• No results found

(v)echtscheiding? : een studie naar het verschil tussen een echtscheiding en een vechtscheiding, binnen de groep gezinnen met echtscheidingsproblematiek

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "(v)echtscheiding? : een studie naar het verschil tussen een echtscheiding en een vechtscheiding, binnen de groep gezinnen met echtscheidingsproblematiek"

Copied!
28
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

(v)echtscheiding?

Een studie naar het verschil tussen een echtscheiding en een vechtscheiding, binnen de groep gezinnen met echtscheidingsproblematiek

Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek Emmy Jansen, 10497013

Pedagogische en Onderwijskundige Wetenschappen Universiteit van Amsterdam

Begeleider: dhr. C. Boonmann

Tweede beoordelaar: dhr. prof. dr. G.J.J.M. Stams

(2)

Inhoudsopgave 1. Abstract 3 2. Samenvatting 4 3. Inleiding 5 4. Methode Kwalitatief onderzoek 10 Kwantitatief onderzoek 12 5. Resultaten Kwalitatief onderzoek 14 Kwantitatief onderzoek 17 6. Discussie 19 7. Literatuurlijst 25 2 | ( v ) e c h t s c h e i d i n g ?

(3)

Abstract

The aim of this thesis is to investigate the difference between a regular divorce and a 'fight divorce'. In order to be able to give an answer to the proposed research question, research was conducted at Bureau Jeugdzorg Agglomeration Amsterdam. The study has a qualitative and a quantitative approach, as the data was collected using questionnaires and search files. Results show that opposed to a regular divorce, a fight divorce is characterized by; (1) open conflict between parents, where parents are unable to avoid conflict in front of their child(ren); (2) a lack of communication between parents; (3) parents who have problematic grief regarding their divorce; (4) many experienced problems for the youth care worker who is working with these families and (5) an immigrant father. Moreover, implications for theory and practice are presented based on the results of this study.

(4)

Samenvatting

‘Vechtscheiding’ is binnen jeugdzorg Nederland een veelgebruikte term. De onderzoeksvraag van het onderhavige onderzoek luidt: Wat is het verschil tussen een echtscheiding en een vechtscheiding? Er is gekeken naar kenmerken van het gezin en de ervaren moeilijkheden van gezinsmanagers. De vraag is binnen Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam (BJAA) op een kwalitatieve (interviews) en kwantitatieve wijze (dossieronderzoek) onderzocht. De conclusie is dat ten opzichte van een echtscheiding, een vechtscheiding wordt gekenmerkt door (1) openlijke strijd tussen ouders, waarbij zij niet in staat zijn het kind buiten het conflict te houden; (2) ouders die niet rechtstreeks communiceren; (3) ouders met problematische rouwverwerking van de scheiding, (4) grote handelingsverlegenheid bij de gezinsmanagers en (5) een allochtone vader. De aanbeveling luidt dat er een speciale aanpak dient te komen die aansluit op de noden van ouders die problemen ondervinden in de rouwverwerking.

(5)

Inleiding

Binnen Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam (BJAA) wordt gesproken van een toename in aanmeldingen van gezinnen in vechtscheiding. Er wordt opgemerkt dat er voor de gezinsmanagers moeilijkheden bestaan in het werken met deze gezinnen. Ze ondervinden moeilijkheden om buiten de strijd van ouders te blijven. Daarnaast zijn het klachtgevoelige zaken. Deze handelingsverlegenheid van de gezinsmanagers wordt ook beschreven in een rapport van de Kinderombudsman (2014). Gezinsmanagers vragen om handvatten voor het omgaan met moeilijkheden rondom vechtscheidingen. Binnen BJAA vormt dit reden tot nadenken over een gerichte aanpak voor vechtscheidingen. Vanuit deze gedachte is in februari 2014 de pilot complexe echtscheidingen opgericht. Binnen de pilot kwam men tot de

ontdekking dat het onderscheid tussen een vecht- en echtscheiding niet helder is. Vanuit deze constatering is het onderzoek opgezet.

In Nederland maken per jaar 70 duizend kinderen het scheiden van hun ouders mee (Van Lawick, 2012). Onder een scheiding wordt de beëindiging van een relatie tussen twee samenlevende partners verstaan. De relatie kan een huwelijk, geregistreerd partnerschap of samenwonen zijn (Nederlands Jeugdinstituut [NJI], 2014). Bij het merendeel van de

scheidingen zijn ouders in staat een regeling te treffen waarbij rekening wordt gehouden met de kwaliteit van leven van alle gezinsleden. Bij de overige scheidingen lukt het ouders niet zo een regeling te treffen en bij vijftien procent van alle scheidingen verloopt deze zelfs zeer problematisch (Van Lawick, 2012). De term echtscheiding staat voor de ontbinding van een huwelijk (NJI, 2014). Bij het merendeel van de zaken met scheidingsproblematiek is er sprake van een huwelijk dat ontbonden wordt. Om die reden wordt er binnen BJAA, alsook in dit onderzoek, gesproken van echtscheidingsproblematiek.

Sinds 1998 houden ouders automatisch samen het gezag over hun minderjarige kind(eren) (Burgerlijk wetboek, 2013). In de wet is vastgelegd dat kinderen en ouders recht op omgang met elkaar hebben, tenzij de rechter dit recht ontzegt op één van de in de wet genoemde uitzonderingsgronden. De uitzonderingsgronden betreffen een omstandigheid waarbij de omgang ernstig nadeel oplevert voor de ontwikkeling van het kind, de betreffende ouder ongeschikt of niet in staat is tot omgang, het kind van twaalf jaar of ouder zelf ernstig bezwaar heeft tegen de omgang of de omgang om andere redenen in strijd is met

zwaarwegende belangen van het kind. Sinds maart 2009 is wettelijk vastgelegd dat ouders van

(6)

minderjarigen een ouderschapsplan moeten indienen (Burgerlijk wetboek, 2013). In het ouderschapsplan leggen ouders samen afspraken vast over de verzorging, ontwikkeling en opvoeding van hun kind(eren) (Riemsdijk, 2011). Wanneer ouders niet in staat zijn

omgangsafspraken te maken, kunnen zij de rechter verzoeken een omgangsregeling vast te stellen. De rechter heeft daarbij de mogelijkheid ouders te verplichten tot mediation.

Mediation is een conflictbemiddeling met het doel de ouders zelf hun strijd te laten oplossen (Prein, 2004). Daarnaast heeft de rechter de mogelijkheid de Raad voor de

Kinderbescherming om advies te vragen over de omgangsregeling. Wanneer de Raad het vermoeden heeft dat er sprake is van een ontwikkelingsbedreiging van het kind, zal deze de rechter om een ondertoezichtstelling of zelfs een uithuisplaatsing verzoeken (Marinus, 2012). Bureau Jeugdzorg zal in deze gevallen worden ingeschakeld om de zogenoemde

omgangsondertoezichstelling of de uithuisplaatsing uit te voeren.

Uit een overzichtsstudie blijkt dat kinderen van gescheiden ouders op de volgende aspecten slechter scoren dan kinderen van wie de ouders nog bij elkaar zijn: schoolprestaties, psychologisch en emotioneel welbevinden, zelfbeeld en sociale relaties (Amato, 2001). Spruijt (2014) benoemt dat kinderen van gescheiden ouders een lager schoolniveau halen en daardoor op latere leeftijd minder inkomen hebben en vaker werkloos zijn. Ook kampen deze kinderen vaker met depressies, angsten en scheiden ze zelf ook vaker (Spruijt, 2014; Molen, Perreijn, & Van den Hout, 2007). Daarnaast is bekend dat kinderen van gescheiden ouders een verhoogde kans hebben om gedragsproblemen zoals antisociaal, agressief en delinquent gedrag te vertonen (Amato & Keith, 1991; Van Peer, 2007). Ook wordt het risico op alcohol- en cannabisgebruik verhoogd, aldus Van Peer (2007). De nadelige effecten kunnen

voortduren tot in de volwassenheid (Amato, 2001; Spruijt, Kormos, Burggraaf, & Steenweg, 2002). Andere onderzoeken laten echter zien dat de negatieve effecten bij veel

scheidingskinderen na verloop van tijd weer verdwijnen (Hughes, 2005; Hetherington, 2003). Het NJI (2014) merkt ook op dat een scheiding niet perse tot problemen hoeft te leiden.

De meest genoemde risicofactor voor negatieve effecten van een echtscheiding op het kind is conflicten tussen ouders. Ince (2013) vermeldt dat voornamelijk kinderen die

langdurig, frequente en openlijke conflicten tussen hun ouders hebben meegemaakt op langere termijn een verhoogd risico op bovengenoemde problemen hebben. Van Peer (2007) voegt hieraan toe dat het hierbij geen verschil maakt of de kinderen in een intact of een gebroken gezin opgroeien. Tot op zekere hoogte heeft een intact gezin voordelen, maar dit

(7)

voordeel verdwijnt wanneer er sprake is van een ernstig conflictueuze relatie tussen ouders (Jekielek, 1998). Kinderombudsman Dullaert (2014) benoemt ook dat niet de echtscheiding op zich, maar het ouderconflict een risicofactor vormt. Verder worden financiële

achteruitgang en het aantal bijkomende veranderingen als risicofactoren voor negatieve effecten van een scheiding op het kind genoemd (Amato & Keith, 1991). Hoe meer veranderingen in het leven van het kind, hoe meer negatieve effecten.

Het ontbreken van beschermende factoren wordt ook als risicofactor voor een negatief effect van een scheiding op het kind gezien (Spruijt, 2006). Beschermende kindfactoren hebben betrekking op het probleemoplossend vermogen en de sociale competentie van het kind (Van Peer, 2007). Uit een studie naar coping strategieën van O’Brien et al. (1995) blijkt dat er in mindere mate sprake is van angst, vijandigheid en een lagere zelfwaardering bij kinderen die vaardigheden ontwikkelen om zich los te kunnen koppelen van de

scheidingssituatie. Zij accepteren dat ze geen controle over de situatie hebben, wat stress-verminderend werkt. Furstenberg en Cherlin (1991) noemen twee belangrijke beschermende gezinsfactoren, betreffende een goed functionerende thuiswonende ouder en zo weinig mogelijk confrontatie met ouderconflicten. Een andere belangrijke beschermende factor is autoritatief ouderschap (Spruijt & Kormos, 2010). Daaronder wordt een warme, controlerende en grenzen stellende opvoeding verstaan. Een scheiding, vooral één die gepaard gaat met conflicten, verhoogt de kans op een vermindering in opvoedingskwaliteiten. Dit herstelt zich over het algemeen als er enige stabiliteit in het nieuwe gezinssysteem is gekomen; dit wordt gemiddeld na twee jaar bereikt (Van Peer, 2007). Daarnaast draagt goede samenwerking tussen ouders bij als beschermende factor (Molen, Perreijn & Hout, 2007). Onderzoek laat het belang zien van effectief co-ouderschap, of het op één lijn zitten van de opvoeders, op het functioneren van het gezin en het welbevinden van het kind na de scheiding (Pinedo & Vollinga, 2013). Idealiter werken ouders op een zakelijke manier samen om conflicten te voorkomen. Communicatie, coöperatie en het beperken van het ondermijnen van de andere ouder worden gezien als belangrijke beschermende factoren. De rol van de uitwonende ouder is belangrijk indien de strijd met de ex kan worden beheerst. De positie van deze ouder moet zoveel mogelijk worden ondersteund, aldus Pinedo (2013). Amato en Gilbreth (1999) benadrukken daarnaast het ontvangen van kinderalimentatie als beschermende factor. Dit werkt niet alleen beschermend vanuit materieel oogpunt, maar geeft kinderen ook het gevoel dat de uitwonende ouder hen de moeite vindt om in te investeren. Hoewel het bij wet verplicht is dat de uitwonende ouder kinderalimentatie betaalt, blijkt dat dit in ongeveer de helft van de

(8)

gevallen niet gebeurt. Daarnaast vormt goede en leeftijdsspecifieke communicatie tussen kind en ouders een beschermende factor (Spruijt, Kormos, Burggraaf, & Steenweg, 2002). Wat betreft omgevingsfactoren kan een steunend netwerk, waaronder familie, buren, leerkrachten en een eventuele stiefouder en de toegang tot therapeutische interventies beschermend werkend (Amato, 2001).

Er zijn verschillende omschrijvingen van een vechtscheiding bekend. Over het

algemeen wordt een vechtscheiding beschreven als een echtscheiding waarbij er sprake is van negatieve gevoelens tussen ex-partners en waarbij ex-partners elkaar schade toebrengen (Marinus, 2012). In extreme gevallen zijn deze partners bereid zelfbeschadiging of nadeel bij derden op de koop toe te nemen. Inspectie Jeugdzorg (2013) noemt dat er bij problematische echtscheidingen sprake is van een complex geheel van op elkaar inwerkende factoren. Het betreft factoren zoals de juridische strijd tussen ouders, de financiële gevolgen van een scheiding en het visieverschil dat tussen ouders kan bestaan over het belang van de kinderen. De term vechtscheiding wordt vooral gehanteerd als de kinderen grote nadelen van de

echtscheidingsstrijd ondervinden. Van Lawick (2012) noemt dat in Nederland per jaar ruim drieduizend kinderen slachtoffer worden van vechtscheidende ouders. Driesen (2011) spreekt van een vechtscheiding wanneer de gevoelens van kinderen door ouders worden misbruikt en gemanipuleerd en emotionele behoeften worden miskend. Van Lawick (2012) noemt

vechtscheidingen een vorm van psychisch geweld. Het wordt bestempeld als

kindermishandeling gezien het feit dat kinderen getuige zijn van geweld tussen ouders (Stuurgroep Kindermishandeling, 2007; Van Lawick, 2012). Spruijt (2014) meent dat er gesproken moet worden van een vechtscheiding als er veel conflicten tussen ouders zijn, waarmee het kind wordt geconfronteerd. De verschuiving van een echtscheiding naar een vechtscheiding verloopt volgens hem geleidelijk. Partners hebben onderling een sterke band opgebouwd en er is veel kracht nodig om deze band los te laten. Het niet kunnen loslaten van de sterke band kan een oorzaak zijn voor het ontstaan van een vechtscheiding. Ook heeft de mate waarin ouders met conflicten kunnen omgaan, invloed op de verschuiving van een echt- naar een vechtscheiding. De beschrijving van een vechtscheiding door Spruijt (2014) indiceert dat er een geleidelijke schaal bestaat die loopt van een echtscheiding naar vechtscheiding. Er wordt echter niet beschreven wanneer er niet langer van een echtscheiding, maar van een vechtscheiding gesproken dient te worden. Lommers (2013) beschrijft dat ouders in een vechtscheiding niet buiten hun eigen beleving kunnen treden en de situatie niet als geheel bekijken, waardoor zij niet in staat zijn om de problematische situatie in het belang van hun

(9)

kind te verbeteren. Ook benoemt zij dat er onvoldoende signalen voor een vechtscheiding bekend zijn waardoor de hulpverlening er in veel gevallen niet tijdig kan instappen.

Er bestaan verschillende visies over de term vechtscheiding, zoals hierboven

besproken. Het is tegenwoordig een veelgebruikte term en er bestaat behoefte om deze verder te concretiseren en nader in te vullen (Lips, 2014). Het is van belang dat er een eenduidige betekenis aan de term vechtscheiding ontleend wordt. Indien dezelfde terminologie

gehanteerd wordt, wordt kennis overdraagbaar. Dit kan een bijdrage leveren aan een

gestructureerde oplossing voor de vechtscheidingsproblematiek. Alvorens dit te kunnen doen is het van belang om te kaderen hoe een vechtscheiding zich verhoudt ten opzichte van een echtscheiding. Er is echter nooit onderzoek naar het onderscheid tussen een echt- en vechtscheiding gedaan. De onderzoeksvraag van deze studie luidt dan ook:

• Wat is het verschil tussen een echtscheiding en een vechtscheiding?

Op basis van literatuur is de verwachting dat bij vechtscheidingen in hogere mate sprake is van het risicofactor ouderlijkconflict, dan bij echtscheidingen (Ince, 2013; Inspectie Jeugdzorg, 2013; Marinus, 2012; Spruijt, 2014; Van Lawick, 2012; Van Peer, 2007). Ook wordt er verwacht dat er bij een vechtscheiding in mindere mate sprake is van de

beschermende factor goede samenwerking tussen ouders (Molen, Perreijn, & Hout, 2007; Pinedo & Vollinga, 2013). Daarnaast wordt er ten opzichte van ouders in echtscheiding, in hogere mate problematisch rouwverwerking van de scheiding van ouders in vechtscheiding verwacht (Spruijt, 2014). Verder is de verwachting dat er bij de vechtscheidingszaken in hogere mate sprake is van kindsignalen. Onder kindsignalen wordt opvallend en/of negatief gedrag van het kind verstaan, die in de literatuur naar voren komt als een mogelijk negatief effect van de scheiding op het kind (Amato, 2001; Spruijt, Kormos, Burggraaf, & Steenweg, 2002). Daarnaast wordt er op basis van de bevindingen binnen BJAA verwacht dat er een grotere handelingsverlegenheid bij de gezinsmanagers bestaat in het werken met gezinnen in een vechtscheiding dan met gezinnen in een echtscheiding.

Inzicht in het verschil tussen een echt- en vechtscheiding kan meer helderheid bieden over de signalen van een vechtscheiding. Uit onderzoek blijkt dat kennis over deze signalen ontbreekt (Lommers, 2013). Daarnaast is er binnen BJAA, alsmede nationaal gezien, veel aandacht voor preventie en de gevolgen van een vechtscheiding.

Vechtscheidingsproblematiek wordt als ernstig beschreven en wordt in enkele studies zelfs

(10)

een vorm van kindermishandeling genoemd (Stuurgroep Kindermishandeling, 2007; Van Lawick, 2012). Gezien deze ernst en de handelingsverlegenheid in het werk met

vechtscheidingsgezinnen binnen de jeugdzorg, is het van belang dat er een geschikte aanpak voor de vechtscheidingen ontwikkeld wordt. Een beschrijving van wat een vechtscheiding van een echtscheiding onderscheidt, kan handvatten bieden bij de ontwikkeling van zo een

aanpak.

Methode

Om antwoord te geven op de onderzoeksvraag is er een exploratief onderzoek uitgevoerd. Het verschil tussen echt- en vechtscheidingen is binnen BJAA op een kwalitatieve en

kwantitatieve wijze onderzocht. Hierbij zijn interviews afgenomen en er is dossieronderzoek uitgevoerd.

Kwalitatief onderzoek

Respondenten

De respondenten in het kwalitatieve deel van dit onderzoek waren tien

gezinsmanagers. Deze gezinsmanagers hadden in de periode februari tot april 2014 meerdere zaken met echtscheidingsproblematiek in hun caseload. De gemiddelde leeftijd van de respondenten was 35,1 jaar en varieerde van 28 tot 57 jaar. De groep was gemiddeld 9,1 jaar werkzaam als gezinsmanager, dit varieerde van 4 tot 32 jaar. De respondenten hadden in hun loopbaan als gezinsmanager bij BJAA gemiddeld 17,9 zaken met echtscheidingsproblematiek behandeld, dit liep uiteen van 12 tot 30 zaken. De respondentengroep bestond uit acht

vrouwen en twee mannen, deze verdeling is te verklaren vanuit het gegeven dat er aanzienlijk meer vrouwen bij BJAA werken. Twee deelnemers zijn seniorgezinsmanagers. Dit houdt in dat men naast de functie als gezinsmanager een adviserende rol inneemt ten aanzien van de andere gezinsmanagers in het team.

Procedure

In de periode van 15 maart tot 7 april 2014 zijn dertien gezinsmanagers benaderd om als respondent te fungeren in het huidige onderzoek. Deze respondenten zijn eerst via de mail benaderd. Omdat via deze wijze te weinig respons kwam (zes respondenten) zijn de overige zeven gezinsmanagers persoonlijk benaderd. Eén persoon was bij elke benadering afwezig op kantoor en twee personen gaven aan geen tijd vrij te kunnen maken voor het onderzoek. Met

(11)

de tien respondenten die bereikbaar waren en bereid waren tijd vrij te maken voor het

onderzoek is een afspraak van een uur ingepland. Deze afspraken vonden in de periode van 7 april tot 1 mei bij BJAA plaats. De gegevens werden verzamelend middels het afnemen van interviews. Een interview nam 40 tot 70 minuten in beslag.

Materiaal

Er werden gestructureerde, individuele diepte-interviews afgenomen. Het interview bestond uit vijf vragen: (1) Wat is een vechtscheiding? (2) Wat is het verschil tussen een echtscheiding en een vechtscheiding? (3) Pas je een andere aanpak toe bij een echtscheiding en een vechtscheiding? (4) Ondervind je moeilijkheden in het werken met de gezinnen met echtscheidingsproblematiek waarbij er geen sprake is van een vechtscheiding? Zo ja,

omschrijf deze moeilijkheden. (5) Ondervind je moeilijkheden in het werken met de gezinnen met echtscheidingsproblematiek waarbij er sprake is van een vechtscheiding? Zo ja, omschrijf deze moeilijkheden. Alle gesprekken werden opgenomen om het interview naderhand te kunnen analyseren.

Analyse

Het analyseren van de interviews gebeurde in zes stappen (Plochg & Juttman, 2007). In stap 1 werden de gegevens geordend en voor analyse klaargemaakt. Met behulp van de opnames werden de interviews per respondent, per vraag uitgewerkt. Het doel van stap 2 was een globaal overzicht van het onderzoeksmateriaal te krijgen. Hiertoe werden de tien

uitwerkingen naast elkaar gelegd en werd het onderzoeksmateriaal doorgelezen, om een algemene indruk te krijgen van de mate waarin de data informatief zijn in het licht van de onderzoeksvraag. Stap 3 vormde de start van de gedetailleerde analyse waarbij de tien uitwerkingen werden samengevoegd tot één uitwerking per vraag. Hierdoor ontstond een beschrijvende samenvatting van het interviewmateriaal. Stap 4 vormde de uitdieping van de gedetailleerde analyse waarbij werd geprobeerd betekenis te verlenen aan de data, door verschillende antwoorden met elkaar te vergelijken en met behulp van literatuur naar nieuwe verbanden te zoeken. Vanwege het hoge interpreterend gehalte was het belangrijk om

systematisch en niet in termen van een intuïtief proces over deze stap na te denken (Boeije, 2005). In stap 5 werd de data per thema, geldend voor alle respondenten (cross-case)

gerangschikt. Tijdens de laatste stap werd gestreefd naar een interpretatie van de analyse als geheel waarbij de resultaten werden afgezet tegen de onderzoeksvraag en de relevante literatuur.

(12)

Kwantitatief onderzoek

Steekproef

De steekproef van het kwantitatieve deel van dit onderzoek bestond uit 44 gezinnen waarbij sprake was van echtscheidingsproblematiek. Er is sprake van

echtscheidingsproblematiek als de ontwikkeling van het kind verstoord wordt door conflicten tussen ouders die hun relatie beëindigen dan wel hebben beëindigd. De steekproef werd ingedeeld in twee groepen waarbij in 13 gevallen werd gesproken van een echtscheiding en bij 31 gevallen werd gesproken van een vechtscheiding. Dat er meer vechtscheidingen dan echtscheidingen zijn aangedragen is te verklaren door het gegeven dat gezinnen met echtscheidingsproblematiek over het algemeen met het label vechtscheiding bij BJAA binnenkomen. Deze naam is hen door de rechtbank, de Raad voor de Kinderbescherming of door een andere vorm van hulpverlening toebedeeld. Nadat het gezin beter in kaart is

gebracht, is BJAA in sommige gevallen van mening dat er sprake is van een echtscheiding in plaats van een vechtscheiding. De onevenredige verdeling tussen het aantal echt- en

vechtscheidingen is een goede afspiegeling van de werkelijkheid bij BJAA.

Procedure

Gezinsmanagers met meerdere zaken met echtscheidingsproblematiek zijn in de periode februari tot april 2014 benaderd met de vraag gezinnen uit hun caseload aan te dragen. De managers zijn eerst per mail benaderd. Omdat op deze wijze niet voldoende gezinnen werden aangedragen (19) zijn de gezinsmanagers vervolgens persoonlijk benaderd. Ook zijn de teammanagers benaderd die aan de gezinsmanagers in hun team hebben gevraagd om zaken aan te dragen. Er zijn in totaal 32 gezinsmanagers benaderd van wie 25 (78%) één of meerdere zaken hebben aangedragen. Hierbij werd gevraagd aan te geven of een gezin zich, volgens de desbetreffende gezinsmanager, in een echt- of vechtscheiding bevond. Op basis van dit gegeven werd een gezin ingedeeld in de groep echtscheidingen of

vechtscheidingen.

Materiaal

De kenmerken van de gezinnen zijn middels dossieronderzoek in kaart gebracht. Hierbij werd er gekeken naar tien factoren (zie Tabel 1). Met uitzondering van culturele achtergrond en opleidingsniveau van ouders zijn de opgenomen factoren vanuit de literatuur bekend als risico of beschermende factor voor negatieve effecten van een scheiding op het

(13)

kind. Culturele achtergrond en opleidingsniveau zijn meegenomen omdat vanuit de pilot complexe echtscheidingen de vraag heerste of deze variabelen kenmerkend zijn voor

vechtscheidingen. Aan elke factor zijn twee of meerdere kenmerken gekoppeld (zie Tabel 1). Per kenmerk werd er gekeken of deze in het desbetreffende gezin af- of aanwezig of

onbekend is. Ook werd er gekeken of er sprake is van kindsignalen. Deze kindsignalen zouden een signaal kunnen zijn van een negatief effect van de scheiding op het kind (Amato, 2001; Spruijt, Kormos, Burggraaf, & Steenweg, 2002). Het was in dit onderzoek echter niet uit te sluiten of de oorzaak van het opvallend en/of negatief gedrag van het kind elders dan de scheiding lag.

Tabel 1

Overzicht van de risico- en beschermingsfactoren en de daaraan gekoppelde kenmerken en literatuur

Factoren Kenmerken Literatuur Ouderlijkconflict (psychisch,

fysiek, juridisch)

Risicofactor

1.a Aangifte(s) tegen vader van huiselijk geweld

Ince, 2013; Inspectie Jeugdzorg, 2013; Marinus, 2012; Spruijt, 2014; van Lawick, 2012; van Peer, 2007; Jekielek, 1998

1.b Aangifte(s) tegen moeder van huiselijk geweld

1.c Juridische strijd; meer dan 2 rechtszaken

Financiële problematiek

Risicofactor

2.a Schulden van vader Inspectie Jeugdzorg, 2013; Amato & Keith, 1991

2.b Schulden van moeder Problematisch rouwverwerking

van de scheiding

Risicofactor

3.a Het door de vader niet kunnen loslaten van de sterke band met moeder

Spruijt, 2014 3.b Het door de moeder niet kunnen

loslaten van de sterke band met vader Niet goed functionerende

verzorgende ouder

Risicofactor

4.a LVB vader Furstenberg en Cherlin, 1991 4.b LVB moeder 4.c Gediagnosticeerde psychiatrische problematiek vader 4.d Gediagnosticeerde psychiatrische problematiek moeder Moeilijk temperament, verminderd probleemoplossend vermogen en sociale competentie van het kind

Risicofactor

5.a LVB kind(eren) Amato & Keith, 1991; van Peer, 2007 5.b Gediagnosticeerde psychiatrische

problematiek kind(eren)

(14)

Analyse

De steekproef bestond uit twee subgroepen, betreffende echtscheidingen en vechtscheidingen. Er is gekeken naar de mogelijke samenhang tussen de staat van

echtscheiding (echt- of vechtscheiding) en de kenmerken (zie Tabel 1). Doormiddel van de Chi-kwadraat werd er onderzocht of er significante verschillen waren tussen de twee groepen, in aanwezigheid van de kenmerken.

Resultaten

Kwantitatief onderzoek

Omschrijving echtscheidingen

Respondenten omschreven een echtscheiding als een scheiding waarbij sprake is van heftige emoties en ruzie tussen ouders. Hierbij zijn ouders wel in staat te communiceren over belangrijke zaken, zoals financiën en de kinderen. Deze communicatie komt eventueel met moeite of met hulp tot stand, maar ouders kunnen zich in onderlinge gesprekken beperken tot het kind en zijn in staat te handelen in zijn of haar belang.

Goede samenwerking tussen ouders

Beschermende factor

6.a Vastgestelde omgangsafspraken Molen, Perreijn & Hout, 2007; Pinedo & Vollinga, 2013

6.b Uitgevoerde omgangsafspraken 6.c Rechtstreekse communicatie tussen ouders

Steunend netwerk

Beschermende factor

7.a Steunend netwerk vader Amato, 2001 7.b Steunend netwerk moeder

7.c Steunend netwerk kind(eren) Nieuwe partner

Kan risico of beschermende factor vormen

8.a Nieuwe partner vader Amato, 2001 8.b Nieuwe partner moeder

Culturele achtergrond ouders 9.a Nederlandse culturele achtergrond vader

Geen onderzoek in dit kader over bekend

9.b Nederlandse culturele achtergrond moeder

Opleidingsniveau ouders 10.a Hoogopgeleide (Universitair/HBO) vader

10.b Hoogopgeleide moeder

(15)

Omschrijving vechtscheidingen

Respondenten omschreven een vechtscheiding als een scheiding waarbij het ouders niet lukt het belang van het kind boven hun onderlinge strijd te plaatsen. Er worden twee werelden door ouders gecreëerd, waarbij de ene ouder zich negatief uitlaat over de ander. Het kind zit klem tussen de twee werelden en wordt in sommige gevallen zelfs ingezet in de strijd. Het kind heeft het gevoel zeer veel rekening met (één van) de ouders te moeten houden en tussen hen te moeten kiezen. Kinderen van ouders in vechtscheiding verkeren dan ook in een ernstig loyaliteitsconflict. De kinderen zijn in zo een sterke mate bezig met de scheiding dat hun ontwikkeling gevaar loopt. Daarnaast is er sprake van onverwerkte rouw van ouders, wat inhoudt dat zij niet los kunnen komen van elkaar. Omdat hierdoor de focus op de eigen gevoelens van de ouders ligt in plaats van op (de gevoelens van) het kind, kunnen ouders niet bewust werken aan doelen die in het belang van het kind zijn. Ze zijn niet in staat de kinderen te beschermen en begeleiden in het scheidingsproces. Hierbij hebben ze geen inzicht in het feit dat hun gedrag belastend is voor het kind, maar zien dit vaak wel van in bij hun ex-partner. Ouders kunnen niet met elkaar communiceren en begrijpen elkaar niet, waardoor op alle vlakken strijd wordt gevoerd. De strijd vormt de boventoon, maar waarover precies strijd gevoerd wordt verschilt per gezin. Zeven respondenten gaven aan dat er alleen van een vechtscheiding gesproken dient te worden als kinderen worden belast met de ouderconflicten.

Verschil tussen echt- en vechtscheidingszaken

Bij zowel echt- als vechtscheidingen wordt ouderconflict gezien. Het verschil tussen de twee zit in het gegeven dat ouders hun kind buiten de onderlinge strijd kunnen houden en het belang van het kind boven deze strijd kunnen plaatsen. Bij een vechtscheiding ligt de focus op het eigen verdriet van de ouders en zijn ouders bezig om aan te tonen dat de ex-partner niet deugt. Bij een echtscheiding zijn ouders in staat over belangrijke zaken te communiceren. Bij een echtscheiding hebben ouders geaccepteerd dat ze uit elkaar zijn en zijn ze in staat elkaar los te laten, bij een vechtscheiding is dit niet het geval waardoor ouders constant met elkaar bezig zijn.

Handelingsverlegenheid in het werk met gezinnen in een echtscheiding

Acht gezinsmanagers geven aan geen specifieke moeilijkheden te ondervinden bij de echtscheidingszaken. Een gezinsmanager geeft aan dat het aanschouwen van het verdriet van de kinderen altijd moeilijk is geweest. Het praten met collega’s helpt om hiermee om te gaan. De moeilijkheid die door de overige respondent wordt ervaren heeft betrekking op het

(16)

gegeven dat ouders het lastig vinden zich kwetsbaar op te stellen ten opzichte van elkaar omdat het vertrouwen ontbreekt.

Handelingsverlegenheid in het werk met gezinnen in een vechtscheiding

Bij de vechtscheidingszaken ondervinden alle bevraagde gezinsmanagers in meer of mindere mate moeilijkheden. Het tot laten stand komen van een focusverschuiving van de scheiding en de eigen boosheid en verdriet van ouders naar het kind, wordt door de

gezinsmanagers als meest lastig ervaren. Het gedrag van ouders moet vertaald worden naar wat dit betekent voor de kinderen. Hierbij is het zeer belangrijk dat de beschuldigen van ouders over en weer stoppen. Dit is lastig omdat de boosheid jegens de ex-partner erg diep zit. Daarnaast worden nog enkele lastigheden van het werken met gezinnen in vechtscheiding genoemd, waaronder de bewaking van je rol als gezinsmanager. Ouders verwachten dat je een waardeoordeel geeft; wie doet het goed en wie niet. Het is belangrijk dat je hier niet in

meegaat en buiten de strijd van de ouders blijft. Maar ouders kunnen zeer standvastig en overtuigend zijn. Ook is het lastig empathie te tonen en mee te leven zonder meegezogen te worden in de strijd. Verhalen klinken vaak zeer aannemelijk maar het is van belang om neutraal te blijven, wat moeilijk kan zijn. Verder start de hulpverlening bij BJAA vaak te laat omdat kinderen in de meeste gevallen niet direct signalen van het negatieve effect van de scheiding vertonen. Het onbegrip over uitspraken en acties van ouders vormt ook een moeilijkheid omdat ouders vaak irrationeel zijn, aldus de gezinsmanagers. Je moet als gezinsmanager blijven aftasten en het belang van de focus op het kind blijven herhalen,

waardoor er meer tijd in deze zaken zitten dan bij echtscheidingszaken. Daarnaast

bemoeilijken juridische procedures het hulpverleningstraject. Deze procedures houden het feit dat ouders in het verleden en in de ruzies blijven hangen, in stand. Hierdoor zijn ze niet in staat naar het belang van hun kind, in de situatie van de echtscheiding te kijken. Het overdragen van een gezin aan ketenpartners (andere vormen van hulpverlening) vormt ook een moeilijkheid. Ten eerste omdat wantrouwen ten opzichte van hulpverleningsinstanties een grotere rol speelt dan bij andere problematiek, waardoor overdragen een grote drempel vormt. Ten tweede omdat ketenpartners in veel gevallen niet kunnen omgaan met het manipulatieve gedrag van ouders en niet voldoende flexibel zijn. De hulpverlening die door BJAA wordt ingeschakeld is dus niet in staat op een goede wijze met deze doelgroep om te gaan. Hierdoor moet je als gezinsmanagers bij veel afspraken aanwezig zijn, wat het zeer intensief maakt. Er bestaat dus een hoop onzekerheid in het werken met gezinnen in vechtscheiding. Er is vraag naar tips en handvatten van de gezinsmanagers over het werk met gezinnen in vechtscheiding.

(17)

Hierbij wordt door vijf respondenten aangegeven dat ze als gezinsmanager ouders willen kunnen verplichten met elkaar in gesprek te gaan. Het komt veelvuldig voor dat ouders weigeren met elkaar om te tafel te gaan. Ook is bij vier respondenten vraag naar theoretische kennis, bijvoorbeeld over welke fasen een gezin in scheiding doormaakt en wanneer ouders en kinderen klaar zijn voor de volgende stap in de hulpverlening. Verder is er bij zeven respondenten vraag naar praktische kennis hoe om te gaan met een gezin in vechtscheiding. Tot slot noemen drie respondenten dat ze ervan overtuigd zijn dat niet elke gezinsmanager vechtscheidingszaken goed aankan en dat hier deels de oorzaak ligt van de geluiden rondom de handelingsverlegenheid. Voortbordurend op deze gedachte zullen meer gezinnen in een vechtscheiding geholpen kunnen worden als de juiste hulpverleners worden ingezet, aldus de drie respondenten.

Kwantitatief onderzoek

Samenhang tussen de variabelen

Door middel van de Chi-kwadraat toets werd gekeken of er samenhang bestaat tussen de staat van echtscheiding (echt- of vechtscheiding) en de kenmerken van het gezin. Deze kenmerken waren gekoppeld aan risico- en beschermingsfactoren voor een negatief effect van de scheiding op het kind. In Tabel 2 is te zien dat er een significant verschil gevonden werd tussen de echt- en vechtscheidingen wat betreft de aanwezigheid van de volgende kenmerken: rechtstreekse communicatie tussen ouders (χ2 = 15.07, p = .000), het door de moeder niet kunnen loslaten van de sterke band met vader (χ2 = 8.76, p = .003), juridische strijd (χ2 = 8.09, p = .004), het door de vader niet kunnen loslaten van de sterke band met moeder (χ2 = 7.16, p = .007), aangifte(s) tegen vader van huiselijk geweld (χ2 = 5.05, p = .025) en een vader met een Nederlandse culturele achtergrond (χ2 = 4.45, p = .035). Bij vechtscheidingen waren ouders in 17.2 keer minder gevallen (OR = 0.06, 95% BHI = .01 – .29) in staat tot onderlinge rechtstreekse communicatie, dan bij echtscheidingen. Bij een vechtscheiding was moeder in 16 keer zo veel gevallen (OR = 16.00, 95% BHI = 1.80 – 142.44) en vader in 12.7 keer zo veel gevallen (OR = 12.69, 95% BHI = 1.44 – 112.02) niet in staat de band met de ex-partner los te laten. In 7.8 keer zoveel gevallen (OR = 7.78, 95% BHI = 1.72 – 35.14) was er bij een vechtscheiding sprake van een juridische strijd tussen ouders. In een vechtscheiding was in 4.6 maal zo veel gevallen (OR = 4.60, 95% BHI = 1.16 – 18.23) sprake van aangifte(s) tegen vader, dan in een echtscheiding. Daarnaast was bij een vechtscheiding in 7.9 keer

(18)

minder gevallen sprake van een vader met een Nederlandse culturele achtergrond (OR = 0.13, 95% BHI = .01 - 1.10 ).

Tabel 2

Samenhang tussen de staat van echtscheiding en de kenmerken

Variabele Staat van echtscheiding

Echtscheiding Vechtscheiding

% (N) % (N) χ2 OR 95% BI Aangifte(s) tegen vader van huiselijk geweld 38.5 (4) 74.2 (12) 5.05* 4.60* 1.16 –

18.23 Aangifte(s) tegen moeder van huiselijk

geweld

30.8 (4) 38.7 (12) .25 1.42 .36 – 5.66 Juridische strijd 23.1 (3) 70.0 (21) 8.09* 7.78* 1.72 -

35.14 Schulden van vader 16.7 (2) 31.0 (9) .89 2.25 .41 – 12.44 Schulden van moeder 23.1 (3) 48.3 (14) .24 3.11 .70 – 13.70 Het door de vader niet kunnen loslaten van de

sterke band met moeder

8.3 (1) 53.6 (15) 7.16* 12.69* 1.44 -112.02 Het door de moeder niet kunnen loslaten van

de sterke band met vader

8.3 (1) 59.3 (16) 8.76* 16.00* 1.80 - 142.44 LVB vader 0.0 (0) 0.0 (0) - - - LVB moeder 0.0 (0) 3.3 (1) .44 .69 .56 - .84 Gediagnosticeerde psychiatrische problematiek vader 7.7 (1) 6.5 (2) .02 .83 .07 – 10.01 Gediagnosticeerde psychiatrische problematiek moeder 15.4 (2) 25.8 (8) .57 1.91 0.35 – 10.56 LVB kind(eren) 7.7 (1) 0.0 (0) 2.29 .29 .18 - .47 Gediagnosticeerde psychiatrische problematiek kind(eren) 23.1 (3) 30.8 (4) .71 .49 .09 – 2.61 Vastgestelde omgangsafspraken 76.9 (10) 58.1 (18) 1.41 .42 .10 – 1.81 Uitgevoerde omgangsafspraken 53.8 (7) 45.0 (9) .25 .70 .17 – 2.85 Rechtstreekse communicatie tussen ouders 76.9 (10) 16.1 (5) 15.07* .06* .01-.29

(19)

Steunend netwerk vader 90.9 (10) 96.2 (25) .42 2.50 .14 – 43.97 Steunend netwerk moeder 90.9 (10) 86.2 (25) .16 .63 .06 – 6.30 Steunend netwerk kind(eren) 100.0 (12) 93.1 (27) .87 1.44 1.17 – 1.78 Nieuwe partner vader 33.3 (4) 25.0 (6) .28 .67 .15 – 3.03 Nieuwe partner moeder 66.7 (8) 93.1 (10) 2.62 .31 .07 – 1.32 Nederlandse culturele achtergrond vader 91.7 (11) 58.1 (18) 4.45* .13* .01 - 1.10 Nederlandse culturele achtergrond moeder 91.7 (11) 61.3 (19) 3.79 .14 .02 – 1.26 Hoogopgeleide vader 10.0 (1) 26.7 (8) 1.20 3.27 .36 – 30.10 Hoogopgeleide moeder 0.0 (0) 19.2 (5) 2.23 .67 .53 - .86 Kindsignalen 100.0 (13) 77.4 (24) 3.49 1.54 1.21 – 1.96

Noot: *p < 0.05; χ2 = Chi Kwadraat; OR= odds ratio; BI = betrouwbaarheidsinterval Discussie

Uit deze studie blijkt dat ten opzichte van een echtscheiding, een vechtscheiding wordt gekenmerkt door (1) openlijke strijd tussen ouders, waarbij ouders niet in staat zijn hun kinderen buiten het conflict te houden; (2) ouders die niet rechtstreeks met elkaar

communiceren; (3) ouders die de sterke band met elkaar als (ex)partners niet kunnen loslaten, (4) grote handelingsverlegenheid bij de gezinsmanagers en (5) een vader met een allochtone achtergrond. Dit resultaat is gebaseerd op een kleine steekproef wat duidelijk naar voren komt in de uiteenlopende 95 procent betrouwbaarheidsintervallen. De conclusies dienen dan ook met voorzichtigheid geïnterpreteerd te worden.

De verwachting was dat er in hogere mate ouderconflict werd gezien bij een vechtscheiding dan bij een echtscheiding. Het blijkt dat er niet zozeer meer ouderconflict wordt gezien, maar dat er in hogere mate sprake is van conflicten waar de kinderen mee geconfronteerd worden en conflicten die meer openlijk van aard zijn. Uit de kwalitatieve analyses blijkt dat er tussen en echt- en vechtscheiding onderscheid bestaat in de mate waarin

(20)

ouders in staat zijn hun kinderen buiten het conflict te houden. Ouders in een vechtscheiding zijn niet in staat het kind boven hun onderlinge strijd te plaatsen. De bevinding wordt

ondersteund door een artikel van Stuurgroep Kindermishandeling (2007). Hier wordt een onderscheid gemaakt tussen conflictueuze echtscheidingen en vechtscheidingen. Bij beide type scheidingen is sprake van conflict tussen ouders. Bij een vechtscheiding zijn de ouders daarbij niet in staat hun kinderen buiten het gevecht te houden, aldus Stuurgroep

Kindermishandeling (2007). Uit de kwantitatieve analyses van onderhavig studie blijkt dat er bij een vechtscheiding significant vaker sprake is van openlijke ouderconflicten, betreffende aangifte(s) tegen vader en juridische strijd. De algemene omschrijving van een vechtscheiding (Marinus, 2012) ondersteunt de bevinding van huiselijk geweld. In zowel het kwantitatieve als het kwalitatieve deel van het onderhavige onderzoek komt naar voren dat juridische strijd kenmerkend is voor een vechtscheiding. Deze bevinding wordt ondersteund door

verschillende bekende omschrijvingen van een vechtscheiding (Dullaert, 2014; Inspectie Jeugdzorg, 2013; Lips, 2014). De bevinding dat er in beide groepen in vergelijkbare mate ouderconflict wordt gezien, is mogelijk te verklaren vanuit het gegeven dat het om gezinnen gaat die aangemeld zijn bij bureau jeugdzorgen wegens echtscheidingsproblematiek. Dat er bij vechtscheidingen meer openlijke conflicten worden gezien, is mogelijk te verklaren vanuit de bevinding dat oudercommunicatie in mindere mate voorkomt bij een vechtscheiding. Wat mogelijk tot een andere manier van strijd voeren en tot een escalatie van de strijd zal leiden.

Er werd verwacht ten opzichte van een echtscheiding, er bij een vechtscheiding in mindere mate goede samenwerking tussen ouders werd gezien. Deze verwachting wordt deels bevestigd. Uit het kwantitatieve deel van dit onderzoek blijkt dat oudercommunicatie

significant minder voorkomt bij vechtscheidingen. Uit de interviews blijkt ook dat ouders in vechtscheiding, in tegenstelling tot ouders in echtscheiding, niet in staat zijn over belangrijke zaken te communiceren. Deze bevinding wordt ondersteund door verschillende onderzoeken (Inspectie Jeugdzorg, 2013; Stuurgoep Kindermishandeling, 2007). Er is geen verschil tussen echt- en vechtscheidingen gevonden in aanwezigheid van omgangsregeling. Er is wel

onderscheid gevonden tussen ouders in echt- en vechtscheiding in het omgaan met de omgangsregeling, zo blijkt uit het dossieronderzoek. Indien er een regeling was vastgesteld, was één van de ouders vaak nog niet tevreden bij de vechtscheidingszaken, wat regelmatig leidde tot juridische procedures. Bij de echtscheidingszaken werd de regeling in sommige gevallen niet nageleefd omdat er in onderling overleg tot andere afspraken was gekomen. Het gegeven dat ouders niet in staat zijn met elkaar te communiceren is mogelijk te verklaren

(21)

vanuit de bevinding dat ouders in vechtscheiding problemen in de rouwverwerking van de scheiding ondervinden.

Het vermoeden dat bij een vechtscheiding meer problematisch rouwverwerking van de scheiding van ouders werd gezien dan bij een echtscheiding, wordt door dit onderzoek

bevestigd. Bij een vechtscheiding was in significant meer gevallen sprake van een ouder die niet in staat was de sterke band met de ex-partner los te laten. In de interviews kwam de problematische rouwverwerking als verklaring naar voren voor het gegeven dat ouders niet in staat zijn te communiceren en hun kind buiten de strijd te houden. De bevinding van deze studie wordt ondersteund door verschillende onderzoeken. Spruijt (2014) noemt het gegeven dat ouders elkaar niet los kunnen laten een oorzaak van het ontstaan van een vechtscheiding. Ouders in vechtscheiding zijn niet in staat de problematische situatie in het belang van hun kind te verbeteren, omdat zij niet buiten hun eigen beleving kunnen treden en de situatie niet als geheel bekijken (Lommers, 2013). De ouders zijn niet in staat een onderscheid te maken tussen hun positie als ex-partners en hun positie als ouders, waardoor zij niet in staat zijn zorgzame ouders te zijn (Stuurgroep Kindermishandeling, 2007; Lips, 2014). Volgens psychiater Kübbler-Ross (2006) kan er zonder rouw geen nieuw leven worden opgebouwd. De scheiding zal als een gegeven geaccepteerd moeten worden en zal een plaats moeten krijgen. Uit het huidige onderzoek blijkt dat bij een vechtscheiding de ex-partner als

boosdoener wordt bestempeld. Dit kan erop duiden dat ouders in vechtscheiding in de tweede fase van de rouwverwerking blijven steken, fase ‘boosheid’. Alleen als de boosheid opzij wordt gezet, kan er verder worden gegaan met de verwerking van de scheiding, aldus

Kübbler-Ross (2006). Daarnaast begrijpen ex-partners elkaar niet, dit kan mogelijk verklaard worden doordat ze zich in verschillende fasen van het verwerkingsproces bevinden (Kübbler-Ross, 2006). Uit deze bevindingen blijkt dat alvorens ouders in staat zijn elkaar te begrijpen en met elkaar (over het kind) te communiceren er aandacht dient te zijn voor de

rouwverwerking van de scheiding.

De verwachting dat er bij vechtscheidingen in hogere mate sprake was van

kindsignalen die samenhangen met de negatieve effecten van een scheiding wordt door dit onderzoek niet bevestigd. Bij het merendeel van de gezinnen met echtscheidingsproblematiek is sprake van kindsignalen. Hierin wordt geen onderscheid tussen de echt- en

vechtscheidingen gevonden. Het resultaat kan verklaard worden doordat er in huidig

onderzoek werd gekeken naar gezinnen bij wie de kans op aanwezigheid van één of meerdere

(22)

kindsignalen groot was. Er zijn veel en uiteenlopende negatieve effecten van een scheiding op een kind bekend, waar verschillende kindsignalen aan gekoppeld zijn. In dit onderzoek was de aanwezigheid van slechts één signaal die samenhangt met de negatieve effecten van een scheiding, voldoende om de aanwezigheid van kindsignalen af te vinken. Het feit dat er naar vele en uiteenlopende signalen is gekeken vergroot de kans dat er bij een gezin met

echtscheidingsproblematiek sprake is van zo een kindsignaal. Mogelijk bestaat er wel een verschil tussen echt- en vechtscheidingen in de ernst, het type en de precieze oorzaak van het negatief effect op het kind. Waar bij een vechtscheiding dit effect mogelijk samenhangt met het gegeven dat kinderen niet worden begeleid in het scheidingsproces, dat er geen oog is voor hun emotionele behoeften en zij zelfs worden ingezet in de ouderlijke strijd. Uit de kwalitatieve analyse van deze studie blijkt dat er van een vechtscheiding wordt gesproken wanneer er geen rekening wordt gehouden met de kinderen omwille van het gevecht tussen de ouders. Het kind komt op emotioneel vlak alleen te staan en kan zelfs actief betrokken worden bij de strijd. Stuurgroep Kindermishandeling (2007) noemt dat de voortdurende strijd, de sfeer van wantrouwen en het loyaliteitsconflict bij kinderen een bedreiging vormen voor de

ontwikkeling van het kind. Uit het kwalitatief onderzoek van de onderhavige studie blijkt ook dat het kind van ouders in vechtscheiding zich in een ernstige loyaliteitsconflict bevindt. Dit houdt in dat als het kind zijn loyaliteit naar de ene ouder uit, hij tegelijkertijd het gevoel heeft de andere ouder tekort te doen (Michielsen, Mulligen, & Hermkens, 1998). De kinderen zijn in zo een sterke mate bezig met de scheiding dat hun ontwikkeling bedreigd wordt, zo blijkt uit deze studie. Hoefnagels (1993) beschrijft dat kinderen niet aan hun eigen

ontwikkelingstaken toe komen omdat ze erop gericht zijn hun ouders te (her)verbinden. Omdat bij een vechtscheiding geen nieuwe veilige situatie wordt gecreëerd krijgen de kinderen niet de gelegenheid om te herstellen van de veranderingen (Greuts, Chénevert, & Anthonijsz, 2009).

De stelling dat er sprake is van een grotere handelingsverlegenheid van de gezinsmanagers in het werken met gezinnen in vechtscheiding wordt bevestigd. Alle gezinsmanagers geven aan in bepaalde mate moeilijkheden te ondervinden in het werk met vechtscheidingsgezinnen. Een veelvoorkomende moeilijkheid is dat de focus op de scheiding moet worden omgebogen naar de focus op het kind, waarbij ouders inzicht moeten krijgen in hun aandeel in de situatie. Het feit dat de focus op de eigen boosheid en verdriet van ouders ligt, is mogelijk te verklaren door de problematische rouwverwerking van de scheiding van

(23)

ouders. Slecht twee respondenten geven aan in geringe mate moeilijkheden te ondervinden bij de echtscheidingszaken.

Verder blijken vaders in vechtscheiding vaker een allochtone achtergrond te hebben, dan vaders in echtscheiding. Echtscheidingsgezinnen die in het onderzoek zijn meegenomen komen uit regio’s waar in hoge mate autochtone gezinnen woonachtig zijn. Het gevonden resultaat is mogelijk hierdoor te verklaren.

Beperkingen

Een belangrijke kanttekening is dat de steekproef, met name de gezinnen in echtscheiding, zeer klein was. Dit komt duidelijk naar voren in de resultaten, waar de 95 procent betrouwbaarheidsintervallen zeer uiteenlopend zijn. Gezien de beperkte tijd was het niet mogelijk een grotere steekproef te trekken. Conclusies dienen hierdoor met

voorzichtigheid geformuleerd en geïnterpreteerd te worden. In vervolgonderzoek is het raadzaam een grotere steekproef te trekken. Een andere kanttekening is dat de steekproef niet noodzakelijk representatief is voor de Nederlandse gezinnen bij bureau jeugdzorg, aangezien het onderzoek is uitgevoerd binnen BJAA. In vervolgonderzoek is het raadzaam gezinnen uit verschillende regio’s in Nederland mee te nemen in de steekproef. Een volgend aspect van kritiek is dat het bij zowel het kwalitatieve als het kwantitatieve deel van dit onderzoek het onderscheid tussen een echt- en vechtscheiding wordt gemaakt op basis van de mening van gezinsmanagers (en hun teams). In toekomstig onderzoek zal het onderscheid gemaakt

moeten worden op basis van de visie van meerdere partijen, zoals de rechtbank, de Raad voor de Kinderbescherming en andere hulpverleningsinstanties. Dit zal de kans op een mogelijke vertekening van het onderscheid tussen een echt- en vechtscheiding verkleinen. Hierbij is het ook interessant het mogelijke verschil in visies verder uit te diepen; wat maakt dat voor de ene partij een bepaalde zaak een vechtscheiding is en voor de andere niet. Verder was in dit onderzoek niet uit te sluiten of de oorzaak van het opvallend en/of negatief gedrag van het kind elders dan de scheiding lag. Ook werd slechts gekeken naar de aanwezigheid van kindsignalen en werd de hoeveelheid en de mate van ernst van de signalen buiten beschouwing gelaten. Bovenstaande kanttekeningen nemen niet weg dat er een kader is geschetst van hoe een vechtscheiding zich verhoudt ten opzichte van een echtscheiding. Hierbij is de samenhang tussen een vechtscheiding en de aanwezigheid van verschillende kenmerken van het gezin aangetoond. Dit exploratief onderzoek biedt handvatten voor

(24)

toekomstig onderzoek en voor de ontwikkeling van een geschikte aanpak voor de vechtscheidingsproblematiek.

Praktische implicaties

Uit deze studie is gebleken dat ouders in vechtscheiding openlijk strijd voeren en niet in staat zijn elkaar los te laten en met elkaar te communiceren. Kinderombudsman Dullaert (2014) pleit in zijn adviesrapport voor verplichte mediation, verplichte scheidingseducatie aan ouders, een regierol voor de rechter en het sneller inschakelen van een bijzondere curator die het belang van het kind behartigt. In dit rapport wordt er aandacht geschonken aan de

oudercommunicatie en de juridische strijd. Er is echter geen aandacht voor de problematische rouwverwerking van ouders. De aanbeveling vanuit deze studie luidt dat er een speciale aanpak dient te komen die aansluit op de noden van ouders die problemen ondervinden in de rouwverwerking van de scheiding.

Het advies voor BJAA luidt dat er bij de gezinsmanagers meer aandacht moet komen voor de ouders in vechtscheiding. Indien de oorzaak van het verdriet en boosheid jegens de ex-partner niet erkend en aangepakt wordt, zal het onbegrip tussen ouders blijven bestaan en zal een goede samenwerking tussen ouders waarschijnlijk uitblijven (Kübbler-Ross, 2006). Het moet in de praktijk blijken of het voor gezinsmanagers haalbaar is ouders te begeleiden in de problematische rouwverwerking. Mogelijk zal blijken dat BJAA ouders hiervoor moet doorverwijzen naar gespecialiseerde hulp. Hierbij valt mogelijk te denken aan cognitieve gedragstherapie (Boelen, De Keijser, & Van den Hout, 2007). Er is echter weinig onderzoek naar de effectiviteit van rouwinterventies bekend (Foolen & Van Rooijen, 2013). Daarnaast zijn rouwinterventies gericht op het verlies dat iemand ervaart indien hij een naaste heeft verloren. Bij het overlijden zal de ander nooit terugkomen, terwijl bij een scheiding die hoop nog wel kan bestaan. Ook is het bij een scheiding een bewuste keuze van iemand geweest om de ander te verlaten. Deze gegevens kunnen het rouwproces bemoeilijken (Kübbler-Ross, 2006). Er dient hier rekening mee gehouden te worden in de aanpak voor ouders met problematische rouwverwerking van de scheiding.

(25)

Literatuurlijst

Amato, P. (2001). Children of divorce in the 1990s: An update of the Amato and Keith meta- analysis. Journal of Family Psychology, 15(3), 355-370.

Amato, P. R. & Gilbreth, J. G. (1999). Non-resident Fathers and Children's Well-Being: A Meta-Analyses. Journal of Marriage and the Family, 61, 557-573

Amato, P. & Keith, B. (1991). Parental divorce and the well-being of children: A meta-analysis. Psychological Bulletin, 110, 26-46.

Boeije, H. (2005) Analyseren in kwalitatief onderzoek. Denken en doen. Amsterdam: Boom.

Boelen, P.A., Keijser, J. de, & Hout, M. van den (2007). Treatment of complicated grief: a comparison between cognitive behavioral therapy and supportive counseling. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 75, 277-284

Burgerlijk Wetboek (2013). Boek 1, Personen- en familierecht. Amsterdam: Berghauser Pont Publishing

Driesen, L. (2011). Ik wil papa én mama, allebei! Over echtscheiding, verwerken, loyaliteit en hulpverlening. Antwerpen – Apeldoorn: Garant.

Dullaert, M. (2014). Vechtende ouders, het kind in de Knel. Adviesrapport over het verbeteren van de positie van kinderen in vechtscheidingen. Gedownload op 14-05- 2014 van www.kinderombudsman.nl

Foolen, N & Rooijen, K. van (2013). Wat werkt bij rouwverwerking? Gedownload op 24-06- 2014 van www.nji.nl

Fustenberg, F.F. (1991). Divided Families: What Happens to Children when Parents Part. Harvard University Press

Greuts, E., Chénevert, C., & Anthonijsz, I. (2009). Inventarisatie hulpaanbod bij

(26)

scheidingsproblemen. Te weinig gespecialiseerde hulp bij moeizame scheiding. Jeugd en Co, 3, 30 – 43

Hetherington, E. M. (2003). Social support and the adjustment of children in divorced and remarried families. Childhood, 10, 217-236.

Hoefnagels, G.P. (1993). Samen trouwen, samen scheiden. Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink

Hughes, R. (2005). The effects of divorce on children. Urbana: University of Illinois Extension

Ince, D. (2013). Wat werkt bij scheiding? Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut. Gedownload op 06-05-2014 van www.nji.nl

Inspectie Jeugdzorg (2013). Onderzoek naar aanleiding van een calamiteit in de provincie Utrecht. Gedownload op 30-03-2014 van www.inspectiejeugdzorg.nl

Kübbler-Ross, E. (2006). Over rouw. De zin van de vijf stadia van rouwverwerking. Amsterdam: Ambo.

Lawick, M.J. van (2012). Vechtscheidende ouders en hun kinderen. Systeemtherapie, 24(3), 129-150.

Lips, M. (2014). Scheiding, echt- of vechtscheiding? Gedownload op 16-06-2014 van www.oudersuitelkaar.com

Lommers, B.M. (2013). Ilse en Max zitten klem: Vechtscheiding. Maatwerk: Vakblad voor maatschappelijk werk, 14(5), 6-8

Marinus, W. (2012). Een kind in scheiding. Onderzoeksrapport.

Michielsen, M., Mulligen, W. van, & Hermkens, L. (1998). Leren over leven in loyaliteit. Over contextuele hulpverlening. Leuven: Acco

(27)

Molen, H. van der, Perreijn. S., & Hout, M. van den (2007). Klinische psychologie: theorieën en psychopathologie. Groningen: Wolters-Noordhoff.

Nederlands Jeugdinstituut (2014). Cijfers over scheiding. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut. Gedownload op 06-05-2014 van www.nji.nl

O’Brien, M., Margolin, G., & John, R. S. (1995). Relation among marital conflict, child coping, and child adjustment. Journal of Clinical Child Psychology, 24, 346- 361.

Peer, C. van (2007). De impact van een (echt)scheiding op kinderen en ex-partners. Een literatuurstudie. SVR-rapport. Brussel: Studiedienst van de Vlaamse regering.

Pinedo, M. & Vollinga, P. (2013). Aan alle gescheiden ouders, leer kijken door de ogen van je kind. Utrecht: Bruna.

Plochg, T. & Juttman, R.E. (2007). Handboek gezondheidszorgonderzoek. Houten: Bohn Stafleu van Loghum

Prein, H. (2004). Mediation in Praktijk. Beroepsvaardigheden en interventietechnieken. Amsterdam: Boom

Riemsdijk, A.M. van (2011). Scheiden in Nederland. Gids bij een juridische, menselijk en zakelijk proces. Apeldoorn-Antwerpen: Maklu.

Spruijt, E. (2014). Wees zorgvuldig met kinderen. Jong aan de Amstel: Nieuwsblad over de jeugdzorg in de stadsregio Amsterdam, 14 (1), 7

Spruijt, E. (2006). Ouderlijke scheiding en de gevolgen voor kinderen. Tijdschrift van de Vereniging voor Kinder- en Jeugdpsychotherapie, 32, 37-52

Spruijt, E. & Kormos, H. (2010). Handboek scheiden en de kinderen. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.

(28)

Spruijt, E., Kormos, H., Burggraaf, C., & Steenweg, A. (2002). Het verdeelde kind. Literatuuronderzoek omgang na scheiding. Utrecht: Bruna.

Stuurgroep Kindermishandeling (2007). Kinderen als wapen en prooi in

vechtscheidingssituaties. De behandeling van de ernstige psychische problemen bij deze kinderen. Gedownload op 28-05-2014 van www.zorgnetvlaanderen.be

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Wanneer beide echtgenoten buitenlands staatsburger zijn en een van hen stelt dat er geen gronden voor ontbinding van het huwelijk bestaan volgens het recht van de staat waarvan hij

Indien een echtscheiding leidt tot een ernstige verslechtering van de financiële situatie van een echtgeno(o)t(e) die geen schuld heeft aan de ontwrichting van het huwelijk, moet

Ontbinding van het huwelijk gebeurt door een notaris wanneer de echtgenoten het eens zijn over de echtscheiding en ze geen gemeenschappelijk minderjarig kind en

Gescheiden ouders die hun kin- deren ondersteunen tijdens de opvoeding (leuke dingen doen samen, luisteren naar de problemen van het kind,…) en weinig tot geen ruzie maken over

Uit de SiV-gegevens blijkt dat kinderen een hogere levens- tevredenheid hebben wanneer ouders samen spreken over de kinderen en weinig of geen ruzie maken. Uit de SiV-gegevens van

Bij kleine kinderen uit zich dat in angst dat hun ouders hen zullen achterlaten, terwijl oudere kinderen vooral bang zijn dat hun ouders er niet zullen zijn

Als ouder heb je allebei je eigen verhaal: waarom jullie ge- scheiden zijn, wat goede zorg is voor de kinderen, hoeveel zakgeld ze moeten krijgen, ….. Kenmerkend bij

Gescheiden ouders volgen een online workshop waarin jongeren vertellen hoe zij de scheiding hebben ervaren en wat zij kunnen doen om hun kind voor, tijdens en na de scheiding