• No results found

Het gebruiksrecht onder licentie in faillissement : een onderzoek naar de positie van gebruiksrechten onder licenties in faillissement in relatie tot het beginsel van gelijkheid van schuldeisers, waarbij ter inspiratie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het gebruiksrecht onder licentie in faillissement : een onderzoek naar de positie van gebruiksrechten onder licenties in faillissement in relatie tot het beginsel van gelijkheid van schuldeisers, waarbij ter inspiratie "

Copied!
68
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

0

Masterscriptie Privaatrechtelijke rechtspraktijk

Het gebruiksrecht onder licentie in faillissement

Een onderzoek naar de positie van gebruiksrechten onder licenties in faillissement in relatie tot het beginsel van gelijkheid van schuldeisers, waarbij ter inspiratie ook onderzoek is

gedaan in het Belgische en Amerikaanse recht.

Naam: J.G.M. Fluttert Studentnummer: 10624287 Scriptiebegeleider: A.L. Jonkers Aantal EC: 12

(2)

1 Inhoudsopgave Inleiding 1. Introductie p. 3 2. Doel en probleemstelling p. 5 3. Afbakening onderzoek p. 6 4. Relevantie onderzoek p. 6

5. Methode van onderzoek p. 7

5.1. Rechtsvergelijkend onderzoek p. 8

5.1.1. Rechtvaardiging rechtsvergelijkend onderzoek p. 8

5.1.2. Rechtvaardiging selectie rechtssystemen p. 8

5.1.3. Methode p. 9

6. Opbouw onderzoek p. 10

DEEL I

1. Gelijkheid van schuldeisers naar het Nederlandse recht

1.1. Inleiding p. 11

1.2. Karakteristieken faillissementssysteem p. 11

1.3. Gelijke behandeling van schuldeisers p. 14

1.4. Conclusie p. 17

2. Gebruiksrechten onder licenties in faillissement naar het Nederlandse recht

2.1. Inleiding p. 18

2.2. Rechtskarakter octrooilicentie p. 18

2.3. De confrontatie tussen het faillissementsrecht en contractenrecht p. 19

2.4. Nebula p. 22

2.5. De relevantie van Nebula voor licenties p. 27

2.6. Berzona p. 28

2.7. Het geldende recht in relatie tot het gelijkheid van schuldeisers beginsel p. 33

(3)

2

DEEL II

3. Gebruiksrechten onder licenties in faillissement naar het Belgische recht

3.1. Karakteristieken faillissementssysteem p. 36

3.2. De licentie in faillissement p. 36

3.3. Het dulden van gebruiksrechten onder licenties in faillissement p. 37 4. Gebruiksrechten onder licenties in faillissement naar het Amerikaanse recht

4.1. Karakteristieken faillissementssysteem p. 41

4.2. De licentie in faillissement p. 42

4.3. Het dulden van gebruiksrechten onder licenties in faillissement p. 43

5. Rechtsvergelijking p. 46

DEEL III

6. Evaluatie p. 48

7. Conclusie p. 50

(4)

3

1. Introductie

“Biotechbedrijf To-BBB betreedt Chinese markt door samenwerking met Sihuan”,1

luidde de kop van een nieuwsbericht uit 2013. To-BBB heeft een technologie, de G-Technology, uitgevonden voor het ontwikkelen van medicijnen tegen hersentumoren. Aangezien de ontwikkeling van medicijnen veel geld kost, wordt dit vaak gefinancierd door grote

farmaceutische bedrijven, zoals het Chinese concern Sihuan. Sihuan kan zijn investeringen alleen moeilijk terug verdienen als anderen ook gebruik kunnen maken van de

G-Technology. Daarom heeft Sihuan een licentie op deze uitvinding bedongen. To-BBB sluit als licentiegever een overeenkomst met Sihuan als licentienemer, waardoor Sihuan een monopolie-positie verwerft door als enige gebruik te kunnen maken van de G-Technology. In ruil voor dit exclusieve gebruik betaalt Sihuan vergoedingen aan To-BBB, de octrooihouder.

Twee jaar later kopte het Financieele Dagblad: “Veelbelovend biotechbedrijf To-BBB op randje faillissement”.2 Welke positie heeft de licentieovereenkomst tussen licentienemer Sihuan en licentiegever To-BBB, als deze laatste failleert?

Deze vraag doet zich voor in het breder kader van de confrontatie tussen het contractenrecht en het faillissementsrecht. Twee uitgangspunten staan hierbij centraal. Ten eerste laat het faillissement overeenkomsten onverlet.3 Dit betekent dat de licentieovereenkomst door het intreden van faillissement in principe niet wordt gewijzigd of beëindigd. Ten tweede volgt uit het systeem van de faillissementswet dat het aan de curator is om te kiezen of een nog

lopende overeenkomst ten laste van de boedel wordt nagekomen.4 Deze regel beoogt te waarborgen dat door de boedel alleen wordt gepresteerd als dit in belang is van de gezamenlijke schuldeisers.

1 Budding-Hennik, Biotechbedrijf To-BBB betreedt Chinese markt door samenwerking met Sihuan, Medical

Facts 12-13-2013 [online]

2 Vaessen, Veelbelovend biotechbedrijf To-BBB op randje faillissement, FD 21-01-2015 [online]

3 Van Feltz, Geschiedenis van de Faillissementswet I, 1994, p. 409, Polak, De invloed van faillissement op

gesloten overeenkomsten, 1963, p. 164

4 Art. 26, 37 Faillissementswet (Fw), Polak-Wessels, Gevolgen van de faillietverklaring I, 2000, p. 208-210, Van

(5)

4

Bijzondere aandacht gaat uit naar de gevallen waarin een wederpartij niet een actieve prestatie maar een passieve prestatie van de boedel verlangt. Indien Sihuan bijvoorbeeld op grond van een koopcontract nog betaling of levering van een zaak vordert, dan hoeft de curator deze aanspraak niet na te komen. De curator mag als het ware stil blijven zitten. Sihuan zou deze vordering dan in moeten dienen ter verificatie. Maar uit de

licentieovereenkomst waarin aan Sihuan een gebruiksrecht met betrekking tot de

G-Technology is verschaft, vloeit slechts een verbintenis tot dulden voort. De curator hoeft hier geen nakomingshandeling te verrichten, want Sihuan verwerft deze nakoming als het ware vanzelf. Het is echter aan de curator om te kiezen of een lopende overeenkomst nog wordt nagekomen. Betekent dit dat de curator dan ook bevoegd is actief de licentieovereenkomst niet na te komen? Dit wil zeggen: kan de curator het gebruiksrecht aan Sihuan ontnemen? Of dient hij het door To-BBB vóór faillissement verschafte gebruiksrecht onder licentie te dulden?

Met betrekking tot deze vraag biedt de Nederlandse rechtspraak nog geen eenduidig antwoord. Twee arresten zijn mogelijk van betekenis, hoewel beiden geen betrekking hebben op een licentieovereenkomst maar op een overeenkomst tot economische eigendomsoverdracht respectievelijk een huurovereenkomst.5 In het recente Berzona-arrest, dat volgde op het Nebula-arrest, lijkt de Hoge Raad te overwegen dat de curator het gebruiksrecht moet respecteren.6 In de literatuur bestaat nog geen consensus over de vraag hoe het Berzona-arrest, in navolging van Nebula, moet worden geïnterpreteerd. Bovendien dient zich de vraag aan hoe het dulden van een gebruiksrecht in faillissement zich verhoudt tot het beginsel van gelijkheid van schuldeisers, dat verankerd ligt in het faillissementssysteem. Indien een schuldeiser, zoals Sihuan, zijn gebruiksrecht zou kunnen blijven uitoefenen, dan verkrijgt hij de gehele aanspraak die hem ingevolge de verbintenis toekomt, terwijl een andere crediteur, die bijvoorbeeld nog een betaling van de gefailleerde verlangt, zijn vordering ter verificatie moet indienen en deze vaak niet of in mindere mate zal krijgen.

5 HR 03-11-2006, ECLI:NL:HR:2006:AX8838 (Nebula) [online], HR 11-07-2014, ECLI:NL:HR:2014:1681

(Berzona) [online]

6 Kritisch hierover zijn: Van Zanten, Geen Nebula, maar Berzona: de curator heeft toch geen recht op

wanprestatie!, TvI 2014/36 [online], Wibier, De Hoge Raad op drift?, WPNR 2015/7046, p. 49-57 [online], HR

11-07-2014, nr. 13/05632, NJ 2014/407, m. nt. Verstijlen [online], Van Engelen, Analogische rechtsvorming:

(6)

5

2. Doel onderzoek en probleemstelling

De hiervoor geschetste problematiek wordt in dit onderzoek niet alleen onderworpen aan de vraag wat de Nederlandse rechtspraak feitelijk doet en welke positie zij inneemt in dit spanningsveld. Door de kwestie af te meten aan een gekozen maatstaf, beoogt het onderzoek een nieuw inzicht of oplossing aan te dragen voor het debat.7 Daarnaast wordt ter reflectie op de regeling in ons rechtstelsel, de problematiek ook bestudeerd in het Belgische en Amerikaanse recht. De toegevoegde waarde van deze rechtsvergelijkende methode ligt in de doelstelling van het onderzoek. De wijze waarop het probleem in een ander rechtssysteem is geregeld kan namelijk als voorbeeld of ter inspiratie dienen voor de eigen rechtsorde. In het kader van deze doelstelling staat de volgende onderzoeksvraag centraal:

Is de verplichting die op de curator rust om gebruiksrechten die voortvloeien uit licentieovereenkomsten te dulden, gerechtvaardigd in het licht van de gelijkheid van schuldeisers en bieden het Belgische en Amerikaanse recht wellicht een betere oplossing? De onderzoeksvraag wordt beantwoord op basis van de onderstaande deelvragen:

 Welke betekenis heeft het beginsel gelijkheid van schuldeisers in het Nederlandse faillissementsrecht?

 Dient een curator gebruiksrechten onder licenties te dulden in het Nederlandse recht?

 Dient een curator gebruiksrechten onder licenties te dulden in het Belgische recht?

 Dient een curator gebruiksrechten onder licenties te dulden in het Amerikaanse recht?

 Hebben de bevindingen in het Belgische en Amerikaanse recht meerwaarde voor de problematiek in Nederland?

(7)

6

3. Afbakening onderzoek

Naast de verplichting tot dulden kan uit een overeenkomst ook de verplichting tot niet-doen voortvloeien, zoals een geheimhoudingsverplichting of concurrentiebeding. Op deze tweede categorie wordt in het onderzoek niet ingegaan. De vraag naar het al dan niet moeten dulden is hierna toegespitst op gebruiksrechten die voortvloeien uit licentieovereenkomsten (hierna: licenties). Dit soort overeenkomsten heeft ondanks het belang van technologische innovatie (nog) geen eigen plaats in het overeenkomstenrecht. Met een licentie verleent de eigenaar van een intellectueel eigendomsrecht (hierna: IE-recht)8 een gebruiksrecht aan een derde, om de uitvinding, het merk of de know-how in kwestie toe te passen.9 Aan de hand van de in de introductie genoemde casus To-BBB en Shihuan wordt vervolgens uitsluitend het type IE-recht ‘octrooi’10 in beschouwing genomen. Bij andere contractuele relaties die langdurige prestaties met zich meebrengen, zoals een huur of distributiecontract, laten zich overigens vergelijkbare vragen stellen. Zo vloeit een verbintenis tot dulden voort uit een huurovereenkomst waarin aan de wederpartij een gebruiksrecht met betrekking tot het verhuurde goed is verschaft. Te denken valt ook aan een contract waarbij een goed in bewaring is gegeven aan een derde. Deze contractuele relaties, die ook slechts een dulden van de curator vergen, worden in dit onderzoek niet verder concreet uitgewerkt. Tot slot is van belang dat de nadruk van dit onderzoek voornamelijk bij het faillissementsrecht ligt en de ontwikkeling van de Nederlandse rechtspraak op dit gebied. De licentieovereenkomst fungeert slechts als voorbeeld van door de curator passief na te komen verbintenissen. Hierdoor wordt het karakter van de octrooilicentie niet uitvoerig behandeld. Dit zal een beperking van de onderzoeksresultaten opleveren, maar mogelijk wel aanleiding geven tot verdere studie.

4. Relevantie onderzoek

De problematiek die in dit onderzoek centraal staat, is al onderwerp geweest van uitgebreide studie. Het Nebula-arrest is bijvoorbeeld al door Van Zanten in zijn dissertatie ‘De

overeenkomst in het insolventierecht’ uitvoerig onderzocht. Het onlangs gewezen Berzona-arrest brengt echter weer nieuwe inzichten naar voren en geeft de discussie een andere wending. Hierover zijn enkele artikelen verschenen maar onduidelijkheid heerst nog over de

8 Intellectueel eigendom omvat de wettelijke systemen ter bescherming van rechten op voortbrengselen van de

geest, Van Engelen, IE-goederenrecht, 2014, p. 384

9 Wentink, De licentie in het vermogensrecht, 1995, p. 4-6, Van Engelen, IE-goederenrecht, 2014, p. 384,

Huydecoper, Insolventie en rechten van intellectuele eigendom, 2008, p. 653-654

(8)

7

interpretatie en reikwijdte van dit arrest. Dit onderzoek beoogt een nieuwe dimensie toe te voegen aan het debat. Naast een beschrijving en analyse vindt een toetsing plaats. Alvorens de opzet van het onderzoek te bespreken, volgt eerst een reflectie op de gehanteerde methode. 5. Methode onderzoek

“All law students, and even some law professors, love to say, "There is no right answer; it's what the judge had for breakfast," and that makes them feel terribly knowing. But you have to confront that if you have a different view. That takes you into the theory of logic, and it takes you, as we will see, into a bit of metaphysics. If you then wonder, "How should judges decide cases? What does make one proposition of law stand out as true?" Then I think you will have to confront the theory of interpretation.”11

Dit onderzoek wordt uitgevoerd binnen een normatief beoordelingskader, dit betekent dat getoetst wordt of de ontwikkeling in de rechtspraak gerechtvaardigd is.12 De kritische moraal van Dworkin vormt hierbij het aanknopingspunt.13 Zijn onderzoek naar de rol van beginselen in het recht geeft inzicht in de status van verschillende elementen van het recht en in de wijze van interactie tussen die elementen. De identificatie van geldend recht is afhankelijk van de moraal. Beslissingen van overheidsorganen en de toetsing daarvan door de rechterlijke macht, moeten in overeenstemming zijn met het ideaal beeld van de gemeenschap. De beginselen die ten grondslag liggen aan de praktijk, vormen de grondslag van het (faillissements-)systeem. Iedere nieuwe beslissing die valt binnen deze praktijk moet op grond van deze beginselen te rechtvaardigen zijn. In de introductie is opgemerkt dat de uitspraak van de Hoge Raad in het Berzona-arrest mogelijk strijdig is met de gelijkheid van schuldeisers. Het beginsel van gelijkheid van schuldeisers vormt een fundamenteel uitgangspunt in het faillissementsrecht. Daarom zal dit beginsel als maatstaf worden genomen om de huidige ontwikkeling in de rechtspraak te beoordelen.

Het hierboven geschetste paradigma heeft in eerste instantie een intern prescriptief perspectief. Gezocht wordt naar een antwoord op de vraag hoe de rechter zou behoren te beslissen. De taak van rechtswetenschap laat zich echter niet beperken tot de verschijningsvorm in eigen land. Daarom is gekozen om het onderzoek in breder perspectief

11 Myers, Interview Ronald Dworkin, Carnegiecouncil 06-12-2011[online] 12 Guest, Ronald Dworkin, 1992, p. 24-28, 30

13 Dworkin, Law’s Empire, 1986, p. 52, 196, 410-413, Van Oenen, Een visie op de rechtstheorie van Ronald

(9)

8

te plaatsen, door de methode van externe rechtsvergelijking in te zetten.14 5.1. Rechtsvergelijking

5.1.1. Rechtvaardiging van de rechtsvergelijking

De keuze voor rechtsvergelijking vloeit voort uit de te beantwoorden onderzoeksvraag. Bestudering van de wijze waarop een kwestie in een ander rechtssysteem is geregeld, dwingt ons om op de keuze van het eigen rechtstelsel te reflecteren. Het rechtsvergelijkend onderzoek fungeert als bron van inspiratie voor nieuwe inzichten, argumenten en oplossingsrichtingen.15

5.1.2. Rechtvaardiging selectie rechtssystemen

Een rechtsvergelijkend onderzoek heeft slechts zin indien sprake is van voldoende ‘vergelijkbaarheid’. Hierdoor is dit onderzoek in eerste instantie beperkt tot rechtssystemen die voortkomen uit dezelfde juridische traditie. Dit betekent een staatsvorm die zich kenmerkt door het rechtsstaatbeginsel, een democratie, en de bescherming van fundamentele rechten. De moderne rechtstaten hebben tevens een vergelijkbare economische orde. Uit deze staten is gekozen voor een rechtsvergelijking met België en de Verenigde Staten. Ten eerste op grond van het praktische argument van de talen die de onderzoeker beheerst. En ten tweede op grond van voorstudie, waarbij deze twee rechtstelsels het idee gaven een nuttige bijdrage te kunnen leveren aan de doelstelling van dit onderzoek.16

De vergelijking met het Belgische recht is voorts ingegeven door het feit dat het onderwerp daar veel belangstelling heeft. Het Belgische Hof van Cassatie heeft twee toonaangevende arresten gewezen.17 Hierin is onder andere geoordeeld dat de Belgische curator de bevoegdheid heeft een contractueel gebruiksrecht aan te tasten door de overeenkomst te beëindigen, mits hij kan aantonen dat dit noodzakelijk is voor het beheer van de boedel. Dit lijkt een interessante alternatieve benadering om te bestuderen. Net als in het Nederlandse recht, speelt het beginsel van gelijkheid van schuldeisers een dominante rol. Tot slot komt het

14 Hondius, Naar een Europese Asser-serie/ Over de noodzaak van rechtsvergelijking bij nationale toepassing

van geharmoniseerd en eenvormig recht, AA 2011/9 [online], Jansen, Comparative Law and Comparative Knowledge, 2006, p. 305-338

15 Asser/Vranken, Algemeen deel****, 2014, p. 168-179, Brouwer & Jansen, Over recht & krom schrijven, AA

1998/3, p. 173 [online]

16 Oderkerk, De preliminaire fase van het rechtsvergelijkend onderzoek, AA 1999, p. 47-60, Kokkini-Iatridou

e.a., Een inleiding tot het rechtsvergelijkende onderzoek, 1988, p. 139 - 142

(10)

9

Belgische contractenrecht op belangrijke punten overeen met het Nederlandse recht, hetgeen een vergelijking van de invloed die het faillissement op de overeenkomst heeft makkelijker maakt.18

Voor de vergelijking met het Amerikaanse recht is gekozen, omdat het Amerikaanse federale faillissementsrecht zoals neergelegd in de Bankruptcy Code op wereldniveau een toonaangevende rol speelt.19 Veel aanbevelingen zijn hierop geïnspireerd en licenties zijn tot in detail geregeld. Aan de gelijkheid van schuldeisers wordt niet zo veel waarde toegekend als in het Nederlandse en Belgische recht. De kwestie wordt vanuit een ander uitgangspunt benaderd, namelijk een meer rechtseconomische inzicht.20 Efficiëntie staat hier voorop. Ter discussie in het onderzoek lijkt het de moeite waard om deze benadering te bestuderen.

5.1.3. Methode

Het rechtsvergelijkende onderzoek vindt zijn begrenzing in het vereiste dat alleen datgene vergeleken kan worden wat vergelijkbaar is.21 Deze vergelijkbaarheid ligt in het bestaan van een gemeenschappelijke noemer, de ‘tertium comparationis’, in de objecten (rechtsregels, beginselen, instituten, enz.) van het onderzoek. Objecten zijn dus vergelijkbaar indien zij een gemeenschappelijk element hebben. Een methode van rechtsvergelijking biedt een handvat voor het vinden van deze vergelijkbare elementen.

Dit onderzoek kiest voor de functionele methode.22 Deze keuze ligt in het doel van de rechtsvergelijking, namelijk het zoeken naar een oplossing voor een concreet rechtsprobleem. Volgens Pintens is de functionele methode een geschikt instrument om het eigen rechtssysteem te verbeteren.23 Deze methode behelst het vinden van objecten die een soortgelijke functie vervullen. De vergelijkbaarheid wordt bepaald door de

18 Smits & Stijns, Inhoud en werking van de overeenkomst naar Belgisch en Nederlands recht, Intersentia

2005/449, p. 18 [online]

19 Hondius, The impact of American law and American legal theory: threat or incentive, 2005, p. 271-280

[online]

20 Zie de creditors’ bargain theorie, die is ontwikkeld door Jackson & Baird. Aangezien de oorspronkelijke bron

(Jackson, T.H., Bankruptcy, Non-Bankruptcy Entitlements, and the Creditors’ Bargain, Yale L.J., vol. 91, nr. 5, april 1982, p. 857-907) voor mij niet toegankelijk was, heb ik mijn informatie over deze theorie gebaseerd op: Verstijlen & Hoekstra, De separatist in het voorontwerp voor een Insolventiewet en de creditors’ bargain, NJB 2009/5, p. 294, Jackson, The Logic and Limits of Bankruptcy Law, 2001 (reprinted), p. 117

21 Kokkini-Iatridou e.a., Een inleiding tot het rechtsvergelijkende onderzoek, 1988, p. 129, 130,

22 Oderkerk, De preliminaire fase van het rechtsvergelijkend onderzoek, AA 1999, p. 67-74, Zweigert & Kötz,

Einfügrung in die Rechtsvergleichung, Mohr 1996, p. 33

(11)

10

‘gemeenschappelijke functie’.24 Binnen deze functionele methode is gekozen voor het type ‘probleem-aanpak’. Dit houdt in dat de onderzoeker een probleem als uitgangspunt neemt en vervolgens onderzoekt welke oplossingen de geselecteerde rechtstelsels geven.25

In dit onderzoek vormt de in de introductie genoemde casus het uitgangspunt: Zou Sihuan in het Belgische en Amerikaanse recht zijn gebruiksrecht ten aanzien van de G-Technology kunnen blijven uitoefenen of kan de curator hem dit ontnemen? De methode kijkt hierbij verder dan alleen het geschreven recht.26 Het concrete rechtsprobleem wordt onderzocht in de rechtspraktijk en achterliggende gewoontes, zoals die kunnen worden afgeleid uit recente ontwikkelingen in de regelgeving, jurisprudentie en beschouwingen daarover. Gegeven het karakter van de beoogde rechtsvergelijking zou een diepergaande analyse van historische trends en onderliggende factoren te ver voeren. Niettemin wordt getracht zo goed mogelijk de maatschappelijke context, waarin de rechtsregels opereren, te betrekken. De rechtssystemen zullen zo min mogelijk met de ogen van het eigen rechtssysteem worden bekeken en alle rechtsbronnen, die nodig zijn voor beantwoording van de onderzoeksvraag, zullen worden geraadpleegd.

6. Opbouw onderzoek

Het onderzoek is opgedeeld in drie delen. Deel één onderzoekt welke betekenis het beginsel van gelijkheid van schuldeisers toekomt in het Nederlandse faillissementsrecht, alsmede de verplichting die op de curator rust tot het dulden van gebruiksrechten onder licenties. Hierbij wordt de ontwikkeling in de rechtspraak en het recente Berzona-arrest uitvoerig besproken. In het tweede deel vindt het rechtsvergelijkende onderzoek plaats. De problematiek wordt in zowel het Belgische als Amerikaanse recht bestudeerd, waarbij wetgeving, rechtspraak en literatuur worden geanalyseerd. Vervolgens worden de stelsels met het Nederlandse recht vergeleken en wordt bekeken in hoeverre zij betekenis voor beantwoording van de probleemstelling kunnen of zouden moeten hebben. In deel drie worden tot slot de bevindingen uit het eerste gedeelte beoordeeld en geconfronteerd met de resultaten van de rechtsvergelijking, waardoor mogelijk de vraagstelling vanuit een breder perspectief kan worden beantwoord.

24 Kokkini-Iatridou e.a., Een inleiding tot het rechtsvergelijkende onderzoek, 1988, p. 133 25 Oderkerk, De preliminaire fase van het rechtsvergelijkend onderzoek, AA 1999, p. 67 26 Kokkini-Iatridou e.a., Een inleiding tot het rechtsvergelijkende onderzoek, 1988, p. 137

(12)

11

DEEL I

1. Gelijkheid van schuldeisers naar het Nederlandse recht 1.1. Inleiding

De problematiek die in dit onderzoek centraal staat, wordt getoetst aan het beginsel paritas creditorum, ‘gelijkheid van schuldeisers’. Daarom onderzoekt dit hoofdstuk eerst welke betekenis dit beginsel in het Nederlandse faillissementssysteem heeft. Alvorens hier op in te gaan, worden de karakteristieken van faillissement weergegeven.

1.2. Karakteristieken van het faillissementssysteem

Het Nederlandse insolventierecht is volop in ontwikkeling. In 2007 heeft de Commissie insolventierecht een voorontwerp voor een Insolventiewet ingediend.27 Deze is inmiddels verworpen.28 Tot op heden worden in het wetgevingsprogramma ‘Herijking faillissementsrecht’ hervormingen van het faillissementsrecht voorbereid.29

De huidige Faillissementswet uit 1893 omschrijft faillissement als “een gerechtelijk beslag op het geheele vermogen des schuldenaars ten behoeve zijner gezamenlijke schuldeischers”.30 Faillissement is een wijze van verhaal, door middel van een gerechtelijk beslag op en executie van het gehele vermogen van een schuldenaar ten behoeve van zijn gezamenlijke schuldeisers. Het vermogen van de schuldenaar wordt geëxecuteerd en de opbrengst wordt onder de schuldeisers verdeeld. Volgens de wetgever is het doel van faillissement dan ook om “op eene billijke wijze onder al zijne schuldeischers, met eerbiediging van ieders recht, te verdeelen”.31 Onder 'ieders recht' wordt verstaan de verhaalsrechten in artikel 3:276 en artikel 3:277 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Het faillissementsrecht beoogt aldus een voldoening van de schuldeisers volgens ieders verhaalsrecht.32

Dit verhaalsrecht wordt door een collectieve vorm op een ordelijke en efficiënte manier bewerkstelligd.33 Dit kan worden gezien als de bestaansgrond voor het faillissement.

27 Kortmann, Voorontwerp Insolventierecht, Commissie Insolventierecht 01-11-2007 [online], Kortmann,

Geschiedenis van de faillissementswet. Voorontwerp Insolventierecht, 2007

28 Tweede Kamer, vergaderjaar 2010-2011, 1014, nr. 2

29 Lankhorst, Welke insolventierechtelijke wetswijzigingen kunnen ondernemingen en particulieren

verwachten?, Bb 2014/59 [online]

30 Van Feltz, Geschiedenis van de Faillissementswet deel I, 1994, p. 7 en 399 31 Van Feltz, Geschiedenis van de Faillissementswet deel I, 1994, p. 27 32 Verstijlen, De faillissementscurator, 1998, p. 26

33 Van Feltz, Geschiedenis van de Faillissementswet deel I, 1994, p. 49, Verstijlen, De faillissementscurator,

(13)

12

Hierdoor worden conflicten tussen schuldeisers onderling voorkomen, heeft de schuldenaar een bepaalde vorm van bescherming omdat hij gevrijwaard blijft van individuele executies van schuldeisers en wordt in het kader van het openbaar belang de rechtsvrede gediend.34 Een ander beginsel dat instrumenteel is aan het verwezenlijken van de doelstelling van faillissement is het fixatiebeginsel.35 In het faillissement worden zowel de activa als de passiva gefixeerd. Dit houdt in dat de activa aan de macht van de schuldenaar en diens individuele schuldeisers worden onttrokken en dat schuldeisers alleen in het faillissement kunnen opkomen tegen vorderingen die voor datum faillietverklaring bestonden. Deze datum is beslissend voor de rangorde tussen schuldeisers.36

De faillissementsprocedure gaat als volgt. Vanaf de dag van faillietverklaring verliest de schuldenaar zijn beschikkingsbevoegdheid en het beheer over zijn vermogen.37 Het vermogen van de failliet omvat zijn volledige vermogen met inbegrip van vermogen dat gedurende het faillissement nog wordt verkregen,38 exclusief wettelijke uitzonderingen.39 De curator is belast met het beheer en de vereffening van de failliete boedel.40 Over de rechtspositie van de curator bestaat in de literatuur discussie, maar in dit onderzoek wordt volstaan met de conclusie dat de curator niet als vertegenwoordiger van de schuldenaar is te beschouwen, maar handelt volgens een eigen door de wet toegekende bevoegdheid.41 Gegeven de doelstelling van faillissement dient de curator zijn taak uit te oefenen in belang van de schuldeisers.42 Aangezien deze belangen in een collectiviteit zijn georganiseerd opdat een zo hoog mogelijke uitkering aan de gezamenlijke schuldeisers kan worden gerealiseerd, spelen individuele belangen geen rol.43 Tot deze collectiviteit behoren in beginsel alleen de

34 Van Feltz, Geschiedenis van de Faillissementswet deel I, 1994, p. 371, HR 20-03-1981, nr. 11642 (Veluwse

Nutsbedrijven), NJ 1981/640, p. 8, 9 [online]

35 Van Feltz, Geschiedenis van de Faillissementswet deel II, 1994, p. 126, 143, HR 31-12-1909, W. 8957

(Op den Ende/De Haan Hugenholtz q.q.) [online], Verstijlen, De faillissementscurator, 1998, p. 43, zie ook: HR 18-12-1987, nr. 13005 (OAR/ABN), NJ 1988, 340 [online], HR 17-02-1995, nr. 15743 (Mulder/CLBN), NJ 1996/471 [online], HR 26-06-1998, nr. 16838, C97/317, NJ 1998, 745 [online], HR 05-01-1923, nr. 1923-01- 05/NJ_138347, NJ 1923, p. 359 [online] 36 HR 18-12-1987, nr. 13005 (OAR/ABN), NJ 1988/340 [online] 37 Art. 23 Fw 38 Art. 20 Fw 39 Art. 21 Fw 40 Art. 14, 68 Fw

41 Van Feltz, Geschiedenis van de Faillissementswet deel I, 1994, p. 371-372, Van Zanten, De overeenkomst in

het insolventierecht, 2012, p. 13, Verstijlen, De faillissementscurator, 1998, p. 87-97, Wessels, Insolventierecht IV, 2010, § 4145-4158

42 Van Zanten, De overeenkomst in het insolventierecht, 2012, p. 17

43 Verstijlen, De faillissementscurator, 1998, p. 82, 105-107, Van Feltz, Geschiedenis van de Faillissementswet

(14)

13

schuldeisers die via de procedure van verificatie en uitdeling worden voldaan.

Tot slot dient aandacht te worden besteed aan de vraag of in het kader van de functie van het faillissement als verhaalinstrument maatschappelijke belangen ook een rol spelen. De wetgever van 1893 heeft het faillissement voornamelijk ingericht naar de belangen van de schuldeisers, maar met het verstrijken van de jaren is onze maatschappij veranderd.44 De Hoge Raad oordeelde dat de curator naast het belang van de gezamenlijke schuldeisers ook rekening dient te houden met zwaarwegende maatschappelijke belangen, zoals het belang van de continuïteit van de onderneming of het behoud van werkgelegenheid.45 In de Faillissementswet zijn ook enkele maatschappelijk getinte belangen te vinden.46 Volgens sommige auteurs zouden deze factoren het belang van de gezamenlijke schuldeisers opzij kunnen zetten.47 Anderen menen dat de maatschappelijke verandering of wens tot reorganisatie niet met zich mee brengt dat dit ten koste zou mogen gaan van het belang van de gezamenlijke schuldeisers. In dit onderzoek wordt volstaan met de constatering dat het faillissementsrecht is doordrongen van de gedachte van het schuldeisersbelang en dat de wet nog niet voldoende middelen biedt voor de curator om maatschappelijke belangen te laten prevaleren boven het belang van de gezamenlijke schuldeisers.48 De overwegingen van de Hoge Raad beperken zich namelijk nog tot de situatie waarin het belang van een individuele schuldeiser moet wijken en niet het belang van de gezamenlijke schuldeisers. Bovendien blijkt uit de wetsgeschiedenis dat de wetgever het verhaalsbelang van schuldeisers nog altijd voorop stelt.49

44 Van Zanten, De overeenkomst in het insolventierecht, 2012, p. 31, Wessels, Insolventierecht IV, 2010,§ 4224,

Wessels, Bescherming van het Fokker erfgoed als maatschappelijk belang?, TvI 1997/6, p. 169-170 [online], Huydecoper, Andere zwaarwegende belangen, 2007, p. 2

45 HR 24-02-1995, nr. 15573 (Ontvanger/Gerritse), NJ 1996/472 [online], HR 19-04-1996, nr. 15944 (Maclou)

NJ 1996/727 [online], HR 19-12-2003, nr. C02/196HR (Mobell/Interplan) NJ 2004/293 [online]

46 Art. 37b, 40, 98, 173a-173d , 61a, 63a Fw

47 De Ranitz, Crediteurenbelang versus “andere belangen”, 1996, p 199, Van Eeghen, Verkenning van belangen

bij doorstart na faillissement, TVVS 1996/4, p. 96 [online], Van Koppen, Actio Pauliana en onrechtmatige daadvordering, 1998, p. 357-358, Boekraad & Harmsen, Het faillissement van de paritas creditorum, 1999, p.

55-56, Snijders, Concursus creditorum en de verdelende rechtvaardigheid in het privaatrecht, BJu 2003, p. 278 [online], Van Hees, Het doel van het faillissement en de taak van de curator, TvI 2004/5, p. 202-203 [online]

48 Zie voor deze heersende opvatting: Verstijlen, De faillissementscurator, 1998, p. 152-158, Ranitz, De curator

als onderhandelaar, 1999, p. 52, Huydecoper, Andere zwaarwegende belangen, 2007, p. 10-12, Spinath, I., Een alternatief: het zuivere schuldeisersbelang, 2007, p. 99-106, Van Zanten, De overeenkomst in het

insolventierecht, 2012, p. 31-41, Kortmann & Faber, Geschiedenis van de faillissementswet. Voorontwerp Insolventierecht, 2007, p. 138. Zie ook: Eerste Kamer, vergaderjaar 2004-2005, 27 244, C, p. 4

49 Zie bij art. 98 Fw: Van Feltz, Geschiedenis van de Faillissementswet deel II, 1994, p. 57-58, en zie bij art.

173a-173d Fw: Kortmann & Faber, Geschiedenis van de faillissementswet, 1995, p. 287-288, 290, zie ook: Tweede Kamer, vergaderjaar 1994-1995, nr. 987 (Kamervragen Minister van Justitie)

(15)

14

1.3. Gelijke behandeling van schuldeisers

Naast de hiervoor beschreven uitgangspunten, ligt het beginsel van gelijkheid van schuldeisers fundamenteel ten grondslag aan het faillissementsrecht.50 De paritas creditorum voor verhaal op goederen, is neergelegd in artikel 3:277 lid 1 BW: “Schuldeisers hebben onderling een gelijk recht om, na voldoening van de kosten van executie, uit de netto-opbrengst van de goederen van hun schuldenaar te worden voldaan naar evenredigheid van ieders vordering, behoudens de door de wet erkende redenen van voorrang.”51 In de wetsgeschiedenis wordt weinig uitleg aan deze regel gegeven.52 Het is zonder inhoudelijke wijziging overgenomen van artikel 1178 van het oude Burgerlijk Wetboek, dat weer ontleend is aan artikel 2093 van de Code Civil.53 De Franse wetgever verwees naar het Romeinse recht, maar het is onzeker of dit recht berustte op het paritas creditorum idee.54

De rechtsgrond voor de paritas creditorum is hierdoor vaag. Volgens Wessels heeft de paritas creditorum een geringe reikwijdte.55 Voorafgaand aan faillissement zijn schuldeisers namelijk gerechtigd hun eigen belangen veilig te stellen.56 Zo kunnen sommige schuldeisers, zoals

kredietverschaffers of de fiscus, meer informatie hebben over de financiële situatie van de schuldenaar, en zich hierdoor eerder verhalen. Ook kan de schuldenaar uit eigen beweging betalingen verrichten en hierdoor de rangorde tussen schuldeisers frustreren. In beginsel behoeft de schuldenaar bij zijn betalingsgedrag namelijk nog geen rekening te houden met de rangorde tussen schuldeisers.57 Volgens Wessels wordt het beginsel daarnaast uitgehold door verhaalsrechten die hoger in rang zijn, omdat ‘normale’ schuldeisers een kleine kans hebben op voldoening van hun vorderingen. Dit leidt tot een sterke behoefte voor schuldeisers om hun positie ten opzichte van anderen te verbeteren met gronden van voorrang, zoals pand,

50 Molengraaff, De Faillissementswet, 1951, p. 208, Boekraad, Afwikkeling van de faillissementsboedel, 1997, p.

5, Wessels, Insolventierecht III, 2010, § 3015, Van Zanten, De overeenkomst in het insolventierecht, 2012, p. 12

51 Uit art. 3:276 en art. 3:281 Burgerlijk Wetboek (BW) kan dit beginsel ook worden afgeleid, zie: Kwaak, Het

rechtskarakter van het beslagrecht, 1990, p. 100

52 Parl. Gesch. Boek 3 NBW, p. 856 en 1397 53 Parl. Gesch. Boek 3 BW, p. 855-858

54 Locré, Législation civile, commerciale et criminelle ou commentaire et complément des codes français, tome

huitième, 1836, p. 146. Erasmus, Bevoorrechte vorderingen, 1976, p. 16-18, Kaser, Das Römische Zilverprozessrecht, 1966, blz. 309, noot 17, p. 313-314

55 Wessels, Moeten schuldeisers altijd gelijk behandeld worden?, NJB 2010/271, onder kopje ‘De paritas-regel

als hard and fast rule’ [online]

56 De rechtsverhouding tussen schuldeisers voor faillissement wordt echter wel beheerst door het leerstuk van

redelijkheid en billijkheid: Van Feltz, Geschiedenis van de Faillissementswet deel I, 1994, p. 449, HR 08-07-1987, nr. 12915 (Loeffen/BMH) NJ 1988/104 [online], Rb.(Vzr) Alkmaar 09-02-2012, LJN:BV3515, r.o. 4,7 [online], Verstijlen, De faillissementscurator, 1998, p. 69

57 HR 22-05-1931, NJ 1931, 1429 (Bel/Bergers e.a.) [online], Verstijlen, De faillissementscurator, 1998, p.

(16)

15

hypotheek,58 en andere in de wet opgenomen voorrechten.

Toch heeft de paritas creditorum betekenis voor de handelwijze en rechtspositie van de partijen in faillissement. De Hoge Raad heeft namelijk in het arrest Veluwse Nutsbedrijven uitdrukkelijk overwogen dat het gaat om: “het belang van een gelijke behandeling van de schuldeisers”.59 Het gaat niet zozeer om de gelijkgerechtigdheid van concurrente schuldeisers tot het vermogen van de schuldenaar, maar om een gelijke behandeling van de schuldeisers onderling.60 Indien een beroep op gelijkheid van schuldeisers slaagt dan kan dit ten voordele komen aan alle schuldeisers, ook diegenen met een voorrecht. Een schuldeiser mag niet buiten de samenloop om waarde aan het vermogen van de schuldenaar onttrekken of op ongeoorloofde wijze een gunstiger positie verwerven. In de kern gaat het erom dat voorkomen moet worden dat een schuldeiser meer ontvangt dan waar hij volgens zijn rangorde recht op heeft.

Het faillissementsrecht biedt een scala aan instrumenten die deze gelijkheid van schuldeisers waarborgen. Ten eerste het instituut faillissement zelf, dat ten doel heeft om de paritas creditorum tot zijn recht te laten komen, doordat de schuldenaar de beschikking over zijn vermogen verliest en individuele executies niet meer mogelijk zijn.61 De vorderingen van crediteuren kunnen slechts geldend gemaakt worden door deze in te dienen bij de curator.62 De curator verzamelt deze vorderingen en verdeelt vervolgens het vermogen van de schuldenaar over alle bij hem aangemelde schuldeisers, overeenkomstig ieders recht. Geen enkele crediteur heeft aanspraak op een voorkeursbehandeling van de curator, behalve indien dit specifiek in de wet is geregeld zoals bij pand- en hypotheek rechten.

Daarnaast biedt de faillissementspauliana, neergelegd in artikelen 42-51 Fw, een middel om te voorkomen dat schuldeisers zich aan de gelijkheid proberen te onttrekken door de curator

58Art. 3:278 lid 1 BW, pand en hypotheek hebben zakelijke werking

59 HR 20-03-1981, nr. 11642 (Veluwse Nutsbedrijven), NJ 1981/640 [online], zie ook: HR 16-10- 1998, nr.

16663/C97/142 (Van der Hel q.q./Edon), NJ 1998, 896

60 Erasmus, Bevoorrechte vorderingen, 1976, p. 15-16,Verstijlen, Paritas creditorum, voorrang en preferentie,

TvP 2006/2, p. 1171, nr. 22. HR 20-03-1981, nr. 11642 (Veluwse Nutsbedrijven) NJ 1981/640, p. 8,9 [online], HR 16-10- 1998, nr. 16663/C97/142 (Van der Hel q.q./Edon), NJ 1998, 896 [online], HR 22-12-1989, nr. 13721 (Tiethoff q.q./NMB), NJ 1990, 661 [online]

61 Art. 23, 33 Fw 62 Art. 26, 108 e.v. Fw

(17)

16

de bevoegdheid te verlenen bepaalde rechtshandelingen te vernietigen ten behoeve van de boedel. Met artikel 54 lid 2 Fw wordt verrekening met een te kwader trouw overgenomen vordering voorkomen. Tot slot wordt de gelijkheid van schuldeisers gediend door het fixatiebeginsel en het leerstuk van de bestuurdersaansprakelijkheid.63

De betekenis van het beginsel van gelijkheid van schuldeisers heeft in de literatuur discussie opgeleverd omtrent het faillissementsakkoord.64 Verstijlen en Vriesendorp vinden het opmerkelijk dat de dwingende weigeringsgronden van artikel 153 lid 2 Fw geen aandacht besteden aan de gelijkheid van schuldeisers, gezien het belang dat wordt gehecht aan dit beginsel in het faillissementsrecht.65 Dit beginsel kan in het geding komen indien schuldeisers met grote vorderingen een akkoord krijgen opgedrongen door een grote groep van kleine, volledig voldane schuldeisers. De auteurs zijn het niet eens met het standpunt van Wessels dat een versoepelde vorm van gelijkwaardige in plaats van gelijke behandeling van schuldeisers mogelijk is, omdat het akkoord zich bevindt in het grijze gebied tussen het insolventierecht en contractenrecht.66 In reactie hierop heeft Wessels argumenten aangevoerd waarom het beginsel van gelijkheid van schuldeisers in het faillissementsrecht niet als ‘hard and fast’ rule beschouwd kan worden.

Zo meent Wessels dat het insolventierecht zelf moeilijk verdedigbare uitzonderingen maakt, maar noemt daarbij alleen als voorbeeld de schuldsaneringsregeling voor natuurlijke personen waarbij DUO en CJIB worden voorgetrokken doordat de ‘schone lei’ niet ten opzichte van hen werkt.67 Verder wijst hij op de ‘Ontvanger/Hamm’ jurisprudentie waarbij de Hoge Raad een inbreuk op het beginsel toestaat door één schuldeiser voor andere schuldeisers te trekken.68 Tot slot benadrukt hij dat het gelijkheidsbeginsel in het algemeen ook haar grenzen kent. In bijvoorbeeld het vennootschapsrecht kunnen aandeelhouders ongelijk worden behandeld ingeval hier een redelijke en objectieve rechtvaardiging voor

63 Verstijlen, Paritas creditorum, voorrang en preferentie, TvP 2006/2, p. 1170

64 Het faillissementsakkoord is een akkoord tussen de failliet en zijn schuldeisers: art.138 e.v. Fw

65 Verstijlen & Vriesendorp, Boekbespreking Polak-Wessels. Insolventierecht II, WPNR 2004/6603, p.

1018-1024 [online]

66 Wessels, Moeten schuldeisers altijd gelijk behandeld worden?, NJB 2010/271, p. 4 -6 [online], zie ook:

Mokal, Priority as pathology: the pari passu myth, Cambr. Law Journ. 2001, (581), p. 621, waarin wordt gesteld dat het gelijkheid beginsel als normerend beginsel is achterhaald [online]

67 Art. 299a, 358 lid 4 Fw

68 HR 06-09-1997, nr. 16400 (Ontvanger/Hamm q.q.), NJ 1998/437 [online], zie ook: HR 08-06- 2007, nr.

(18)

17

bestaat.69

In lijn met Verstijlen & Vriesendorp meen ik dat de gelijkheid van schuldeisers een fundamenteel beginsel is in het faillissementssysteem. Zoals eerder opgemerkt, is het faillissementsrecht doordrongen van middelen die de gelijkheid van schuldeisers waarborgen.70 Daarnaast wordt het beginsel in de praktijk uitdrukkelijk naar voren gebracht.71 Zo stelde staatssecretaris Klijnsma ten aanzien van het wetsvoorstel ‘Preventie en bestrijding van stille armoede en sociale uitsluiting’: “De gelijke behandeling van schuldeisers zonder preferente positie ( paritas creditorum) is essentieel. Het is niet nodig dit in de wet op te nemen, omdat dit al geldt op basis van artikel 3:277 BW.”72 Ten aanzien van de wijziging die het Voorontwerp voorstelde voor de actio pauliana werd ook opgemerkt dat deze “meer recht doet aan de gelijkheid van schuldeisers”.73 Tot slot wordt in de rechtspraak expliciet verwezen naar het beginsel van gelijkheid van schuldeisers, waaronder het in paragraaf 2.4 te bespreken Nebula-arrest.74

1.4. Conclusie

Doelstelling van het faillissement is een voldoening van de schuldeisers volgens ieders verhaalsrecht. Dit wordt bewerkstelligd door een collectieve procedure, waarbij de curator zijn taak uitoefent in belang van de gezamenlijke schuldeisers. De rol van maatschappelijke belangen is tot nog toe beperkt. Het faillissementssysteem is doordrongen van het beginsel gelijkheid van schuldeisers. De paritas creditorum garandeert niet zozeer de ‘gelijkheid’ van schuldeisers maar wel een fixatie van de onderlinge rang zoals deze tijdens het faillissement bestaat. Deze grondgedachte duidt op een gelijke behandeling van schuldeisers onderling.

69Art. 2:92/201 lid 2 BW, Wessels, Moeten schuldeisers altijd gelijk behandeld worden?, NJB 2010/271, p. 4-6

[online]

70 Verstijlen, Paritas creditorum, voorrang en preferentie, TvP 2006/2, p. 1170 71 Wessels, Gelijkheid van schuldeisers in insolventiezaken, 2009, p. 3

72 Tweede Kamer, vergaderjaar 2008-2009, 24 515, nr. 152, p. 3

73 Kortmann, Voorontwerp Insolventierecht, Commissie Insolventierecht 01-11-2007, p. 13 nr. 11

(Verhaalsbenadeling )

74 HR 03-11-2006, ECLI:NL:HR:2006:AX8838 (Nebula)[online], HR 22-12-1989, nr. 13721 (Tiethof

q.q./NMB), NJ 1990/661 [online], HR 25-05-1990, nr. 13899 (Ruijgrok q.q./Amro), NJ 1990/605 [online], HR 20-03-1981, nr. 11642 (Veluwse Nutsbedrijven), NJ 1981/640, p. 8,9 [online], ABRvS 22-05- 2009, LJN BI1842, JB 2009/144 [online]

(19)

18

2. Gebruiksrechten onder licenties in faillissement naar het Nederlandse recht 2.1. Inleiding

Dit hoofdstuk gaat over de vraag of de curator verplicht is gebruiksrechten onder licenties te dulden. Eerst wordt het rechtskarakter van een octrooilicentie geduid. Vervolgens worden de uitgangspunten beschreven die gelden bij de confrontatie tussen het faillissementsrecht en het contractenrecht. Daarna worden de reikwijdte en betekenis van het Nebula- en Berzona-arrest onderzocht. Tot slot zal het geldende recht in relatie tot het beginsel gelijkheid van schuldeisers worden besproken.

2.2. Rechtskarakter octrooilicentie

Een licentie is een wederkerige overeenkomst waarbij de houder van het IE-recht tegen een vergoeding, 'royalty', aan een derde toestemming verleent om gebruik te maken van dat recht.75 Het is een duurovereenkomst, omdat uit deze contractuele relatie gedurende een langere periode over en weer terugkerende rechten en plichten voortvloeien. De licentienemer heeft het recht tot gebruik, omdat de licentiegever zich dient te onthouden om op te treden tegen gedragingen van de licentienemer in relatie tot het recht onder licentie. Een licentie kan vormvrij gevestigd worden op een octrooi.76 Een octrooi is het recht op een uitvinding en komt tot stand door aanvraag en registratie.77 Het octrooirecht is een zelfstandig en overdraagbaar recht en geldig voor de duur van twintig jaar.78

Van belang is de vraag of een octrooilicentie te kwalificeren is als een goederenrechtelijk of persoonlijk recht, omdat een goederenrechtelijk recht niet wordt beïnvloed door faillissement. Uitgangspunt bij goederenrechtelijke rechten is immers dat ze tegen eenieder kunnen worden uitgeoefend, ook tegen de curator. De licentie is niet vermogensrechtelijk gecodificeerd door de wetgever. Hierdoor is de vraag opgeworpen of licenties niet ook beperkte rechten zijn, zoals pand, hypotheek of vruchtgebruik. Bovendien heeft het octrooirecht waar een licentie op gevestigd kan worden goederenrechtelijke karakteristieken. Zo heeft het registreren van het octrooi tot gevolg dat de licentie na inschrijving ook ten opzichte van derden geldig is.79 Hiermee verkrijgt de octrooilicentie dus 'droit de suite'. Deze derdenwerking wordt echter niet dwingendrechtelijk voorgeschreven. Daarnaast is de licentiehouder zelf bevoegd op te

75 Wentink, De licentie in het vermogensrecht, 1995, p. 4-6, Van Engelen, IE-goederenrecht, 2014, p. 384,

Huydecoper, Insolventie en rechten van intellectuele eigendom, 2008, p. 653-654

76 Art. 56 lid 2 ROW

77 Art. 2 lid 1, 56 lid 1, 53 ROW 78 Art. 36 lid 6, 64 ROW 79 Art. 56 lid 2 ROW

(20)

19

treden tegen inbreuken op het octrooi,80 en is de partij die een beter recht meent te hebben dan de octrooihouder na vernietiging of opeising van het octrooi gehouden de rechten van de licentie te respecteren, behoudens omstandigheden.81 Dit onderzoek leent zich niet voor een uitvoerige analyse van de discussie die in de literatuur bestaat over deze kwestie, maar hier wordt aangesloten bij het overgrote deel van auteurs die menen dat licenties persoonlijke vorderingsrechten zijn.82 Het argument dat het niet strookt met het gesloten stelsel van het goederenrecht om licenties als beperkte rechten te kwalificeren, lijkt mij doorslaggevend.83 2.3. De confrontatie tussen het faillissementsrecht en contractenrecht

Uit het voorgaande bleek dat licenties obligatoire overeenkomsten zijn. Ten aanzien van de confrontatie tussen faillissement en overeenkomsten zijn vier aspecten van belang. Ten eerste heeft de wetgever voor ogen gehad dat faillissement geen invloed uitoefent op wederkerige overeenkomsten: “Uit haren aard oefent de faillietverklaring op bestaande wederkeerige overeenkomsten niet den minsten invloed uit; de verbintenissen van den gefailleerde en diens mede-contractant worden er niet door gewijzigd.”84 In dit verband wordt ook het belang van rechtszekerheid aangewezen, omdat deze in gevaar zou zijn als faillissement overeenkomsten zou wijzigen of beëindigen.85 Overigens betekent dit uitgangspunt niet altijd dat een overeenkomst door faillissement niet wordt beëindigd. Naar Nederlands recht worden bepalingen, die bijvoorbeeld het contract bij faillissement van één van de partijen automatisch beëindigen of die de niet failliete partij bevoegdheid geven het te beëindigen, toegelaten.86

80 Art. 70 lid 6 ROW

81 Art. 75 lid 8, 78 lid 4 ROW

82 Jager & Weening, Licentie in faillissement, VrA 2008, p. 52,53 [online], Quaedvlieg, Intellectuele-

eigendomslicentiesin Boek 9 Fw, NTBR 1995/9-10, p. 227 [online], Bodifée, Faillissement en licentie, TvI

1997/6, p. 170-171 [online], Huydecoper, Faillissement van de gebruiker van (andermans) octrooien of

knowhow, TvI 2002, p. 287 [online], Folmer e.a., Overdracht, licenties en derdenwerking in het intellectuele- eigendomsrecht, MvV 2008, p. 168– 171[online], Huydecoper, Insolventie en rechten van intellectuele eigendom, 2008, p. 656, Van Zanten, De overeenkomst in het insolventierecht, 2012, p. 260, Anders: Van

Engelen, IE-goederenrecht, 2014, p. 8, 421-424, Wentink, De licentie in het vermogensrecht, 1995, p. 22, Van Engelen, Licenties in faillissement na het Nebula arrest: schuifelen tussen de scherven, IER 2009/6, p. 303-304 [online]

83 Struycken, De numerus clausus in het goederenrecht, 2007, nr. 2.1., noten 13-16, nr. 2.5.3.

84 Van Feltz, Geschiedenis van de Faillissementswet I, 1994, p. 409, Polak, De invloed van faillissement op

gesloten overeenkomsten, 1963, p. 164

85 Polak, De invloed van het faillissement op gesloten overeenkomsten, 1963, p. 4, nr. 6

(21)

20

Ten tweede wordt de afwikkeling van contracten tijdens faillissement geregeld door het gemene recht.87 Het Nederlands recht heeft geen bijzonder faillissementsrechtelijk contractenrecht. De curator kan het contract bijvoorbeeld gewoon ook overdragen aan een derde, mits hiervoor toestemming is verkregen van de wederpartij.88

Het derde aspect is neergelegd in artikel 26 Fw. Rechtsvorderingen die zijn gericht op aanspraken van een verbintenis uit de boedel kunnen tijdens het faillissement slechts worden ingesteld door aanmelding ter verificatie. Contracten en daaruit voortvloeiende verbintenissen blijven dus bestaan, alleen kan de gefailleerde niet door de wederpartij buiten de verificatie- vergadering om worden gedwongen tot het nakomen of betalen van schadevergoeding. Dit laatste aspect komt tot uitdrukking in artikel 37 Fw. 89 Aangezien de curator niet verplicht kan worden tot nakoming van een overeenkomst, betekent dit dat het aan de curator is of de licentie ten tijde van faillissement nog wordt uitgevoerd. Dit keuzerecht beoogt de curator de mogelijkheid te bieden zich in het belang van de boedel te kunnen ontdoen van de verliesgevende of niet batende voortzetting van de licentie of juist te kunnen profiteren van voor de boedel gunstige prestaties.90 De wederpartij kan de curator een redelijke termijn stellen waarbinnen hij dient aan te geven of hij de overeenkomst gestand zal doen. Voor een beroep op deze regeling dient sprake te zijn van een nog lopende overeenkomst.91 Ten aanzien van licenties is deze regeling van toepassing, omdat de rechtsverhouding bij een duurovereenkomst met zich meebrengt dat zij voor het einde van de looptijd nooit door één van de partijen is nagekomen.92 De curator kan de overeenkomst alleen in zijn geheel gestand doen of niet.93 Wanneer de curator de overeenkomst gestand doet, is hij verplicht hier zekerheid voor te stellen.94 Indien de curator binnen de gestelde termijn geen verklaring afgeeft, dan verliest hij het recht nakoming van de overeenkomst te vorderen. Vervolgens kan de wederpartij kiezen om de overeenkomst conform het gemene recht te ontbinden of in stand te laten.

87 Verstijlen, De betrekkelijke continuïteit van het contract binnen faillissement, 2006, p. 96, 99 88 Art. 6:159 BW

89Van Zanten, De overeenkomst in het insolventierecht, 2012, p. 46, Verstijlen, De betrekkelijke continuïteit van

het contract binnen faillissement, 2006, p. 100

90Verstijlen, De betrekkelijke continuïteit van het contract binnen faillissement, 2006, p. 100 91 Polak, De invloed van faillissement op gesloten overeenkomsten, 1963, p. 171

92 Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 22 969, nr. 6, p. 6 93Wessels, Insolventierecht II, 2012, § 2483

94 Art. 37 lid 2 Fw, Verstijlen, De betrekkelijke continuïteit van het contract binnen faillissement, 2006, p.

105,Boekraad, Afwikkeling van de faillissementsboedel, 1997, p. 65, Van Zanten, De overeenkomst in het

(22)

21

In het concrete geval van de licentieovereenkomst van Sihuan heeft het faillissement van To-BBB in beginsel geen invloed op de status van deze overeenkomst. Dat neemt niet weg dat tussen Sihuan en To-BBB nog wel een rechtsverhouding bestaat waarbij beide partijen niet volledig aan hun verplichtingen hebben voldaan. Zo rust op de gefailleerde To-BBB de verplichting om zekere jaartaksen te betalen om het octrooirecht in stand te houden. Daarnaast is hij verplicht om zich te onthouden van gedragingen die een inbreuk maken op het exclusieve gebruiksrecht van Sihuan op de G-Technology.

Uit het voorgaande is gebleken dat de curator van To-BBB niet verplicht kan worden om de uit de licentie voortvloeiende verbintenissen nog na te komen. De wet maakt echter geen onderscheid naar de aard van deze verbintenissen. Het keuzerecht van de curator lijkt alleen te bestaan ten aanzien van vorderingen, die de curator passief niet hoeft na te komen. Dit wil zeggen dat de curator de jaartaksen ten laste van de boedel niet hoeft te betalen. Sihuan kan deze concurrente vordering eventueel indienen ter verificatie. Maar hoe zit het nu met het gebruiksrecht dat Sihuan ten aanzien van de G-Technology uitoefent? Deze verbintenis vergt slechts een ‘dulden’ van de curator en geen ‘actieve nakomingshandeling’. Is de curator hier bevoegd om actief niet na te komen door Sihuan het gebruik van de G-Technology te ontzeggen? De curator zou de G-Technology dan winstgevender kunnen exploiteren. Voor de boedel kan dit wenselijk zijn indien de royalty’s niet markt conform zijn, al in één keer al zijn voldaan, of dat de omvang afhankelijk is gesteld van de winst.

Hierbij moet worden opgemerkt dat de curator bevoegd is om de G-Technology als octrooirecht over te dragen aan een derde. De G-Technology valt na faillissement namelijk in de boedel, waardoor de curator kan voldoen aan de vereisten voor overdacht.95 Indien Sihuan zijn licentie in het register heeft ingeschreven, dan kan hij deze wel tegenwerpen aan de verkrijger van het octrooirecht.96 Maar het gaat hier om de vraag of de curator bevoegd is om ‘actief’ een verbintenis niet na te komen, waardoor hij Sihuan het gebruiksrecht op de G-Technology kan ontzeggen en eventueel ook de G-G-Technology vrij van licentie kan verkopen. Op deze vraag wordt in de hierna te bespreken arresten Nebula en Berzona ingegaan. Hoewel beide arresten betrekking hebben op economisch eigendom respectievelijk huur van onroerend goed, zijn de overwegingen van de Hoge Raad mogelijk relevant voor de licentieovereenkomst.

95 Art. 3:84 BW jo. art. 65 lid 1 ROW en art. 68 Fw 96 Art. 56 lid 2 ROW

(23)

22

2.4. Nebula

In oudere literatuur werd aangenomen dat de curator contractuele gebruiksrechten dient te respecteren.97 Ten aanzien van licenties had Hoyng zich destijds stellig uitgesproken: “De licentieovereenkomst heeft geen enkele verandering ondergaan door het faillissement en de curator kan de licentienemer in rechte dan ook niet dwingen genoegen te nemen met schadevergoeding”.98

Ook uit het arrest Tiethoff q.q. /NMB leek men te kunnen afleiden dat de curator contractuele gebruiksrechten diende te dulden.99 Maar de principiële vraag of de curator van de verhuurder het huurgenot aan de huurder diende te verschaffen, werd in deze zaak in geen enkele instantie aan de orde gesteld. Partijen gingen hier in cassatie vanuit, waardoor deze conclusie mijns inziens niet getrokken kan worden.100 Een ware omslag in het denken over deze problematiek kwam met het preadvies van Verstijlen in 2006.

Verstijlen stelt zich op het standpunt dat het niet gerechtvaardigd is dat een wederpartij enkel met beroep op zijn contractueel gebruiksrecht buiten de curator om voldoening van zijn aanspraak krijgt.101 Volgens hem verdient het uitgangspunt dat faillissement overeenkomsten niet raakt enige nuance, omdat bepaalde oorzaken, zoals het keuzerecht van de curator, de werking van overeenkomsten in faillissement wel degelijk beïnvloeden. Door het belang van het fixatiebeginsel en de gelijkheid van schuldeisers, meent Verstijlen dat dit uitgangspunt 'in hoge mate symbolisch' is.102

In datzelfde jaar wijst de Hoge Raad het arrest Nebula.103 De feiten waren als volgt. Nebula was eigenares van een pand. In 1991 had zij de economische eigendom via Donkelaar supermarkt overgedragen aan Walton. In 1999 ging de juridische eigenaar Nebula failliet. Een jaar later had Walton met betrekking tot een bovenwoning een huurovereenkomst gesloten

97 Van Opstall, Zakelijke rechten en kwalitatieve verbintenissen, WPNR 1966/4919-4926, p. 446, voetnoot 89,

Polak, Mr. M. Polak’s handboek voor het Nederlandse Handels- en Faillissementsrecht, 1972, p. 330

98 Hoyng, De octrooilicentie in faillissement, 1988, p. 84, zie ook: Bodifée, Faillissement en licentie, TvI

1997/6, p. 176 [online], Domingus, Enkele rechtsgevolgen van het faillissement van octrooi of merkhouder als

licentiegever, TvI 2002, p. 301 [online] zie anders: Quaedvlieg, Intellectuele-eigendomslicenties in Boek 9 Fw,

NTBR 1995/9-10, p. 233

99 HR 22-12-1989, nr. 84927 (Tiethoff q.q./ NMB), NJ 1990/ 661, m. nt. P. van Schilfgaarde [online] 100 Jager & Weening, Licentie in faillissement, VrA 2008, p. 62 [online], Van Zanten, De overeenkomst in het

insolventierecht, 2012, p. 233

101 Verstijlen, De betrekkelijke continuïteit van het contract binnen faillissement, 2006, p. 117 102 Verstijlen, De betrekkelijke continuïteit van het contract binnen faillissement, 2006, p. 95 103 HR 03-11-2006, ECLI:NL:HR:2006:AX8838 (Nebula) [online]

(24)

23

met Mulders en Welleman. De huurpenningen werden steeds betaald aan Walton. De curator vorderde ontruiming van de bovenwoning, omdat volgens de curator de huurders in relatie tot Nebula zonder enig recht of titel daar zaten.

De beslissende rechtsvraag is of de economische eigenaar van een pand, na faillietverklaring van de juridische eigenaar, nog een huurovereenkomst met betrekking tot het pand kan aangaan, die derden vervolgens kunnen tegenwerpen aan de curator. Het hof oordeelde dat door het faillissement de overeenkomst tot economische eigendom niet was beëindigd. Walton was gerechtigd het pand te verhuren. Hierdoor kon volgens het hof niet gezegd worden dat de huurders zonder titel zaten.104 Annotator Andel stelt naar aanleiding van dit arrest dat voor overeenkomsten waaruit aanspraak tot gebruik voortvloeit, het uitgangspunt dat faillissement overeenkomst onverlet laat nog ‘daadwerkelijk materiële betekenis’ heeft.105 Hij kan zich niet vinden in het 'symbolische' karakter dat Verstijlen aan dit beginsel toedicht. Andel wijst wel op de merkwaardige consequentie dat de curator enerzijds niet de mogelijkheid heeft het gebruikersrecht te beëindigen, maar anderzijds wel verdere uitvoering van de overeenkomst kan frustreren door de zaak aan een derde partij over te dragen. Doordat obligatoire rechten geen zaaksgevolg hebben, kunnen ze op deze manier worden doorkruist. In cassatie komt de Hoge Raad tot een ander oordeel. Ten eerste verduidelijkt hij dat het recht tot economisch eigendom niet een goederenrechtelijke maar verbintenisrechtelijke verhouding inhoudt.106 Het gaat om het recht tot gebruik als ware hij eigenaar, maar dit recht is een persoonlijk recht. Daarna onderstreept de Hoge Raad het beginsel dat de faillietverklaring geen invloed uitoefent op wederkerige overeenkomsten. Vervolgens overweegt de Hoge Raad het volgende:

“Het feit dat het (voort)bestaan van een wederkerige overeenkomst niet wordt beïnvloed door het faillissement van een van de contractanten, betekent echter niet dat de schuldeiser van een duurovereenkomst wiens wederpartij failliet wordt verklaard, de rechten uit die overeenkomst kan blijven uitoefenen alsof er geen faillissement ware. Een andere opvatting zou immers ertoe leiden dat het aan de Faillissementswet mede ten grondslag liggende, onder meer in de artikelen 26 en 108 e.v. Fw tot uiting komende, beginsel van gelijkheid van

104 Hof Amsterdam 17-03-2005, LJN 1698/03, r.o. 4.3.3. [online]

105 Hof Amsterdam 17-03-2005, LJN 1698/03, JOR 2005/161, m. nt. Van Andel, §7 [online] 106 Met verwijzing naar: HR 05-03-2004, C02/303HR, JOR 2004/186 [online]

(25)

24

schuldeisers op onaanvaardbare wijze zou worden doorbroken. Dit geldt ook voor gevallen waarin de gefailleerde krachtens de tussen partijen gesloten overeenkomst niet is gehouden een bepaalde prestatie te verrichten, maar het gebruik van een aan hem in eigendom toebehorende zaak te dulden. Indien de wederpartij van de gefailleerde van de curator zou kunnen verlangen dat deze het voortgezet gebruik van de desbetreffende zaak duldt, zou deze wederpartij immers in feite bevoegd zijn het faillissement in zoverre te negeren. Voor dat laatste is echter slechts plaats in uitzonderlijke, in de wet uitdrukkelijk geregelde, gevallen.”107

Hieruit is af te leiden dat de Hoge Raad bedoelt dat een overeenkomst in beginsel geen invloed heeft op faillissement maar dat in deze situatie het paritas creditorum-beginsel met zich mee brengt dat Walton zijn gebruiksrecht, op grond waarvan hij de bovenwoning verhuurde, na faillietverklaring niet kan uitoefenen. Hierdoor kan het huurgenot van de huurders niet aan de curator worden tegengeworpen.108

Aldus laat de Hoge Raad het paritas creditorum-beginsel zwaar wegen. Hij gaat in zijn overwegingen minder ver dan de Advocaat Generaal (A-G). De A-G stelt dat het geval dat een huurder of licentienemer die zich beroept op zijn contractuele gebruikersrecht ten opzichte van het gehuurde object of het voorwerp van het recht van intellectuele eigendom, gelijk moet worden gesteld met het verlangen nakoming te vorderen ten laste van de boedel.109 Net als Verstijlen meent hij dat de regel dat faillissement overeenkomsten onverlet laat, moet worden beschouwd als beeldspraak. Deze regel geeft aan dat het faillissement de inhoud en de verbindendheid van het contract niet verandert, maar er wel inbreuk kan worden gemaakt op de overeenkomst met betrekking tot de mate waarin men rechten tegen de boedel geldend kan maken.

In de literatuur is het oordeel van de Hoge Raad over het algemeen goed ontvangen.110 Van Oostrom-Streep acht het een logische beslissing, aangezien de wetgever in het algemeen ook geen onderscheid maakt tussen actieve of negatieve prestaties die voortvloeien uit

107 HR 03-11-2006, ECLI:NL:HR:2006:AX8838 (Nebula), r.o. 3.5. [online] 108 HR 03-11-2006, ECLI:NL:HR:2006:AX8838 (Nebula), r.o. 3.6. [online]

109 HR (conclusie A-G) 03-11-2006, ECLI:NL:PHR:2006:AX8838 (Nebula) §19 en 20 [online]

110 HR 03-11-2006, nr. C05/165HR, JOR 2007/76, m. nt. Kortmann & Bartels [online], HR 03-11-2006,

ECLI:NL:HR:2006:AX8838; AA 2007/7, m.nt. Vriesendorp, p. 238 [online], Boekraad, Het recht op

wanprestatie van de faillissementscurator. Naar aanleiding van het Nebula-arrest, MvV 2007 /3, p. 46-53

(26)

25

contracten.111 Bartels en Kortmann menen dat indien de curator wel de contractuele

gebruiksrechten van deze groep schuldeisers zou moeten dulden, dit feitelijk betekent dat het faillissement voor hen geen effect heeft.112 Dit is in strijd met het paritas creditorum beginsel. Een uitzondering op dit beginsel behoeft een wettelijke grondslag en dit vindt men niet in de aard van de verbintenis, te weten ‘te dulden’. In het onderhavige geschil achten zij de

'economisch eigenaar' zijnde schuldeiser niet anders dan 'gewone' schuldeisers, omdat uit de wet niet is af te leiden dat verbintenissen tot dulden anders worden behandeld dan

verbintenissen tot een doen. Volgens hen komt geen betekenis toe aan het feit dat de

huurovereenkomst werd aangegaan nadat Nebula failliet was verklaard. Het gaat hier om de economische eigenaar. Omdat deze zijn gebruiksrechten niet aan de curator kan tegenwerpen, kan de derde dat evenmin.

Van Zanten concludeert dat de curator ten aanzien van de op de schuldenaar rustende verplichtingen tot dulden een recht op wanprestatie heeft.113 Ook al kan deze 'actieve' bevoegdheid van de curator niet tot een wetsbepaling worden herleid, zij volgt uit het systeem van de faillissementswet en het daarin neergelegde keuzerecht van de curator. Hij stelt dat de Hoge Raad terecht zijn oordeel heeft gebaseerd op het beginsel van gelijkheid van schuldeisers. Een inbreuk op het gelijkheidsbeginsel ontstaat doordat schuldeisers van een 'te dulden' vordering hun aanspraak volledig voldaan krijgen, terwijl andere schuldeisers hun aanspraken ter verificatie moeten indienen. Deze inbreuk is niet gerechtvaardigd door het enkele feit dat hier sprake is van een verplichting tot dulden in plaats van een verplichting tot een geven of doen.

Toch blijft het mijns inziens de vraag of we het door van Zanten geformuleerde ‘recht tot wanprestatie’ van de curator wel uit het Nebula-arrest mogen afleiden. In de Nebula casus wilde de economische eigenaar ná faillissement bepaalde rechten alsnog geldend maken. De penningen uit de huurovereenkomst kwamen vervolgens niet ten voordele aan de boedel. In het licht van deze omstandigheden werd de curator bevoegd geacht om het gebruiksrecht van de economische eigenaar te doorkruisen.

111 Oostrom-Streep, Verplichtingen tot dulden en niet doen versus die tot een doen, ofwel: is het Nebula-arrest

nu echt zo verrassend?, WPNR 2007/6720, p. 669 [online]

112 HR 03-11-2006, nr. C05/165HR, JOR 2007/76, m. nt. Kortmann & Bartels [online] 113 Van Zanten, Het recht van de curator op wanprestatie, TvI 2007/9, punt 9 [online]

(27)

26

Een kritische kanttekening wordt geplaatst door Schilfgaarde.114 Hij kan zich vinden in de uitkomst van het betreffende geschil, maar meent dat een wijdere strekking van het arrest niet wenselijk is. Volgens hem kan deze daar wel worden ingelezen, aangezien de Hoge Raad spreekt over 'de schuldeiser van een duurovereenkomst' in plaats van 'de economische eigenaar' en onder duurovereenkomst vallen meerdere gebruiksrechten.115 Een wijdere strekking brengt onduidelijkheden mee voor de positie van de juridische betrokkenen. Doordat de Hoge Raad heeft bevestigd dat faillissement geen invloed heeft op

overeenkomsten, geraken de overeenkomsten als het ware in een sluimerstand.

Uit latere rechtspraak is ook een wijdere strekking van het arrest af te leiden. Zo wees de Rechtbank Groningen een vordering tot ontruiming van de curator toe, omdat de gebruiksrechten, die de schuldeiser ontleende aan het echtscheidingsconvenant, niet aan de curator konden worden tegengeworpen.116 De kantonrechter te Haarlem oordeelde dat de curator een onderhuurovereenkomst niet hoefde na te komen.117 In het arrest Flodder III werd er door partijen vanuit gegaan dat Nebula van toepassing is op auteurslicenties.118 De rechtbank Dordrecht oordeelde niet in lijn met de Nebula-regel.119 Het betrof een vergelijkbare casus, alleen verschilde deze van Nebula, doordat de huurovereenkomst (door de economische eigenaar) niet na faillissement maar daarvoor was gesloten. De rechtbank oordeelde dat de curator wel gehouden was het huurrecht te dulden en baseerde zijn oordeel op het argument dat een uitzondering op de paritas creditorum gerechtvaardigd was door het 'eeuwigdurende' karakter van het economische gebruiksrecht. Hij stelde het gebruikersrecht gelijk met een “in de wet uitdrukkelijk geregelde uitzondering op deze gelijkheid van schuldeisers”.120 Z

owel Bartels en Kortmann als Van Zanten achten deze aanname niet

houdbaar, omdat dit gebruiksrecht verbintenisrechtelijk van aard is en hierdoor niet als uitzondering kan gelden.121

114 HR 03-11-2006, nr. C05/165HR, NJ 2007/155, m. nt. van Schilfgaarde [online]

115 HR 03-11-2006, ECLI:NL:HR:2006:AX8838 (Nebula), r.o. 3.5. [online], zie ook: Struik, Nebula in het licht

van Oracle vs UsedSoft, NJ 2013/2507, voetnoot 4 [online]

116 Rb. Groningen (vzr.) 09-02-2007, LJN AZ9787 [online]

117 Rb. Haarlem (Kantonrechter) 09-04-2008, LJN BC9832, RI 2009/52 [online]

118 Rb. Amsterdam (vzr.) 16-08-2007, KG ZA 07-1261, JOR 2007/258 [online], zie ook: Van Engelen,

IE-goederenrecht, 2014, p. 442

119 Rb. Dordrecht (vzr.) 21-12-2006, KG ZA 06-191, JOR 2007, 75 [online] 120 Rb. Dordrecht (vzr.) 21-12-2006, KG ZA 06-191, JOR 2007/75, r.o. 5.8. [online]

121 HR 03-11-2006, nr. C05/165HR (Nebula) JOR 2007/76, m. nt. Kortmann & Bartels, punt 6 [online], Van

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

(2009) to find natural spice and herb extracts with antibacterial and antioxidant capacities that could potentially be used as natural preservatives in raw pork, they found

Obesity-induced metabolic abnormalities have been associated with increased oxidative stress which may play an important role in the increased susceptibility to myocardial

Uit eerdere inventarisaties/enquêtes Meerburg et al., 2008 is gebleken dat in de Hoeksche Waard de aandacht bij het waterschap Hollandse Delta voor ecologisch beheer van dijken

Maatregel Om de aanvoercapaciteit van zoetwater voor West-Nederland te vergroten wordt gefaseerd de capaciteit van de KWA via zowel Gouda als Bodegraven uitgebreid.. Dit

- Het is onduidelijk welke inventarisatiemethode gevolgd wordt: op welke manier de trajecten afgebakend worden en welke kensoorten (gebruikte typologie) specifiek worden

Na wiekundige verwerking van de opbrengetgegevene bleek, dat bij tiet gewicht per plant de vakken waarbij Go toegediend waa een betrouwbaar lagere opbrengst gaven» Bit gold

De illusie van transparantie: een onderzoek naar het gebruik van eigen medische gegevens onder chirurgische patiënten.. van den Broek, Elmira; Sergeeva, A.;

Reformy ustroju uniwersytetów w Holandii, Portugalii i Austrii, miały na celu oswobodzić uniwersytety z biurokratycznych regulacji, które ograniczały ich sterowność. Eksperci