• No results found

Het effect van meditatie op responsinhibitie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het effect van meditatie op responsinhibitie"

Copied!
20
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Masterthese

Het Effect van Meditatie op Responsinhibitie

M. J. de Weger

Studentnummer: 5825466 Begeleider: Dick Bierman

Instelling: UvA

(2)

Abstract

In dit onderzoek werd er gekeken naar de effecten van meditatie op responsinhibitie. Dit werd gedaan door mensen te rekruteren uit verschillende meditatiecentra. De fouten die deze proefpersonen maakten in een Go/NoGo taak op het infrequente symbool wezen op het niet kunnen inhiberen van de respons. Er werd verwacht dat mensen die meer uren hebben gemediteerd minder fouten zouden maken op de Go/NoGo taak. Daarnaast werd met behulp van responstijddata afkomstig van dezelfde taak ook gekeken of er een retroactief effect werd gevonden van het uitvoeren van een tweede Go/NoGo taak. Uit de correlatie tussen het aantal uren mediteren en het aantal fouten op de Go/NoGo taak kwam een klein significant effect in de verwachte richting, rs = -.268 , p < .05. Er werd geen retroactief effect gevonden van een tweede Go/NoGo taak op de eerder uitgevoerde Go/NoGo taak.

(3)

Inleiding

Mediteren lijkt de laatste jaren een hype te zijn geworden. Meditatieoefeningen worden op verschillende manieren en in meerdere vormen aangeboden. Meditatie op yoga scholen, in meditatiecentra en retraites. Er zijn tientallen verschillende

meditatietechnieken, maar over het algemeen hebben de meeste een

gemeenschappelijke component en dat is het bewust controleren van aandacht en bewustzijn (Davidson & Goleman, 1977). Verder brengt meditatie ook veranderingen in het brein teweeg. Mensen die mediteren ontwikkelen andere hersengebieden dan mensen die niet mediteren (Lazar et al., 2005).

Executieve functies zijn complexe, cognitieve vaardigheden die nodig zijn voor plannen, zelf monitoren, het stellen van doelen en strategisch gedrag. De executieve functie waar in dit onderzoek naar gekeken zal worden is responsinhibitie. Het is het onderdrukken van een respons die min of meer automatisch naar boven komt borrelen maar die in de gegeven situatie incorrect is. Het moeite hebben met deze inhibitie is sterk geassocieerd met de ontwikkeling van verschillende psychiatrische stoornissen waaronder verslaving, schizofrenie, compulsieve stoornissen, obesitas en ADHD (Badcock et al., 2002; Aron & Poldrack, 2005; Holroyd et al., 2005; Garavan & Hester, 2007; Ruchsow et al., 2007, 2008; Eisenberg & Bergman, 2010; McLoughlin et al., 2010). In ons onderzoek zal er gekeken worden naar de effecten van meditatie op responsinhibitie.

In eerder onderzoek van Zanesco et al. (2013) is er gekeken naar de invloed van meditatie op het uitvoeren van een responsinhibitie taak. Bij het uitvoeren van deze taak kregen de proefpersonen 2 soorten lijnen te zien waarvan de 1 iets langer was dan de ander. Bij het zien van een lange lijn moesten de proefpersonen zo snel

(4)

mogelijk op een muisknop klikken terwijl ze bij het zien van de kortere lijn juist niet moesten klikken en deze opkomende respons moesten onderdrukken. Doordat 90% van de stimuli uit lange lijnen bestond, en proefpersonen dus vaak moesten klikken, werd de respons om te klikken geautomatiseerd. Uit de resultaten kwam naar voren dat de groep mediterende proefpersonen minder fouten maakten op deze taak ten opzichte van de controle groep.

De taak die in bovenstaande onderzoeken gebruikt is om responsinhibitie te meten was de zogenaamde RIT (response inhibition task). In ons onderzoek zullen we een iets andere taak gaan gebruiken, namelijk een Go/NoGo taak die bestaat uit het aanbieden van vier verschillende figuren. Deze zullen random één voor één op een computerscherm verschijnen. Bij het zien van twee van deze figuren moet de

proefpersoon op spatiebalk drukken en bij de andere twee figuren moet er niet gedrukt worden. 75% van de stimuli zal bestaan uit figuren waarbij gedrukt moet worden en 25% waarbij niet gedrukt moet worden. Zo zal de automatische respons (drukken op de knop) geautomatiseerd worden en is er responsinhibitie nodig bij het zien van een figuur waarbij niet gedrukt moet worden. Na afloop van deze taak zal er een

soortgelijke Go/NoGo taak worden afgenomen waarbij de proefpersoon nog maar op één van de vier figuren hoeft te reageren doormiddel van het drukken op de toets. Welk figuur dit wordt zal random bepaald worden en zal één van de twee figuren zijn waarbij de proefpersoon in de eerste taak moest drukken. In deze tweede taak zal het figuur waarbij gedrukt moet worden uit 25% van de stimuli bestaan. 75% van de stimuli bestaat dus uit figuren waarbij niet gedrukt hoeft te worden. De dominante respons is nu ‘niet drukken’ in plaats van ‘wel drukken’. Hierdoor verwachten wij dat er geen responsinhibitie nodig is. Deze tweede Go/NoGo taak zal gebruikt worden als een exploratieve taak.

(5)

In ons onderzoek verwachten wij dat meditatie een positieve invloed zal hebben op de responsinhibitie. Het aantal uren mediteren zal een negatieve correlatie hebben met het aantal fouten op de Go/NoGo taak. Het is dus correlationeel onderzoek . Hierdoor is geen controlegroep nodig en kunnen eventuele effecten niet worden toegeschreven aan het feit dat mensen die besluiten te mediteren een ander persoonlijkheidsprofiel hebben.

Een controversieel begrip is dat van retrocausaliteit. Dit gaat over

gebeurtenissen in de toekomst die van invloed zouden zijn op het heden. Uit eerder onderzoek van Bem (2011) kwam naar voren dat mensen beter waren in het

onthouden van woorden waar ze later nog intensief mee aan de slag gingen dan woorden waar ze achteraf niks meer mee deden. Het leren van woorden in de toekomst heeft volgens Bem een positief effect op het reproduceren van deze woorden in het heden. Dit wordt door Bem retroactief leren genoemd. Overigens bleek dat replicatie van dit onderzoek geen effecten vertoonde (Ritchie et al., 2012; Galak et al., 2012; Robinson, 2011). Ook in een onderzoek van Bierman en Bijl (2014) werd er een retroactief effect van latere training gevonden. De proefpersonen kregen een Go/NoGo taak, waarbij zij bij bepaalde symbolen moesten reageren. Proefpersonen reageerden sneller op symbolen waar zij later extra mee zouden oefenen dan symbolen waarmee dit niet gebeurde. Dit effect bleek volledig toe te schrijven aan mensen met een hoge intuïtiescore.

De resultaten uit ons onderzoek naar de relatie tussen mediteren en responsinhibitie die zijn verkregen met de twee Go/NoGo taken laten een extra analyse toe betreffende potentiële retrocausale processen. Wij verwachten namelijk dat er, net als in eerder onderzoek met deze taak, een retroactief effect op zal treden. Proefpersonen zullen sneller reageren op het symbool waar later extra mee geoefend

(6)

wordt ten opzichte van het symbool waar ze later niet meer mee oefenen. In deze replicatie zal ook weer gekeken worden naar de relatie met de al dan niet intuïtieve informatieverwerkingsstijl van de proefpersoon maar ook naar de relatie met het aantal uren meditatie.

Hypotheses

In ons onderzoek zijn wij gekomen tot de volgende twee hypotheses:

Hypothese 1: Wij verwachten dat het aantal uur mediteren negatief zal correleren

met het aantal gemaakte fouten op de Go/NoGo taak.

Hypothese 2: Wij verwachten dat de reactietijd van de proefpersonen op het

targetfiguur (het figuur waar tijdens beide Go/NoGo taken op gedrukt dient te

worden) lager zal zijn dan de reactietijd op het controlefiguur (het figuur waar tijdens de eerste Go/NoGo taak wel, maar tijdens de tweede Go/NoGo taak niet op gedrukt dient te worden).

Mocht de computer voor de tweede Go/NoGo taak bijvoorbeeld random kiezen voor figuur A, dan zal de proefpersoon ook sneller gereageerd hebben op figuur A in de eerste Go/NoGo taak dan op het andere figuur waarbij de proefpersoon tijdens deze eerste taak moest drukken.

Exploraties

Met betrekking tot onze tweede hypothese over retrocausaliteit zal er exploratief worden gekeken naar de rol die meditatie hier mogelijk bij speelt. Ook zal er gekeken worden naar de rol van intuïtie bij retroactieve effecten. Aangezien meditatie aanzet om meer op je intuïtie te vertrouwen (Koole et al., 2009) zal er tot slot nog gekeken

(7)

worden naar de relatie tussen de intuïtiescore van de proefpersonen en het aantal uren meditatie.

Methode

Steekproefkarakteristieken

De deelnemers zijn geselecteerd doormiddel van het aanschrijven van of op andere manier contact leggen met verschillende meditatie-instellingen in Nederland. Het aantal proefpersonen is gebaseerd op een power-analyse op grond van de effectgrootte gerapporteerd in Bierman & Bijl (2014). Uit deze analyse kwam een totaal van 64 proefpersonen.

Operationalisatie

Afhankelijke variabelen

Aantal fouten op Go/NoGo taak: ERRORS

In ons onderzoek is er gekeken naar responsinhibitie doormiddel van het aantal fouten die proefpersonen maakten op de Go/NoGo taak. Een fout is gemaakt als een

proefpersoon op de spatiebalk drukt bij het zien van een figuur waar hij of zij eigenlijk de respons had moeten onderdrukken.

Reactietijd op targetfiguur/controlefiguur: RTT en RTC

In onze tweede hypothese betreffende retrocausale effecten werd er gekeken naar het verschil tussen de gemiddelde reactietijd in milliseconden op het targetfiguur en de gemiddelde reactietijd in milliseconden op het controlefiguur. Om inherente

individuele fysiologische verschillen in responssnelheden weg te werken werden deze reactietijden eerst genormaliseerd door ze te delen door de gemiddelde reactietijd op alle stimuli.

(8)

Onafhankelijke variabelen

Aantal uren meditatie: HOURSM

De onafhankelijke variabele in onze eerste hypothese is het aantal uur dat een

proefpersoon heeft gemediteerd. Dit werd gevraagd in de exit-vragenlijst. Hierin werd gevraagd hoeveel uur de proefpersoon gemiddeld per week/maand/jaar heeft

gemediteerd in zijn leven. Vervolgens zijn de uren die de proefpersoon in zijn leven heeft gemediteerd op retraite hierbij opgeteld.

Random gekozen figuur: TRGT

In de tweede Go/NoGo taak werd er één van de twee figuren, waar tijdens de eerste Go/NoGo taak op gedrukt moest worden, gekozen om verder mee te trainen. Het figuur dat in de tweede Go/NoGo taak werd gekozen werd bepaald door een software based random nummer generator, genaamd Real Studio 2011, v4.3.

Intuïtiescore: IS

Voor elke proefpersoon is een intuïtiescore berekend. Dit is gedaan aan de hand van de HIP vragenlijst. Er zijn zes sub-scores, waarvan drie scores gerelateerd zijn aan een intuïtieve informatie verwerkingsstijl en de andere drie aan een rationele informatie verwerkingsstijl. Deze drie scores zijn per stijl opgeteld zodat er een rationele en een intuïtieve score overbleef. Tot slot is de intuïtieve score gedeeld door de rationele score en bleef er één score over: de intuïtiescore.

Procedure

De presentatie van de taak vond plaats op een laptop in een door de proefpersoon gekozen omgeving. Bij aankomst bij de proefpersoon werd er een kort

(9)

kennismakingsgesprekje gevoerd voordat de afname van de test begon. De

proefpersoon werd gevraagd het ‘informed consent’ te ondertekenen alvorens aan het onderzoek te beginnen. Hierna werd de proefpersoon gevraagd achter de laptop plaats te nemen en werd de Go/NoGo taak afgenomen. Na afloop van de taak werd op dezelfde laptop de HIP-vragenlijst afgenomen. Dit gebeurde bewust na afloop van de Go/NoGo taak om een effect van de vragenlijst te vermijden. Tot slot volgde er nog een exit-vragenlijst. De proefpersoon kreeg na afloop van het onderzoek een Merci Chocolade met een gelukspoppetje als bedankje voor zijn of haar deelname aan het onderzoek.

Materiaal Go/NoGo Taak

Het onderzoek werd uitgevoerd met behulp van een Go/NoGo taak. Hierbij krijgen proefpersonen in de eerste sessie, gedurende 200 trials, achtereenvolgens willekeurig één van de vier figuren; A, B, C of D op een scherm te zien. De duur van de figuren op het scherm variëren (willekeurig) van 500 tot 1500 milliseconden, met een time-out limiet van 1000 milliseconden (als de proefpersoon niet reageert of niet hoeft te reageren). Het aantal milliseconden is door middel van een pilot met 2 proefpersonen zo bepaald dat het aantal fouten in de taak ongeveer 25% is. De grootte van de figuren bedraagt 3,5 bij 3,5 centimeter (zie figuur 1). De proefpersoon krijgt de instructie om zo snel mogelijk op spatiebalk te drukken bij het zien van twee van de vier figuren (bijvoorbeeld figuur A en B) en niet te drukken bij het zien van de andere twee figuren (in dit geval figuur C en D). Dat het vooral ook om de snelheid gaat wordt extra benadrukt bij de instructie voorafgaand aan de taak. Tijdens de taak krijgt de proefpersoon feedback als hij of zij te langzaam, helemaal niet of op het verkeerde figuur reageert doormiddel van het horen van een toon. Voordat de taak begint

(10)

Figuur 1: Experimentele opzet

worden er een aantal oefentrials afgenomen om ervoor te zorgen dat de proefpersoon de taak goed begrijpt. Na deze taak volgt een tweede sessie waarbij de proefpersoon weer op spatiebalk moet drukken, maar nu op maar één van de twee figuren waarbij hij of zij in de eerste fase moest drukken (in dit voorbeeld wordt dat A of B). Welk van de twee figuren dit zal worden, wordt per proefpersoon willekeurig bepaald door een software-based random number generator. Het targetfiguur is het figuur waar in

beide sessies op gedrukt moet worden. Het figuur waar alleen in de eerste sessie op

gedrukt moet worden en niet meer tijdens de tweede sessie is het controlefiguur. Zie een overzicht van de experimentele opzet in figuur 1. Het computerprogramma is geschreven met ‘Visual Basic’ programmeertaal met ‘Real Studio 2011’, versie 4.3.

(11)

HIP-vragenlijst

De HIP (Human Information Processing) is een vragenlijst die meet in hoeverre iemand intuïtief dan wel rationeel informatie verwerkt (Taggart & Valenzi, 1990). De persoon wordt gescoord op zes verschillende schalen: Analyse, Plannen en Controle (deze zijn positief gecorreleerd met een rationele denkstijl) en Inzicht, Visie en Delen. Personen moeten op een 6-punts schaal bepalen in hoeverre een stelling op hen van toepassing is, van altijd tot nooit. Een voorbeeld van zon stelling die laadt op de factor ‘Delen’ is: “Als ik aan een taak werk, werk ik liever alleen dan met een groep”.

Data-analyse

Exclusie

Vantevoren werd vastgelegd dat mochten er computerproblemen voorkomen, de resultaten van deze proefpersoon niet worden meegenomen in de analyses. Ook als er opvallend veel fouten worden gemaakt (>50%) waaruit blijkt dat de proefpersoon de taak niet heeft begrepen zullen zijn resultaten niet worden meegenomen.

Outliers

Er zal een conservatieve correctie op outliers plaats vinden. Reactietijden die meer dan 2 standaarddeviaties afwijken van het gemiddelde (mean rt) worden verwijderd.

Hypothese 1

Correlatie tussen aantal uren meditatie en het aantal fouten op de Go/NoGo taak (HOURSM-ERRORS). De factor ‘leeftijd’ zal als covariaat worden ingevoerd om de variantie die door deze factor verklaard wordt eruit te halen.

(12)

Hypothese 2

T-test vergelijkt de gemiddelde reactietijden van de targetfiguren, na normalisatie en outliercorrectie, met de gemiddelde reactietijden van de controlefiguren (t(RTT, RTC)).

Exploraties

Om te exploreren of er verschillen waren tussen intuïtieve en rationele mensen op het aantal errors, zijn de proefpersonen ingedeeld in twee groepen (hoog vs laag intuïtief) om vervolgens met behulp van een independent samples t-test naar deze twee groepen te kijken. Verder is er exploratief gekeken naar de rol die meditatie en intuïtie

mogelijk spelen bij retrocausaliteit. Tot slot is er nog gekeken naar de relatie tussen de intuïtie en meditatie-ervaring doormiddel van een correlatie tussen de intuïtiescore en het aantal uur meditatie.

Controletests

Om zeker te zijn dat de gemiddelde RT dan wel ERROR onafhankelijk is van het type symbool worden de figuren gecounterbalanced. Op zich zou dat niet nodig moeten zijn omdat alle GO symbolen random worden gekozen uit de 4 verschillende

symbolen en dus intrinsieke verschillen tot error variantie aanleiding geven maar niet tot systematische effecten.

(13)

Resultaten

Exclusie van proefpersonen

Alle 64 proefpersonen die meededen aan het onderzoek zijn meegenomen in de analyses.

Variabelen

Alle reactietijden die meer dan twee standaarddeviaties afweken van het gemiddelde zijn eruit gehaald. Hierna is van alle proefpersonen de gemiddelde reactietijd op het target en het controlefiguur berekend uit het eerste gedeelte van de Go/NoGo taak. Deze reactietijden zijn vervolgens genormaliseerd door ze de delen door de

gemiddelde reactietijd op alle trials.

Ten slotte werden intuïtie-scores berekend volgens de eerder geschetste procedure.

Hypotheses testen

Hypothese 1

Voor het testen van onze eerste hypothese of de hoeveelheid ervaring die iemand heeft met mediteren van invloed is op de prestatie op de Go/NoGo taak werd er een correlatie uitgevoerd tussen het aantal uren meditatie en het aantal fouten op de Go/NoGo taak. Hieruit kwam een significante rangcorrelatie, rs = -.268, p < .05, one tailed. De Spearman Correlatie is gebruikt aangezien de onderliggende data, het totaal aantal uur meditatie, niet normaal waren verdeeld. Hier was naar gekeken door

middel van de Kolmogorov-Smirnov test die een significante afwijking van de normale verdeling aangaf (p < .01).

(14)

Hypothese 2

Om te kijken of er een retroactief effect was, waarbij het figuur waarmee “getraind” werd in het tweede gedeelte van de Go/NoGo taak van invloed was op de reactietijden op de figuren uit het eerste gedeelte van de taak, werd er een t-test uitgevoerd waarbij de gemiddelde reactietijden van de targetfiguren, na normalisatie en outliercorrectie, vergeleken werden met de gemiddelde reactietijden van de controlefiguren. Er werd geen logaritmische transformatie op de reactietijden uitgevoerd aangezien de

verschilscores tussen de reactietijden normaal verdeeld bleek te zijn. De Kolmogorov-Smirnov test gaf geen significante afwijking van de normale verdeling aan, p = 0,200. Er was geen significant verschil tussen de gemiddelde reactietijden op de

targetfiguren en de gemiddelde reactietijden op de controlefiguren (t = -.406, p = .686).

Mean N Std Deviation Std Error Mean RT Target 1,003006 64 0,0295402 0,0036925

RT Controle 0,999991 64 0,0302864 0,0037858

Tabel 1: Gemiddelde Reactietijden Target en Controlefiguren

Exploraties

Om te kijken of er verschillen waren tussen intuïtieve en rationele mensen op het aantal fouten dat gemaakt werd in de Go/NoGo taak werden de proefpersonen opgesplitst in een groep met hoog intuitieve en een groep met laag intuitieve proefpersonen. Deze werden gesplitst op basis van de gemiddelde intuitiescore (1,3545). Er werd een significant verschil in gemaakte fouten gevonden tussen deze

(15)

twee groepen, t = 2,151, p = .038. Dit verschil was alleen niet in de verwachte richting. Proefpersonen uit de hoog intuitieve groep maakten gemiddeld meer fouten (6,41) dan de laag intuitieve groep (3,63).

In het onderzoek werd er ook nog exploratief gekeken of het totale aantal uur meditatie een relatie had met een eventueel retroactief effect. Hiervoor was van elke proefpersoon een psi-score berekend door de reactietijd op het targetfiguur af te trekken van de reactietijd op het controlefiguur. Hoe hoger deze psi-score was hoe meer psi-effect deze persoon vertoonde. Vervolgens werd er een correlatie berekend tussen het aantal uur mediteren en de psi-score. Zoals eerder gezegd was het aantal uur meditatie niet normaal verdeeld en daarom werd er weer een Spearman correlatie uitgevoerd. Deze gaf een marginaal effect aan, rs = .183, p = .074, one tailed.

Ook werd er nog gekeken of de intuïtiescore een relatie had met het retroactieve effect zoals dat in eerder onderzoek met dit paradigma werd gevonden. Hiervoor werd de correlatie berekend tussen de intuïtiescore en de psi-score. Deze gaf een marginaal effect aan r = -.219, p = .083, two tailed.

Tot slot werd er nog gekeken naar de relatie tussen de intuïtiescore en het aantal uur meditatie. Ook hier werd de Spearman correlatie gebruikt en deze vertoonde geen significant effect, rs = .072, p = .287, one tailed.

Discussie

Onze hoofdhypothese of mediteren van positieve invloed is op responsinhibitie is bevestigd. Er is een effect gevonden van de hoeveelheid meditatie ervaring op het aantal fouten tijdens de Go/NoGo taak, alhoewel dit wel een erg klein effect is (rs = -.268) . Onze tweede hypothese, betreffende retrocausaliteit, hebben wij niet kunnen

(16)

bevestigen. We hebben niet kunnen aantonen dat het trainen met figuren in de

toekomst van invloed is op het werken met deze figuren in het heden. Ook hebben we niet kunnen aantonen dat mensen die meer intuïtief zijn ingesteld meer retroactieve effecten vertonen dan mensen die minder intuitief handelen. Dit effect leek eerder omgedraaid te zijn. Tot slot is er ook geen effect gevonden van de manier van

informatieverwerking (intuïtief of rationeel) op het aantal fouten tijdens de Go/NoGo taak.

Er zijn wel wat mogelijke verklaringen of beperkingen aan dit onderzoek, waardoor het effect uit onze eerste hypothese mogelijk zo klein is. Zo is er in dit onderzoek alleen gekeken naar mensen die mediteren en niet naar mensen die dit niet doen. Ook zou het kunnen zijn dat er vooral in de begintijd dat mensen mediteren een verbetering is waar te nemen in de responsinhibitie en dat dit jaren later niet veel meer verandert. Verder is er in dit onderzoek geen onderscheid gemaakt in bepaalde type meditaties. Alleen mensen die aan yoga doen zijn niet meegenomen in het onderzoek, maar verder is er een grote diversiteit aan meditatievormen (o.a. Vipassana, Diepte meditatie, Zen) onder de proefpersonen die zijn meegenomen in dit onderzoek.

Om bovenstaande problemen te ondervangen zouden er in prospectief vervolgonderzoek twee groepen gecreëerd kunnen worden die in zoveel mogelijk kenmerken gelijk aan elkaar zijn (IQ, leeftijd, visuele beperkingen). Verder mag van beide groepen niemand ooit aan meditatie hebben gedaan. Vervolgens wordt er met één groep gedurende een bepaalde tijd (bijvoorbeeld 3 maanden) intensief

gemediteerd. Tijdens deze meditatietraining zal er één bepaald type meditatie

beoefend worden. De andere groep doet in deze tijd helemaal niks. Na afloop van de meditatietraining wordt bij beide groepen de Go/NoGo taak afgenomen. Verschillen

(17)

tussen beide groepen zijn dan met meer zekerheid toe te wijden aan het verschil in meditatie ervaring.

Wat betreft onze hypothese over retrocausaliteit hebben wij de gevonden effecten uit Bem (2011) en Bierman & Bijl (2014) niet over de hele groep kunnen repliceren. Retro-causale verschijnselen zijn zeer controversieel en het aantonen hiervan blijkt lastig. Sinds Bem hebben meerdere onderzoekers dit gevonden effect tevergeefs proberen te repliceren (Ritchie et al., 2012; Galak et al., 2012; Robinson, 2011). Alhoewel het uit ons onderzoek niet significant naar voren komt lijkt de mate van intuïtie een rol te spelen bij de sterkte van het effect van retrocausaliteit (Bierman en Bijl, 2014). In vervolgonderzoek zou er bijvoorbeeld gescreend kunnen worden op mensen met een hoge mate van intuïtieve informatieverwerking, om vervolgens met deze mensen dezelfde taak uit te voeren. Volgens Bierman (2010) is het echter niet te verwachten dat hierdoor de resultaten verbeteren omdat er fundamentele beperkingen zouden zijn aan de replicatiemogelijkheden aangezien we hier te maken hebben met verschijnselen die de creatie van een zogenaamde time-loop paradox mogelijk maken.

Al met al is er een significante aanwijzing in de richting dat meditatie een klein positief effect kan hebben op de responsinhibitie. Meer onderzoek is nodig om te kijken hoe groot dit effect is en bij welke meditatievorm deze het sterkst is. Mocht dit effect gerepliceerd kunnen worden dan zou er een objectieve reden kunnen zijn om meditatie op te nemen in de behandelplannen van bepaalde psychische stoornissen waarbij gestoorde responsinhibitie een rol speelt .

(18)

Referenties

Aron, A. R., and Poldrack, R. A. (2005). The cognitive neuroscience of response inhibition: relevance for genetic research in attention- deficit/hyperactivity disorder.

Badcock, J. C., Michie, P. T., Johnson, L., and Combrinck, J. (2002). Acts of control in schizophrenia: dissociating the components of inhibition. Psychol. Med. 32, 287–297.

Bierman, D.J. (2010). CIRTS, a psychophysical theoretical perspective, Journal of

Parapsychology, 74, pp. 273-299

Bierman, D. J. & Bijl, A. (2014). Retro-active training of rational vs. intuitive thinkers. Universiteit van Amsterdam.

Bem, D. J. (2011). Feeling the future: Experimental evidence for anomalous

retroactive influences on cognition and affect. Journal of Personality and Social

Psychology, 100, 407-425.

Davidson, R. J., Kabat-Zinn, J., Schumacher, J., Rosenkranz, M., Muller, D., Santorelli, S. F., Urbanowski, F., Harrington, A., Bonus, K., & Sheridan, J. F. (2003). Alterations in brain and immune function produced by mindfulness meditation. Psychosomatic Medicine, 65(4), 564–570.

Davidson, R., & Goleman, D. J. (1977). The role of attention in meditation and hypnosis: A psychobiological perspective on transformation of consciousness. The International Journal of Clinical and Experimental Hypnosis, 25(4), 291– 308.

Eisenberg, D. P., and Berman, K. F. (2010). Executive function, neural circuitry, and genetic mechanisms in schizophrenia. Neuropsychopharmacology 35, 258–277.

(19)

Galak, J., Nelson, L. D., LeBoeuf, R. A., & Simmons, J. P. (2012). Correcting the Past: Failures to Replicate Psi. Journal of Personality and Social Psychology,

103, 6, 933-948.

Garavan, H., and Hester, R. (2007). The role of cognitive control in cocaine dependence. Neuropsychol. Rev. 17, 337–345.

Koole, S. L., Govorun, O., Cheng, C. M., & Gallucci, M. (2009). Pulling yourself together: Meditation promotes congruence between implicit and explicit self-esteem. Journal of Experimental Social Psychology, 45, 1220–1226.

Lazar, S.W., Kerr, C.E., Wasserman, R.H., Gray, J.R., Greve, D.N., Treadway, M.T., McGarvey, M., Quinn, B.T., Dusek, J.A., Benson, H., Rauch, S.L., Moore, C.I., Fischl, B., 2005. Meditation experience is associated with increased cortical thickness. Neuroreport 16 (17), 1893–1897.

McLoughlin, G., Albrecht, B., Banaschewski, T., Rothenberger, A., Brandeis, D., Asherson, P., et al. (2010). Electrophysiological evidence for abnormal preparatory states and inhibitory processing in adult ADHD. Behav. Brain

Funct. 6, 66. doi: 10.1186/1744-9081- 6-66

Ritchie, S., Wiseman, R., & French, C. (2012). Failing the future: Three unsuccessful attempts to replicate Bem’s retroactive facilitation of recall effect. PloS ONE, 7, e33423.

Robinson, E. (2011). Not feeling the future: A failed replication of retroactive

facilitation of memory recall. Journal of the Society for Psychical Research, 75, 142–147.

Ruchsow, M., Groen, G., Kiefer, M., Buchheim, A., Walter, H., Martius, P., et al. (2008). Response inhibition in borderline personality disorder: event-related potentials in a go/nogo task. J. Neural Transm. 115, 127–133.

(20)

Ruchsow, M., Reuter, K., Hermle, L., Ebert, D., Kiefer, M., and Falkenstein, M. (2007). Executive control in obsessive-compulsive disorder: event-related potentials in a go/nogo task. J. Neural Transm. 114, 1595–1601.

Taggart, W., & Valenzi, E. (1990). Assessing rational and intuitive styles: A human information processing metaphor. Journal of Management Studies, 27:2, 149-172.

Zanesco, A. P., King, B. G., MacLean, K. A., and Saron, C. D. (2013). Executive control and felt concentrative engagement following intensive meditation training. Frontiers in Human Neuroscience

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

afhankelijk van de keuzes op de ruimtelijke vraagstukken:. - opstellen besluit mer

The outcome variable was Accuracy percentage with predictor variable: Block (1 to 5). The second model aimed to assess the influence of Sequence accuracy during

Enkel met eerlijke feedback zorgen we er samen voor dat je kind bijleert in deze coronatijd. Dank

Geïnspireerd door bestaande en internationaal breed aanvaarde milieuprincipes worden vier bouwstenen geformuleerd voor verbetering: meer aandacht voor voorkómen van milieuverliezen,

Een nadere analyse waarin naast de in de vorige regressieanalyse genoemde controlevariabelen ook alle individuele campagne-elementen zijn meegenomen, laat zien dat

Omwille van de lezer, zijn literaire vorming en het leesplezier, bespreekt een aantal critici andere boeken dan hun collega’s die in de eerste plaats geïnteresseerd zijn in de

Although Wright and Shea (1991) as well as Anderson, Wright and Immink (1998) focused on the importance of task difficulty they also mentioned the effect of practice (on the

The motor chunks, which have been formed in the practice phase, might have been prepared in the same way during the test phase, thus despite the required combination and