• No results found

De bruidsgave binnen het Nederlands huwelijksvermogensrecht : De verknochtheid van de bruidsgave

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De bruidsgave binnen het Nederlands huwelijksvermogensrecht : De verknochtheid van de bruidsgave"

Copied!
86
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De bruidsgave binnen het

Nederlands

huwelijksvermogensrecht

De verknochtheid van de bruidsgave

Masterscriptie

Isa Yara Ayesha Dekkers

Studentennr.: 5870283

Begeleidster: B.E. Reinhartz

Inleverdatum: 01-06-2015

(2)

Inhoudsopgave

Lijst van afkortingen

p. 3

1. Inleiding

p. 4

2. De bruidsgave

p. 6

2.1 Betekenis en begrip

p. 7

2.2 De bruidsgave binnen de huidige Marokkaanse samenleving

p.9

2.2.1 De Moudawana 2004

p. 9

2.2.2 De bruidsgave in de praktijk

p.11

3. Verknochtheid binnen het Nederlands huwelijksvermogensrecht

p.14

3.1 Art. 1:94 lid 3 BW en de objectieve maatstaf van de Hoge Raad

p.14

3.2 Verknochtheid in verschillende gradaties?

P.16

3.3 Herziening van het huwelijksvermogensrecht?

P.18

4. De bruidsgave in de Nederlandse rechtspraak

p.21

4.1 Toewijzing van de bruidsgave op grond van ander recht

p.21

4.2 Het gebruik van de verknochtheidscriteria

p.22

4.3 Toedeling met waardeverrekening van de bruidsgave

p.23

5. De bruidsgave nader onderworpen aan de verknochtheidscriteria

p.25

5.1 Toets aan art. 1:94 lid 3 BW en de objectieve maatstaf

p.25

5.2 De bruidsgave en de verknochtheidscategorieën

p.27

5.2.1 De juridische verknochtheid van de bruidsgave

p.28

5.2.2 De economische verknochtheid van de bruidsgave

p.28

5.2.3 Categorisering van de bruidsgave

p.29

5.3 de bruidsgave binnen het initiatiefwetsvoorstel 33987-5

p.30

6. Conclusie

p.33

Bibliografie

p.35

(3)

Lijst van afkortingen

Art. Artikel Artt. Artikelen

BW Burgerlijk Wetboek

CBS Centraal Bureau voor de Statistiek Diss. Dissertatie

e.e.a. Een en ander HR Hoge Raad

IPR Internationaal privaatrecht m.i. Mijns inziens

Moud. Moudawana 2004 o.a. Onder andere Rb. Rechtbank

R.o. Rechtsoverweging

SCP Sociaal en cultureel Planbureau z.i. Zijns inziens

(4)

1. Inleiding

Sinds tientallen jaren hebben we in Nederland te maken met een steeds groter

wordende bevolkingsgroep met een Islamitische geloofsovertuiging. Deze groep

vertegenwoordigt vandaag de dag naar schatting 5% van de Nederlandse bevolking.

1

Het is daarom niet vreemd dat de Nederlandse rechter in echtscheidingszaken zo nu

en dan te maken krijgt met bijvoorbeeld de bruidsgave. De bruidsgave is een

vanzelfsprekend onderdeel van een Islamitisch huwelijk, maar binnen het Nederlands

recht een onbekend begrip en daardoor lastig in ons rechtsstelsel te plaatsen.

Een aantal schrijvers heeft de gedachte reeds laten gaan over de verschillende wijzen

waarop de bruidsgave binnen het Nederlands huwelijksvermogensrecht geplaatst kan

worden en buiten de gemeenschap van goederen kan worden gehouden.

2

Omdat

bespreking van alle opties te ver strekt voor deze scriptie, zal ik mij enkel richten

op

het verknochtheidsleerstuk ex 1:94 lid 3 BW. Hieromtrent heeft de rechter tot nog

toe de vraag of de bruidsgave verknocht is ontkennend beantwoord ofwel voor

toedeling met waardeverrekening gekozen.

3

Een uitspraak van de Rb. te Haarlem is

een sprekend voorbeeld waarbij verknochtheid niet is aangenomen:

“ Het feit dat alleen de vrouw de sieraden kan dragen en de door de vrouw aangevoerde culturele aspecten brengen niet met zich mede dat deze sieraden aan de vrouw zijn verknocht. De sieraden vallen naar het oordeel van de rechtbank in de tussen partijen bestaande gemeenschap van goederen…“4

De bruidsgave is echter al sinds het ontstaan van het Islamitische recht (shari’a) –

waarvan het familierecht in de meeste Islamitische landen is gecodificeerd – een

essentieel onderdeel van het huwelijk.

5

De bruidsgave is enkel en alleen bedoeld

voor de vrouw,

6

zo blijkt onder andere uit de Koran:

1 SCP (Moslims in Nederland), 2012 p. 44.

2 Zie o.a. L. Jordens-Cotran 'De Kwalificatie van de bruidsgave', NIPR 2000-4, p. 391-395; S. Rutten,

'De Bruidsgave: op zoek naar goud', NIPR 2007-2 p. 101-115; K. Heinze-Briesemeister & B. Reinhartz (Invloed van Islamitische rechtsfiguren in het civiele recht in Duitsland en Nederland), 2012.

3

Zie o.a. Hof Den Haag 19 april 2006 ECLI:NL:GHSGR:2006:AY5780; Hof Den Haag 15 november 2006 ECLI:NL:GHSGR:2006:AZ2935; HR 8 februari 2008 ECLI:NL:HR:2008:BC3841.

Zie ook S Rutten, ‘De bruidsgave: op zoek naar goud’, NIPR 2007-afl.2, p. 106: ook zij constateert dat de vraag of de bruidsgave verknocht is, meestal ontkennend wordt beantwoord in de Nederlandse rechtspraak.

4

Rb. Haarlem 16 juni 2009 ECLI:NL:RBHAA:2009:BJ1034 r.o. 3.11.

5 R. Peters (A survey of classical Islamic Law), 2006, p. 33-35. Uit deze tekst blijkt ook het belang van

de bruidsgave: wordt deze niet gegeven dan is het huwelijk ongeldig of dient een redelijke bruidsgave te worden gegeven.

(5)

Koran Sura IV 4: ‘En geeft de vrouwen haar huwelijksgiften in vol bezit’7

In deze scriptie zal ik onderzoeken op welke wijze de bruidsgave wel als verknocht

kan worden beschouwd, aan de hand van uitleg van het begrip bruidsgave en de

betekenis ervan binnen de Islamitisch gemeenschap. Er zal worden gekeken of de

mate van verknochtheid van de bruidsgave voldoende is om deze ook buiten de

gemeenschap van goederen te houden zonder waardeverrekening. Hierbij zal gebruik

worden gemaakt van de verknochtheidscategorieën.

De vraag die ik in deze scriptie wil beantwoorden is:

Kan de bruidsgave binnen het Nederlands huwelijksvermogensrecht als verknocht worden beschouwd ex. art. 1:94 lid 3 BW en zo ja in welke mate?

Ik zal mij beperken tot de gevallen waarbij het Nederlands huwelijksvermogensrecht

van toepassing is. Dit is niet altijd het geval gezien het feit dat huwelijken tussen

echtgenoten met een Islamitische achtergrond veelal internationale aspecten hebben.

Hierdoor kan op grond van IPR buitenlands recht van toepassing worden verklaard.

8

Daarnaast zal ik mij slechts richten op de Marokkaanse bevolkingsgroep in

Nederland, welke samen met de Turkse bevolkingsgroep 68% van de Moslims in

Nederland vormt.

9

De Marokkaanse gemeenschap blijkt zich sterker aan het geloof

en het volgen van de bijbehorende regels te hechten dan de Turkse gemeenschap.

10

Bovendien is het Familierecht in Turkije sinds 1926 geseculariseerd, terwijl in

Marokko het shari’a familierecht is gecodificeerd.

11

Marokkanen hebben deswege

ook vanuit dit oogpunt een sterkere band met de tradities en regels omtrent de

bruidsgave. Ik zal in deze scriptie tevens het (economische) belang van de

bruidsgave in het huidige Marokko bespreken, zodat dit een extra indicatie kan geven

dat de bruidsgave in Nederland als verknocht dient te worden beschouwd.

Aangezien momenteel het initiatiefwetsvoorstel 33987-5 klaar ligt betreffende

wijziging van het Huwelijksvermogensrecht zal dit ook besproken worden voor

zover dit van belang is binnen deze scriptie.

7 Dit is een vertaling van de Korantekst door J.H. Kramers.

8 Zie o.a. M.J.A. van Mourik (Huwelijksvermogensrecht) 2013, hoofdstuk 17; BW Boek 10 titel 3. Het

strekt voor deze scriptie te ver om dieper in te gaan op het IPR.

9

SCP (Moslims in Nederland), 2012, p. 44. Hieruit volgt ook dat de Marokkaanse en Turkse bevolkingsgroep nagenoeg even groot is.

10 SCP (Moslims in Nederland), 2012, p. 84-85.

11 L. Jordens-cotran, 'De Islam in het Nederlandse rechtsstelsel', RIMO-bundel 1992, p. 20. Het shari'a

(6)

2. De bruidsgave

De Islam kent vijf rechtsscholen - Hanafi, Hanbali, Shafi’i, Shi’i en Maliki- welke

ieder een andere interpretatie en invulling heeft van de Shari’a regels.

De verschillen komen onder andere doordat de regels van de Shari’a niet alleen

gebaseerd zijn op de Koran en Sunna, maar ook op de interpretatie en uitleg ervan

door Islamitische geleerden. In gevallen waar niet eenduidig antwoord op een

rechtsvraag kon worden gegeven, werd doorgaans de opvatting verkozen welke op

de sterkste argumentatie steunt, de meeste aanhang heeft of welke in de praktijk

toepassing heeft gevonden.

12

In praktisch alle Islamitische landen zijn echter bijna alle rechtsgebieden

geseculariseerd en aldus niet meer op de Shari’a gebaseerd. Het familierecht is

hierop een uitzondering. Dit rechtsgebied is nog altijd op de Shari’a gebaseerd omdat

familie en huwelijk hoog in het vaandel staan in de Islamitische wereld.

13

‘Het huwelijk is de helft van de godsdienst’

14

De rechtsscholen zijn geografisch verdeelt.

15

Omdat deze scriptie zich richt op de

Marokkaanse gemeenschap in Nederland zal hieronder de Maliki rechtsschool

uitgelicht worden aangezien dit de heersende rechtsschool in Marokko is.

Daarnaast zullen de relevante artikelen rondom de bruidsgave binnen de huidige

Marokkaanse wetgeving (Moudawana 2004) worden besproken om een beeld te

geven wat het belang van de bruidsgave binnen het Marokkaanse wetstelsel nog is.

Als laatst zal ook de plaats van de bruidsgave binnen de huidige Marokkaanse

samenleving worden bekeken.

12 L. Boumans, 'Huwelijksvoorwaarden in het Islamitisch huwelijksrecht van Marokko', RvdI 1994/12,

p. 32.

13

Zie o.a. L. Jordens-Cotran, ‘De kwalificatie van de bruidsgave’, NIPR 2000/4 p. 391. Tevens L. Welchman (Women and Muslim family law in Arab states) 2007 p. 11-17. Zoals in de inleiding reeds is aangestipt is Turkije hierbij een uitzondering binnen de Islamitische wereld.

14 L. Buskens (Islamitisch recht en familiebetrekkingen in Marokko) p. 373. 15

De vijf rechtsscholen zijn geografisch verdeelt. In het Midden Oosten, Pakistan, Afghanistan en India heerst de Hanafi school, In Saudi-Arabië heerst de Hanbali school, in de hoorn van Afrika en Indonesië heerst de Shafi’i school en in Iran, delen van Irak en delen van het Arabisch schiereiland heerst de Shi’i school. In Noord en west Afrika heerst de Maliki school, waaronder aldus ook Marokko valt.

(7)

2.1 Betekenis en begrip van de bruidsgave algemeen

Vanaf het ontstaan van de Islam is de bruidsgave een zeer belangrijk onderdeel

geweest in het proces van het sluiten van een geldig huwelijk. Omtrent het huwelijk

zelf zijn soms grote verschillen te signaleren tussen de rechtsscholen, maar

aangaande de bruidsgave zijn de rechtsscholen veel minder tot bijna niet verdeelt. De

verschillen zijn vooral van praktische aard.

16

De weergave van de bruidsgave binnen de Malikitische leer die hieronder volgt geeft

een redelijk beeld van .de bruidsgave binnen de Islam in het algemeen.

17

De bruidsgave is een gift van de (aanstaande) echtgenoot aan zijn (aanstaande)

echtgenote, welke volgens de klassieke Malikitische leer gegeven dient te worden bij

de huwelijkssluiting.

18

Daarnaast is de bruidsgave een voorwaarde om in het

huwelijk te treden binnen de Maliki rechtsschool.

19

De bruidsgave kan in twee delen worden gegeven. Wanneer dit gebeurt dient het

eerste gedeelte tijdens de huwelijkssluiting te worden gegeven. Het tweede gedeelte

– ook wel het uitgestelde gedeelte genoemd – dient tijdens of na beëindiging van het

huwelijk overgedragen te worden aan de echtgenote.

20

De bruidsgave wordt, zoals

ook vastgelegd is in art. 26 Moud., beschouwd als een uiting van de wens van de

man om zijn toekomstige vrouw te trouwen en een familie met haar te stichten en

heeft gezien deze symbolische betekenis geen vaste vorm of waarde.

21

De eis die

echter wel gesteld wordt binnen de Malikitische leer en in art. 28 Moud. is dat het

wel enige waarde dient te hebben.

22

Over het algemeen zal de bruidsgave bestaan uit geld, goud, sieraden of een

combinatie hiervan. Naar klassiek Islamitisch recht kan de bruidsgave tevens andere

16 NOOT NAAR WAAR WEL GEVONDEN KAN WORDEN

17 Ingaan op de geschiedenis van de Islam en de precieze verschillen tussen de regels omtrent

huwelijk, scheiding en bruidsgave reikt helaas te ver voor deze scriptie. Hiervoor verwijs ik naar de literatuur die ik voor dit hoofdstuk geraadpleegd heb.

18

Bij de huwelijkssluiting houdt in: tijdens het sluiten van het huwelijkscontract, zie o.a. R. Peters (A

survey of classical Islamic law) 2006, p. 33.

19 Zie o.a. S. Rutten, ‘De bruidsgave: op zoek naar goud’, NIPR 2007/2 p. 101. Tevens R. Peters (A

survey of classical Islamic law) 2006, p. 33.

20

In de klassieke Malikitische leer wordt de betaling van het uitgestelde gedeelte veelal vastgesteld na een periode variërend tussen zes maanden en twintig jaar, zie R. Peters (A survey of classical Islamic

law) 2006, p 35.

21 Zie ook L. Jordan-Cotran, ‘De kwalificatie van de bruidsgave’, NIPR 2000/4, p. 391. 22 R. Peters (A survey of classical Islamic law) 2006, p 34.

(8)

goederen en zelfs diensten omvatten mits deze rechtsgeldig verkocht of verhuurd

kunnen worden.

23

Het huwelijk wordt binnen de Islam beschouwd als een verbintenis.

24

Het komt dan

ook – gelijk aan het tot stand komen van overeenkomsten binnen de Nederlandse

wetgeving ex art. 6:217 lid 1 BW – tot stand door aanbod en aanvaarding. Gezien de

traditionele verhouding van man en vrouw in de Islamitische cultuur behoort het

aanbod gedaan te worden aan de kant van de man en de aanvaarding ervan aan de

kant van de vrouw.

25

Aanbod en aanvaarding wordt tegenwoordig veelal gedaan door

de toekomstige echtgenoten zelf, maar dit proces kan ook worden volbracht door

huwelijksvoogden, welke veelal familieleden zijn.

26

Binnen de Islam kent men geen gemeenschap van goederen.

27

Gezien het feit dat het

huwelijk als een contractuele verbintenis wordt beschouwd zijn huwelijkse

voorwaarden in beginsel mogelijk. Niet alle huwelijkse voorwaarden hoeven echter

bindend voor beide partijen te zijn. Dit is een gevolg van het feit dat de Shari’a

handelingen beoordeelt op grond van vijf morele categorieën, in plaats van dat de

rechtsgeldigheid ervan op objectieve wijze wordt bepaald. Zo kunnen bepaalde

huwelijkse voorwaarden in de categorie afkeurenswaardig vallen, maar dit betekent

niet dat ze dan tevens verboden zijn.

28

Huwelijkse voorwaarden die de verplichting om de bruidsgave te betalen inperken

dan wel geheel uitsluiten, zijn niet toegestaan. Dit type huwelijkse voorwaarden, in

welke vorm dan ook, kunnen het huwelijkscontract dan ook nietig maken. Deze

23R. Peters, (a survey of classical Islamic law) 2006 p. 34.

24 Zie o.a. L. Boumans, (Huwelijkse voorwaarden in het Islamitische huwelijksrecht van Marokko),

RvdI 12, 1994, p. 31. Zie ook art. 4 Moud. “Marriage is a legal contract…’.

25 In art. 10 Moud. wordt gesproken van ‘partijen’. Wettelijk gezien kan aanbod en aanvaarding aldus

door beide partijen worden gedaan. In de praktijk zal het echter niet vaak voorkomen dat de vrouw het aanbod doet gezien de traditionele rolverdeling.

26

Een van de hervormingen die in Moudawana 2004 is neergelegd om meer gelijkheid tussen man en vrouw teweeg te brengen is dat ex art. 25 Moud. een volwassen vrouw alleen nog maar

vertegenwoordigd kan worden door een huwelijksvoogd wanneer zij dat zelf heeft bepaald Zie L. Buskens, 'Recent debates on family law reform in Morocco: Islamic law as politics in an emerging public sphere', Islamic law and society nr. 10, Leiden 2003: p. 85.

27 L. Buskens, (Islamitisch recht en familiebetrekkingen in Marokko) p. 415-416.

28 L. Boumans, 'Huwelijkse voorwaarden in het Islamitische huwelijksrecht van Marokko', RvdI

1994/12, p. 33. De morele categorieën zijn: Verboden, afkeurenswaardig maar niet verboden, neutraal, aanbevelingswaardig en verplicht.

(9)

nietigheid vloeit voort uit het feit dat deze huwelijkse voorwaarden in de categorie

‘verboden’ handelingen valt.

29

2.2 De bruidsgave binnen de huidige Marokkaanse samenleving

2.2.1 De Moudawana 2004

In 2004 is de familiewet, de Moudawana, aangepast en in werking getreden.

Deze

wet is op de Shari’a gebaseerd, de Malikitische leer volgend. In het voorwoord van

de Moudawana 2004 wordt wel benadrukt dat de wet mede tot stand is gekomen

door ijtihad-pleging,

30

wat inhoud dat de wetgever tevens andere Islamitische

rechtsscholen heeft bekeken en deze heeft gebruikt bij het vormgeven van de wet.

Het plegen van ijtihad was nodig om op bepaalde punten meer gelijkheid tussen

echtgenoten te kunnen creëren doch wel binnen de lijnen van de Islam te blijven.

31

In de Moudawana 2004 is titel 1.2.2 gewijd aan de bruidsgave. Deze titel omvat 9

artikelen, maar ook in 1.1.1 (aangaande de verloving) wordt de bruidsgave al

genoemd als substantieel onderdeel van de huwelijkssluiting. Art. 13 lid 2 Moud.:

‘The conditions required to contract marriage are:

1. (…)

2. No intention or agreement to cancel the dowry.’

Daarnaast wordt in art. 14 Moud. het bereik van de Moudawana 2004 geregeld

aangaande Marokkanen die buiten Marokko leven en (willen) trouwen en ook hier

wordt de bruidsgave genoemd. Marokkanen die in het buitenland woonachtig zijn,

mogen volgens dit artikel huwen op grond van het recht van het betreffende land,

maar hierbij moet onder andere aan de voorwaarde worden voldaan dat de

bruidsgave niet wordt weggelaten.

32

In titel 1.2.2 Moud. Zijn de artikelen opgesomd aangaande de eigendomsvraag, de

intentie en gevolgen van het al dan niet bestaan van een bruidsgave bij een

29 Zie o.a. R. Peters, (a survey of classical Islamic law) 2006 p. 33 en L. Boumans,

'Huwelijksvoorwaarden in Marokko', RvdI 12 1994 p.33-35. Ook in art. 13 lid 2 Moud. is verwoord dat de bruidsgave een voorwaarde is waar men niet onder uit kan.

30 Preambule van de Moudawana 2004. Ijtihad betekent ‘Juridisch redeneren’.

31 Zie o.a. L. Buskens, 'Recent debates on family law reform in Morocco: Islamic law as politics in an

emerging public sphere', Islamic law and society nr. 10, Leiden 2003 p. 88.

(10)

huwelijkssluiting. Art. 29 Moud. springt het meest in het oog omtrent de

eigendomsvraag en bedoeling van de bruidsgave:

‘The dowry is the woman’s property to use as she wishes, and the husband has no right to ask her for furniture or anything else in exchange for the dowry he gave her.’

Ex art. 27 Moud. behoort de waarde van de bruidsgave tijdens het sluiten van het

huwelijkscontract vastgesteld te worden. Hier is dus een verschil met de klassieke

Malikitische leer waarbij de bruidsgave – althans in ieder geval het eerste gedeelte –

ook al gegeven dient te worden bij het sluiten van het huwelijkscontract. De

Moudawana heeft ruimere regels. Ex art. 30 Moud. mogen de (aanstaande)

echtgenoten zelf afspraken maken aangaande de termijn waarbinnen de bruidsgave

dient te worden gegeven en of dit in zijn geheel of in gedeeltes zal worden gedaan. In

art. 31 Moud. is vastgelegd dat de (aanstaande) echtgenote de bruidsgave reeds op

mag eisen vooraleer zij het echtelijke leven aangaat met haar partner. Voldoet de

(aanstaande) echtgenoot hier niet aan, dan wordt de betaling van de bruidsgave

beschouwd als schuld van de man aan de vrouw.

In art. 32 Moud. wordt benadrukt dat de vrouw het recht op de bruidsgave verkrijgt

wanneer het huwelijk is geconsumeerd.

33

In de Malikitische leer houdt dit in dat de

echtgenoten geslachtsgemeenschap hebben gehad.

34

Over het algemeen zal aldus na

de eerste huwelijksnacht de bruidsgave in zijn geheel toebehoren aan de vrouw. Dit

houdt in dat ook wanneer de bruidsgave in twee gedeeltes zal worden gegeven, de

vrouw door consummatie van het huwelijk recht krijgt op beide gedeeltes.

Er zijn maar een aantal gevallen waarin de vrouw geen recht heeft op de (gehele)

bruidsgave. Ex art. 32 Moud. heeft de vrouw slechts recht op de helft van de

bruidsgave wanneer de echtgenoten scheiden voordat het huwelijk geconsumeerd is.

Het recht op de bruidsgave vervalt ex art. 32 Moud. in zijn geheel wanneer het

huwelijk nog niet is geconsumeerd en daarnaast het huwelijkscontract nietig is

verklaard, als het huwelijkscontract afgewezen is op grond van een gebrek

35

bij de

33 Let op het verschil tussen de bruidsgave (althans het eerste gedeelte) krijgen tijdens de

huwelijkssluiting en daadwerkelijk het recht erop verkrijgen.

34 Zie o.a. R. Peters (a survey of classical Islamic law) 2006, p. 33. 35

Binnen de Malikitische leer heeft de vrouw ‘recht’ op een man die religieus en sociaal van gelijke dan wel hogere status is. Zo niet kan dit beschouwd worden als een gebrek bij de man. Ook fysieke gebreken die geslachtsgemeenschap vermoeilijken dan wel onmogelijk maken, ofwel

onvruchtbaarheid wordt beschouwd als een gebrek. Zie R. Peters (a survey of classical Islamic law) 2006, p. 30-32.

(11)

vrouw of bij de man, of wanneer de echtgenoten scheiden bij een bepaald type

huwelijk

.

Daar staat tegenover dat wanneer het huwelijk wel is geconsumeerd maar men er

achter komt dat het huwelijk ongeldig is, dit ex art. 58 Moud. resulteert in een

betalingsverplichting van de man van de gehele bruidsgave aan de vrouw. In art. 57

Moud. staat opgesomd wanneer er sprake is van een ongeldig huwelijk.

36

Het recht

op een deel of de gehele bruidsgave hangt aldus vaak samen met de vraag of het

huwelijk geconsumeerd is.

Ex art. 59 Moud. wordt een huwelijk als gebrekkig beschouwd wanneer niet voldaan

is aan een van de condities voor een geldig huwelijk ex artt. 60 en 61 Moud. Een

huwelijk is ex art. 60 Moud. gebrekkig wanneer de bruidsgave niet aan de juridische

eisen voldoet. Is er sprake van een gebrekkig huwelijk ex. art. 60 Moud. dat reeds

voor consummatie ontbonden is dan hoeft er geen bruidsgave te worden betaald.

Wanneer het huwelijk wel is geconsumeerd kan het ex art. 60 Moud. zijn geldigheid

verkrijgen wanneer de rechtbank een juiste bruidsgave vaststelt. Dit sluit aan op

bovengenoemd art. 13 Moud. en de regel van de Malikitische leer dat de bruidsgave

een voorwaarde is voor een geldig huwelijk. Art. 61 Moud. is voor deze scriptie niet

relevant.

2.2.2 De bruidsgave in de praktijk

Om in deze scriptie een aanknopingspunt te vinden voor hoe in Nederland naar de

bruidsgave gekeken kan worden, is het tevens van belang te bekijken hoe vaak er in

praktijk in het huidige Marokko nog gebruik van wordt gemaakt en wat de hoogte

ervan is. De literatuur hierover is schaars. Mijns inziens is er slechts één boek

relevant uit 1999 van Buskens.

37

Hierin geeft hij een weergave van zijn eigen

bevindingen en gesprekken met inwoners uit verschillende streken in Marokko.

36 Gezien de ruimte in deze scriptie en het nut van art. 57 Moud. voor de scriptie laat ik een

bespreking ervan achterwege. Ik verwijs hiervoor naar de Moudawana 2004 die als bijlage is bijgevoegd.

37 L. Buskens, Islamitisch recht en familiebetrekkingen in Marokko. Ik kon binnen Nederlandse,

Engelse of Franse literatuur weinig tot niks aan literatuur vinden, behalve van een aantal decennia geleden. Aangezien mijn kennis van de Arabische taal niet verder reikt dan de belangrijkste termen binnen het Islamitisch familierecht, heb ik Arabische bronnen niet aan kunnen boren.

(12)

Volgens Buskens is er doorgaans een verschil te zien in de grootte en het belang van

de bruidsgave tussen stedelijke en rurale huwelijken. Voor een goede vergelijking

met hoe er in Nederland naar de bruidsgave gekeken dient te worden, is het

voornamelijk van belang te bezien hoe de bruidsgave in Marokko wordt gewaardeerd

in kringen waarin men ongeveer dezelfde financiële levensstandaarden heeft als hier.

Dit zijn doorgaans de stedelijke huwelijken.

De afspraken rondom de bruidsgave, die veelal worden gemaakt bij het sluiten van

de overeenkomst, kunnen vrij veel van elkaar verschillen, ook binnen de stedelijke

huwelijkssluitingscultuur. Buskens beschrijft dat het soms om een symbolisch bedrag

kan gaan, maar ook om veel geld. In het Rif-gebied, een relatief welvarend deel van

Marokko, schijnen de bruidsgaven vrij hoog (tot in de duizenden dirhams)te zijn.

38

Buskens beschrijft tevens dat het verschil in hoogte van de bruidsgave ook samen

lijkt te vallen met bepaalde milieus

39

en daarnaast de relatie tussen de betrokken

partijen. Wanneer de ouders de aanstaande echtgenoten graag zien trouwen met een

bepaalde huwelijkskandidaat zullen er gemakkelijker afspraken rondom de

bruidsgave gemaakt worden en zal het bedrag aldus lager uitvallen. Daarnaast is de

bruidsgave voor een vrouw die voor het eerst in het huwelijk treedt veelal hoger dan

wanneer zij al eerder gehuwd is geweest. De vraag of de vrouw al dan niet nog

maagd is speelt ook vaak een rol.

40

De bruidsgave lijkt in de praktijk ook vaak te corresponderen met de bruidsschat,

opdat beide families ongeveer dezelfde inbreng zullen hebben in het huwelijk. Toch

benadrukt Buskens dat in de stedelijke middenklasse de man meer zal moeten

investeren in huisvesting en inrichting wanneer hij een kleinere bruidsgave hoeft te

geven.

41

Een bescheiden bruidsgave wordt zo aldus gecompenseerd met de andere

plichten van de man bij huwelijkssluiting.

De conclusie die Buskens trekt is dat bij stedelijke huwelijkssluitingen de bepaling

van de bruidsgave nog altijd een van de belangrijkste onderdelen is, naast sluiting

van de overeenkomst, het huwelijksfeest en de consummatie.

42

De hoogte ervan kan

dus echter wel veel verschillen en daar is helaas niet een hele consistente lijn in te

vinden.

38 L. Buskens, (Islamitisch recht en familiebetrekkingen in Marokko), p. 404 en p. 411. 39 In de zgn. verlichte kringen heeft men soms weinig meer met de bruidsgave. Zie p. 412. 40 P. 412-413.

41 L. Buskens, (Islamitisch recht en familiebetrekkingen in Marokko), p. 416. 42 L. Buskens, (Islamitisch recht en familiebetrekkingen in Marokko), P. 446.

(13)

Al met al kan geconcludeerd worden dat de bruidsgave nog altijd een grote rol speelt

in het huidige Marokko. Niet alleen op grond van het geloof, maar ook in het

gecodeerde familierecht welke, zoals hierboven beschreven is, is gebaseerd op de

Shari'a. Uit de bevindingen van Buskens blijkt dat ook in de praktijk de bruidsgave

nog altijd in gebruik is, ook in de stedelijke gebieden met meer welvaart.

Uit voorgaande blijkt dat de bruidsgave enkel voor de vrouw bestemd is en ook na

het huwelijk, op enkele uitzonderingen na, blijft de bruidsgave volgens de Shari'a en

de Moudawana 2004 toebehoren aan de vrouw.

(14)

3. Verknochtheid binnen het Nederlands huwelijksvermogens

recht

De wetgever heeft binnen het Nederlands huwelijksvermogensrecht de wettelijke

gemeenschap van goederen als uitgangspunt genomen. Dit is verwoord in art. 1:94

lid 1 BW: ‘Van het ogenblik der voltrekking van het huwelijk bestaat tussen de

echtgenoten van rechtswege een gemeenschap van goederen.’

Hier kan uiteraard

binnen de wettelijk aangegeven grenzen van af worden geweken door middel van

huwelijkse voorwaarden ex art. 1:93 BW. Daarnaast zijn in art. 1:94 BW de

uitzonderingen op de hoofdregel van algehele gemeenschap van goederen

neergelegd. In dit artikel wordt opgesomd welke goederen en schulden onder welke

omstandigheden en voorwaarden buiten de gemeenschap van goederen vallen en

aldus privé-eigendom is of blijft van een der echtgenoten. Ook het

verknochtheidsleerstuk is vastgelegd in art. 1:94 BW, en wel in lid 3. De wetgever

achtte het nodig dat bepaalde goederen, vanwege de bijzondere aard en binding ervan

aan een van de echtgenoten, buiten de gemeenschap van goederen blijven.

De wetgever heeft reeds bij de invoering van Boek 1 aangegeven dat verdere

invulling van het verknochtheidsleerstuk niet bij de wetgever dient te liggen, maar bij

de praktijk en rechtspraak:

“(....) kan het in de voorgestelde bepaling uitgedrukte beginsel in velerlei gevallen en in verschillende nuances toepassing vinden. De uitwerking daarvan blijve, zowel voor schulden als voor goederen, aan de wetenschap en rechtspraak overgelaten.”43

3.1 Art. 1:94 lid 3 BW en de objectieve maatstaf van de Hoge Raad

Het verknochtheidsleerstuk dat in art. 1:94 lid 3 BW is vastgelegd, luidt:

‘Goederen en schulden die aan een der echtgenoten op enigerlei bijzondere wijze verknocht zijn, vallen slechts in de gemeenschap voor zover die verknochtheid zich hiertegen niet verzet.’

Uit deze wettekst worden twee dingen duidelijk. Ten eerste dat verknochtheid pas

wordt aangenomen wanneer een goed op bijzondere wijze verknocht is aan een der

43 Zie o.a. Parlementaire Geschiedenis Invoeringswet Boek 1 BW, p. 1187, en ook Verstappen, diss.

(15)

echtgenoten. Een goed wordt aldus niet zonder meer als verknocht beschouwd. Ten

tweede wordt duidelijk dat zelfs wanneer verknochtheid van het betreffende goed

wordt aangenomen, het goed slechts buiten de gemeenschap van goederen blijft

wanneer de bijzondere verknochtheid van het goed zich verzet tegen het vallen in de

gemeenschap van goederen ervan. Verknochtheid van een goed kan aldus niet

gelijkgesteld worden aan het buiten de gemeenschap van goederen blijven van een

goed. Dit geeft ruimte voor de theorie dat verknochtheid zich voor kan doen in

verschillende gradaties.

De Hoge Raad heeft in het arrest ‘Geen verrekening invaliditeitspensioen’ een

objectieve maatstaf geïntroduceerd welke sindsdien veelal wordt gebruikt om de

vraag te beantwoorden of een goed al dan niet verknocht is ex 1:94 lid 3 BW. De

maatstaf luidt:

“Antwoord op de vraag of een goed op bijzondere wijze aan een der echtgenoten is verknocht, en zo ja, in hoeverre die verknochtheid zich ertegen verzet dat het goed in de gemeenschap valt, e.e.a. als bedoeld in art. 1:94 lid 3 BW, hangt af van de aard van dat goed, zoals deze aard mede door de maatschappelijke opvattingen wordt bepaald.”44

De Hoge Raad legt bij deze maatstaf de nadruk op de aard van het goed. Hierbij

wordt onder andere de maatschappelijke opvattingen van belang geacht.

Deze maatstaf is niet dezelfde als de bekendere maatstaf van ‘verkeersopvattingen',

zoals ook Breederveld opmerkt.

45

Over de laatstgenoemde maatstaf kan nog

gediscussieerd worden: Welk verkeer moet bij de beoordeling worden betrokken? Bij

de maatstaf die is aangelegd bij het verknochtheidsleerstuk gaat het om de heersende

opvattingen in de samenleving. Rogmans stipt aan dat bij het invullen van open

normen – zoals ‘heersende opvattingen’ – niet alleen de heersende opvattingen in de

samenleving, maar ook wetgeving, rechtspraak en voor het betreffende onderwerp

relevante (rechts)literatuur kunnen en dienen te worden gebruikt als vindplaats.

46

44 HR 23 december 1988, NJ 1989, 700 (Geen verrekening van invaliditeitspensioen). 45 B. Breederveld, (De huwelijksgemeenschap bij echtscheiding), 2008, P. 124-125. 46 B.G.P. Rogmans, (Verkeersopvattingen), 1999 p. 17, 27-34.

(16)

3.2 Verknochtheid in verschillende gradaties?

De vraag of goederen in meer of mindere mate verknocht kunnen zijn aan een der

echtgenoten, wordt in de literatuur verschillend beantwoord. Ik zal hieronder twee

stromingen bespreken.

Onder andere Reinhartz in De Bruijn neemt aan dat er gradaties in verknochtheid

mogelijk zijn.

47

Om een lijn in de gradaties van verknochtheid te brengen is er een

globale opzet gemaakt waarin vijf verknochtheidscategorieën zijn te onderscheiden.

Deze kunnen een richtlijn vormen om de verknochtheidsgraad van een goed vast te

stellen. Hierbij wordt opgemerkt dat sommige vermogensbestandsdelen wellicht

onder verschillende categorieën kunnen vallen in verband met de aard ervan.

48

De categorieën variëren van zeer sterke verknochtheid tot zeer zwakke

verknochtheid van een goed aan een der echtgenoten. Voor een globaal beeld zullen

de categorieën hier kort worden weergegeven.

De sterkste vorm van verknochtheid is vertaald in categorie A, waarbij een goed

noch juridisch, noch economisch in de gemeenschap behoort te vallen. In categorie B

blijft het goed juridisch buiten de huwelijksgemeenschap, maar economisch niet. In

categorie C behoort het goed in de gemeenschap te vallen, doch bij de verdeling zal

het goed steeds aan de rechthebbende echtgenoot moeten worden toebedeeld zonder

waardeverrekening. In tegenstelling tot categorie C dient bij categorie D de waarde

van het goed wel verrekend te worden bij beëindiging van de gemeenschap van

goederen. Tot slot is er categorie E,

49

waarin het goed in de gemeenschap dient te

vallen, doch de echtgenoot op grond van redelijkheid en billijkheid aanspraak kan

maken op toedeling van het goed bij verdeling.

50

Onder andere Breederveld, Van Mourik en Kraan zijn van mening dat er geen

gradaties in verknochtheid kunnen worden aangenomen.

47 Kleijn in A.R. de Bruijn, (Het Nederlands huwelijksvermogensrecht), 1972 p. 179-181 en B.

Reinhartz in A.R. de Bruijn, (Het Nederlands huwelijksvermogensrecht), 1999 p. 134-143 (tevens in de laatste versie van 2012 p.118-128).

48 B.E. Reinhartz in A.R. de Bruijn, (Het Nederlands huwelijksvermogensrecht), 1999 p. 134-143

(tevens in de laatste versie van 2012p. 118-128).

49

Van Mourik is van mening dat de redelijkheid en billijkheid pas een rol spelen na ontbinding van de gemeenschap. Aldus is het z.i. geen vorm van verknochtheid, mede omdat de werking van art. 1:94 lid 3 BW eindigt door de ontbinding. Hij erkent dat in wetshistorie en praktijk wel steun is te vinden voor doorwerking van art. 1:94 lid 3 na ontbinding. Zie M.J.A van Mourik, (Huwelijksvermogensrecht), 2012, p. 79.

50 B.E. Reinhartz in A.R. de Bruijn, (Het Nederlands huwelijksvermogensrecht), 1999

p.134-143(tevens in de laatste versie van 2012 p.118-128). Hierin is tevens een uitgebreidere uitleg van de verknochtheidscategorieën en voorbeelden van welke goederen onder welke categorie kunnen of behoren te vallen, te vinden.

(17)

Breederveld stelt dat een goed verknocht is of niet, enige tussenvormen wijst hij af.

Hij acht enkel het verschil in verknochtheid zoals in art. 1:94 lid 3 BW is verwoord

mogelijk, namelijk dat de verknochtheid van een goed niet zodanig is, zodat het goed

alsnog in de gemeenschap valt. Breederveld gebruikt hierbij het goederenrechtelijke

argument dat een goed ofwel krachtens boedelmenging in de gemeenschap valt,

ofwel daarbuiten valt omdat de verknochtheid zich daartegen verzet. Z.i. is er dan

geen mogelijkheid om alsnog gevolgen van boedelmenging aan een goed te

verbinden wanneer het goed als zijnde verknocht buiten de gemeenschap valt.

51

Van Mourik is dezelfde mening toegedaan. Ook hij geeft hiervoor de grond dat

vanuit goederenrechtelijk oogpunt geen tussenweg is met betrekking tot het vallen

van een goed in de gemeenschap en het privé zijn ervan. De woorden ‘voor zover’ in

de tekst van art. 1:94 lid 3 BW acht hij dan ook niet van goederenrechtelijke aard,

zodat deze z.i. niet de ruimte geven voor verschillende gradaties van verknochtheid,

zoals het door anderen wel wordt gezien.

52

Volgens Kraan laat de formulering van art. 1:94 lid 3 BW slechts twee vormen van

verknochtheid toe. Ten eerste dat een goed door de verknochtheidsregel buiten de

gemeenschap blijft zonder waardeverrekening. Ten tweede dat het goed door de

verknochtheidsregel wel buiten de gemeenschap blijft, doch dat de gemeenschap wel

een aanspraak krijgt op de waarde ervan.

53

In conclusies van verschillende uitspraken wordt echter wel verwezen naar de

verknochtheidscategorieën.

54

Dit betekent dat ondanks andersdenkenden, de theorie

dat goederen in verschillende mate verknocht kunnen zijn aan een der echtgenoten,

tevens in de rechtspraktijk geaccepteerd is. Van Mourik erkent dit ook.

55

51 Breederveld, (De huwelijksgemeenschap bij echtscheiding), 2008, P. 120-121. 52 M.J.A. van Mourik, (Huwelijksvermogensrecht), 2012, p. 78-80.

53 C.A. Kraan, (Het huwelijksvermogensrecht), 2012 p. 75.

54 O.a. in punt 2.3 en 2.4 van de conclusie van F.F. Langemeijer bij het arrest

ECLI:NL:PHR:2006:AX8843 en in punt 9 van de conclusie van De Vries Lentsch-Kostense bij het arrest ECLI:NL:PHR:2008:BE9080.

(18)

3.3 Herziening van het huwelijksvermogensrecht?

Eind 2013 zijn de Kamerleden Magda Berndsen van de D66, Jeroen Recourt van de

PvdA en Foort van Oosten van de VVD met het plan naar voren getreden om een

initiatiefwetsvoorstel te ontwerpen aangaande het huwelijksvermogensrecht.

56

De achterliggende gedachte van het initiatiefwetsvoorstel is dat het

huwelijksvermogensrecht meer aan de huidige praktijk dient te worden aangepast.

Om dit te bewerkstellingen wordt de wettelijke gemeenschap van goederen in het

wetsvoorstel vervangen door een beperkte gemeenschap van goederen als

standaardregime. Deze wijziging houdt in dat bepaalde voorhuwelijkse goederen en

schulden voortaan standaard buiten de gemeenschap van goederen zouden moeten

vallen. Daarnaast houdt het wetsvoorstel in dat erfenissen en giften ook zonder

uitsluitingsclausule buiten de gemeenschap van goederen zullen blijven, ongeacht of

deze voor of tijdens het huwelijk zijn verkregen.

57

Een aantal van de aanpassingen in het initiatief wetsvoorstel kunnen de problematiek

rondom de bruidsgave bij echtscheiding naar Nederlands recht raken. Deswege zal ik

de m.i. hierbij van belang zijnde aanpassingen hieronder kort bespreken. Zo komt het

tweede lid aanhef en onder a van art. 1:94 (nieuw) BW te luiden:

‘2. De gemeenschap omvat, wat haar baten betreft, alle goederen van de echtgenoten, vanaf de aanvang van de gemeenschap tot haar ontbinding verkregen, met uitzondering van:

a. krachtens erfopvolging bij versterf, making, lastbevoordeling of gift verkregen goederen;’

Ten eerste valt op dat de gemeenschap in het initiatiefwetsvoorstel alle goederen van

de echtgenoten omvat die aanwezig zijn vanaf de aanvang van de gemeenschap

verkregen. In het huidige art. 1:94 lid 2 BW omvat de gemeenschap alle goederen

aanwezig bij aanvang van de gemeenschap of nadien verkregen.

58

Voorhuwelijkse

goederen blijven dus privé in 1:94 lid 2 (nieuw) BW. Hierdoor zullen er altijd drie

vermogens zijn: privévermogen van de man, privévermogen van de vrouw en de

56

Persbericht initiatiefwetsvoorstel huwelijksvermogensrecht, laatst bezocht op 30 juni 2015 <http://www.foortvanoosten.vvd.nl/initiatiefwetsvoorstel_huwelijksvermogensrecht_26066/. > Vos verwacht dat het wetsvoorstel in de Tweede Kamer op een meerderheid zou kunnen rekenen, maar vraagt zich af of ook in de Eerste Kamer een meerderheid te behalen is. Zie H.T.J. Vos, ‘Wijziging van het huwelijksvermogensrecht’, FTV 2014 (12) 63.

57 J. aan de Stegge, 'Gemeenschap van goederen onder vuur’, NM 2013-12, p. 8-11.

58 Art. 1:94 lid 2: ‘De gemeenschap omvat, wat haar baten betreft, alle goederen der echtgenoten, bij

aanvang van de gemeenschap aanwezig of nadien, zolang de gemeenschap niet is ontbonden, verkregen, met uitzondering van:…’

(19)

huwelijksgemeenschap.

59

Huijgens constateert dat er echter veelal vier vermogens te

onderscheiden zullen zijn, aangezien stellen tegenwoordig bijna altijd samenwonen

alvorens te trouwen, waardoor er ook sprake zal zijn van een eenvoudige

gemeenschap ex. afd. 3.7.1 BW.

60

Ten tweede vallen krachtens erfopvolging bij versterf, making, lastbevoordeling of

gift verkregen goederen standaard buiten de gemeenschap ex. 1:94 lid 2 onder a

(nieuw) BW. Deze goederen hoeven aldus niet meer onder uitsluitingsclausule te

worden gegeven om ze buiten de gemeenschap van goederen te houden.

61

In art. 1:94 lid 3 aanhef en onder a (nieuw) BW is neergelegd dat lid 2 aanhef onder a

(nieuw) niet van toepassing is op ‘giften van tot de gemeenschap behorende

goederen aan de andere echtgenoot’. Dit is aldus een uitzondering op de

uitzondering, en zoals Zonneveld ook stelt, is het niet heel helder geformuleerd.

62

Zonneveld omschrijft de bedoeling –met behulp van de Memorie van Toelichting –

van dit artikel duidelijk en helder:

‘Wanneer de ene echtgenoot tot de gemeenschap behorende goederen aan de andere echtgenoot schenkt, vallen die giften in de gemeenschap. Schenkt de ene echtgenoot echter goederen (waaronder uiteraard ook gelden) aan de echtgenoot, die hem of haar in privé toebehoren, dan vallen die giften volgens de hoofdregel van art. 1:94 lid 2 sub a (nieuw) BW niet in de gemeenschap.’63

Het verknochtheidsleerstuk is in het wetsvoorstel verplaatst naar lid 5 van art. 1:94

BW, maar inhoudelijk heeft de wetgever het verknochtheidsleerstuk niet aangepast.

64

Het is aannemelijk dat de andere aanpassingen in art. 1:94 (nieuw) BW van het

initiatiefwetsvoorstel invloed zullen hebben op het verknochtheidsleerstuk in de

praktijk en rechtspraak. Omtrent goederen (en uiteraard ook schulden) vóór het

huwelijk verkregen, zal in ieder geval niet of nauwelijks meer naar het

verknochtheidsleerstuk ex 1:94 lid 3 BW hoeven worden gekeken.

59Zie o.a. T.M. Subelack, ‘Nieuw huwelijksvermogensrecht vanuit het perspectief van een

echtscheiding(sadvocaat’, WPNR 2014 (7043) p. 1183.

60 W.G. Huijgen, ‘Opnieuw: naar een beperkte gemeenschap als wettelijk stelsel van

huwelijksvermogensrecht?’, FTV 2014(10) 49.

61 Zie o.a. B. Breederveld, ‘Van de algehele naar de beperkte gemeenschap in Nederland’, FJR

2014/54.

62 Zonneberg, ‘Wetsvoorstel Beperking goederengemeenschap: een kritische noot!’, EB 2014/11-12. 63 Zonneberg, ‘Wetsvoorstel Beperking goederengemeenschap: een kritische noot!’, EB 2014/11-12. 64 Zie o.a. het wetsvoorstel en B. Breederveld, ‘Van de algehele naar de beperkte gemeenschap in

(20)

Huijgen merkt op dat anders dan bij huwelijkse voorwaarden, bij deze nieuwe

beperkte gemeenschap geen staat van aanbrengsten vereist is. Men zal zelf een lijst

moeten maken waarin duidelijk wordt welke goederen privé eigendom van de man,

privé eigendom van de vrouw of gemeenschapsgoederen zijn.

65

Blijft de

eigendomsvraag onbeantwoord en valt het goed daardoor in de gemeenschap van

goederen, dan zal wellicht in bepaalde gevallen een greep naar het

verknochtheidsleerstuk alsnog nodig kunnen zijn.

65 W.G. Huijgen, ‘Problemen rondom de nieuwe beperkte gemeenschap van goederen: een vervolg’,

(21)

4. De bruidsgave in de Nederlandse rechtspraak

In de Nederlandse rechtspraak zijn een aantal huwelijksvermogensrechtelijke

arresten te vinden waarin de bruidsgave onderdeel is van het geding.

In een aantal arresten speelt de vraag tevens welk recht van toepassing is. Voor de

man en de vrouw zijn verschillende redenen om te bepleiten dat buitenlands recht

dan wel Nederlands recht van toepassing is. Aangaande de bruidsgave is het veelal

voor de vrouw voordeliger wanneer het recht van het land van herkomst wordt

toegepast omdat dit veelal in zulke zaken op Shari'a gebaseerd is en aldus in de

betreffende wet vastgelegd is dat de bruidsgave voor de vrouw bestemd is.

In de arresten waar Nederlands recht van toepassing is, wordt veelal door de vrouw

gepoogd de bruidsgave buiten de gemeenschap van goederen te houden. Hieronder

zullen de arresten worden besproken waarbij men een beroep doet op het

verknochtheidsleerstuk ex 1:94 lid 3 BW om dit te bewerkstelligen.

Een belangrijke noot hierbij is dat de rechtspraak die betrekking heeft op het

verknochtheidsvraagstuk gaat over het reeds gegeven deel van de bruidsgave.

Wanneer het zich toespitst op de betaling van het uitgestelde gedeelte van de

bruidsgave bij echtscheiding, wordt dit veelal beschouwd als een vorm van

alimentatie.

66

Deze rechtspraak zal hier buiten beschouwing worden gelaten.

In veel arresten wordt gesproken van bruidsschat. Hiermee wordt echter bruidsgave

bedoeld. In dit hoofdstuk zal ik dan ook waar nodig hierop attenderen.

4.1 Toewijzing van de bruidsgave op grond van ander recht

Wil de echtgenote de bruidsgave in vol bezit behouden, is het voor haar veelal

voordelig wanneer het recht van het land van herkomst wordt toegepast.

In de arresten waarin het recht van het land van herkomst (of waar ze zijn gehuwd)

van partijen van toepassing is verklaard op het huwelijksvermogensregime wordt de

bruidsgave namelijk aan de vrouw toegewezen. Dit gezien het feit dat de wetgeving

in de betreffende landen op Shari'a gebaseerd is en aldus de bruidsgave hierin als vol

bezit van de vrouw wordt beschouwd.

67

Zo probeert de echtgenote in het arrest van het Hof Den Haag van 1 februari 2012 te

bepleiten dat Iraans recht van toepassing zou moeten zijn (partijen zijn van Iranese

afkomst), mede zodat de bruidsgave alsnog in zijn geheel aan haar toegewezen zou

worden. De rechter wijst dit af op grond van IPR.

68

De verdeling van de

gemeenschap van goederen had in dit arrest reeds naar Nederlands

huwelijksvermogensrecht plaatsgevonden. De bruidsgave bleef aldus verdeelt.

66

Zie Reinhartz, (Invloed van islamitische rechtsfiguren in het civiele recht in Duitsland en

Nederland), p. 31-39. Tevens L. Jordens-Cotran, 'De kwalificatie van de bruidsgave', NIPR 2000-4 p.

393.

67 Zie o.a. ECLI:RBHAA:2010:BM5915 en ECLI:GHDHA:2014:486. 68 ECLI:NL:GHSGR:2012:BW7348.

(22)

In het vonnis van de rechtbank Maastricht van16 april 2003

69

hadden partijen een

echtscheidingsconvenant opgesteld waarin onder artikel 8 ten aanzien van de

bruidsschat (lees hier bruidsgave zoals de rechtbank ook opmerkt in r.o.3.4) was

bepaald: ‘De vrouw behoudt haar rechten voor met betrekking tot de bruidsschat,

zoals is vermeld in de Marokkaanse trouwakte. De man stemt hiermee in.’ (r.o. 2.2)

In r.o. 3.2. stelt de rechter vast dat zonder nadere informatie van partijen niet met

zekerheid vastgesteld kan worden welk recht (Nederlands of Marokkaans) van

toepassing is op het huwelijksvermogensregime, doch acht dit ook niet noodzakelijk

omdat volgens de rechter in r.o. 3.3 de vordering van de vrouw naar beide

rechtsstelsels voor toewijzing in aanmerking komt. Naar Nederlands recht omdat het

in het convenant is vastgesteld. Daarnaast benoemt de rechter ook het Marokkaanse

recht waarin de volledige bruidsgave opeisbaar is bij overlijden of bij consummatie

van het huwelijk.

Het arrest van het hof 's-Hertogenbosch van 17 januari 2006.

70

is interessant om

naast het voorgaande arrest te bezien, omdat de man hier aanvoert dat de bij het

huwelijk naar Marokkaans/Islamitisch recht afgesproken bruidsschat (lees

bruidsgave) slechts een morele en geen rechtens afdwingbare verplichting inhoudt.

Zoals in het hoofdstuk 'De bruidsgave' naar voren is gekomen is de bruidsgave wel

degelijk meer dan een morele verplichting en is de bruidsgave vastgelegd in de

Moudawana 2004. Omdat Nederlands recht van toepassing is in dit arrest wordt hier

verder niet op ingegaan. Het hof oordeelt:

'Nu op het huwelijksvermogensregime van partijen Nederlands recht van toepassing is, [kan] het Marokkaanse recht geen grondslag bieden om enig vermogensrecht afgezonderd te houden van de algehele gemeenschap van goederen...'71

Het hof ziet in dit arrest ook geen reden om de bruidsgave naar redelijkheid en

billijkheid buiten de gemeenschap te houden.

4.2 Het gebruik van de verknochtheidscriteria

In slechts een aantal gepubliceerde vonnissen en arresten wordt niet alleen het woord

verknocht gebruikt, maar wordt ook daadwerkelijk aan de verknochtheidscriteria van

art. 1:94 lid 3 BW gerefereerd.

In het arrest van het hof Den Haag van 19 april 2006

72

voert de vrouw als

argumenten aan dat naar Turkse en Islamitische gebruiken de vrouw een bruidsschat

(aldus een bruidsgave) krijgt die kan bestaan uit geld, gouden sieraden en andere

waardevolle spullen. Tevens voert zij aan dat wanneer de vrouw als maagd in het

huwelijk treedt zij de bruidsschat krijgt. Het hof oordeelt:

69 ECLI:NL:RBMAA:2003:AF9352. 70 ECLI:GHSHE:2006:AV5175.

71 ECLI:NL:RBMAA:2003:AF9352, r.o. 4.3.2. 72 ECLI:NL:GHSGR:2006:AY5780.

(23)

'Op grond van het bepaalde in artikel 1:94 lid 3 BW vallen niet in de gemeenschap de goederen en schulden die op enigerlei bijzondere wijze verknocht zijn aan een der echtgenoten. De argumenten die de vrouw hiervoor heeft aangevoerd om tot verknochtheid te concluderen, zijn naar het oordeel van het hof onvoldoende om tot de gevolgtrekking te komen dat de huwelijkscadeaus verknochte goederen zijn aan de zijde van de vrouw.'

De bruidsgave valt aldus in de gemeenschap en wordt bij helfte verdeeld.

Slechts in één gepubliceerde uitspraak heeft de rechter tevens de objectieve maatstaf

van de Hoge Raad gebruikt om de vraag te beantwoorden of de bruidsgave als

verknocht kan worden beschouwd, namelijk in het vonnis van 16 juni 2009 van de

rechtbank Haarlem:

'Het antwoord op de vraag of een goed op bijzondere wijze aan één der echtgenoten is verknocht, en zo ja, in hoeverre die verknochtheid zich ertegen verzet dat het goed in de gemeenschap valt hangt af van de aard van dat goed, zoals deze aard mede door de maatschappelijke opvattingen wordt bepaald. Het feit dat alleen de vrouw de sieraden kan dragen en de door de vrouw aangevoerde culturele aspecten brengen niet met zich mede dat deze sieraden aan de vrouw zijn verknocht.'73

De bruidsgave wordt hier aldus niet als verknocht beschouwd, maar dit komt m.i.

mede doordat niet de bruidsgave, maar de sieraden waaruit de bruidsgave bestaat

worden getoetst. De vrouw heeft hier wat dat betreft zichzelf ook te kort gedaan door

het argument aan te voeren dat enkel de vrouw de sieraden kan dragen. Niet helemaal

duidelijk is welke culturele aspecten de vrouw heeft aangevoerd om aan te tonen dat

de bruidsgave als verknocht dient te worden beschouwd.

4.3 Toedeling met waardeverrekening van de bruidsgave

Slechts in één zaak, in welke tot aan de Hoge Raad is geprocedeerd, is de bruidsgave

in een bepaalde mate als verknocht beschouwd, alhoewel dit niet als zodanig wordt

geformuleerd.

74

In deze zaak wordt gesproken van een bruidsschat, doch het gaat

hier om een bruidsgave. Hieronder zal ik dan ook de term bruidsgave gebruiken.

Bij de rechtbank en het hof is geoordeeld dat de bruidsgave, althans, de sieraden die

de bruidsgave vormen, niet als verknocht kunnen worden beschouwd en vallen aldus

in de gemeenschap van goederen. De vrouw voert aan dat de sieraden aan haar

verknocht zijn omdat zij de enige is die de sieraden ook daadwerkelijk kan dragen.

De vrouw krijgt de sieraden echter door de rechtbank wel toebedeeld, zij het met

waardeverrekening. Het hof heeft deze uitspraak bekrachtigd. Hoewel de rechter

formuleert dat de bruidsgave niet verknocht is, is toedeling met waardeverrekening

wel degelijk een vorm van verknochtheid. Zoals in het vorige hoofdstuk kort aan bod

kwam is toedeling met waardeverrekening van een goed, verknochtheidscategorie D.

73 ECLI:NL:RBHAA:2009:BJ1034, r.o. 3.11.

(24)

In cassatie staat weer de vraag of de bruidsgave ex art. 1:94 BW buiten de

gemeenschap valt en aan de vrouw toekomt centraal.

De vrouw voert hier ter toelichting op het middel aan dat de bruidsgave 'behoort tot

het door de islam geïnspireerde huwelijksrecht en in feite een gift is van de man,

zonder tegenprestatie, aan de vrouw en dat de sadag [bruidsgave] een verplichting is

van de man ter gelegenheid van de huwelijkssluiting.'L. Strikwerda zegt hierover in

zijn conclusie bij dit arrest:

'Vertaald naar Nederlands vermogensrecht betekent dit dat de bruidsschat [bruidsgave] moet worden gezien als een religieus/cultureel bepaalde schenking van de man aan de vrouw met de kennelijke bedoeling deze buiten de gemeenschap te doen vallen, zodat de bruidsschat [bruidsgave] als verknocht aan de vrouw en buiten de gemeenschap vallend dient te worden beschouwd...'75

Helaas kan het onderdeel niet tot cassatie leiden omdat hetgeen de vrouw ter

toelichting heeft gesteld aangaande de religieuze en culturele achtergrond van de

bruidsgave, niet heeft aangevoerd in de feitelijke instanties. De Hoge Raad verwerpt

dan ook het beroep tot cassatie. Een uitspraak van de Hoge Raad over de plaats van

de bruidsgave in het huwelijksvermogensrecht blijft aldus uit.

Opvallend is wel dat Strikwerda in de conclusie ingaat op het aangevoerde middel,

terwijl dit niet nodig is voor verwerping van het beroep tot cassatie. Wellicht een hint

welke argumentatie gebruikt kan worden om tot verknochtheid te komen?

De vraag die bij dit arrest blijft hangen is of de rechtbank en het hof anders hadden

geoordeeld wanneer de vrouw de argumenten die ze bij de Hoge Raad aanvoert al bij

de feitelijke instanties had aangevoerd.

Uit deze arresten valt te concluderen dat de bruidsgave niet als verknocht wordt

beschouwd. Alleen in laatstgenoemd arrest wordt de bruidsgave aan de vrouw

toegedeeld met waardeverrekening. Hoewel hier aldus de bruidsgave in

verknochtheidscategorie D valt, formuleert de rechter het als zijnde dat de

bruidsgave niet verknocht is. Alleen in de arresten waar het recht van het land waar

partijen tevens binding mee hebben, van toepassing is, wordt de bruidsgave aan de

vrouw toegekend.

(25)

5. De bruidsgave nader onderworpen aan de

verknochtheidscriteria

In voorgaande hoofdstukken is omschreven wat verknochtheid ex 1:94 lid 3 BW

inhoudt, wat de bruidsgave en de achtergrond ervan is en hoe er tot nu toe in de

rechtspraak mee omgegaan is. Zoals in het hoofdstuk betreffende de bruidsgave

binnen de Nederlandse rechtspraak naar voren is gekomen, worden de

verknochtheidscriteria bijna nooit helemaal afgegaan om tot de conclusie te komen

of het reeds gegeven deel van de bruidsgave al dan niet verknocht is.

Hieronder zal de bruidsgave getoetst worden aan de verknochtheidscriteria van art.

1:94 lid 3 BW en de objectieve maatstaf van de Hoge Raad. Daarnaast zal worden

bekeken binnen welke verknochtheidscategorie de bruidsgave zou kunnen te vallen.

Ook zal worden bekeken hoe de bruidsgave binnen het initiatiefwetsvoorstel kan

worden geplaatst.

5.1 Toets aan art. 1:94 lid 3 en de objectieve maatstaf

In de objectieve maatstaf die de Hoge Raad in het eerder genoemde arrest uit 1988

heeft geformuleerd, is de aard van het betreffende goed bepalend voor de vraag of en

in hoeverre een goed verknocht is:

“Antwoord op de vraag of een goed op bijzondere wijze aan een der echtgenoten is verknocht, en zo ja, in hoeverre die verknochtheid zich ertegen verzet dat het goed in de gemeenschap valt, e.e.a. als bedoeld in art. 1:94 lid 3 BW, hangt af van de aard van dat goed, zoals deze aard mede door de maatschappelijke opvattingen wordt bepaald.’76

De aard van de bruidsgave dient aldus bekeken te worden.

Zoals al eerder is omschreven is binnen de Islam de bruidsgave een gift van de man

aan de vrouw, welke over het algemeen uit verschillende goederen bestaat zoals

goud, sieraden en geld.

77

Alleen de vrouw is de rechthebbende op en de eigenares

76 HR 23 december 1988, NJ 1989, 700 (Geen verrekening van invaliditeitspensioen). 77 Zie o.a. R. Peters, (A servey of classical Islamic law), p. 33-34.

(26)

van de bruidsgave vanaf de huwelijkssluiting binnen de Islam.

78

De aard van de

bruidsgave is aldus dat het exclusief voor de echtgenote bestemd is.

In het vorige hoofdstuk werden door de rechter vaak de goederen waaruit de

bruidsgave bestaat apart behandeld en werd per goed – bijvoorbeeld sieraden –

bekeken of dit al dan niet verknocht is.

79

S. Rutten merkt op dat door de strikte

benadering van de verknochtheidsleer, de meeste goederen die worden gegeven en

tezamen de bruidsgave vormen, niet snel als verknocht zullen worden beschouwd.

80

Zij zegt hierbij:

‘Bij de bruidsgave is het niet, althans niet per definitie, de persoonlijke binding van de echtgenote met het goed als zodanig, maar veeleer de algemeen in het islamitisch recht en in de praktijk geldende opvatting dat de bruidsgave exclusief aan de vrouw toebehoort, die maakt dat de conclusie van niet verknocht zijn wat onwaarschijnlijk aanvoelt.’

S. Rutten stipt hier m.i. twee belangrijke punten aan.

Ten eerste dat er voor de vraag of de bruidsgave al dan niet verknocht is niet naar de

verknochtheid van de losse bestanddelen gekeken moet worden die de bruidsgave

tezamen vormen, maar naar het geheel. De bruidsgave zou als een complex van

goederen gezien moeten worden die als een geheel beoordeeld dient te worden.

Ten tweede hangt volgens voornoemde objectieve maatstaf van de Hoge Raad de

verknochtheid en de mate van verknochtheid af van de aard van het goed, ‘zoals deze

aard mede door de maatschappelijke opvattingen wordt bepaald’.

81

De

maatschappelijke opvatting omtrent de bruidsgave binnen de Islamitische

bevolkingsgroep in Nederland zou m.i. een van de bronnen kunnen zijn om aan te

boren om tot het antwoord te komen op de vraag of de bruidsgave verknocht is. Deze

bevolkingsgroep is ongeveer 5% van de Nederlandse bevolking en aldus niet te

verwaarlozen.

82

Hoewel de opvattingen over de bruidsgave binnen de Islamitische

bevolkingsgroep in Nederland niet in rapporten terug zijn te vinden, is wel duidelijk

geworden uit het onderzoek van SCP

83

dat de meeste Moslims in Nederland, en

78 Y. Linant de Bellefonds, (Traité de Droit Musulman Comparé, Livre II: Le Mariage), p.232-233. 79 ECLI:NL:GHSGR:2006:AZ2935, ECLI:NL:RBHAA:2009:BJ1034.

80 S. Rutten, ‘De bruidsgave: opzoek naar goud’, NIPR 2007-afl. 2 p. 107.

81 HR 23 december 1988, NJ 1989, 700 (Geen verrekening van invaliditeitspensioen). 82 SCP (Moslims in Nederland), 2012 p. 44.

(27)

toegespitst op deze scriptie de Marokkaanse gemeenschap, hecht aan het geloof en

het volgen van de bijbehorende regels.

84

Zoals in het hoofdstuk ‘De Bruidsgave’ is omschreven is binnen de Malikitische leer

de bruidsgave een essentieel onderdeel van het huwelijk en is het huwelijk zeer

belangrijk binnen de Islam. Kan er dan niet voorzichtig gezegd worden dat ervan

uitgegaan kan worden dat de bruidsgave binnen de Marokkaanse bevolkingsgroep in

Nederland beschouwd wordt zoals deze binnen de Islam is omschreven? Aldus een

gift van de man aan de vrouw, welke volledig voor haar bestemd is?

Daarnaast zou hierbij tevens beargumenteerd kunnen worden dat gezien het feit dat

in Marokko heden ten dage nog een hele paragraaf aan de bruidsgave in de

Moudawana 2004 is gewijd, de bruidsgave niet beschouwd kan worden als enkel een

traditie uit het verleden. Hieruit spreekt m.i. juist dat de bruidsgave nog altijd een

belangrijk onderdeel is bij het voltrekken van een geldig huwelijk. Zo bleek ook uit

het onderzoek van Buskens.

85

Hoewel de Marokkaanse wetgeving niet gehanteerd wordt wanneer een

echtscheidingszaak naar Nederlands recht wordt afgehandeld, zoals het hof

benadrukt in het arrest van 17 januari 2006,

86

kan er m.i. wel naar gekeken worden

als informatiebron. Ook om te bezien wat het juridische kader is in het land van

herkomst van partijen van een begrip wat in het Nederlandse rechtstelsel onbekend

is. Dat kan eventueel een licht schijnen op hoe een begrip als de bruidsgave binnen

het Nederlandse recht geplaatst en behandeld kan worden.

5.2 De bruidsgave en de verknochtheidscategorieën

Om te bezien of en zo ja binnen welke verknochtheidscategorie de bruidsgave dient

te vallen, dient de juridische en economische verknochtheid van de bruidsgave

getoetst te worden.

84 SCP (Moslims in Nederland), 2012, p. 84-85.

85 L. Buskens, (Islamitisch recht en familiebetrekkingen in Marokko).

86 ECLI:NL:GHSHE:2006:AV5175. R.o. 4.3.2: ''Het hof is met de man van oordeel dat, nu op het

huwelijksvermogensregime van partijen Nederlands recht van toepassing is, het Marokkaanse recht geen grondslag kan bieden om enig vermogensrecht afgezonderd te houden van de algehele gemeenschap van goederen die naar Nederlands recht van rechtswege - bij gebreke van door partijen gemaakte huwelijkse voorwaarden - door het huwelijk ontstaat.'

(28)

5.2.1 De juridische verknochtheid van de bruidsgave

De juridische verknochtheid van een goed houdt in dat het betreffende goed

privé-eigendom van de gerechtigde echtgenoot wordt.

87

Alleen binnen de verknochtheidscategorieën A en B is er sprake van juridische

verknochtheid. Bij categorie C en D valt het goed in de gemeenschap maar wordt het

goed toebedeeld aan de rechthebbende echtgenoot bij verdeling. Het goed wordt

aldus wel privé-eigendom maar niet doordat het juridisch verknocht is. Bij categorie

E kan de echtgenoot op grond van redelijkheid en billijkheid aanspraak maken op

toedeling bij verdeling. Er is hierbij aldus een kans dat het goed privé-eigendom

wordt van de betreffende echtgenoot maar dit is dus niet gegrond op de juridische

verknochtheid van het goed.

88

Wanneer de bruidsgave als een geheel wordt gezien met verschillende goederen als

bestanddelen, en deze bestanddelen niet los van elkaar worden getoetst aan de

verknochtheidscriteria, valt er wel degelijk wat te zeggen voor het aannemen van

juridische verknochtheid van de bruidsgave. De juridische verknochtheid van een

sieraad is inderdaad lastig te bewerkstelligen, omdat deze moeilijk als bijzonder

verknocht aan een persoon kan worden beschouwd, zoals in het arrest van de

Rechtbank te Haarlem 16 juni 2009 duidelijk werd

.89

Maar de bruidsgave zelf, gezien

alles wat hierboven is besproken, kan wel degelijk beschouwd worden als een goed -

of stelsel van goederen - welke in eigendom van de vrouw behoord te zijn en te

blijven, omdat anders het hele idee van de bruidsgave tenietgedaan wordt.

5.2.2 De economische verknochtheid van de bruidsgave

De economische verknochtheid van een goed houdt in dat de waarde van het goed

niet vergoed hoeft te worden aan de andere echtgenoot bij toedeling bij de verdeling

van de gemeenschap van goederen. Dit is het geval bij de verknochtheidscategorieën

A en C.

87

B.E. Reinhartz in A.R. de Bruijn, (Het Nederlands huwelijksvermogensrecht), 1999 p 135-137. (tevens in de laatste versie van 2012 p.120-122).

88 Zie o.a. B.E. Reinhartz in A.R. de Bruijn, (Het Nederlands huwelijksvermogensrecht), 1999

p.134-143.( tevens in de laatste versie van 2012 p.118-128).

(29)

Bij categorie B valt het goed wel economisch in de gemeenschap van goederen.

Zoals Reinhartz in De Bruijn het mooi weergeeft: 'Hoewel het goed buiten de

gemeenschap valt, is de andere echtgenoot door de verrekeningsaanspraak wel

(mede)belanghebbende van dat goed.'

90

Ook bij categorie D en E dient de waarde

van het goed verrekend te worden bij verdeling van de gemeenschap van goederen.

Het conflicteert met de bedoeling van de bruidsgave wanneer de waarde ervan

verrekend dient te worden bij verdeling van de gemeenschap van goederen. De

bruidsgave is immers een gift van de man aan de vrouw die hij in vol bezit aan haar

dient te geven.

91

Wanneer de echtgenote dan vervolgens alsnog de waarde ervan

dient te verrekenen wordt hier afbreuk aan gedaan. De man behoort niet mede

belanghebbende te zijn of te worden van de bruidsgave.

5.2.3 Categorisering van de bruidsgave

Zoals in het vorige hoofdstuk duidelijk werd, valt de bruidsgave slechts bij één

zaak

92

binnen een verknochtheidscategorie, namelijk categorie D. In de andere

arresten werd verknochtheid niet aangenomen. Aan de hand van bovenstaande

paragrafen kan m.i. echter geconcludeerd worden dat de bruidsgave wel of in ieder

geval in zekere mate als verknocht kan worden beschouwd.

Toedeling met waardeverrekening van de bruidsgave - zoals in categorie D - is niet

zoals het in de Moudawana 2004, traditie en Shari'a is bedoeld. Gezien het feit dat de

bruidsgave een gift van de man aan de vrouw is en in haar volle eigendom wordt

gegeven,

93

is waardeverrekening niet op zijn plaats. Hieruit kan m.i. worden

uitgemaakt dat de bruidsgave in ieder geval als economisch verknocht dient te

worden beschouwd.

Ook juridische verknochtheid zou gezien de betekenis van de bruidsgave

aangenomen kunnen worden. Ook hier geldt het argument dat de bruidsgave in vol

90 B.E. Reinhartz in A.R. de Bruijn, , (Het Nederlands huwelijksvermogensrecht), 1999 p 137. (tevens

in de laatste versie van 2012 p 122)

91 Zie o.a. Koran Sura IV 4: ‘En geeft de vrouwen haar huwelijksgiften in vol bezit’. Vertaling van de

Korantekst door J.H. Kramers.

92 ECLI:NL:GHGR:2006:AZ2935 en ECLI:NL:PHR:2008:BC3841 (bij de Rb en het Hof, bij de HR

kan het niet tot cassatie leiden).

93 Zie o.a. Koran Sura IV 4: ‘En geeft de vrouwen haar huwelijksgiften in vol bezit’. Vertaling van de

(30)

bezit van de vrouw dient te worden gegeven. Wanneer de bruidsgave dan alsnog

juridisch in de gemeenschap van goederen valt, wordt hier afbreuk aan gedaan.

M.i. zijn er twee verknochtheidscategorieën waarin de bruidsgave aan de hand van

bovenstaande kan vallen. Ten eerste categorie A, welke het meest aansluit bij de

begripsomschrijving van de bruidsgave. Deze categorie is echter de sterkste vorm

van verknochtheid welke niet snel wordt aangenomen.

94

Daarnaast zou categorie C ook nog het idee van de bruidsgave redelijk intact houden.

Wordt de bruidsgave niet aan de vrouw toebedeeld, dan krijgt zij in ieder geval de

waarde ervan vergoed. De vrouw heeft de bruidsgave dan wel niet meer in vol bezit

maar ze wordt financieel in ieder geval niet benadeeld.

5.3 De bruidsgave binnen het initiatiefwetsvoorstel 33987-5

Hoewel het verknochtheidsleerstuk in het initiatiefwetsvoorstel 33987-5 onveranderd

is gebleven, waardoor het antwoord op de vraag of de bruidsgave binnen het

initiatiefwetsvoorstel al dan niet verknocht is hetzelfde zal zijn als bij de huidige

wetgeving, wil ik er toch kort op ingaan. Het initiatiefwetsvoorstel brengt namelijk

veranderingen met zich mee die wél van invloed kunnen zijn op de eigendomsvraag

van de bruidsgave, waardoor men zich niet meer tot het verknochtheidsleerstuk hoeft

te wenden.

‘Art. 1:94 lid 1 (nieuw) BW: Van het ogenblik van de voltrekking van het huwelijk bestaat er tussen de echtgenoten van rechtswege een gemeenschap van goederen.’

Lid 2: De gemeenschap omvat, wat haar baten betreft, alle goederen van de echtgenoten,

vanaf de aanvang van de gemeenschap tot haar ontbinding verkregen…..’

Hieruit volgt dat het van belang kan zijn of de bruidsgave voor, tijdens of na de

huwelijkssluiting wordt gegeven. Is de bruidsgave reeds voor het huwelijk gegeven,

dan zal het privé blijven van de vrouw, aangezien de gemeenschap van goederen

slechts omvat alle goederen vanaf de aanvang van de gemeenschap verkregen. In dit

94 Zie o.a. Reinhartz, ((Invloed van islamitische rechtsfiguren in het civiele recht in Duitsland en

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

7 Bescherming van echtgenoten bij faillissement Artikel 61 Fw (huidig recht) heeft verstrekkende gevolgen voor beide echtgenoten wanneer één van hen failliet gaat, ook

In sociale situaties horen ze wel vaker andere talen naast Nederlands, zoals Arabisch, Turks, Frans, Fries en Engels, en ook talen die ze niet herkennen, maar in alle gevallen

Original title: Behold the beauty of the Lord Lowell Alexander, Robert

A microgrid is an electric power system consisting of distributed energy resources (DER), which may include control systems, distributed generation (DG) and/or distributed

Figure 5.6: Plot of the Sensor Node Idle State Supply Current as Measured by the Sensor Node and the Tektronix DMM4050 Precision Digital Multimeter for 10 Nodes Descriptive

Lakmoesproef voor de erga omnes gevolgen van de kwalifi - catie als onroerend goed door bestemming: confl icten tussen roerende en onroerende gerechtigde.. Confl ict hypotheek en

In het bijzonder onderzoeken we of België een monistisch stelsel van over- dracht heeft , waarbij de eigendom tussen partijen overgaat door het sluiten van de

Ook voor andere personen worden deze gegevens in de RNI bijgehouden, het is echter niet altijd duidelijk waar deze wijzigingen doorgegeven kunnen worden.. Oplossingen met