• No results found

In welke mate beïnvloeden acceptatie en vermijding de gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven bij ouderen met lichamelijke klachten?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "In welke mate beïnvloeden acceptatie en vermijding de gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven bij ouderen met lichamelijke klachten?"

Copied!
21
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

In welke mate beïnvloeden acceptatie en vermijding de

gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven bij ouderen met

lichamelijke klachten?

-Roeland Kelderman-

ABSTRACT-

In deze studie is er gekeken naar hoe acceptatie en vermijding als coping-strategieën de gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven bij ouderen met lichamelijke klachten beïnvloedt. Doormiddel van cross-sectioneel onderzoek is er data verzameld omtrent acceptatie, vermijding, gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven en demografische gegevens. De gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven is opgedeeld in een fysieke en een mentale component.

Uit de resultaten blijkt inderdaad dat een hoge mate van acceptatie een hogere gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven bij ouderen met lichamelijke klachten tot gevolg heeft, op zowel fysiek als mentaal niveau. In tegenstelling tot de verwachting blijkt een hoge mate van vermijding niet een lagere gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven bij ouderen met lichamelijke klachten tot gevolg te hebben, op zowel fysiek als mentaal niveau. Voor beide hypotheses is geen onderscheid gevonden tussen ouderen met verklaarde lichamelijke klachten en ouderen met onverklaarde lichamelijk klachten.

Implicaties van de onderzoeksresultaten zullen worden besproken. Tevens zullen er suggesties voor vervolgonderzoek worden gegeven.

Amsterdam, mei 2014

Masterthese Klinische Psychologie

Student: Roeland Kelderman, BSc, B.A.

Studentnummer: 0412457

Faculteit: Gedragswetenschappen

Richting: Klinische Psychologie

UvA begeleider: Prof. Dr. S. Visser Externe begeleider: Drs. D. Hannsen

(2)

Inhoudsopgave

1. Inleiding ... 3 2. Methode ... 6 2.1 Steekproefkarakteristieken ... 6 2.2a Operationalisatie ... 6 2.2b Materiaal ... 7 2.3 Data-analyse ... 8 3. Resultaten ... 11 3.1 Demografische gegevens ... 11

3.2 Meervoudige regressie analyses ... 12

4. Discussie ... 13

5. Referenties ... 16

(3)

Inleiding

Er zijn verschillende manieren hoe mensen om kunnen gaan met pijn, lichamelijk klachten en chronische ziekten. Vooral bij mensen met chronische pijn of klachten waarbij geen zicht is op herstel, wordt hun emotionele houding naar deze klachten toe extra belangrijk (Büssing,

Ostermann, Neugebauer & Heusser, 2010). Ze worden als het ware gedwongen om te gaan met deze ziekte of klachten. Een belangrijk concept binnen de literatuur van aanpassingsstrategieën naar lichamelijke klachten en ziekten is die van coping, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen actieve coping en passieve coping (Ramirez Maestre, Esteve & Lopez, 2008). Actieve coping kenmerkt zich door een probleemoplossende houding, de capaciteit om informatie te vergaren en het probleem te herevalueren, en het vermogen om de emoties te reguleren. Passieve coping wordt gekenmerkt door vermijdend en vluchtgedrag. Opvallend is dat mensen met een actieve copingstijl minder pijn ervaren, minder depressie, minder functiebeperking hebben en een hogere “self-efficacy” (zelfeffectiviteit). Self-efficacy is de overtuiging of het vertrouwen van een persoon in de eigen bekwaamheid om efficiënt of succesvol invloed te kunnen uitoefenen op zijn of haar omgeving. Het is ook wel een geloof in eigen kunnen (Bandura, 1977). Daarentegen, mensen met een passieve copingstijl, ervaren meer depressie, meer pijn, hogere functiebeperking en een lagere self-efficacy (Brown & Nicassio, 1987). Mensen met een passieve copingstijl zullen dus over het algemeen een lagere kwaliteit van leven ervaren. In dit onderzoek zal de focus liggen op deze vermijdende copingstijl, specifiek bij ouderen, en hoe dit samenhangt met iemands kwaliteit van leven, op fysiek en mentaal niveau.

Iemands kwaliteit van leven in de context van gezondheid, ziekte en lichamelijke klachten wordt ook wel gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven genoemd (GGKL). GGKL kan gedefinieerd worden als iemands subjectieve ervaring van zijn gezondheid, ziekte, handicap of gebrek (Cella & Tulsky, 1990). De meest gebruikte methode om iemands GGKL te bepalen is doormiddel van de Short-Form 36 (Ware & Sherbourne, 1992). Dit is een test die de kwaliteit van leven meet zoals die door de persoon wordt ervaren. Hierbij wordt zowel een mentale als een fysieke component onderscheiden.

Naast de invloed van de copingstijl op de kwaliteit van leven bij mensen met lichamelijke klachten, lijken ook iemands ziekte-cognities een belangrijke invloed te hebben op de GGKL. Ziekte-cognities kunnen gedefinieerd worden als volgt: de manier waarop iemand zich

identificeert met zijn ziekte en hoe hij deze begrijpt (Sawickia, Sellersb & Robinson, 2011). In de literatuur worden vele ziekte-cognities onderscheiden; in deze studie zullen wij ons louter concentreren op acceptatie als ziekte-cognitie. Puttend uit de vele literatuur over chronische pijn onder volwassenen en adolescenten komt naar voren dat psychologische inflexibiliteit en

(4)

acceptatie naar pijn en klachten toe, belangrijke voorspellers zijn van psychologische aanpassing aan lichamelijke klachten en de kwaliteit van leven (Feinstein et al., 2011; McCracken, 2005). Psychologische inflexibiliteit kan worden omschreven als volgt: reageren op interne of externe cues op een impulsieve, reflexmatige, habituele manier, vaak vanuit een vermijdende copingstijl (Hayes, Luoma, Bond, Masuda & Lillis, 2006). Psychologische flexibiliteit kan gezien worden als een houding van opmerkzaamheid in het moment, waarbij doen en laten wordt gebaseerd op persoonlijke waarden (Hayes et al., 2006).

Acceptatie en een vermijdende copingstijl lijken gerelateerd; mensen met een meer accepterende houding naar hun lichamelijke klachten zullen over het algemeen een minder vermijdende copingstijl hanteren en vice versa. Bij ouderen is deze samenhang nog weinig onderzocht. We zien wel dat ouderen met meer lichamelijke klachten of een chronische ziekte vaak een lagere GGKL ervaren, en ouderen zonder lichamelijke klachten of chronische ziektejuist een hogere GGKL ervaren (Belvis et al., 2008). Het doel van dit onderzoek is om te achterhalen of we ook bij ouderen deze samenhang kunnen vinden. Dus of ouderen met een meer accepterende houding naar hun klachten toe een betere GGKL ervaren, en of ouderen meteen meer vermijdende copingstijl een lagere GGKL ervaren.

Als inderdaad deze samenhang wordt gevonden tussen acceptatie, vermijding, en de

gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven bij ouderen, dan zijn dit belangrijke aanwijzingen voor eventuele interventies. Zo zouden interventies die inspringen op deze ziekte-cognities en copingstijl, zoals cognitieve herstructurering en cognitieve gedragstherapie, mogelijk de kwaliteit van iemands leven kunnen verbeteren.

Er zijn twee soorten lichamelijke klachten: verklaarde lichamelijke klachten en onverklaarde lichamelijke klachten. Nieuwe inzichten op grond van onderzoek doen vermoeden dat er geen wezenlijk verschil is tussen beide soorten klachten, in de zin van hoe met de klachten wordt omgegaan en hoe deze ervaren worden. In de DSM-5 zal dit onderscheid dan ook niet meer weer worden gemaakt (Bouman, Rood, Mulkens, Visser, 2013; Mayou, Kirmayer, Simon, Kroenke & Sharpe, 2005). Het idee is dat, met name voor de patiënt, het er niet toe doet of de klachten verklaard dan wel onverklaard zijn. Er zijn klachten -verklaard of onverklaard- waar de patiënt negatieve gevolgen van ervaart. Door dit weggenomen onderscheid zal de patiënt zich ook serieuzer genomen voelen en zal de communicatie beter verlopen.

Er zijn een aantal redenen waarom het relevant is deze onderzoeksvraag toe te spitsen op de populatie. Ten eerste is er op dit gebied nog weinig onderzoek gedaan bij de ouderen-populatie. Ten tweede is er een maatschappelijke relevantie, namelijk dat er sprake is van

(5)

vergrijzing waardoor deze groep in de toekomst steeds groter zal worden (Duin & Garssen, 2011). Hierdoor wordt het belangrijk meer te weten te komen over hoe dit specifiek bij ouderen is, bijvoorbeeld om geschikte interventies en therapieën te kunnen ontwikkelen. Dit wordt nog versterkt door het feit dat mensen in de latere levensfasen sowieso meer lichamelijke klachten hebben en de kwaliteit van leven over het algemeen lager is (Belvis et al., 2008). Wel is het zo dat de psychische kwaliteit van leven na het 60e jaar wat toeneemt en pas na het 75 a 80e levensjaar

weer omlaag gaat (Bron: CBS-Gezondheidsenquête, 2011).

Als laatste is het zo dat in dit onderzoek de assumptie wordt gemaakt dat de ouderen-populatie op dezelfde manier omgaat met lichamelijke klachten als de normale populatie in termen van coping en ziekte-cognities. Met de uitkomsten van dit onderzoek kan worden gekeken of dit inderdaad het geval lijkt te zijn.

1.2 Probleemstelling

Eerder onderzoek heeft uitgewezen dat acceptatie van lichamelijke klachten een mediërende factor blijkt te zijn bij de gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven. Dit wil zeggen dat mensen met een meer accepterende rol naar hun ziekte of lichamelijke klachten toe een betere gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven ervaren (Feinstein et al., 2011). Tevens blijkt een vermijdende copingstijl van invloed te zijn op de gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven. Mensen die een meer vermijdende copingstijl hebben zullen een lagere gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven ervaren.

Bij ouderen is deze samenhang nog onvoldoende onderzocht. De verwachting is dat we deze samenhang tevens bij de ouderen populatie zullen zien, en misschien zelfs in sterkere mate. In sterkere mate omdat ouderen sowieso al in een kwetsbaardere levenssituatie verkeren en de algehele kwaliteit van leven lager is (Belvis et al., 2008). De onderzoeksgroep zal uit zowel mensen met lichamelijk verklaarde als ook mensen met lichamelijk onverklaarde klachten bestaan. Verwacht wordt, dat in samenspraak met eerder genoemd recent onderzoek, er geen onderscheid zal zijn tussen de mensen met lichamelijk verklaarde klachten en de mensen met lichamelijk onverklaarde klachten. Dit is niet de hoofdvraag van ons onderzoek, maar exploratief zal hier tevens naar gekeken worden.

Dit onderzoek heeft als doel te achterhalen of de samenhang tussen acceptatie, een vermijdende copingstijl en GGKL zoals die is gevonden in de normale populatie, tevens aan te tonen is bij de ouderen populatie.

(6)

Onze hypotheses zijn als volgt:

1) Ouderen met verklaarde en onverklaarde lichamelijke klachten die meer acceptatie van hun klachten rapporteren, ervaren een hogere gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven, zowel fysiek als mentaal.

2) Ouderen met verklaarde en onverklaarde lichamelijke klachten die een meer vermijdende copingstijl rapporteren, ervaren een lagere gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven, zowel fysiek als mentaal.

Exploratief is een derde hypothese toegevoegd:

3) Er zal geen onderscheid worden gevonden tussen ouderen met verklaarde lichamelijke klachten en ouderen met onverklaarde lichamelijk klachten met betrekking tot hoe acceptatie en een vermijdende copingstijl invloed hebben op de gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven.

Methode

2.1 Steekproefkarakteristieken

De proefpersonen die zullen deelnemen aan dit onderzoek bestaan uit zowel mannen als vrouwen van 60 jaar en ouder met lichamelijke klachten. Deze lichamelijke klachten zijn tenminste drie maanden aanwezig en zijn verklaard dan wel onverklaard; deze lichamelijke klachten zijn vastgesteld door twee onafhankelijke geriaters. Omdat er geen objectieve criteria zijn voor het vaststellen van lichamelijk verklaarde dan wel onverklaarde klachten is de beoordeling door twee geriaters gedaan. Naderhand werd de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid berekend en voor proefpersonen waarover geen consensus werd bereikt gaf een derde geriater het uiteindelijke oordeel (Benraad et al, 2013).

De volgende exclusiecriteria zijn van toepassing: dementie (exclusie is een score van minder dan 19 op de Mini-Mental State Examination (MMSE)), terminale ziekte, het niet spreken van de Nederlandse taal, cognitieve beperkingen, ernstige gehoor- of gezichtsbeperkingen en een psychotische stoornis. Dit is door de psychiater vastgesteld doormiddel van een psychiatrisch interview, waarbij de Mini-International Neuropsychiatric Interview (MINI) werd afgenomen.

(7)

De proefpersonen worden op de volgende manieren geworven: 1) ze worden uitgenodigd via de huisarts wanneer deze ze geschikt heeft verklaard (dit wil zeggen of ze 60 jaar of ouder zijn, lichamelijk verklaarde, onvoldoende verklaarde, of onverklaarde klachten hebben, en of ze niet voldoen aan de exclusiecriteria), 2) ze worden uitgenodigd via zorginstelling Mentalis (zij zijn gespecialiseerd in angst, depressie en onverklaarde lichamelijke klachten bij ouderen) waar ze onder andere door een psychiater gezien zijn, 3) ze worden uitgenodigd door de geriater binnen het UMC St Radboud in Nijmegen, of 4), ze melden zich zelf aan via advertenties, flyers of via de website www.opus-studie.nl.

Doormiddel van een Poweranalyse met het programma G*Power (Faul, Erdfelder, Lang & Buchner, 2007), kwamen we uit bij een benodigd aantal proefpersonen van 49.Dit is berekend bij een effect size van .35 (f² bij meervoudige regressie analyse) en een α van .05. Verwacht wordt dat dit aantal proefpersonen inderdaad gehaald zal worden.

2.2a Operationalisatie

De data zal verkregen worden aan de hand van vragenlijsten die de proefpersonen of zelf invullen of door ons als onderzoekers bij de mensen thuis worden afgenomen. Wanneer de data verzameld is zal deze binnen de UMC St. Radboud in SPSS (Statistical Package for the Social Sciences) worden ingevoerd. SPSS is een statistisch computerprogramma voor de sociale wetenschappen (Field, 2005). Dit onderzoeksdesign werkt met twee onafhankelijke variabelen en een afhankelijke variabele. De onafhankelijke variabelen zijn 1) mate van acceptatie, en 2) mate van vermijding. De afhankelijke variabele is de GGKL; deze bestaat uit een mentale component en een fysieke component, gemeten op een schaal van 0 tot 100.

Allereerst is door de psychiater de MMSE-score vastgesteld. MMSE staat voor Mini-Mental State Examination en is een screeningsinstrument om cognitieve stoornissen vast te stellen (Folstein, Folstein & McHugh, 1975). De test is opgebouwd uit 11 vragen met een score van 0 tot 30. Er komen verschillende aspecten van het cognitief functioneren aan bod, maar vooral het geheugen en de taal. De test beslaat de volgende onderdelen: concentratie,oriëntatie in tijd en plaats, een eenvoudige geheugentest, rekenen, taal, praxis (het uitvoeren van handelingen) en visuoconstructie (het nadoen van wat je gezien hebt).

De mate van acceptatie zal gemeten worden met behulp van de Ziekte-Cognitie-Lijst (ZCL: Evers, Kraaimaat, Van Lank- veld & Bijlsma, 1998; Evers et al., 2001). Acceptatie is een van de drie subschalen van de ZCL en wordt gemeten aan de hand van 6 items. Deze vragenlijst zal worden ingevuld door de proefpersonen zelf, als onderdeel van een zelfinvullijst..

(8)

De mate van vermijding zal gemeten worden met de Utrechtse Coping Lijst (UCL; Schreurs, Van de Willige,Tellegen & Brosschot 1987 ; Sanderman & Ormel 1989). Vermijden is een van de zeven subschalen van de UCL en wordt gemeten aan de hand van 8 items. Ook deze vragenlijst zal worden ingevuld door de proefpersonen zelf, als onderdeel van een zelfinvullijst.

De GGKL wordt gemeten met behulp van de Short Form-36 (SF-36; Ware & Sherbourne, 1992). Deze GGKL wordt gemeten in een fysieke component (PCS) en een mentale component (MCS) op een schaal van 0 tot 100. Deze vragenlijst zal worden afgenomen door ons onderzoekers bij de proefpersonen thuis.

Ten slotte; al deze vragenlijsten zal worden afgenomen dan wel zelf ingevuld door de proefpersonen bij de proefpersonen thuis.

2.2b Materiaal

Allereerst zal de proefpersoon gevraagd worden een Informed Consent te ondertekenen alvorens gestart kan worden met het onderzoek. Hiermee geeft de persoon toestemming voor het deelnemen aan het onderzoek en het gebruik van de verkregen gegevens.

Het exclusiecriterium MMSE-score van minder dan 19 zal vastgesteld worden met behulp van de Mini-Mental State Examination (Folstein, Folstein & McHugh, 1975). Wat betreft de betrouwbaarheid kan gezegd worden dat deze redelijk tot hoog is (Tombaugh & McIntyre, 1992). De validiteit is ook redelijk tot hoog bij het onderscheiden van matige tot ernstige cognitieve stoornissen (Wind et al., 1997). Tevens is de lijst gevalideerd voor de Nederlandse populatie (Eefsting, Boersma , Van Tilburg & Van den Brink, 1997).

Sociaal demografische gegevens zullen worden verkregen doormiddel van het stellen van vragen door de onderzoekers. Deze zijn vragen betreffende het geslacht, leeftijd, burgerlijke staat (getrouwd, alleenstaand, gescheiden, weduwe/weduwnaar), inkomen en hoogst genoten onderwijs. Ook werd gevraagd welk rapportcijfer de proefpersonen hun leven zouden geven. De mate van acceptatie zal gemeten worden met behulp van de Ziekte-Cognitie-Lijst (ZCL: Evers, Kraaimaat, Van Lank- veld & Bijlsma, 1998; Evers et al., 2001). De interne consistentie is goed; voor de drie schalen variëren de alpha-coëfficiënten tussen de .84 en .91. De test-hertestbetrouwbaarheid is tevens goed met correlaties hoger dan .67. Wat betreft de inhoudsvaliditeit kan het volgende gezegd worden: de schalen Hulpeloosheid en Acceptatie correleren negatief ( r = -.43/-.45), Acceptatie en Disease Benifits correleren positief ( r =

(9)

.36/.46), en de schalen Hulpeloosheid en Disease Benifits correlereerde niet significant voor de ene groep ( r = -.03 ), en negatief voor de andere groep ( r = -.19).

De mate van vermijding zal gemeten worden met de Utrechtse Coping Lijst (UCL; Schreurs, Van de Willige, Tellegen & Brosschot, 1987 ; Sanderman & Ormel, 1989). Bij verschillende groepen is de interne consistentie, oftewel de betrouwbaarheid gemeten, deze kan matig tot goed worden genoemd (α = 0.43 - α = 0.89). De test-hertestbetrouwebaarheid, oftewel de stabiliteitscoëfficiënten zijn redelijk hoog wat erop wijst dat de UCL redelijk stabiele eigenschappen meet ( .45 - .85 ). Wat betreft de construct validiteit en de predictieve validiteit kan tevens gezegd worden dat deze goed te noemen is (Schreurs & van de Willige, 1988).

De GGKL zal gemeten worden met de SF-36 (Ware & Sherbourne, 1992). Deze vragenlijst bestaat uit 36 items en meet zowel een fysieke component (PCS) als een mentale component (MCS), op een schaal van 0 tot 100. Wat betreft de betrouwbaarheid kan gezegd worden dat deze voor beide schalen over het algemeen hoog is (≥ 0.90) (Ware & Sherbourne, 1992). Hetzelfde kan gezegd worden met betrekking tot de interne betrouwbaarheid ( ≥ α 0.80). Tevens is de validiteit van de schalen voldoende (Essink-Bot et al., 1997). Deze vragenlijst is tevens gevalideerd voor de Nederlandse populatie (Aaronson et al., 1998).

2.3 Data-analyse

Om onze hypotheses te kunnen toetsen zullen wij gebruik gaan maken van meervoudige regressie analyse. We zullen alle analyses twee keer uitvoeren, aangezien de GGKL uit twee componenten bestaat, de fysieke component en de mentale component.

Voor de eerste hypothese zal de meervoudige regressie analyse als volgt worden uitgevoerd: 1) Ouderen met verklaarde en onverklaarde lichamelijke klachten die meer acceptatie van

hun klachten rapporteren, ervaren een hogere gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven, zowel fysiek als mentaal.

Om de eerste hypothese te beantwoorden zal voor beide componenten van de GGKL de analyse worden uitgevoerd. Allereerst zal voor de PCS als responsvariabele en de ziekte-cognitie acceptatie als voorspeller worden opgevoerd. Wanneer blijkt dat de te verklaren variantie significant is (p≤0,05), zal deze eerste hypothese voor de PCS van de GGKL ondersteund worden. Hierna zal de MCS van de GGKL als responsvariabele opgevoerd worden met wederom de ziekte-cognitie acceptatie als voorspeller. Wanneer blijkt dat voor de MCS de te verklaren

(10)

variantie tevens significant is (p≤0,05), zal ook de eerste hypothese wat betreft de MCS ondersteund worden.

Voor de tweede hypothese zal de meervoudige regressie analyse als volgt worden uitgevoerd: 2) Ouderen met verklaarde en onverklaarde lichamelijke klachten die een meer vermijdende

copingstijl rapporteren, ervaren een lagere gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven, zowel fysiek als mentaal.

Voor de tweede hypothese zal dezelfde procedure gevolgd worden. Allereerst zal voor de PCS als responsvariabele en de mate van vermijding als voorspeller worden opgevoerd. Wanneer blijkt dat de te verklaren variantie significant is (p≤0,05), zal deze tweede hypothese voor de PCS van de GGKL ondersteund worden. Hierna zal de MCS van de GGKL als responsvariabele opgevoerd worden met wederom de mate van vermijding als voorspeller. Wanneer blijkt dat voor de MCS de te verklaren variantie tevens significant is (p≤0,05), zal ook de tweede hypothese wat betreft de MCS ondersteund worden.

3) Er zal geen onderscheid worden gevonden tussen ouderen met verklaarde lichamelijke klachten en ouderen met onverklaarde lichamelijk klachten met betrekking tot hoe acceptatie en een vermijdende copingstijl invloed hebben op de gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven.

De derde, exploratieve, hypothese zal tevens getoetst worden aan de hand van meervoudige regressie analyse. Alle bovengenoemde analyses zullen op dezelfde wijze worden uitgevoerd voor afzonderlijk de groep met verklaarde en onverklaarde klachten, om daarna te toetsen of er een verschil is tussen deze groepen.

(11)

Resultaten

3.1 Demografische gegevens

In totaal hebben 53 mensen in de leeftijd van 60 tot 90 jaar (M = 73.7 jaar, SD = 7.0 jaar)met lichamelijke klachten deelgenomen aan het onderzoek. Hiervan was 50.9% vrouw en 49.1% man. Iets minder dan de helft van de deelnemers was gehuwd (49.1%) en iets meer dan een kwart weduwe of weduwnaar (28.3% ). Van de deelnemers heeft 39.6% middelbaar beroepsonderwijs of iets gelijkwaardigs als hoogst genoten opleiding. Vrijwel alle deelnemers (96.2%) heeft de Nederlandse nationaliteit. Gemiddeld geven de proefpersonen een 8.75 (SD=1.08) als rapportcijfer voor hun leven op dit moment.

Tabel 1: Demografische gegevens (n = 53) Kenmerk Leeftijd, jaren gemiddelde, (SD) Range Geslacht Vrouwen (n, %) Mannen (n, %) Burgerlijke staat (n, %) Ongehuwd

Weduwe, Weduwnaar, partner overleden Gehuwd

Duurzaam samenlevend, ongehuwd Gescheiden

Opleiding (n,%)

Minder dan 6 klassen lagere school

6 Klassen lagere school, lom-school, mlk-school Basisschool zonder verder afgesloten opleiding Ambachtsschool

MULO, MMS, MAVO, Middelbaar Beroepsonderwijs HBS, GYMNASIUM, ATHENEUM

Universiteit, Hoger Onderwijs Nationaliteit (n,%)

Nederlands Anders

Welk rapportcijfer geeft u uw leven op dit moment? (SD) Range 73.7 (7.0) 60-90 27 (50.9%) 26 (49.1%) 4 (7.5%) 15 (28.3%) 26 (49.1%) 1 (1.9%) 7 (13.2%) 3 (5.7%) 6 (11.3%) 3 (5.7%) 9 (17%) 21 (39.6%) 5 (9.4%) 6 (11.3%) 51 (96.2%) 2 (3.8%) 8.75 (1.08) 1-10

(12)

3.2 Meervoudige regressie analyses

Om de eerder geformuleerde hypotheses te kunnen bevestigen dan wel verwerpen zullen we nu de resultaten uit de meervoudige regressie analyses bekijken (zie bijlagen voor de exacte SPSS output).

Hypothese 1: Ouderen met verklaarde en onverklaarde lichamelijke klachten die meer acceptatie van hun klachten rapporteren, ervaren een hogere gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven, zowel fysiek als mentaal.

Zoals eerder beschreven zullen we deze hypothese bekijken op zowel fysiek als mentaal niveau. Voor de fysieke component zien we het volgende resultaat: F(2,673) = 2,219 en p = .032. Dit wil zeggen dat voor de fysieke component de hypothese ondersteund wordt.

Voor de mentale component zien we het volgende resultaat: F(6,137) = 3,351 en p = .002. Dit wil zeggen dat voor de mentale component de hypothese ook ondersteund wordt.

Hypothese 2: Ouderen met verklaarde en onverklaarde lichamelijke klachten die een meer vermijdende copingstijl rapporteren, ervaren een lagere gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven, zowel fysiek als mentaal.

Voor de fysieke component zien we het volgende resultaat: F(2,673) = -,048 en p = .962. Dit wil zeggen dat voor de fysieke component de hypothese verworpen wordt.

Voor de mentale component zien we het volgende resultaat: F(6,137) = -,113 en p = .910. Dit wil zeggen dat voor de mentale component de hypothese ook verworpen wordt.

Hypothese 3: Er zal geen onderscheid worden gevonden tussen ouderen met verklaarde lichamelijke klachten en ouderen met onverklaarde lichamelijk klachten met betrekking tot hoe acceptatie en een vermijdende copingstijl invloed hebben op de gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven.

Om deze exploratieve hypothese te kunnen toetsen is de groep opgedeeld in ouderen met verklaarde lichamelijke klachten en ouderen met onverklaarde lichamelijke klachten. Dit is gedaan volgens de methode van Benraad et al (2013) zoals beschreven in de steekproefkarakteristieken sectie. Daarna hebben we gekeken of er een significant verschil tussen beide groepen te vinden was. Voor de fysieke component vonden we een significantie van .851 en voor de mentale component vonden we een significantie van .655 (zie voor de exacte SPSS resultaten de bijlage).

(13)

Dit wil zeggen dat voor beide componenten geen significant verschil tussen de groepen werd gevonden en derhalve is de derde exploratieve hypothese ondersteund.

Discussie

In deze studie is er gekeken naar hoe acceptatie en vermijding de gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven bij ouderen met lichamelijke klachten beïnvloedt. We hebben gezien dat twee van de drie hypotheses inderdaad ondersteund werden en dus overeenkomstig onze verwachting. Een hypothese hebben we op grond van de gevonden resultaten moeten verwerpen. We kunnen dus zeggen dat acceptatie inderdaad een verhoogde gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven tot gevolg heeft bij ouderen met lichamelijke klachten. Dit geldt zowel voor het fysieke als het mentale niveau, en ook voor zowel ouderen met verklaarde lichamelijke klachten als ouderen met onverklaarde lichamelijk klachten. Ook kunnen we zeggen dat in de lijn der verwachtingen geen onderscheid is gevonden tussen ouderen met lichamelijk verklaarde klachten en ouderen met lichamelijk onverklaarde klachten.

Tegen onze verwachting in vonden we dat een vermijdende copingstijl niet een verlaagde gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven tot gevolg heeft bij ouderen met lichamelijke klachten. Ook dit geldt zowel voor het fysieke als het mentale niveau, en ook voor zowel ouderen met verklaarde lichamelijke klachten als ouderen met onverklaarde lichamelijk klachten.

We kunnen dus zeggen dat het eerste deel van de onderzoeksvraag ondersteund wordt en het tweede deel verworpen moet worden op grond van de verkregen data. Deze bevindingen werpen een aantal kanttekeningen op, die nu besproken zullen worden.

Op grond van de resultaten van dit onderzoek kunnen we zeggen dat hypothese twee niet ondersteund wordt. Het zou dus zo kunnen zijn dat een vermijdende copingstijl inderdaad niet een verlaagde gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven tot gevolg heeft bij ouderen met lichamelijke klachten. Dit is zeer zeker een mogelijkheid, maar er kan ook iets anders aan de hand zijn. Zoals uit eerder onderzoek blijkt is deze hypothese wel juist voor volwassenen met pijnklachten (Brown & Nicassio, 1987). Het zou zo kunnen zijn dat bij ouderen boven de 60 iets anders aan de hand is. Het is bijvoorbeeld niet ondenkbaar dat hun leven anders is op vlakken essentieel voor het bepalen van vermijding. Kwaliteit van leven is iets dat heel anders ingevuld (geïnterpreteerd) kan worden door iemand van bijvoorbeeld 60 of 80 jaar, dan iemand van bijvoorbeeld 40 jaar. Dit is iets dat verder onderzocht dient te worden, wat ons op het volgende punt brengt:de copingstijlen zijn gemeten aan de hand van de UCL, waar zeer zeker een en ander op aan te merken is. Sommige schalen zijn niet even sterk. Ook is er nog onvoldoende onderzoek geweest naar de construct en congruente validiteit (Schaufeli & Van Dierendonck, 1992 en Sanderman & Ormel, 1992). Oorspronkelijk is deze vragenlijst ontworpen voor volwassenen in

(14)

het algemeen en dus niet specifiek voor ouderen. Een suggestie voor vervolgonderzoek is dan ook om te onderzoeken waar precies de verschillen in copingstijlen tussen volwassen en ouderen aanwezig zijn en deze mee te nemen in een nieuwe vragenlijst specifiek toegespitst op ouderen. Een andere invalshoek is de volgende: als de resultaten die in dit onderzoek naar voren zijn gekomen inderdaad juist zijn wil dat zeggen dat een vermijdende copingstijl bij ouderen geen invloed heeft op de kwaliteit van leven. Een volgende stap zou kunnen zijn om dit resultaat proberen te repliceren. Als wederom dezelfde resultaten gevonden worden zou het inderdaad zo kunnen zijn dat vermijding geen rol speelt bij ouderen in de perceptie van de kwaliteit van hun leven. Om de vraag te beantwoorden waarom vermijding dan geen rol speelt bij ouderen in de perceptie van hun kwaliteit van leven, is vervolgonderzoek nodig. Een hypothese is dat ouderen steeds minder om hun ziekte of klachten heen kunnen, en hierdoor is vermijding simpelweg geen keuze meer, en acceptatie gevonden moet worden (dit zien we ook terug in de resultaten). Bij volwassenen met relatief weinig klachten is vermijding wellicht nog een (hoewel irrationele) optie. Omdat ouderen veel directer geconfronteerd worden met klachten en ziekten, spelen wellicht heel andere mechanismen een rol dan bij volwassenen in de perceptie van de kwaliteit van leven. Uit deze studie blijkt dus ondersteuning voor de hypothese dat acceptatie inderdaad een positief effect heeft op de gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven bij ouderen met lichamelijke klachten. Een volgende stap is dat er gekeken dient te worden naar interventies die deze acceptatie kunnen bevorderen. Op grond van de resultaten uit dit onderzoek lijken interventies die inspringen op de cognities, en niet zozeer op het gedrag, het meest zinvol. Een interventie die toegepast zou kunnen worden is cognitieve herstructurering afkomstig uit de Cognitieve

Gedragstherapie (CGT) (Bögels & Van Oppen, 2011). Deze cognitieve herstructurering zou zich dan moeten focussen op de niet accepterende cognities. Een andere goede recent ontwikkelde interventie, voortkomend uit CGT, is Acceptance and Commitment Therapy (ACT). Deze relatief nieuwe therapievorm probeert niet, zoals traditioneel gedaan werd, in te spelen op de emotie-regulatie (Blackledge & Hayes, 2001). Acceptance and Commitment Therapy probeert direct in te spelen op de acceptatie van de emoties die er zijn, waardoor negatieve emoties minder worden en deze dus niet gereguleerd hoeven te worden (Hayes et al., 2006). Onderzoek zal moeten uitwijzen of deze interventies inderdaad effectief zijn in het verbeteren van de

gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven bij ouderen met lichamelijke klachten. Op grond van dit onderzoek is het niet voor de hand liggend interventies te richten op vermijding.

Er zitten ook beperkingen aan dit onderzoek. Allereerst is de steekproefgrootte niet erg groot; het is net voldoende om al dan niet een effect aan te kunnen tonen. Daarnaast is het zo dat de vragenlijsten die zijn gebruikt allemaal onderzocht en gevalideerd zijn aan de hand van de normale populatie, niet specifiek op ouderen toegespitst. Om de gevonden resultaten uit deze

(15)

studie te kunnen bevestigen dan wel verwerpen, is het eigenlijk nodig vragenlijsten te valideren die speciaal toegespitst zijn op de ouderen populatie. Een laatste beperking is het feit dat de ouderen die meegedaan hebben aan dit onderzoek gemiddeld een erg hoog rapportcijfer hebben gegeven aan hun leven, namelijk een 8.75. Het zou interessant kunnen zijn hetzelfde onderzoek te herhalen, maar dan bij ouderen met lichamelijke klachten die een laag rapportcijfer voor hun leven geven. Het zou zo kunnen zijn dat bij ouderen die een lager rapportcijfer aan hun leven geven, een ander effect van acceptatie en een vermijdende copingstijl op de gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven wordt gevonden. In deze studie is dit niet onderzocht, maar het kan ook interessant zijn om te achterhalen waar het verschil in de rapportcijfers zit. Bijvoorbeeld, de proefpersonen die zichzelf aanmelden via een advertentie zouden hun leven anders kunnen waarderen dan proefpersonen die doorverwezen zijn door de huisarts of geriater.

Desalniettemin kunnen we zeggen dat de gevonden resultaten wetenschappelijk interessant en nuttig zijn en heeft dit onderzoek nieuwe inzichten verschaft. Vervolgonderzoek kan de wetenschap weer een stapje dichterbij de ontrafeling van de mysteriën van de menselijke psyche brengen. En het is zeer zeker van belang om dit verder te onderzoeken, wetenschappelijk maar ook maatschappelijk, met oog op de vergrijzing.

(16)

Referenties

Aaronson, N. K, Muller, M., Cohen, P.D., Essink-Bot, M.L., Fekkes, M., Sanderman,

R., Sprangers, M.A., te Velde, A. en Verrips, E. (1998). Translation, validation, and norming of the Dutch language version of the SF-36 Health Survey in community and chronic disease populations. Journal of Clinical Epidemiology, 51 (11), 1055-68.

Antony, M.M., D. Roth Ledley, D., Heimberg, R. G. (2005). Improving outcomes and preventing relapse in cognitive therapy. New York: Guilford Press.

Bandura, A. (1977). Self-efficacy: Toward a Unifying Theory of Behavioral Change. Psychological Review, 84, 191-215.

Belvis, A.G. de, Avolio, M., Spagnolo, A., Damiani, G., Sicuro, L., Cicchetti, A., Ricciardi, W., Rosano, A. (2008). Factors associated with health-related quality of life: the role of social relationships among the elderly in an Italian region. Public Health, 122, 784-793.

Beekman, A. T. F., Kriegsman, D. M. W., Deeg, D. J. H. & Van Tilburg, W. (1995).The association of physical health and depressive symptoms in the older population: age and sex differences. Social Psychiatry and Psychiatric Epidemiology, 30, 32-38.

Benraad, C.E., Hilderink, P.H., Driel, D.T. van, Disselhorst, L.G., Lubberink, B., Wolferen, L. van, Olde Rikkert, M.G.M. , Oude Voshaar, R.C. (2013). Physical functioning in older persons with somatoform disorders: a pilot study . Journal of the American Medical Directors Association, 1,75 e9-75e 13.

Blackledge, T., Hayes, S. (2001). Emotion Regulation in Acceptance and Commitment Therapy. Psychotherapy in Practice, 57, 243–255.

Bögels, SM & Oppen, P. van (2011). Cognitieve therapie: theorie en praktijk. Houten-Diegem: Bohn Stafleu Van Loghum.

Bouman, T, Rood, Y., Mulkens. S., Visser, S. (2013). ‘Somatic symptom and related disorders’ in de DSM-5. Directieve therapie, 33, 282-294.

Brown, G. K., Nicassio, P. M. (1987). Development of a questionnaire for the assessment of active and passive coping strategies in chronic pain patients. Pain, 31, 53-64.

(17)

Büssing, A., Ostermann, T., Neugebauer, E. A. M., Heusser, P. (2010). Adaptive coping strategies in patients with chronic pain conditions and their interpretation of disease. Public Health, 10, 507.

Carr, A.J., Gibson, B., and Robinson, P.G. (2001). Measuring quality of life: is quality of life determined by expectations or experience? British Medical Journal, 322,1240–1243.

Cella, D., & Tulsky, D. (1990).Measuring quality of life: Concepts and definition. Oncology, 4, 29-38.

Duin, C., en J. Garssen, J. (2011). Bevolkingsprognose 2010–2060: sterkere vergrijzing, langere levensduur. Bevolkingstrends, 59(1), 16–23.

Duin, C. (2009). In 2050 meer hoogbejaarden zonder nakomelingen. CBS-Webmagazine, 1 april 2009.

Eefsting, J. A., Boersma, F., Van Tilburg, W., Van den Brink, W (1997). Bruikbaarheid van de Mini-mental state examination voor het vaststellen van dementie: onderzoek naar

criteriumvaliditeit in een Nederlandse plattelandspopulatie. Ned Tijdschr Geneeskd, 141, 2066-70.

Essink-Bot, M.L., Krabbe, P., Bonsel, G.J., & Aaronson, N.K. (1997). An empirical comparison of 4 generic health status measures: the Nottingham Health Profile, the MOS 36-item Short Form Health Survey, the COOP/WONCA Charts and the Euroqol instrument. Medical Care, 35, 522-537.

Evers, A.W.M., Kraaimaat, F., Lankveld, W., Jacobs, J.W.G., & Bijlsma, J.W.J. (1998). De Ziekte Cognitie-Lijst (ZCL). Gedragstherapie, 31, 205-220.

Evers, A.W.M., Kraaimaat, F., Lankveld, W. van, Jongen, P.J.H., Jacobs, J.W.G., & Bijlsma J.W.J.(2001). Beyond Unfavorable Thinking: The Illness Cognition Questionnaire for Chronic Disease. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 69, 1026-1036.

Faul, F., Erdfelder, E., Lang, A.-G., & Buchner, A. (2007). G*Power 3: A flexible statistical power analysis program for the social, behavioral, and biomedical sciences. Behavior Research Methods, 39, 175-191.

Feinstein, A. B., Forman, E. M., Masuda, A., Cohen, L. L., Herbert, J. D., Moorthy, L. M., Goldsmith, D. P. (2011). Pain Intensity, Psychological Inflexibility, and Acceptance of Pain

(18)

as Predictors of Functioning in Adolescents with Juvenile Idiopathic Arthritis: A Preliminary Investigation. J Clin Psychol Med Settings, 18, 291–298.

Field, A. (2005). Discovering statistics using SPSS (And sex, drugs and rock 'n' roll). London: SAGE Publications.

Folstein MF, Folstein SE, McHugh PR. ‘Mini-mental state’: A practical method for grading the cognitive state of patients for the clinician. J Psychiatr Res, 12, 189-98.

Hayes, S, Luoma, J., Bond, F., Masuda, A., & Lillis, J. (2006). Acceptance and Commitment Therapy: Model, processes, and outcomes. Behaviour Research and Therapy, 44(1), 1-25.

Hayes, S.C., Strosahl, K.D., & Wilson, K.G. (1999). Acceptance and commitment therapy: An experiential approach to behavior change. New York: Guilford Press.

Hilten, O. van, & Mares, A.M.H.M. (2007).Gezondheid en zorg in cijfers 2007. CBS: Voorburg/Heerlen.

Jenkinson, C., Wright, L., Coulter, A.(1994). Criterion Validity and Reliability of the SF-36 in a Population Sample. Quality of Life Research, 3, 1, 7-12.

Jackson J.L., & Passamonti, M. (2005).The outcomes among patients presenting in primary care with a physical symptoms at 5 years. Journal of General Internal Medicine, 20, 1032-1037.

Kok, R.., Verhey, F. (2002).Dutch translation of the Mini Mental State Examination (Folstein et al., 1975).

Mayou, R., Kirmayer, L.J., Simon, G., Kroenke, K., Sharpe, M. (2005). Somatoform disorders: time for a new approach in DSM-V. American Journal of Psychiatry, 162, 847–855.

McCracken, L. (2005). Acceptance of chronic pain: Contextual cognitive-behavioral therapy for chronic pain (Vol. 33). Seattle: IASP Press.

Muldoon, M.F., Barger, S.D., Flory, J.D., and Manuck, S.B. (1998). What are quality of life measurements measuring? British Medical Journal, 316, 542–545.

(19)

Penninx, B. W. J. H., van Tilburg, T., Boeke, A. J. P., Deeg, D. J. H., Kriegsman, D. M. W., & van Eijk, J. T. M. (1998). Effects of social support and personal coping resources on depressive symptoms: different for various chronic diseases? Health Psychology, 17, 551–558.

Ramirez-Maestre, C., Esteve, R., Lopez, A. E. (2008).Cognitive appraisal and coping in chronic pain patients. Eur J Pain, 12, 749-756.

Sanderman, R., Ormel, J. (1992). De Utrechtse coping lijst: validiteit en betrouwbaarheid. Gedrag en Gezondheid, 20, 32-37.

Sawickia, G. S., Sellersb, D. E., Robinson, W. M. (2011). Associations between illness perceptions and health-related quality of life in adults with cystic fibrosis. Journal of Psychosomatic Research 70, 161–167.

Schaufeli, W., Van Dierendonck, D. (1992). De betrouwbaarheid en validiteit van de Utrechtse Coping Lijst. Een longitudinaal onderzoek bij schoolverlaters [Reliability and validity of the Utrecht Coping List. A longitudinal study in high school alumni]. Gedrag en

Gezondheid, 20, 38-45.

Schreurs, P.J.G., G. van de Willige, B. Tellegen en J.F. Brosschot (1987).De Utrechtse Coping Lijst: UCL-handleiding.Swets & Zeitlinger, Lisse.

Tombaugh, T. N, McIntyre, N. J. (1992). The mini-mental state examination: a comprehensive review. J Am Geriatr Soc, 40, 922-35.

Ware, J. E., & Sherbourne, C. D. (1992).The MOS 36-item Short Form Health Survey (SF-36): I. Conceptual framework and item selection. Medical Care, 30, 473-483.

Wind AW, Schellevis FG, Van Staveren G, Scholten RP, Jonker C, Van Eijk JT. (1997).

Limitations of the Mini-Mental State Examination in diagnosing dementia in general practice. Int J Geriatr Psychiatry,12, 101-108.

(20)

Bijlagen

Meervoudige regressie analyses

Fysieke component (Pair wise)

Descriptive Statistics Mean Std. Deviation N Fysieke Componentscore 58,53 22,409 58 T_UCL_VERMIJDING 15,41 3,623 51 T_ZCL_ACCEPTATIE 15,06 5,658 48 Coefficientsa Model Unstandardized Coefficients Standardized Coefficients t Sig. Collinearity Statistics

B Std. Error Beta Tolerance VIF

1 (Constant) 39,083 19,291 2,026 ,049

T_UCL_VERMIJDING -,045 ,941 -,007 -,048 ,962 ,932 1,073

T_ZCL_ACCEPTATIE 1,337 ,603 ,338 2,219 ,032 ,932 1,073

a. Dependent Variable: Fysieke Componentscore

Mentale component (Pair wise)

Descriptive Statistics Mean Std. Deviation N Mentale Componentscore 66,19 16,311 58 T_UCL_VERMIJDING 15,41 3,623 51 T_ZCL_ACCEPTATIE 15,06 5,658 48 Coefficientsa Model Unstandardized Coefficients Standardized Coefficients t Sig. Collinearity Statistics

B Std. Error Beta Tolerance VIF

1 (Constant) 46,653 13,097 3,562 ,001

T_UCL_VERMIJDING -,072 ,639 -,016 -,113 ,910 ,932 1,073

T_ZCL_ACCEPTATIE 1,371 ,409 ,476 3,351 ,002 ,932 1,073

(21)

Onderscheid tussen verklaarde lichamelijke klachten onverklaarde

lichamelijk klachten

Fysieke component Model Summary Model R R Square Adjusted R Square Std. Error of the Estimate Change Statistics R Square Change F Change df1 df2 Sig. F Change 1 ,419a ,176 ,133 20,051 ,176 4,153 2 39 ,023 2 ,427b ,183 ,094 20,496 ,007 ,162 2 37 ,851

a. Predictors: (Constant), T_ZCL_ACCEPTATIE, T_UCL_VERMIJDING

b. Predictors: (Constant), T_ZCL_ACCEPTATIE, T_UCL_VERMIJDING, klacht_x_UCL, klacht_x_ZCL

Mentale component Model Summary Model R R Square Adjusted R Square Std. Error of the Estimate Change Statistics R Square Change F Change df1 df2 Sig. F Change 1 ,593a ,352 ,319 13,002 ,352 10,587 2 39 ,000 2 ,605b ,367 ,298 13,197 ,015 ,428 2 37 ,655

a. Predictors: (Constant), T_ZCL_ACCEPTATIE, T_UCL_VERMIJDING

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Kwaliteit Wat zijn relevante trends en feiten rond zorg en ondersteuning bij het formuleren van een visie op kwaliteit van leven van mensen..

Het ging over grappen, knuffelen en woordgebruik (hé ouwe jongen). Maar heel belangrijk is dat ze bij moeilijke beslissingen respectvol omgaan met de mening en inbreng van de

Door Zappeij (2015) is er een onderzoek gedaan naar effecten op kwaliteit van leven en depressie. In dit onderzoek werden er geen veranderingen gevonden. De beperkingen van

Als een keuze moet worden gemaakt tussen twee behandelin- gen, waarbij de verwachte uitkomsten op een aantal aspecten verschillen, volstaat een beschrijving van deze uitkomsten

„Ex- tremen zijn nooit goed, maar misschien zijn deze ondeugden in matige vorm wel een hefboom voor voldoende goede zorg?”, zegt Burggraeve.. Hij geeft een

Niet alleen mogelijk levensverlengende behandelingen moeten in het overleg tussen arts en patiënt een centraal aandachtspunt zijn, ook de kwaliteit van het leven hoort een

Een van de onderzoeksvragen voor deze pilot-studie luidde: Heeft de interventie met reminiscentiekoffers een positief effect op de kwaliteit van leven en een vermindering

5,90UDSSRUW SDJYDQ 0HWLQJPRUELGLWHLW