Het is mogelijk dat dit gebrek aan spreiding binnen deze variabele van invloed is geweest op de resultaten.

Samenvattend kan er gezegd worden dat op basis van dit onderzoek niet vastgesteld kan worden of Cognitieve Bias Modificatie een effectieve interventie is en of trauma daarop

(22)

21 van invloed is. Gezien de methodologische beperkingen van dit onderzoek is het niet mogelijk om een conclusie te trekken over de effectiviteit van CBM van cannabisgebruik bij jongeren in een Justitiële Jeugdinrichting. Uit dit onderzoek volgen dan ook een aantal aanbevelingen voor vervolgonderzoek ten aanzien van de methodologie en voor het inzetten van CBM in de praktijk.

Ten aanzien van de methodologie wordt aangeraden om een klinische steekproef te gebruiken voor het testen van de effectiviteit van CBM. Eerder werd benoemd dat dit onderzoek geen gebruik heeft gemaakt van een klinische steekproef, wat mogelijk de resultaten gedrukt heeft. Naast deze implicatie betekent dit ook dat niet elke jongere deze interventie nodig heeft gehad (aangezien het cannabisgebruik in deze gevallen minimaal en niet problematisch was). Het wordt aangeraden om de interventie in het vervolg aan te bieden aan jongeren die cannabis gebruiken in problematische mate. Dit zal tot gevolg hebben dat de onderzoeksresultaten betrouwbaarder zijn.

Daarnaast wordt aangeraden om een grotere steekproef te gebruiken. Door een relatief kleine steekproef zijn er in dit onderzoek statistische keuzes gemaakt, zoals het includeren van participanten in de experimentele conditie die ook één placebo taak hebben gedaan, die invloed kunnen hebben gehad op de resultaten. Door een grotere steekproef te gebruiken wordt de statistische power vergroot en zal dit de resultaten betrouwbaarder maken.

Tevens wordt geadviseerd gebruik te maken van een gevalideerde vragenlijst voor de meting van cannabisgebruik. De CUDIT-R+ was niet gevalideerd alvorens gebruik in dit onderzoek, wat de resultaten beïnvloedt kan hebben.

Concluderend kan gesteld worden dat in dit onderzoek niet kon worden aangetoond of Cognitieve Bias Modificatie een positief effect heeft op het verminderen van cannabisgebruik. Een verbeterde onderzoeksopzet is nodig om te bepalen of CBM een meerwaarde heeft in de klinische praktijk, waarvoor aanbevelingen zijn gegeven. Vervolgens zal gekeken moeten worden of CBM als een op zichzelf staande interventie effectief kan zijn in het verminderen van cannabisgebruik, of dat CBM wellicht een versterkend effect kan genereren in combinatie met een andere behandeling.

(23)

22

Literatuur

Abram, K.M., Teplin, L.A., Charles, D.R., Longworth, S.L., McClelland, G.M., & Dulcan, M.K. (2004). Posttraumatic stress disorder and trauma in youth juvenile detention.

Archives of General Psychiatry, 61(4), 403-410.

https://doi.org/10.1001/archpsyc.61.4.403

Abueg, F.R., & Fairbank, J.A. (1992). Behavioral treatment of posttraumatic stress disorder and co-occurring substance abuse. In P.A. Saigh (Ed.), Posttraumatic stress disorder: A behavioral approach to assessment and treatment (pp. 111-146). Boston: Allyn and Bacon.

Adamson, S.J., Kay-Lambkin, F.J., Baker, A.L., Lewin, T.J., Thornton, L., Kelly, B.J., & Sellman, J.D. (2010). An improved brief measure of cannabis misuse: The Cannabis Use Disorders Identification Test-Revised (CUDIT-R). Drug and Alcohol

Dependence, 110, 137-143. https://doi.org/10.1016/j.drugalcdep.2010.02.017

Bachman, J.G., O’Malley, P.M., Schulenberg, J.E., Johnston, L.D., Bryant, A.L., & Merline, A.C. (2002). The decline of substance use in young adulthood: changes in social activities, roles, and beliefs. Mahwah, NJ: Erlbaum.

Bachman, J.G., Wadsworth, K.N., O’Malley, P.M., Schulenberg, J., & Johnston, L.D. (1997). Marriage, divorce and parenthood during the transition to young adulthood: Impacts on drug use and abuse. In J. Schulenberg, J. L. Maggs, & K. Hurrelmann (Eds.),

Health risks and developmental transitions during adolescence (pp. 246-282). Cambridge, England: Cambridge University Press.

Bernstein, D.P., Stein, J.A., Newcomb, M.D., Walker, E., Pogge, D., Ahluvalia, T., Stokes, J., Handelsman, L., Medrano, M., Desmond, D., & Zule, W. (2003). Development and validation of a brief screening version of the childhood trauma questionnaire. Child Abuse and Neglect, 27(2), 169-190.https://doi.org/10.1016/s0145-2134(02)00541-0

Brown, P.J., Stout, R., & Mueller, T. (1996). Post-traumatic stress disorder and substance abuse relapse among women: A pilot study. Psychology of Addictive Behaviors, 10, 124-128. https://doi.org/10.1037//0893-164x.10.2.124

Cairns, R.B., & Cairns, B.D. (1994). Lifelines and risks: Pathways of youth in our time. Cambridge, England: Cambridge University Press.

Cernkovich, S.A., & Giordano, P.C. (2001). Stability and change in antisocial behavior: The transition from adolescence to early adulthood. Criminology, 39, 371-410.

(24)

23 Chen, K., & Kandel, D.B. (1995). The natural history of drug use from adolescence to the mid-thirties in a general population sample. American Journal of Public Health, 85, 41-47. https://doi.org/10.2105/ajph.85.1.41

Cousijn, J., Goudriaan, A.E., & Wiers, R.W. (2011). Reaching out towards cannabis: Approach-bias in heavy cannabis users predicts changes in cannabis use. Addiction, 106, 1667-1674. https://doi.org/10.1111/j.1360-0443.2011.03475.x

Deutsch, R., & Strack, F. (2006). Reflective and impulsive determinants of addictive behavior. In R.W. Wiers & A.W. Stacy (Eds.), Handbook of implicit cognition and addiction (pp. 45-57). Thousand Oaks, CA: Sage.

Evans, J. (2003). In two minds: dual-process accounts of reasoning. Trends in Cognitive Sciences, 7(10). https://doi.org/10.1016/j.tics.2003.08.012

Fadardi, J.S., & Cox, W.M. (2009). Reversing the sequence: Reducing alcohol consumption by overcoming alcohol attentional bias. Drug and Alcohol Dependence, 101, 137-145.

https://doi.org/10.1016/j.drugalcdep.2008.11.015

Fergusson, D.M., Boden, M., Joseph, M., & Horwood, L.J. (2008). Exposure to childhood sexual and physical abuse and adjustment in early adulthood. Child Abuse & Neglect; The International Journal, 32(6), 607-619.

https://doi.org/10.1016/j.chiabu.2006.12.018

Fergusson, D.M., Woodward, L.J., & Horwood, L.J. (2000). Risk factors and life processes associated with the onset of suicidal behaviour during adolescence and early

adulthood. Psychological Medicine, 30, 23-39.

https://doi.org/10.1017/s003329179900135x

Field, M., Duka, T., Eastwood, B., Child, R., Santarcangelo, M., & Gayton, M. (2007). Experimental manipulation of attentional biases in heavy drinkers: do the effects generalise? Psychopharmacology, 192, 593-608.

https://doi.org/10.1007/s00213-007-0760-9

Field, M., & Eastwood, B. (2005). Experimental manipulation of attentional bias increases the motivation to drink alcohol. Psychopharmacology, 183, 350-357.

https://doi.org/10.1007/s00213-005-0202-5

Goderie, M., Steketee, M., Mak, J., & Wentink, M. (2004). Samenplaatsing van jongeren in justitiële inrichtingen (tcm:44-65999-64). Geraadpleegd van het Wetenschappelijk

Onderzoek- en Documentatiecentrum van Ministerie van Veiligheid en Justitie, via website van TU Delft: https://repository.tudelft.nl/view/wodc/uuid:89d4688e-e4d6-4145-9a97-77d642c9682f/

(25)

24 Goel, V., Buchel, C., Frith, C., & Dolan, R.J. (2000). Dissociation of mechanisms underlying syllogistic reasoning. NeuroImage, 12(5), 504-514.

https://doi.org/10.1006/nimg.2000.0636

Hamil-Luker, J., Land, K.C., & Blau, J. (2004). Diverse trajectories of cocaine use through early adulthood among rebellious and socially conforming youth. Social Science Research, 33, 300-321. https://doi.org/10.1016/s0049-089x(03)00060-7

Hien, D.A., Jiang, H., Campbell, A.N.C., Hu, M., Miele, G.M., Cohen, . . . Nunes, E.V. (2009). Do treatment improvements in PTSD severity affect substance use outcomes? A secondary analysis from a randomized clinical trial in NIDA’s clinical trials

network. The American Journal of Psychiatry, 167(1), 95-101.

https://doi.org/10.1176/appi.ajp.2009.09091261

Hussong, A.M., Curran, P.J., Moffitt, T.E., & Caspi, A. (2004). Substance abuse hinders desistance in young adults’ antisocial behavior. Development and Psychopathology, 16(4), 1029-1046. https://doi.org/10.1017/s095457940404012x

Jaycox, L.H., Ebener, P., Damesek, L., & Becker, K. (2004). Trauma exposure and retention in adolescent substance abuse treatment. Journal of Traumatic Stress, 17(2), 113-121.

https://doi.org/10.1023/b:jots.0000022617.41299.39

Keating, D. (2004). Cognitive and brain development. In Lerner, R., & Steinberg, L. (Eds.), Handbook of Adolescent Psychology. New York, NY: Wiley.

https://doi.org/10.1002/9780471726746

Kepper, A., Veen, V., Monshouwer, K., Stevens, G., Drost, W., & de Vroome, T. (2009). Middelengebruik bij jongens in Justitiële Jeugdinrichtingen: het gebruik van tabak, alcohol, cannabis en harddrugs bij jongens met en zonder PIJ-maatregel.

Geraadpleegd van website Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatie Centrum, Ministerie van Veiligheid en Justitie:

https://www.wodc.nl/binaries/volledige-tekst_tcm28-70511.pdf

Koster, E.H.W., Fox, E., & MacLeod, C. (2009). Introduction to the special section on cognitive bias modification in emotional disorders. Journal of Abnormal Psychology, 118(1), 1-4. https://doi.org/10.1037/a0014379

Laan, A., van der, & Weijters, G. (2015). Daling in geregistreerde jeugdcriminaliteit: enkele mogelijke verklaringen. Tijdschrift voor Criminologie, 57(2), 203-228.

https://doi.org/10.5553/tvc/0165182x2015057002003

Lamers-Winkelman, F., Slot, N.W., Bijl, B., & Vijlbrief, A.C. (2007). Scholieren over Mishandeling: Resultaten van een landelijk onderzoek naar de omvang van

(26)

25 kindermishandeling onder leerlingen van het voortgezet onderwijs (Ra 13.479).

Geraadpleegd van website Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatie Centrum, Ministerie van Veiligheid en Justitie: https://www.wodc.nl/onderzoeksdatabase/1172a-omvang-kindermishandeling.aspx

Laub, J., Nagin, D.S., & Sampson, R. (1998). Trajectories of change in criminal offending: Good marriages and the desistance process. American Sociological Review, 63, 225-

238. https://doi.org/10.2307/2657324

Laub, J., & Sampson, R. (2001). Understanding desistance from crime. Crime and Justice: A Review of Research, 28, 1-69. https://doi.org/10.1086/652208

Leonard, K.E., & Rothbard, J.C. (2000). Alcohol and the marriage effect. Journal of Studies on Alcohol, 13, 139-146. https://doi.org/10.15288/jsas.1999.s13.139

MacLeod, C., Mathews, A., & Tata, P. (1986). Attentional bias in emotional disorders. Journal of Abnormal Psychology, 95(1), 15-20.

https://doi.org/10.1037//0021-843x.95.1.15

Miczek, K.A., DeBold, J.B., Haney, M., Tidey, J., Vivian, J., & Weertz, E.M. (1994). Alcohol, drugs of abuse, aggression and violence. In Reiss, A.J., & Roth, J.A. (Eds.), Understanding and preventing violence (Vol. 3, pp. 377-570). Washington, DC: National Academy Press.

Norman, R.E., Byambaa, M., De, R., Butchart, A., Scott, J., & Vos, T. (2012). The long-term health consequences of child physical abuse, emotional abuse, and neglect: A

systematic review and meta-analysis. PLOS Medicine, 9.

https://doi.org/10.1371/journal.pmed.1001349

Ouimette, P.C., Brown, P.J., & Najavits, L.M. (1998). Course and treatment of patients with both substance use and posttraumatic stress disorders. Addictive Behavior, 23, 785- 795. https://doi.org/10.1016/s0306-4603(98)00064-1

Ouimette, P.C., Moos, R.H., & Finney, J.W. (2000). Two-year mental health service use and course of remission in patients with substance use and posttraumatic stress disorders. Journal of Studies in Alcohol, 61, 247–253. https://doi.org/10.15288/jsa.2000.61.247

Palmer, J.A., Palmer, L.K., Williamson, D., Michiels, K. & Thigpen, B. (1995). Childhood abuse as a factor in attrition from drug rehabilitation. Psychological Reports, 76, 879-

882. https://doi.org/10.2466/pr0.1995.76.3.879

Piquero, A.R., Brame, R., Mazerolle, P., & Haapanen, R. (2002). Crime in emerging adulthood. Criminology, 40, 137-170.

(27)

26 Portes, A. (1998). Social capital: Its origins and application in modern sociology. Annual Review of Sociology, 24, 1-24. https://doi.org/10.1146/annurev.soc.24.1.1

Reiss, A.J., & Roth, J.A. (1993). Understanding and preventing violence. Washington, DC: National Academy Press.

Rooke, S.E., Hine, D.W. & Thorsteinsson, E.B. (2008). Implicit cognition and substance abuse: a meta-analysis. Addictive Behaviors, 33(10), 1314-1328.

https://doi.org/10.1016/j.addbeh.2008.06.009

Root, M.P.P. (1989). Treatment failures: The role of sexual victimization in women’s addictive behavior. American Journal of Orthopsychiatry, 59, 542-549.

https://doi.org/10.1111/j.1939-0025.1989.tb02744.x

Schoenmakers, T.M., De Bruin, M., Lux, I.F.M., Goertz, A.G., Van Kerkhof, D.H.A.T., & Wiers, R.W. (2010). Clinical effectiveness of attentional bias modification training in abstinent alcoholic patients. Drug and alcohol dependence, 109(1), 30-36.

https://doi.org/10.1016/j.drugalcdep.2009.11.022

Schoenmakers, T., Wiers, R.W., Jones, B.T., Bruce, G., & Jansen, A. (2007). Attentional re training decreases attentional bias in heavy drinkers without

generalization. Addiction, 102(3), 399-405. https://doi.org/10.1111/j.1360-0443.2006.01718.x

Sher, K.J., & Gotham, H.J. (1999). Pathological alcohol involvement: A developmental disorder of young adulthood. Development and Psychopathology, 11, 933-956.

https://doi.org/10.1017/s0954579499002394

Stanovich, K.E. (1999). Who is Rational? Studies of Individual Differences in Reasoning. Mahwah, NJ: Erlbaum.

Steinberg, L., & Cauffman, E. (1996). Maturity of judgment in adolescence: Psychosocial factors in adolescent decisionmaking. Law and Human Behavior, 20, 249-272.

https://doi.org/10.1007/bf01499023

Terr, L.C. (1991). Childhood Traumas: An outline and overview. American Journal of Psychiatry, 148(1), 10-20. https://doi.org/10.1176/ajp.148.1.10

Thompson, M. P., & Kingree, J. B. (1998). The frequency and impact of violent trauma among pregnant substance abusers. Addictive Behavior, 23, 257-262.

https://doi.org/10.1016/s0306-4603(97)00032-4

Vaillant, G.E. (1995). The natural history of alcoholism revisited. Cambridge, MA: Harvard University Press.

(28)

27 cognitieve processen bij angst en verslavingsproblematiek. GZ-Psychologie, 1(2),

24-29. https://doi.org/10.1007/s41480-009-0013-0

Verdurmen, J., Monshouwer, K., Van Dorsselaer, S., Ter Bogt, T., & Vollebergh, W. (2005). Alcohol use and mental health in adolescents: interactions with age and gender findings from the Dutch 2001 health-behaviour in school-aged children survey. Journal of Studies on Alcohol, 66(5), 605-609.

https://doi.org/10.15288/jsa.2005.66.605

Wiers, R.W., Eberl, C., Rinck, M., Becker, E.S., & Lindenmeyer, J. (2011). Retraining automatic action tendencies changes alcoholic patients’ approach bias for alcohol and improves treatment outcome. Psychological Science, 22, 490-497.

https://doi.org/10.1177/0956797611400615

Wiers, R.M., Rinck, M., Dictus, M., & Van den Wildenberg, E. (2009). Relatively strong automatic appetitive action-tendencies in male carriers of the OPRM1 G-allele. Genes, Brain & Behavior, 8, 101-106. https://doi.org/10.1111/j.1601-183x.2008.00454.x

(29)

28 Bijlage 1. De verschillende vormen van mishandeling met hun beschrijving (Norman e.a., 2012)

Vorm mishandeling Beschrijving

Fysieke mishandeling Bewuste gebruikmaking van fysieke kracht tegen een kind dat resulteert in – of een hoge kans heeft om te resulteren in – schade aan een kind zijn/haar gezondheid, overleven, ontwikkeling, of waardigheid. Dit behelst slaan, schoppen, schudden, bijten, stikken, verbranden etc.

Emotionele mishandeling

Het incidenteel maar ook structureel tekortschieten van ouders/verzorgers om een ondersteunende of ontwikkelings-bevorderende omgeving te creëren. Acties in deze categorie veroorzaken een grote kans op fysieke of mentale schade, of op schade in de fysieke/mentale/spirituele/morele/sociale

ontwikkeling. Emotionele mishandeling omvat het volgende: patronen van kleineren, beschuldigen, bedreigen, beangstigen, discrimineren, belachelijk maken, en andere niet-fysieke vormen van afwijzende of vijandige behandeling.

Seksuele mishandeling Het betrekken van een kind in seksuele activiteiten die hij/zij niet geheel begrijpt, waarvoor hij/zij geen toestemming kan geven, waarvoor het kind qua ontwikkeling niet klaar is, of wat wettelijk/maatschappelijk gezien niet getolereerd wordt.

Kinderen kunnen seksueel misbruikt worden door volwassenen of andere kinderen die zich – door hun leeftijd of

ontwikkelingsstadium – in een positie van verantwoordelijkheid, vertrouwen of macht bevinden ten opzichte van het slachtoffer. Verwaarlozing Het incidenteel of structureel tekortschieten van ouder of ander

familielid om het welzijn of de ontwikkeling van het kind te garanderen – waar de ouder zich wel in de positie bevindt dit te kunnen – op de volgende gebieden: gezondheid, onderwijs, emotionele ontwikkeling, voeding, onderdak en veiligheid.

(30)

29 Bijlage 2. Post-hoc toets trauma subschalen en condities

JTV schaal Conditie Conditie Mean difference Sig.

Emotionele mishandeling Geen training Placebo -.89 .67

Experimenteel -.26 .92

Placebo Geen training .89 .67

Experimenteel .63 .84

Experimenteel Geen training .26 .92

Placebo -.63 .84

Emotionele verwaarlozing Geen training Placebo -.85 .82

Experimenteel -.92 .58

Placebo Geen training .85 .82

Experimenteel -.07 .99

Experimenteel Geen training .92 .58

Placebo .07 .99

Fysieke mishandeling Geen training Placebo -1.78 .31

Experimenteel -.55 .78

Placebo Geen training 1.78 .31

Experimenteel 1.24 .62

Experimenteel Geen training .55 .78

Placebo -1.24 .62

Fysieke verwaarlozing Geen training Placebo -.79 .71

Experimenteel -.48 .74

Placebo Geen training .79 .71

Experimenteel .30 .96

Experimenteel Geen training .48 .74

Placebo -.30 .96

Seksueel misbruik Geen training Placebo .59 .68

Experimenteel .28 .82

Placebo Geen training -.59 .68

Experimenteel -.31 .91

Experimenteel Geen training -.29 .82

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Voor een deel zijn de genoemde discussies inherent aan een pilot waarin juist kennis opgedaan moet worden over aspecten die nog niet genoeg onderbouwd zijn of kunnen worden..

CHASS (2005) Measures of quality and impact in publically funded research in the humanities, arts and social sciences, CHASS Occasional Paper 2, Council for Humanities, Arts

The work to improve student retention and success has been underpinned by the use of data, in particular performance indicators on continuation and completion, which provide

the diagnosis and treatment of aortic diseases; Section 9 Atherosclerotic lesions of the aorta; Chapter 9.2 Mobile aortic thrombosis) consensus is based on experts’ opi- nion (level

To determine the activity of GtfA-ΔN on sucrose as both glucosyl donor and acceptor substrate, enzyme activity assays were done with six different sucrose concentrations ranging

In the concept of DbC, there are essentially two constructions: object invariants (annotated to class declarations) and method con- tracts (annotated to method declarations). An

More specifically, at a tactical level we optimize the batch completion times in order to spread the workload, and at an operational level we reschedule the orders in

Regional upgrading processes (cf. Cooke &amp; Piccaluga, 2012) necessarily encompass a number of critical aspects far beyond this chapter’s limited scope, although knowledge