• No results found

Opvoedingservaring en coparenting : de relatie tussen opvoedingservaring van ouders als kind en coparenting van ouders als hun kind 1 en 4.5 jaar is

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Opvoedingservaring en coparenting : de relatie tussen opvoedingservaring van ouders als kind en coparenting van ouders als hun kind 1 en 4.5 jaar is"

Copied!
54
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Opvoedingservaring en Coparenting

De relatie tussen opvoedingservaring van ouders als kind en

coparenting van ouders als hun kind 1 en 4.5 jaar is.

Masterthesis Orthopedagogiek

Pedagogische en Onderwijskundige Wetenschappen Universiteit van Amsterdam

Naam student: E.J. van Dedem Begeleiding: Mw. M. Metz

Tweede beoordelaar: Mw. dr. S.M. Bögels Amsterdam, 12 november 2014

(2)

Opvoedingservaring en Coparenting

De relatie tussen opvoedingservaring van ouders als kind en coparenting van

ouders als hun kind 1 en 4.5 jaar is.

Rearing history and coparenting

The association between parents’ rearing history and parents’ coparenting at

age 1 and 4.5 of their own child.

Naam student: Emilie van Dedem Studentnummer: 10624872

E-mail: emilie.vandedem@student.uva.nl Masterthesis Orthopedagogiek

Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen Universiteit van Amsterdam

Studiejaar: 2013-2014

Amsterdam, 12 november 2014

Begeleidster en eerste beoordelaar: Mw. M. Metz Tweede beoordelaar: Mw. dr. S.M. Bögels

(3)

Inhoudsopgave Voorwoord 4 Samenvatting 5 Abstract 6 Inleiding 7 Theoretische achtergrond 7 Opvoedingservaring 7 Coparenting 8

Verschillen tussen mannen en vrouwen 10

Vraagstelling en hypothesen 11 Methode 13 Participanten 13 Procedure 14 Meetinstrumenten 15 Opvoedingservaring 15 Coparenting 16 Statistische analyse 17 Resultaten 19 Opvoedingservaring 19 Coparenting 20

Verband tussen opvoedingservaring en ondersteuning van participanten 20

Verschillen tussen mannen en vrouwen 23

Verandering over tijd 23

Verband tussen opvoedingservaring en ondermijning van participanten 24

Verschillen tussen mannen en vrouwen 27

Verandering over tijd 27

Discussie 29

Resultaten en beantwoording van de onderzoeksvraag en hypothesen 29 Verband tussen opvoedingservaring en ondersteunende coparenting 29

(4)

Verschil tussen mannelijke en vrouwelijke participanten 30

Verandering over tijd 31

Beperkingen en sterke kanten van het onderzoek 32

Aanbevelingen voor vervolgonderzoek 33

Conclusie en klinische implicaties 33

Referenties 36 Bijlagen 40 Bijlage 1 40 Bijlage 2 41 Bijlage 3 44 Bijlage 4 47

(5)

Voorwoord

In november 2013 hoorde ik in een voorlichtingscollege met betrekking tot de masterthesis over de mogelijkheid om scriptie te schrijven bij een lopend onderzoek van de Universiteit van Amsterdam. Het onderzoek van Marijke Metz – onderzoek naar de relatie tussen

coparenting en angst bij kinderen van 2.5 jaar – sprak mij zeer aan. Het leek mij vooral leuk en leerzaam om mijn thesis te schrijven binnen een lopend onderzoek, omdat je op die manier de mogelijkheid krijgt om meer inzicht te krijgen in de inhoudelijke werkzaamheden van wetenschappelijk onderzoek. Naast het schrijven van mijn eigen thesis heb ik samen met twee medestudenten drie maanden lang observaties van een longitudinaal onderzoek

gecodeerd. Ondanks het feit dat ik deze data niet nodig had voor mijn eigen onderzoek, kijk ik terug op een soms wat frustrerende, maar zeer leerzame en leuke periode waarin ik mijn observeervaardigheden heb vergroot en heb leren werken met het observatieprogramma The Observer.

Ik ben blij dat ik mijn thesis bij dit onderzoek heb kunnen schrijven en dat was zonder hulp van mijn begeleidster Marijke Metz zeker niet gelukt. Ik wil haar dan ook graag bedanken voor alle feedback, de korte maar zeer nuttige uitleg over SPSS en vooral het geduld en enthousiasme bij alle groepsbijeenkomsten voor het coderen. Bedankt voor de

ontspannenheid waarmee je mij door mijn thesis hebt geleid, dit heeft voor weinig stressmomenten gezorgd. Tot slot wil ik je heel veel succes wensen met je eigen promotieonderzoek.

Het schrijven van deze masterthesis heeft ongeveer vijf maanden in beslag genomen en ik ben dan ook trots op het eindresultaat. Ik hoop dat ik met mijn onderzoek een bescheiden bijdrage heb kunnen leveren aan de wetenschap.

(6)

Samenvatting

In dit onderzoek is de relatie tussen opvoedingservaring van ouders als kind en coparenting van deze ouders wanneer zij zelf getrouwd zijn en een kind hebben onderzocht. Coparenting is de manier waarop ouders met elkaar verbonden zijn in de ouderlijke rol en de manier waarop zij de opvoeding van hun kind coördineren. De steekproef bestond uit 120 getrouwde stellen en hun eerste kind. Voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van de gegevens van de metingen op 1- en 4.5-jarige leeftijd van het kind. Opvoedingservaring van participanten is voor de geboorte van hun kind gemeten aan de hand van de Mother-Father-Peer Inventory (MFP), een zelfrapportagevragenlijst met twee schalen: autonomie versus overbescherming en acceptatie versus afwijzing. Coparenting is gemeten aan de hand van de Coparenting Scale (CPS), een zelfrapportagelijst met twee dimensies: ondersteuning en ondermijning. Meer autonomie en acceptatie in de opvoedingservaring hangt in dit onderzoek niet samen met meer ondersteuning van de partner in het bijzijn van het kind, maar wel aan minder ondermijning door vrouwen op 1 jarige leeftijd van het kind en door mannen op 4.5-jarige leeftijd. Mannen zijn op 1-jarige leeftijd van het kind minder ondermijnend naar hun partner wanneer zij meer positieve opvoedingservaring met vader hebben, terwijl de relatie

hiertussen voor vrouwen suggereert dat zij op dezelfde leeftijd meer ondermijnend zijn naar hun partner toe wanneer zij meer autonoom en geaccepteerd zijn opgevoed door hun vader. Tot slot blijkt alleen de relatie tussen opvoedingservaring van vrouwen met hun vader en ondermijning van hun partner te veranderen over tijd. Een beperking van dit onderzoek is dat er geen rekening is gehouden met eventueel mediërende factoren. Vervolgonderzoek zou de in dit onderzoek samengevoegde dimensies van opvoedingservaring apart kunnen vergelijken met coparenting. Tevens zal vervolgonderzoek gebruik kunnen maken van observaties om op een betrouwbaardere manier coparenting te meten.

(7)

Abstract

This study examined the association between parents’ rearing history and coparenting of these parents when they themselves are married and have a child. Coparenting is the way in which parents are connected in the parental role and the way in which they coordinate the rearing of their child. The research sample consisted of 120 married couples and their first child. In this study, data of measurements at the child’s age of 1 and 4.5 year were used. Participants’ rearing history was measured by the Mother-Father-Peer Inventory (MFP), before their child’s birth took place. This is a self-report with two different scales: autonomy versus overprotection and acceptance versus rejection. Coparenting was measured by the Coparenting Scale (CPS), a self-report with two dimensions: support versus undermining. Results show that rather than there is an association between more positive rearing histories and more supportive coparenting at the child’s age of 1 and 4.5, there is an association between more positive rearing histories and less undermining by women at the child’s age of 1 and less undermining by men at the child’s age of 4.5. At the child’s age of 1, men are less undermining towards their partner when they had a more positive rearing history with their father, whereas this association for women suggests that at the same child’s age, they show more undermining towards their partner when they experienced more autonomy and

acceptation in their rearing history with father. Finally, only the association between rearing history of women with their father and undermining changes over time. Future research could compare the rearing history dimensions separately with coparenting and could use

(8)

Inleiding

In dit onderzoek wordt bestudeerd of er een verband is tussen de opvoedingservaring van ouders als kind en coparenting van deze ouders wanneer zij zelf een kind hebben. Daarnaast wordt onderzocht of er een verschil is tussen mannen en vrouwen in de manier waarop opvoedingservaring gerelateerd is aan coparenting en of de relatie tussen opvoedingservaring en coparenting anders is op 4.5-jarige dan op 1-jarige leeftijd van het kind. Er wordt in dit onderzoek gekeken naar intacte gezinnen, waarbij de ouders nog bij elkaar wonen en

gezamenlijk de verantwoordelijkheid nemen voor de opvoeding van hun kind. Dit onderzoek maakt deel uit van een groter longitudinaal onderzoek van de Universiteit van Amsterdam naar sociale angst bij ouders en kinderen. In dit hoofdstuk wordt het onderwerp van dit onderzoek nader toegelicht. Allereerst wordt het onderwerp ingeleid in de theoretische achtergrond van het onderzoek. Daarna worden de vraagstellingen en hypothesen van dit onderzoek geformuleerd.

Theoretische achtergrond

Opvoedingservaring

Gezin en opvoeding zijn een belangrijke omgevingsfactor voor jonge kinderen, omdat het gezin de voornaamste sociale omgeving is van een kind in de eerste jaren (Schrijvers & Schoemaker, 2008). Relaties en interacties met belangrijke anderen zijn dan ook van grote betekenis in de ontwikkeling van het kind (Rubin, Burgess & Hastings, 2002). De ouder-kind interactie is al vroeg in de ontwikkeling belangrijk (Bögels & Brechman-Toussaint, 2006; Von Klitzing, Simoni, Amsler & Bürgin, 1999) omdat negatieve relaties en interacties tussen ouders en kind kunnen leiden tot het ontstaan van depressie (Blatt & Homann, 1992; Liu, 2003) en negatieve emoties (Aunola, Tolvanen, Viljaranta & Nurmi, 2013) zoals angst (Bögels & Brechman-Toussaint, 2006; Hudson & Rapee, 2001).

Twee dimensies van ouderschap die gerelateerd zijn aan angst bij het kind zijn

autonomiestimulering versus overbescherming en acceptatie versus afwijzing (Bögels & Van Melick, 2004). De dimensie autonomiestimulering versus overbescherming duidt de mate aan waarin ouders de onafhankelijkheid van het kind stimuleren en het kind vrijlaten in de eigen ontwikkeling van vaardigheden, versus de mate waarin zij bezorgd zijn over het kind, overbeschermend optreden en niet in staat zijn om het kind vrij te laten in het onafhankelijk functioneren (Bögels & Van Melick, 2004). Onderzoek van McLeod, Wood en Weisz (2007) suggereert dat meer autonomiestimulering en ondersteuning van onafhankelijkheid en minder

(9)

overbescherming het zelfvertrouwen van kinderen kan vergroten en een buffer kan vormen tegen de ontwikkeling van angst.

De dimensie acceptatie versus afwijzing indiceert de mate waarin ouders hun kind accepteren en waarderen, versus de mate waarin zij het kind bekritiseren (Masia & Morris, 1998) en zien als een last (Bögels & Van Melick, 2004). Volgens Khaleque en Rohner (2013) (zoals geciteerd in Rohner 1980) wordt het psychologisch functioneren van kinderen vaak positief beïnvloed als ze zich geaccepteerd voelen en negatief als zij zich afgewezen voelen door hun ouders. Tevens blijkt uit een meta-analyse van Khaleque en Rohner (2011) dat er een relatie bestaat tussen ervaren ouderlijke acceptatie en afwijzing en het functioneren van kinderen. Herinneringen van afwijzing in de kindertijd kunnen geassocieerd worden met negatieve beïnvloeding van het psychologisch functioneren in de volwassenheid (Khaleque & Rohner, 2013). Over het algemeen ervaren kinderen die worden afgewezen door hun ouders meer persoonlijkheidsstoornissen en gedragsproblemen in de adolescentie en volwassenheid (Erkan & Toran, 2010).

Uit onderzoek komt naar voren dat opvoedgeschiedenis van een persoon invloed heeft op het eigen opvoedgedrag (Belsky, 1984; Belsky, Conger & Capaldi, 2009; Chen & Kaplan, 2001) en dat intergenerationele overdracht van ouderschap mogelijk is. Met

intergenerationele overdracht wordt de invloed van opvoedingservaringen van ouders als kind op hun opvoedgedrag en houding als ouder bedoeld. Intergenerationele overdracht kan worden gezien als een proces waarin de ene generatie bedoeld of onbedoeld het

opvoedgedrag en de houding van de volgende generatie beïnvloedt (Van Ijzendoorn, 1992). Tevens blijkt dat ouderlijk gedrag onder andere wordt bepaald door verwachtingen die gevormd worden door vroegere ervaringen in de relatie van ouders als kind met hun eigen ouders en dat individuen die zijn opgegroeid met afwijzende, onverantwoordelijke ouders vaak negatieve affectieve/cognitieve modellen ontwikkelen die depressieve gevoelens opwekken (Simons, Beaman, Conger & Chao, 1993). Eigen ervaring van ouders als kind in het gezin van herkomst blijkt niet alleen invloed te hebben op hun opvoedgedrag (Belsky, 1984; Belsky et al., 2009; Chen & Kaplan, 2001; Van Ijzendoorn, 1992) maar blijkt tevens invloed te kunnen hebben op coparenting (Stright & Bales, 2003).

Coparenting

Met coparenting wordt de manier waarop ouders met elkaar verbonden zijn in de ouderlijke rol en de manier waarop zij de opvoeding van hun kind coördineren bedoeld (Feinberg, 2003;

(10)

waarin ouders elkaar ondersteunen en ondermijnen in de opvoeding van hun kind (Margolin, Gordis & John, 2001). Het gaat bij coparenting niet om de romantische, seksuele, emotionele of financiële aspecten van de relatie tussen ouders die niets te maken hebben met opvoeden (Feinberg, 2003), maar het verwijst naar de kwaliteit van coördinatie tussen individuen die verantwoordelijk zijn voor het grootbrengen van kinderen en legt een link tussen

verschillende subsystemen in het gezin: het kind, de huwelijksrelatie en de ouders (Majdandžić,De Vente, Feinberg, Aktar & Bögels, 2012). Coparenting kenmerkt dus de gehele triade van vader, moeder en kind en niet alleen een dyadisch systeem zoals de ouder-kind relatie (Gable, Belsky & Crnic, 1992; Margolin et al., 2001).

Volgens Feinberg (2003) bestaat coparenting uit verschillende dimensies, namelijk solidariteit ofwel ondersteuning versus ondermijning van elkaars rol in de coparentingrelatie, overeenstemming versus onenigheid over opvoedingspraktijken, gedeelde management van gezinsinteracties en verdeling van taken die te maken hebben met het kind (Feinberg, 2003). Omdat de mate waarin ouders elkaar ondersteunen en ondermijnen in de opvoeding van hun kind kenmerkend is voor de coparenting relatie (Margolin et al., 2001), wordt in dit

onderzoek alleen deze dimensie van coparenting bestudeerd.

Uit onderzoek blijkt dat coparenting matig stabiel is over de tijd (Van Egeren, 2003; Schoppe-Sullivan, Mangelsdorf & McHale, 2004) en dat coparenting percepties en

ervaringen kunnen veranderen met de leeftijd van ouders (Van Egeren, 2003). Omdat coparenting kan veranderen over de tijd zou het zo kunnen zijn dat de relatie tussen

opvoedingservaring en coparenting ook anders is na verloop van tijd. Om dit te onderzoeken wordt coparenting op twee meetmomenten in verband gebracht met opvoedingservaring.

Er wordt steeds meer onderzoek gedaan naar coparenting. Uit onderzoek blijkt dat peuters en kleuters al gevoelig zijn voor interpersoonlijk gedrag tussen ouders en voor emotionele signalen van volwassenen (Hirschberg, 1990; McHale, 1995). De mate waarin een kind zich veilig voelt binnen het gezin is gedeeltelijk gebaseerd op hoe het kind de coparentingrelatie van ouders ervaart en op de relatie die het kind met elke ouder apart heeft (McHale, 1995). Uit een meta-analyse van Teubert en Pinquart (2010) blijkt dat er een relatie bestaat tussen coparenting van ouders en internaliserende problematiek van kinderen zoals angst en aandachtsproblemen en externaliserende problematiek zoals agressie en antisociaal gedrag, zowel in de kleuter- en kindertijd als in de adolescentie. Tevens kan afwezigheid van ondersteuning in de coparenting relatie een toename van negatieve ouder-kind interacties voorspellen (Teubert & Pinquart, 2010). Dit kan op zijn beurt weer leiden tot het ontstaan van

(11)

angst (Bögels & Brechman-Toussaint, 2006) en depressie (Blatt & Homann, 1992) bij het kind.

Kinderen kunnen dus psychische problemen zoals angst en depressie ontwikkelen door de opvoedingservaring die zij hebben gehad met hun ouders (Blatt & Homann, 1992; Gable, Belsky & Crnic, 1995; Liu, 2003; Bögels & Brechman-Toussaint, 2006; Hudson & Rapee, 2001; Khaleque & Rohner, 2013; Teubert & Pinquart, 2010). Deze psychische

problemen van kinderen zouden voor problemen kunnen zorgen als zij op oudere leeftijd zelf een kind krijgen. Zo blijkt dat psychische klachten van ouders zoals depressie kunnen leiden tot beperkte mogelijkheid om positieve emotionele ondersteuning te bieden (Feinberg, 2003) en dat een hoog niveau van ouderlijke stress kan leiden tot minder ondersteuning in de coparentingrelatie (Bronte-Tinkew, Horowitz & Carrano, 2010). Als kinderen negatieve opvoedingservaringen hebben door bijvoorbeeld overbeschermende en afwijzende ouders kunnen zij dus psychische problemen ontwikkelen (Bögels & Van Melick, 2004; Khaleque & Rohner 2011; Khaleque & Rohner, 2013) die kunnen doorwerken in hun eigen coparenting wanneer zij zelf ouder worden (Bronte-Tinkew et al., 2010; Feinberg, 2003).

Ondanks het feit dat er steeds meer onderzoek wordt gedaan naar coparenting, is er naast het onderzoek van Stright en Bales (2003) nog weinig onderzoek gedaan naar de intergenerationele overdracht van coparenting. Volgens Stright en Bales (2003) hebben ervaringen in gezinsinteracties van ouders als kind een relatie met hun eigen gezinsinteracties als ouder en hebben specifiek de herinneringen van ondersteunende coparenting in het gezin van herkomst van moeders een positieve relatie met hun eigen ondersteunende coparenting. Moeders gebruiken mogelijk herinneringen over de samenwerking van hun ouders als voorbeeld voor hun eigen interacties met hun partner en kinderen (Stright & Bales, 2003). In het onderzoek van Stright en Bales (2003) werd opvoedingservaring van ouders gemeten door een vragenlijst over de mate van ondersteunende coparenting en niet-ondersteunende coparenting. In het huidige onderzoek wordt opvoedingservaring echter geoperationaliseerd door de dimensies autonomiestimulering versus overbescherming en acceptatie versus afwijzing. Op deze manier wordt getracht nieuwe kennis te vergaren over de relatie tussen opvoedingservaring en coparenting.

Verschillen tussen mannen en vrouwen.

Mannen en vrouwen hebben vaak een verschillende rol in de opvoeding van kinderen

(12)

aan de zorg voor hun kind en zijn vaker met het kind alleen dan de man (Craig, 2006). Zo dragen zij meer de interactieve, fysieke zorg voor kinderen (Craig, 2006), terwijl mannen juist meer met het kind spelen en uitdagend zijn in hun gedrag met kinderen (Craig, 2006; Bögels & Phares, 2008).

Over de verschillen tussen mannen en vrouwen in intergenerationele overdracht van ouderschap en coparenting is niet veel bekend. Volgens Conger, Neppl, Kim en Scaramella (2003) verschillen mannen en vrouwen niet in de mate waarin intergenerationele

overdrachtsprocessen hun ouderschap lijken te vormen, terwijl Von Klitzing et al. (1999) in hun onderzoek concluderen dat de relatie tussen de manier waarop moeders omgaan met de eigen opvoedingservaringen als kind en de infant-moeder hechting sterker is dan de relatie tussen opvoedingservaring en infant-vader hechting. Dit wordt ondersteund door bevindingen van Stright en Bales (2003) waaruit blijkt dat eigen ervaringen van ouders als kind in het gezin van herkomst invloed hebben op coparenting en dat dit vooral geldt voor de ervaringen van moeder. Dit wijst op een verschil in mate van intergenerationele overdracht van

coparenting tussen vaders en moeders. De bevinding in het onderzoek van Stright en Bales (2003) dat er geen significante relatie bestaat tussen de coparentingrelatie in het gezin van herkomst van vaders en coparenting-kwaliteit van vaders zou volgens de auteurs te maken kunnen hebben met de grootte van de steekproef. In hun onderzoek werd gebruik gemaakt van 40 gezinnen. In het huidige onderzoek zal een grotere steekproef worden gebruikt.

Vraagstelling en hypothesen

In dit onderzoek wordt getracht de relatie tussen eigen opvoedingservaring van ouders als kind en ondersteunende en ondermijnende coparenting te onderzoeken. Tevens zal worden onderzocht of mannen en vrouwen verschillen in deze relatie en of de relatie anders is op 4.5 jarige leeftijd van het kind dan op 1 jarige leeftijd.

Het begrip opvoedingservaring wordt in dit onderzoek breed geoperationaliseerd door gebruik te maken van zowel de schaal autonomiestimulering versus overbescherming als de schaal acceptatie versus afwijzing van de Mother-Father-Peer Inventory (MFP). Beide schalen worden gebruikt omdat blijkt dat ervaringen van ouders als kind invloed hebben op de gehechtheid van ouders (Van Ijzendoorn & Bakermans Kranenburg, 1996) en dat

gehechtheid van ouders invloed kan hebben op opvoedingsgedrag van ouders (Van

Ijzendoorn & Bakermans Kranenburg, 1996).Tevens blijkt dat meer autonomiestimulering en minder overbescherming een positieve invloed heeft op het kind (McLeod, Wood & Weisz, 2007) en dat er een relatie bestaat tussen acceptatie en afwijzing en het psychologisch

(13)

functioneren van kinderen (Khaleque & Rohner, 2011). Het psychologisch functioneren hangt op zijn beurt weer samen met coparenting (Bonte-Tinkew et al., 2010).

Opvoedingservaring wordt in dit onderzoek vormgegeven door het samenvoegen van de dimensies autonomiestimulering versus overbescherming en acceptatie versus afwijzing.

De hoofdvraag van dit onderzoek luidt: “Is er een relatie tussen de

opvoedingservaringen van ouders als kind en coparenting van deze ouders wanneer zij zelf een kind hebben, zijn er verschillen tussen mannen en vrouwen in de manier waarop

opvoedingservaring gerelateerd is aan coparenting en is de relatie anders op 4.5 jarige leeftijd van het kind dan op 1 jaar?”Hypothese 1: ouders met positieve opvoedingservaringen laten meer ondersteunende coparenting zien dan ouders met negatieve opvoedingservaringen, omdat uit eerder onderzoek blijkt dat er voor zowel vaders als moeders een verband bestaat tussen ondersteunend ouderschap van grootouders en ondersteunend ouderschap van vaders en moeders (Simons et al., 1993). Tevens vonden Stright en Bales (2003) in hun onderzoek intergenerationele overdracht van coparenting. Er wordt dan ook verwacht dat er een positief verband bestaat tussen opvoedingservaringen van ouders als kind en ondersteunende

coparenting. Hypothese 2: coparenting van vrouwen wordt meer beïnvloed door de eigen opvoedingservaringen als kind dan coparenting van mannen, omdat blijkt dat er een sterkere associatie is tussen de manier waarop moeders met hun eigen opvoedingsgeschiedenis

omgaan en de moeder-kind hechting dan bij vaders (Von Klitzing et al., 1999). Ook blijkt dat vooral de herinneringen van ondersteunende coparenting in het gezin van herkomst van moeders een positieve relatie hebben met hun eigen ondersteunende coparenting en dat moeders mogelijk herinneringen over de samenwerking van hun ouders als voorbeeld nemen voor hun eigen interacties met hun partner en kinderen (Stright & Bales, 2003). Hypothese 3: De relatie tussen opvoedingservaring en coparenting is op 4.5 jaar anders dan op 1 jaar, omdat blijkt dat coparenting verandert over de tijd (Schoppe-Sullivan, Mangelsdorf &

McHale, 2004; Van Egeren, 2003). Als coparenting zich op latere leeftijd anders manifesteert zal de relatie tussen opvoedingservaring en coparenting mogelijk ook anders zijn op latere leeftijd.

(14)

Methode

In dit hoofdstuk worden de methoden van dit onderzoek beschreven. Allereerst wordt

ingegaan op de participanten van dit onderzoek. Daarna wordt de onderzoeksprocedure en de manier van dataverzameling nader toegelicht. Vervolgens worden de gebruikte

meetinstrumenten beschreven en tot slot wordt ingegaan op de statistische analyse van dit onderzoek.

Participanten

Participanten van dit onderzoek zijn 120 getrouwde stellen (120 mannen, 120 vrouwen) die meewerken aan een longitudinaal onderzoek De sociale ontwikkeling van baby tot kleuter, een onderzoek gestart vanuit het Onderzoekscentrum voor Ouder en Kind van de Universiteit van Amsterdam. In dit longitudinale onderzoek wordt sociale angst van ouders en kinderen bestudeerd.

Deelnemende ouders en kinderen bezoeken zes keer het Onderzoekscentrum. Voor de geboorte van het kind vindt de voormeting plaats, waarbij ouders een vragenlijst over de eigen opvoedingservaring invullen. Daarna vindt er een meting plaats wanneer het kind de leeftijd van 4 maanden, 1 jaar, 2.5 jaar, 4.5 jaar en 7 jaar heeft. De eerste vijf metingen hebben reeds plaatsgevonden, de 7e-jaars meting moet nog komen. In het huidige onderzoek wordt naast gegevens uit de voormeting gebruik gemaakt van de gegevens uit de tweede en vierde meting van dit longitudinale onderzoek, namelijk op de leeftijd van 1 jaar en 4.5 jaar. Hiervoor is gekozen omdat uit onderzoek blijkt dat coparenting matig stabiel is over de tijd (Van Egeren, 2003; Schoppe-Sullivan, Mangelsdorf & McHale, 2004) en dat coparenting percepties en ervaringen kunnen veranderen met de leeftijd van de ouders (Van Egeren, 2003). Door twee meetmomenten te analyseren kan worden gekeken of de relatie tussen opvoedingservaring en coparenting in het bijzijn van het kind op 4.5-jarige leeftijd dan ook anders is dan op 1-jarige leeftijd.

Inclusiecriteria voor dit onderzoek zijn dat beide participanten de Nederlandse of Engelse taal beheersen, dat zij in verwachting zijn van hun eerste kind samen, dat het kind een geboortegewicht heeft van minimaal 2500 gram, geen neurologische afwijkingen heeft na de geboorte en dat het een Apgarscore heeft van minimaal 8. De focus op ouders en hun eerste kind samen is gekozen omdat er op het moment van de geboorte een coparentingrelatie ontstaat. Als ouders al eerder een kind zouden hebben, zou er door dit kind al een

coparantingrelatie zijn gevormd. De coparentingrelatie zou dan bij deze participanten verder gevorderd kunnen zijn dan de coparentingrelatie van koppels met hun eerste kind.

(15)

Om verwarring te voorkomen zal in het vervolg worden gesproken van participanten om de in dit onderzoek deelnemende ouders aan te duiden. Tevens wordt onderscheid gemaakt tussen mannelijke en vrouwelijke participanten of mannen en vrouwen, waarbij het de aan het longitudinale onderzoek deelnemende vaders en moeders van kinderen betreft. Als het gaat over de opvoedingservaring van participanten met vader en moeder gaat het dus om de opvoedingservaring van mannelijke en vrouwelijke participanten met hun vader en moeder.

De meeste deelnemende koppels waren van Nederlandse afkomst (95% van de mannen en 91.7% van de vrouwen). Van de mannelijke participanten had 24.4% het Hoger Beroepsonderwijs (HBO) en 36.1% een universitaire studie afgerond. Verder had 23.5% het Middelbaar Beroepsonderwijs (MBO) en 16.0% alleen de middelbare school afgerond. Ook het merendeel van de vrouwelijke participanten had een HBO-diploma (40.8%), 35.8% van de vrouwen had een universiteitsdiploma. Verder had 14.2% van de vrouwen een MBO opleiding afgerond en 4.2% had slechts de middelbare school afgerond. Voor 0.8% van de vrouwen was de basisschool het hoogst behaalde opleidingsniveau.

De meeste participanten hadden een parttime of fulltime baan. Van de mannen werkte 83.2% fulltime en 13.4% parttime op het moment van de geboorte van het kind. Van de vrouwen had 45.8% op dat moment een fulltime baan en 44.2% een parttime baan. De biografische gegevens van de participanten zijn weergegeven in bijlage 1.

De gemiddelde leeftijd van de mannelijke participanten bij de geboorte van hun kind was 34.04 (SD = 5.38, range 22-60). De gemiddelde leeftijd van vrouwelijke participanten bij de geboorte van hun kind was 31.16 (SD = 4.12, range 19-42).

Procedure

Voor de werving van deelnemers zijn er oproepen geweest bij verloskundigen rondom Amsterdam, Utrecht en Den Haag en is er geflyerd bij onder andere de winkels Prenatal en Hema. Tevens zijn er oproepen geplaatst op internetforums en zijn er advertenties geplaatst. Indien men interesse had om deel te nemen aan het onderzoek kon contact opgenomen worden met het Onderzoekscentrum voor Ouder en Kind. Bij de voormeting werd onder andere een vragenlijst ingevuld over de opvoedingservaring, waarna gestart werd met de eerste meting op 4 maanden. Op elk meetmoment is tevens een vragenlijst over coparenting afgenomen.

(16)

Meetinstrumenten

Opvoedingservaring

Opvoedingservaring van participanten is gemeten met een Nederlandse vertaling van de Mother-Father-Peer Inventory (MFP) van Epstein (Majdandžić, De Vente & Bögels, 2010) (zie bijlage 2). Participanten vullen de vragenlijst apart in over hun ervaringen met hun vader en ervaringen met hun moeder. De zelfrapportagelijst is opgedeeld in drie dimensies met items die worden ingevuld op een vijf-punt Likertschaal waarbij 1 = helemaal niet mee eens en 5 = helemaal mee eens. De eerste dertien items vallen onder de dimensie

autonomiestimulering versus overbescherming. Voorbeelden van deze items zijn ‘Toen ik een kind was, was mijn moeder overbeschermend’ en ‘Toen ik een kind was, was mijn moeder vaak hard tegen me’. Een hogere score op autonomie versus overbescherming betekent meer autonomiestimulering en minder overbescherming (Majdandžić et al., 2010). De volgende tien vragen vallen onder de dimensie acceptatie versus afwijzing. Voorbeelden van deze items zijn ‘Toen ik een kind was, gaf mijn moeder mij het gevoel dat ze van me hield zoals ik was; ze wilde niet iemand anders van me maken’ en ‘Toen ik een kind was, deed mijn moeder niet erg veel met me’. Dezelfde vragen worden gesteld over de opvoedingservaring met vaders. Hierbij betekent een hogere score op acceptatie versus afwijzing meer warmte en minder afwijzing (Majdandžić et al., 2010). De overige 25 vragen vormen de dimensie uitdagend gedrag van ouders, deze items zijn niet meegenomen in dit onderzoek. De betrouwbaarheid van de gebruikte dimensies was in dit onderzoek goed; betreffende de dimensie autonomiestimulering versus overbescherming was Cronbach’s alpha .81 voor mannen over hun moeder en .76 voor mannen over hun vader. Voor vrouwen was alpha voor deze schaal respectievelijk .79 en .80. Voor de dimensie acceptatie versus afwijzing was alpha .85 voor mannen over hun moeder en .80 voor mannen over hun vader. Voor vrouwen was dit respectievelijk .78 en .80.

In de analyses zal geen onderscheid gemaakt worden tussen de verschillende dimensies van opvoedingservaring. Er zal dan ook worden gesproken van

opvoedingservaring, waarbij deze twee dimensies samengevoegd zijn. In tabel 1 is te zien dat de correlatie tussen de dimensie autonomie versus overbescherming en de dimensie

acceptatie versus afwijzing voor vrouwen over hun moeder r =.80 was. Voor vrouwen over hun vader was de correlatie tussen de twee dimensies r =.75. De correlatie tussen de twee dimensies voor mannen over hun moeder was r =.76 en voor mannen over hun vader r =.83. De betrouwbaarheid van de totale schaal, waarbij de dimensie autonomiestimulering versus overbescherming en de dimensie acceptatie versus afwijzing zijn samengevoegd, was in dit

(17)

onderzoek goed. Cronbach’s alpha voor de totale schaal was .87 voor mannen over hun moeder en mannen over hun vader. Voor vrouwen over hun moeder was alpha .88 en voor vrouwen over hun vader was dit .89. In tegenstelling tot de dimensies van

opvoedingservaring wordt er wel onderscheid gemaakt tussen opvoedingservaring met vader en opvoedingservaring met moeder, om te kijken of mannelijke en vrouwelijke participanten verschillen in de manier waarop opvoedingservaring met hun ouders gerelateerd is aan ondersteunende en ondermijnende coparenting.

Tabel 1.

Correlaties tussen de dimensies autonomiestimulering versus overbescherming en acceptatie versus afwijzing

Participant Acceptatie vs afwijzing over moeder

r p

Acceptatie vs afwijzing over vader r p Autonomie vs overbescherming over moeder Man Vrouw .80** <.001 .76** <.001 Autonomie vs overbescherming over vader Man Vrouw .75** <.001 .83** <.001 * p < .05. ** p < .01. Coparenting

Om coparenting te meten wordt gebruik gemaakt van een aangepaste, Nederlandse versie van de Coparenting Scale (CPS) van McHale (McHale, 1997), welke te zien is in bijlage 3. Deze zelfrapportagelijst bestaat uit twintig items die kunnen worden verdeeld in twee schalen, namelijk ondersteuning en ondermijning. Zeven items behoren tot de schaal ondersteuning, de overige items behoren tot de schaal ondermijning. In dit onderzoek is alleen gebruik gemaakt van de 14 items waarbij de betreffende persoon op een zeven-punt Likertschaal moet aangeven in hoeverre de stelling naar zijn of haar mening waar is, waarbij 1 = absoluut niet en 7 = bijna altijd. Een voorbeeld van een item over ondersteuning is ‘Hoe vaak in een doorsnee week toont u lichamelijke affectie (een knuffel, aanraking of kus) aan uw partner?’. Een voorbeeld item uit het deel over ondermijning is ‘Hoe vaak in een doorsnee week zegt u duidelijk iets negatiefs of kleinerend over uw partner tegen uw kind?’.

De betrouwbaarheid van de schalen ondersteuning en ondermijning waren in dit onderzoek goed. Voor de schaal ondersteuning op 1 jaar was Crohnbach’s alpha .86 voor

(18)

vrouwen en .85 voor mannen. Op 4.5 jaar was alpha voor deze schaal voor vrouwen .84 en voor mannen .85. Voor de schaal ondermijning was alpha .78 voor vrouwen en .75 voor mannen op 1 jaar en .77 voor zowel mannen als vrouwen op 4.5 jaar.

Bij coparenting gaat het in dit onderzoek om ondersteuning of ondermijning van de partner in aanwezigheid van het kind op een bepaalde leeftijd van het kind. Als er

bijvoorbeeld wordt gesproken van ondersteunende coparenting van mannen op 1-jarige leeftijd van het kind, gaat het om de mate waarin mannen hun partner in aanwezigheid van het kind op 1-jarige leeftijd ondersteunen. Hetzelfde geldt voor ondermijnende coparenting en voor vrouwen.

Statistische analyse

In dit onderzoek wordt bestudeerd of opvoedingservaring van de participanten als kind gerelateerd is aan coparenting. Om te kijken of er een verband is tussen deze twee variabelen wordt gebruik gemaakt van een multipele regressieanalyse. Met behulp van een multipele regressieanalyse kan worden bestudeerd of een afhankelijke variabele voorspeld wordt door meerdere onafhankelijke variabelen (Berry & Feldman, 1985; Moore, McCabe & Craig, 2009). In dit onderzoek is coparenting op 1 jaar en op 4.5 jaar de afhankelijke variabele en zijn opvoedingservaring met vader en opvoedingservaring met moeder de twee

onafhankelijke variabelen waarmee getracht wordt de afhankelijke variabele te voorspellen. Daarnaast wordt gekeken of er een verschil is tussen mannen en vrouwen in de relatie tussen opvoedingservaring en coparenting. Om dit te onderzoeken worden de correlaties van het verband tussen opvoedingservaring en coparenting bij mannen vergeleken met de correlaties van dit verband bij vrouwen. Tot slot wordt onderzocht of de relatie tussen

opvoedingservaring en coparenting anders is wanneer het kind 4.5 jaar is dan wanneer het kind 1 jaar is. Dit wordt onderzocht door de correlaties van de relatie tussen

opvoedingservaring en coparenting op 4.5 jaar te vergelijken met de correlaties van deze relatie op 1 jaar (http://vassartstats.net/rdiff.html, 2001).

De mogelijkheid om juiste conclusies te kunnen trekken uit de resultaten van een regressieanalyse kan pas ontstaan wanneer wordt voldaan aan een aantal aannames (Siero, Huisman & Kiers, 2009). De belangrijkste aannames van regressie zijn dat de waarnemingen in de steekproef onafhankelijk zijn (onafhankelijkheid), dat er een lineair verband bestaat tussen de onafhankelijke en afhankelijke variabelen (lineariteit), dat de residuen van de waarnemingen normaal verdeeld zijn (normaliteit) en dat de variantie van de residuen gelijk is voor alle mogelijke waarden van de onafhankelijke variabelen (homoscedasticiteit) (Siero

(19)

et al., 2009). Om de aannames van regressie te toetsen is gebruik gemaakt van SPSS22.0 (Field, 2009).

(20)

Resultaten

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de onderzoeksbevindingen. De resultaten worden gepresenteerd in vier delen. Allereerst worden gemiddelden en standaarddeviaties van opvoedingservaring van participanten weergegeven. Ten tweede worden gemiddelden, standaarddeviaties en correlaties van ondersteunende en ondermijnende coparenting

weergegeven. Aansluitend worden correlaties tussen opvoedingservaring en ondersteunende coparenting weergegeven, gevolgd door multipele regressieanalyses van de relatie tussen opvoedingservaring en ondersteunende coparenting op 1-jarige leeftijd en 4.5-jarige leeftijd van het kind, de mogelijke verschillen tussen mannen en vrouwen in deze relatie en het verschil tussen de relatie op 1- en de relatie op 4.5-jarige leeftijd van het kind. Tot slot worden de correlaties tussen opvoedingservaring en ondermijnende coparenting

gepresenteerd, gevolgd door multipele regressieanalyses van de relatie hiertussen op 1 jaar en 4.5 jaar, de verschillen tussen mannen en vrouwen in deze relatie en het verschil tussen de relatie op 1-jarige leeftijd en de relatie op 4.5-jarige leeftijd van het kind.

Opvoedingservaring

In tabel 2 zijn gemiddelden en standaarddeviaties van opvoedingservaring te vinden. Het gemiddelde van vrouwelijke participanten op opvoedingservaring met vader was 3.75 (SD=.57) en opvoedingservaring met moeder 3.82 (SD=.53). Mannelijke participanten hadden op opvoedingservaring met vader en moeder een gemiddelde van respectievelijk 3.71 (SD=.52) en 3.81 (SD=.51). Zoals eerder werd aangegeven geldt hoe hoger de score, hoe positiever de opvoedingservaring van participanten.

Tabel 2

Gemiddelden en standaarddeviaties van opvoedingservaring van participanten met vader en moeder Opvoedingservaring van participanten Vrouwen M (SD) Mannen M (SD) Opvoedingservaring met vader

Opvoedingservaring met moeder

3.75 (.57) 3.82 (.53)

3.71 (.52) 3.81 (.51)

(21)

Coparenting

In tabel 3 zijn gemiddelden (M) en standaarddeviaties (SD) van ondersteunende en

ondermijnende coparenting weergegeven. Hierin is te zien dat vrouwelijke participanten een gemiddelde hadden van 5.31 (SD =.84) op ondersteunende coparenting en 2.33 (SD =.71) op ondermijnende coparenting op 1 jaar. Mannelijke participanten hadden op 1 jaar een

gemiddelde van 4.97 (SD =.86) op ondersteunende coparenting en een gemiddelde van 2.27 (SD =.68) op ondermijnende coparenting. Op 4.5 jaar hadden vrouwen een gemiddelde van 5.19 (SD =.72) op ondersteunende coparenting en een gemiddelde van 2.60 (SD =.74) op ondermijnende coparenting. Mannen hadden op 4.5 jaar een gemiddelde van 4.95 (SD =.77) op ondersteunende coparenting en een gemiddelde van 2.51 (SD =.67) op ondermijning.

Tabel 3

Gemiddelden en standaarddeviaties van ondersteunende en ondermijnende coparenting van mannelijke en vrouwelijke participanten op 1 en 4.5 jaar

Coparenting Vrouwen M (SD) Mannen M (SD) Ondersteuning op 1 jaar Ondersteuning op 4.5 jaar Ondermijning op 1 jaar Ondermijning op 4.5 jaar 5.31 (.84) 5.19 (.72) 2.33 (.71) 2.60 (.74) 4.97 (.86) 4.95 (.77) 2.27 (.68) 2.51 (.67)

Verband tussen opvoedingservaring en ondersteuning van participanten

Om te kijken of er een relatie is tussen opvoedingservaring van participanten met hun vader en moeder en ondersteuning van hun partner in aanwezigheid van het kind op 1-jarige en 4.5-jarige leeftijd van het kind zijn correlaties berekend. De resultaten zijn te zien in tabel 4. Hieruit blijkt dat er geen significante relatie bestaat tussen opvoedingservaring van mannelijke participanten met hun moeder en ondersteuning van hun partner op 1-jarige leeftijd van het kind (r =.15, p =.120), en dat er een borderline significant positief verband bestaat in de relatie tussen opvoedingservaring van mannen met hun vader en ondersteuning van hun partner op 1-jarige leeftijd van het kind (r =.18, p =.074). Op 4.5-jarige leeftijd van het kind bestaat er bij mannelijke participanten geen significante relatie tussen

opvoedingservaring met moeder en ondersteuning van de partner (r =.16, p =.134) en tussen opvoedingservaring met vader en ondersteunende coparenting in aanwezigheid van het kind

(22)

(r =.12 p =.279). Dit betekent dat meer positieve opvoedingservaring van mannen met hun vader samengaat met meer ondersteuning van de partner, alleen in aanwezigheid van het kind op 1 jaar. Voor vrouwelijke participanten bestaat er geen significante relatie tussen

opvoedingservaring met hun moeder en ondersteunende coparenting op 1-jarige leeftijd van het kind (r =.08, p =.436) en op 4.5-jarige leeftijd van het kind (r =.09 p =.407) en tussen opvoedingservaring met hun vader en ondersteunende coparenting op 1-jarige leeftijd (r =.09, p =.375) en op 4.5-jarige leeftijd van het kind (r =-.002, p =.986). Als er wordt gekeken naar alleen ondersteuning van participanten in aanwezigheid van hun kind blijkt dus dat er alleen een borderline significant positief verband bestaat tussen opvoedingservaring van mannen met hun vader en ondersteuning van hun partner in aanwezigheid van hun kind op 1-jarige leeftijd, terwijl deze relatie niet geldt voor vrouwen.

Tabel 4

Correlaties tussen opvoedingservaring van participanten met hun vader en moeder en ondersteuning op 1 jaar en 4.5 jaar

* p < .05. ** p < .01.

Om te kijken of ondersteunende coparenting van participanten wordt voorspeld door opvoedingservaring van participanten zijn twee multipele regressieanalyses uitgevoerd. De eerste analyse is uitgevoerd met de coparenting dimensie ondersteuning op 1-jarige leeftijd van het kind als afhankelijke variabele en de tweede analyse met de coparenting dimensie ondersteuning op 4.5-jarige leeftijd als afhankelijke variabele. In beide analyses werden opvoedingservaring met vader en opvoedingservaring met moeder als onafhankelijke variabelen gebruikt. De resultaten staan weergegeven in tabel 5 en 6. Voorafgaand aan de regressieanalyses zijn de assumpties van normaliteit, lineariteit en homoscedasticiteit getoetst (bijlage 4). Aan deze assumpties is bij benadering voldaan.

Participant Ondersteuning op 1 jaar r p Ondersteuning op 4.5 jaar r p Opvoedingservaring met Vader Mannen Vrouwen .18 .074 .09 .375 .12 .279 -.002 .986 Opvoedingservaring met moeder Mannen Vrouwen .15 .120 .08 .436 .16 .134 .09 .407

(23)

Uit de regressieanalyses blijkt dat ondersteuning van de partner in aanwezigheid van het kind op 1-jarige leeftijd bij mannelijke participanten niet significant wordt voorspeld door opvoedingservaring met vader (β =.14, p =.461) en met moeder (β =.09, p =.234). Ditzelfde geldt voor de relatie tussen opvoedingservaring van mannen met vader (β =.04, p =.767) en met moeder (β =.14, p =.248) en ondersteuning van hun partner in aanwezigheid van hun 4.5-jarige kind. Tevens blijkt dat ondersteuning die vrouwen hun partner bieden op 1-jarige leeftijd van het kind niet significant wordt voorspeld door opvoedingservaring met vader (β =.09, p =.429) en moeder (β =-.01, p =.922). Tot slot blijkt dat de ondersteuning die vrouwen hun partner bieden op 4.5 jarige leeftijd van het kind niet wordt voorspeld door hun

opvoedingservaring met vader (β =-.03, p =.837) en moeder (β =.07, p =.560).

Opvoedingservaring met vader en moeder blijken in dit onderzoek dus voor zowel mannen als vrouwen geen voorspeller van ondersteuning die zij hun partner bieden in aanwezigheid van het kind op 1- en 4.5 jarige leeftijd.

Tabel 5

Multipele regressieanalyse van opvoedingservaring van participanten op ondersteunende coparenting op 1 jaar Opvoedingservaring Participant 95% BHI van B β SE Lower Upper p Opvoedingservaring met vader Mannen Vrouwen .14 .09 .20 .17 -.25 -.20 .55 .47 .461 .429 Opvoedingservaring met moeder Mannen Vrouwen .09 -.01 .20 .18 -.16 -.38 .63 .34 .234 .922 Note. BHI, Betrouwbaarheidsinterval

(24)

Tabel 6

Multipele regressieanalyse van opvoedingservaring van participanten op ondersteunende coparenting op 4.5 jaar Opvoedingservaring Participant 95% BHI van B β SE Lower Upper p Opvoedingservaring met vader Mannen Vrouwen .04 -.03 .19 .16 -.33 -.35 .44 .28 .767 .837 Opvoedingservaring met moeder Mannen Vrouwen .14 .07 .19 .18 -.16 -.25 .61 .45 .248 .560 Note. BHI, Betrouwbaarheidsinterval

Verschillen tussen mannen en vrouwen

Om te kijken of mannen en vrouwen verschillen in de relatie tussen opvoedingservaring en ondersteunende coparenting zijn de verschillen tussen de correlaties statistisch getoetst. Hieruit blijkt dat mannen en vrouwen niet significant verschillen in de relatie tussen opvoedingservaring met vader en ondersteuning van de partner in aanwezigheid van hun 1-jarige kind (Z =.65, p =.516) en in de relatie tussen opvoedingservaring met moeder en ondersteuning van de partner op dezelfde leeftijd van het kind. (Z =.52, p =.603). Er is tevens geen significant verschil tussen mannen en vrouwen in de relatie tussen opvoedingservaring met vader en ondersteuning van de partner op 4.5-jarige leeftijd van het kind (Z =.81, p =.418), en in de relatie tussen opvoedingservaring met moeder en ondersteuning van de partner in het bijzijn van hun 4.5-jarige kind (Z =.48, p =.631). Dit betekent dat mannen en vrouwen niet significant verschillen in de relatie tussen opvoedingservaring met vader en moeder en ondersteuning van de partner in aanwezigheid van het kind wanneer het 1 en 4.5 jaar oud is.

Verandering over tijd

Om te kijken of de relatie tussen opvoedingservaring en ondersteuning van de partner in aanwezigheid van het kind wanneer het kind 4.5 jaar is verschilt van de relatie hiertussen wanneer het kind 1 jaar is, zijn de verschillen tussen de correlaties op 4.5 jaar en op 1 jaar statistisch getoetst. Voor vrouwen is de relatie tussen opvoedingservaring met vader en ondersteuning van de partner in aanwezigheid van hun 4.5-jarige kind niet significant anders dan wanneer het kind 1 jaar is (Z =.64, p =.522). Ook is de relatie tussen opvoedingservaring van vrouwen met moeder en ondersteuning van de partner op 4.5-jarige leeftijd van het kind

(25)

niet significant anders dan op 1 jaar (Z =-.07, p =.944). Hieruit blijkt dat de relatie tussen opvoedingservaring met vader en moeder en de ondersteuning die vrouwen hun partner in aanwezigheid van hun 4.5-jarige kind bieden niet significant verschilt van de relatie hiertussen wanneer het kind 1 jaar is. Tevens blijkt dat er voor mannen geen significant verschil is in de relatie tussen opvoedingservaring met vader en ondersteuning van hun partner op 4.5 jarige leeftijd en deze relatie op 1-jarige leeftijd van het kind (Z =.41, p =.682) en in de relatie tussen opvoedingservaring met moeder en ondersteuning van de partner in aanwezigheid van het kind op 1-jarige leeftijd en 4.5-jarige leeftijd (Z =-.07, p =.944). Dit betekent dat de relatie tussen opvoedingservaring met vader en moeder en het bieden van ondersteuning aan de partner in aanwezigheid van het kind voor zowel mannen als vrouwen niet verandert over een periode van 3.5 jaar.

Verband tussen opvoedingservaring en ondermijning van participanten

Om het verband tussen opvoedingservaring van participanten met hun vader en moeder en ondermijnende coparenting te bekijken zijn correlaties berekend, welke zijn weergegeven in tabel 7. Hieruit blijkt dat er een significant negatief verband bestaat tussen

opvoedingservaring van mannelijke participanten met hun vader (r =-.22, p =.024) en met hun moeder (r =-.21, p =.034) en ondermijning van hun partner in aanwezigheid van hun kind wanneer het kind 1 jaar is. Meer positieve opvoedingservaring van mannen met hun vader en moeder hangt dus samen met minder ondermijning van hun partner in aanwezigheid van hun kind op 1-jarige leeftijd. Ook in aanwezigheid van het kind op 4.5-jarige leeftijd kan een significant matig negatief verband worden vastgesteld tussen opvoedingservaring van mannen met hun moeder en ondermijning van hun partner (r =-.30, p =.004), maar niet tussen opvoedingservaring van mannen met hun vader en ondermijning van hun partner (r =-.15, p =.165). Meer positieve opvoedingservaring van mannen met hun moeder gaat dus samen met minder ondermijning van hun vrouw in aanwezigheid van het kind op 4.5-jarige leeftijd, terwijl dit niet geldt voor opvoedingservaring met vader. Tevens blijkt dat er geen

significante relatie bestaat tussen opvoedingservaring van vrouwelijke participanten met hun moeder (r =-.17, p =.084) en ondermijning van hun partner in aanwezigheid van hun 1-jarige kind, maar wel wanneer hun kind 4.5 jaar is(r =-.23, p =.029). Ook bestaat er een significante relatie tussen opvoedingservaring van vrouwen met hun vader en ondermijning van de

partner in het bijzijn van hun 4.5 jarige kind (r =-.28, p =.007), maar niet wanneer dit kind 1 jaar was (r =.03, p =.759). Dit betekent dat meer positieve opvoedingservaring van vrouwen

(26)

met zowel hun moeder als hun vader samengaat met minder ondermijning van hun partner wanneer hun kind 4.5 jaar is, maar niet als het kind 1 jaar is.

Tabel 7

Correlaties tussen opvoedingservaring van participanten met hun vader en moeder en ondermijning op 1 jaar en 4.5 jaar

* p < .05. ** p < .01.

Er zijn twee multipele regressieanalyses uitgevoerd om te kijken of ondermijnende coparenting van participanten wordt voorspeld door hun opvoedingservaring als kind. Tabel 8 laat de resultaten van de regressieanalyse op 1 jarige leeftijd van het kind zien. De

resultaten van de regressieanalyse op 4.5-jarige leeftijd van het kind staan in tabel 9. Uit de resultaten blijkt dat opvoedingservaring van mannen met hun vader (β =-.16, p =.174) en met hun moeder (β =-.11, p =.331) geen significante voorspellers zijn van ondermijning van hun vrouw in aanwezigheid van hun kind op 1 jaar. Ondermijnende coparenting van mannen in aanwezigheid van hun kind op 4.5-jarige leeftijd wordt ook niet significant voorspeld door opvoedingservaring met hun vader (β =.01, p =.906), maar wel door opvoedingservaring met moeder (β =-.30, p =.013). Dit betekent dat meer positieve opvoedingservaring van mannen met hun moeder, zoals gerapporteerd voor de geboorte van het eerste kind, minder

ondermijning door mannen in aanwezigheid van het kind op 4.5-jarige leeftijd voorspelt. Ondermijnende coparenting door vrouwelijke participanten op 1-jarige leeftijd van het kind werd significant voorspeld door opvoedingservaring met moeder (β =-.25, p =.026), dus meer positieve opvoedingservaring van vrouwen met moeder zoals gerapporteerd voor de geboorte van het eerste kind hangt samen met minder ondermijning van de partner in aanwezigheid van het kind wanneer het kind 1 jaar is. Ondermijning van de partner door vrouwen op 1-jarige leeftijd van het kind werd niet significant voorspeld door opvoedingservaring met

Participant Ondermijning op 1 jaar r p Ondermijning op 4.5 jaar r p Opvoedingservaring met vader Mannen Vrouwen -.22* .024 .03 .759 -.15 .165 -.28* .007 Opvoedingservaring met moeder Mannen Vrouwen -.21* .034 -.17 .084 -.30* .004 -.23* .029

(27)

vader. Tevens werd ondermijning door vrouwen op 4.5 jarige leeftijd van het kind niet significant voorspeld door zowel opvoedingservaring met vader als met moeder.

Er wordt dus alleen een significante relatie gevonden tussen opvoedingservaring van mannen met moeder en ondermijning van hun partner in aanwezigheid van het kind wanneer het kind 4.5 jaar is en tussen opvoedingservaring van vrouwen met moeder en ondermijning van hun man in het bijzijn van hun kind op 1-jarige leeftijd. Mannen laten in aanwezigheid van hun 4.5 jarige kind minder ondermijnende coparenting zien wanneer zij meer positieve opvoedingservaringen hebben met hun moeder in de zin van meer autonomie en acceptatie, en vrouwen laten in aanwezigheid van hun 1-jarige kind minder ondermijning zien bij meer positieve opvoedingservaringen met hun moeder.

Tabel 8

Multipele regressieanalyse van opvoedingservaring van participanten op ondermijnende coparenting op 1 jaar Opvoedingservaring Participant 95% BHI van B β SE Lower Upper p Opvoedingservaring met vader Mannen Vrouwen -.16 .16 .15 .14 -.50 -.08 .09 .48 .174 .157 Opvoedingservaring met moeder Mannen Vrouwen -.11 -.25 .15 .15 -.45 -.65 .15 -.04 .331 .026 Note. BHI, Betrouwbaarheidsinterval

Tabel 9

Multipele regressieanalyse van opvoedingservaring van participanten op ondermijnende coparenting op 4.5 jaar Opvoedingservaring Participant 95% BHI van B β SE Lower Upper p Opvoedingservaring met vader Mannen Vrouwen .01 -.18 .15 .15 -.29 -.55 .32 .06 .906 .116 Opvoedingservaring met moeder Mannen Vrouwen -.30 -.19 .16 .17 -.71 -.62 -.09 .06 .013 .102 Note. BHI, Betrouwbaarheidsinterval

(28)

Verschillen tussen mannen en vrouwen

Om te kijken of mannen en vrouwen verschillen in de relatie tussen opvoedingservaring en ondermijnende coparenting zijn de verschillen tussen de correlaties statistisch getoetst. Hieruit blijkt dat er een trend is te zien in het verschil tussen mannen en vrouwen in de relatie tussen opvoedingservaring met vader en ondermijning van de partner in aanwezigheid van het kind wanneer het 1 jaar oud is (Z =-1.82, p =.068). Er is geen verschil tussen mannen en vrouwen in de relatie tussen opvoedingservaring met moeder en ondermijning van de partner in aanwezigheid van het kind op 1 jaar (Z =-.30, p =.764) en in deze relatie wanneer het kind 4.5 jaar is (Z =-.51, p =.610). Tevens is er geen significant verschil tussen mannen en

vrouwen in de relatie tussen opvoedingservaring met vader en ondermijning van de partner op 4.5-jarige leeftijd van het kind (Z =.89, p =.374). Dit betekent dat er alleen een trend te zien is in het verschil tussen mannen en vrouwen in de relatie tussen opvoedingservaring met vader en ondermijning van de partner wanneer het kind 1 jaar is. De relatie tussen

opvoedingservaring van mannen met vader en ondermijning van hun partner in aanwezigheid van hun kind op 1-jarige leeftijd is een significant negatief verband, wat suggereert dat meer positieve opvoedingservaring bij mannen samengaat met minder ondermijning van hun partner. Bij vrouwen is dit echter een non-significant positief verband, wat suggereert dat meer positieve opvoedingservaringen bij vrouwen samengaan met meer ondermijning van hun man in aanwezigheid van het kind op die leeftijd.

Verandering over tijd

Om te kijken of de relatie tussen opvoedingservaring en ondermijning van de partner in aanwezigheid van het kind wanneer het kind 4.5 jaar is verschilt van de relatie hiertussen wanneer het kind 1 jaar is, zijn de verschillen tussen de correlaties op 4.5 jaar en op 1 jaar statistisch getoetst. Hieruit blijkt dat de relatie tussen opvoedingservaring van vrouwen met vader en ondermijning van hun partner in het bijzijn van hun kind op 4.5-jarige leeftijd significant verschilt van de relatie tussen opvoedingservaring van vrouwen met vader en ondermijning van hun man wanneer hun kind 1 jaar is (Z =2.19, p =.029). In aanwezigheid van het kind op 4.5 jaar laten vrouwen significant minder ondermijning van hun partner zien bij meer positieve opvoedingservaringen met hun vader, terwijl de non-significante positieve relatie tussen opvoedingservaring met vader en ondermijning van de partner in aanwezigheid van het kind op 1-jarige leeftijd suggereert dat vrouwen hun partner meer ondermijnen naarmate zij meer positieve opvoedingservaringen hebben. De relatie tussen

opvoedingservaring van vrouwen met moeder en ondermijning van hun partner is in

(29)

aanwezigheid van hun kind op 4.5-jarige leeftijd niet significant anders dan op 1 jaar (Z =.44, p =.660). Voor mannen geldt dat zowel de relatie tussen opvoedingservaring met vader en ondermijning van hun partner (Z =-.51, p =.610) als de relatie tussen opvoedingservaring met moeder en ondermijning van hun partner (Z =.248, p =.497) op 4.5-jarige leeftijd van hun kind niet anders is dan in aanwezigheid van het kind op 1 jarige leeftijd. Dit betekent dat er in dit onderzoek alleen voor vrouwen een significante verandering over tijd te zien is in de relatie tussen opvoedingservaring met vader en ondermijning van de partner.

(30)

Discussie

In dit onderzoek werd onderzocht of er een relatie bestaat tussen opvoedingservaring van participanten als kind en coparenting van deze participanten wanneer zij zelf een kind hebben, waarbij onderscheid werd gemaakt tussen ondersteuning en ondermijning van de partner. Tevens is gekeken of er een verschil is tussen mannelijke en vrouwelijke

participanten in de relatie tussen opvoedingservaring en coparenting en of de relatie anders is op 4.5-jarige leeftijd van het kind dan op 1-jaar. In dit laatste hoofdstuk worden de resultaten per hypothese kort besproken en wordt de vraagstelling definitief beantwoord. Daarna zullen beperkingen en sterke kanten van dit onderzoek worden beschreven. Tot slot zullen

aanbevelingen voor vervolgonderzoek en klinische implicaties worden geformuleerd.

Resultaten en beantwoording van de onderzoeksvraag en hypothesen

Verband tussen opvoedingservaring en ondersteunende coparenting

Opvoedingservaring met vader en moeder blijkt in dit onderzoek voor zowel mannelijke als vrouwelijke participanten niet gerelateerd te zijn aan ondersteunende coparenting in

aanwezigheid van hun kind op 1 jaar en 4.5 jaar. De hypothese dat participanten met meer positieve opvoedingservaring meer ondersteunende coparenting laten zien kan in dit onderzoek dus niet worden bevestigd. Dit is in strijd met bevindingen van Stright en Bales (2003) dat ondersteunende coparenting in het gezin van herkomst samenhangt met

ondersteunende coparenting van ouders. Een mogelijke verklaring voor het verschil met dit onderzoek is dat opvoedingservaring in het onderzoek van Stright en Bales (2003) anders werd geoperationaliseerd dan in het huidige onderzoek, namelijk door te kijken naar de ervaren coparentingrelatie van de ouders van participanten in de kindertijd. In het huidige onderzoek werd opvoedingservaring geoperationaliseerd door de dimensies autonomie versus overbescherming en acceptatie versus afwijzing. Hierin ligt ook een mogelijke tweede

verklaring voor de bevinding dat meer positieve opvoedingservaring niet samenhangt met meer ondersteuning. Uit de literatuur blijkt dat overbescherming en afwijzing een negatieve invloed kunnen hebben op het psychologisch functioneren van kinderen (Erkan & Toran, 2010; McLeod et al., 2007; Khaleque & Rohner, 2011; Khaleque & Rohner, 2013) en dat psychologische problemen op hun beurt kunnen leiden tot problemen in de coparentingrelatie in de volwassenheid (Bronte-Tinkew et al., 2010; Feinberg, 2003). Er is in dit onderzoek echter geen rekening gehouden met eventueel mediërende factoren, zoals psychologisch functioneren van ouders, die van invloed kunnen zijn geweest op het verband tussen opvoedingservaring en coparenting.

(31)

Verband tussen opvoedingservaring en ondermijnende coparenting

De mate waarin mannen hun partner ondermijnen in aanwezigheid van het kind op 1-jarige leeftijd wordt niet voorspeld door de opvoedingservaring die hij heeft gehad als kind met zijn vader en moeder. De mate waarin mannen hun partner ondermijnen in aanwezigheid van het kind wanneer het kind 4.5 jaar is wordt alleen voorspeld door de opvoedingservaring die hij heeft gehad als kind met zijn moeder. Als mannen zich als kind door hun moeder meer vrijgelaten en geaccepteerd voelen en minder overbeschermd en afgewezen, zijn mannen minder ondermijnend naar hun partner toe in aanwezigheid van het kind op 4.5 jarige leeftijd. Tevens blijkt dat opvoedingservaring met moeder een voorspeller is van de mate waarin vrouwen hun partner ondermijnen in aanwezigheid van hun 1-jarige kind, terwijl

ondermijning door vrouwen op deze leeftijd niet wordt voorspeld door opvoedingservaring met vader. Dit betekent dat vrouwen minder ondermijnende coparenting laten zien in aanwezigheid van hun 1-jarige kind wanneer zij zich als kind door hun moeder meer autonoom en geaccepteerd voelden en minder overbeschermd en afgewezen.

Opvoedingservaring met vader en moeder is bij vrouwen geen voorspeller van de mate waarin zij hun partner ondermijnen in aanwezigheid van hun kind op 4.5-jarige leeftijd.

De hypothese dat participanten met positieve opvoedingservaringen meer

ondersteunende coparenting laten zien wordt in dit onderzoek niet bevestigd. Wel kan echter worden gesteld dat positieve opvoedingservaring, in de zin van meer autonomie en acceptatie en minder overbescherming en afwijzing, over het algemeen samenhangt met minder

ondermijnende coparenting, met uitzondering van ondermijning van vrouwen op 1 jaar en van mannen op 4.5 jaar.

Verschillen tussen mannelijke en vrouwelijke participanten

Er werd verwacht dat vrouwen meer beïnvloed zouden worden door de eigen

opvoedingservaringen als kind dan mannen, omdat uit onderzoek van Stright en Bales (2003) naar voren komt dat vooral herinneringen van ondersteunende coparenting van vrouwen in het gezin van herkomst een positieve relatie hebben met hun eigen ondersteunende

coparenting. Deze hypothese wordt in dit onderzoek niet geheel bevestigd. Zowel bij

mannelijke als vrouwelijke participanten blijkt opvoedingservaring niet samen te hangen met ondersteunende coparenting en ondermijnende coparenting wordt bij zowel mannen als vrouwen alleen voorspeld door opvoedingservaring met moeder. Dit komt overeen met bevindingen van Conger et al. (2003) dat er geen verschil is tussen mannen en vrouwen in de

(32)

met bevindingen van Von Klitzing et al. (1999) en Stright en Bales (2003) dat vrouwen meer worden beïnvloed dan mannen. Er is in dit onderzoek alleen een trend in het verschil tussen mannen en vrouwen in de relatie tussen opvoedingservaring met vader en ondermijning die zij hun partner bieden in het bijzijn van hun kind op 1-jarige leeftijd. Als mannen zich als kind door hun vader meer vrijgelaten en geaccepteerd voelen zijn zij minder ondermijnend naar hun partner toe in het bijzijn van hun kind op 1-jarige leeftijd, terwijl de relatie tussen opvoedingservaring met vader en ondermijning van de partner bij vrouwen suggereert dat zij op dezelfde leeftijd van het kind meer ondermijnend naar hun partner zijn wanneer zij als kind meer vrijgelaten en geaccepteerd zijn door hun vader. Het is echter lastig een verklaring te vinden voor de vraag waarom specifiek in deze relatie een verschil wordt gevonden tussen mannen en vrouwen. Vervolgonderzoek zou zich hierop kunnen richten.

Verandering over tijd

Tot slot werd verwacht dat de relatie tussen opvoedingservaring en coparenting anders is wanneer het kind 4.5 jaar is dan wanneer het kind 1 jaar is, omdat blijkt dat coparenting verandert over tijd (Schoppe-Sullivan, Mangelsdorf & McHale, 2004; Van Egeren, 2003). Verwacht werd dat als coparenting zich op latere leeftijd anders manifesteert, dat de relatie tussen opvoedingservaring en coparenting dan ook anders zou zijn op latere leeftijd. Uit dit onderzoek blijkt echter dat de relatie tussen opvoedingservaring en ondersteuning niet verandert over de tijd. Op zowel 1-jarige- als op 4.5-jarige leeftijd van het kind bestaat er geen verband tussen opvoedingservaring van mannen en vrouwen met hun vader en moeder en ondersteuning die zij hun partner bieden. Mogelijk is ondersteunende coparenting in dit onderzoek niet veranderd over tijd, waardoor ondersteunende coparenting zich in dit onderzoek niet anders manifesteerde op 4.5-jarige leeftijd van het kind en de relatie tussen opvoedingservaring en ondersteuning daardoor op 4.5-jarige leeftijd niet anders was dan op 1 jaar. Tevens blijkt dat alleen de relatie tussen opvoedingservaring van vrouwen met vader en ondermijning van hun partner op 4.5 jarige leeftijd van het kind verschilt van de relatie hiertussen op 1 jarige leeftijd. Op 1-jarige leeftijd blijken meer positieve

opvoedingservaringen van vrouwen met hun vader niet samen te gaan met minder

ondermijning van de partner in aanwezigheid van het kind, terwijl dit op 4.5 jarige leeftijd van het kind wel met elkaar samenhangt. Mogelijk maken vrouwen pas op latere leeftijd van het kind gebruik van hun herinneringen met hun vader omdat moeders over het algemeen meer betrokken zijn bij de fysieke zorg en opvoeding van hun kind terwijl vaders meer betrokken zijn bij spel en uitdagend gedrag (Bögels & Phares, 2008; Craig, 2006). Op

(33)

jarige leeftijd van het kind komen vaders over het algemeen meer in beeld omdat er dan meer sprake is van spel en uitdagend gedrag dan op 1-jarige leeftijd van het kind. Mogelijk heeft dit een rol gespeeld bij de opvoedingservaring van vrouwen met hun vader.

Beperkingen en sterke kanten van het onderzoek

De belangrijkste beperking van dit onderzoek is dat opvoedingservaring werd geoperationaliseerd door gebruik te maken van de dimensies autonomie versus

overbescherming en acceptatie versus afwijzing. Zoals eerder werd aangegeven, kunnen deze dimensies van opvoedingservaring invloed hebben op het psychologisch functioneren in de volwassenheid (Khaleque & Rohner, 2011; Khaleque & Rohner, 2013), wat op zijn beurt weer invloed kan hebben op de coparenting relatie (Bronte-Tinkew et al., 2010). In dit onderzoek is geen rekening gehouden met eventuele mediërende factoren zoals

psychologische problematiek van ouders. Mogelijk hebben ouders negatievere

opvoedingservaringen dan gerapporteerd (Baarda & De Goede, 2006), is het psychologisch functioneren van ouders negatief beïnvloed (Khaleque & Rohner, 2013) en is er daardoor minder ondersteunende coparenting en meer ondermijnende coparenting dan zou worden verwacht op basis van de gerapporteerde positieve opvoedingservaringen.

Dit onderzoek heeft ook een aantal sterke punten. Ten eerste zitten er een aantal voordelen aan het gebruik van vragenlijsten. De gebruikte vragenlijsten zijn

gestandaardiseerde instrumenten, waardoor ze objectief het concept meten dat zij beogen te meten (McNabb, 2002). Een tweede sterk punt van dit onderzoek is dat het onderdeel is van een longitudinaal onderzoek. Een voordeel van dit type onderzoek is dat het inzichten kan opleveren over veranderingen over de tijd (Feldman, 2012). Door twee meetmomenten met elkaar te vergelijken is met dit onderzoek nieuwe kennis vergaard over de vraag of de relatie tussen opvoedingservaring en coparenting in het bijzijn van het kind op 4.5-jarige leeftijd anders is dan op 1-jarige leeftijd van het kind. Ten derde is dit onderzoek naast het onderzoek van Stright en Bales (2003) een van de eerste onderzoeken dat kijkt naar de relatie tussen opvoedingservaring en coparenting. Het huidige onderzoek voegt hieraan toe dat

opvoedingservaring anders is geoperationaliseerd, namelijk in de zin van autonomie versus overbescherming en acceptatie versus afwijzing in de opvoedingservaring van ouders als kind. Op deze manier is nieuwe kennis vergaard over de relatie tussen opvoedingservaring en coparenting. Tot slot is dit onderzoek zeer gedetailleerd doordat er veel onderscheid is

(34)

opvoedingservaring met vader en opvoedingservaring met moeder, tussen ondersteunende en ondermijnende coparenting en er is gebruik gemaakt van twee meetmomenten.

Aanbevelingen voor vervolgonderzoek

Gezien de beperkingen die kunnen samengaan met het gebruik van vragenlijsten is het aan te raden om in vervolgonderzoek gebruik te maken van observaties van coparenting. Het gebruik van observaties versterkt de kwaliteit van de dataverzameling en daarmee de kwaliteit van de resultaten en conclusies (DeWalt & DeWalt, 2011). Met behulp van

observaties kunnen onderzoekers een beeld schetsen van non-verbaal gedrag en kan feitelijk gedrag zoals het zich in de natuurlijke omgeving voordoet vastgesteld worden (Baarda & De Goede, 2006; Bailey, 2008). Tevens vergroot deze manier van dataverzameling de mate waarin men kwalitatief goed data kan interpreteren (DeWalt & DeWalt, 2011), omdat subjectiviteit en sociale wenselijkheid (Nauta & Kluwer, 2004) een minder grote rol spelen (Baarda & De Goede, 2006).

Vervolgonderzoek zou zich kunnen richten op de relatie tussen ervaren

coparentingrelatie in het gezin van herkomst en de coparentingrelatie van ouders. Het zou tevens interessant kunnen zijn om de dimensies autonomiestimulering versus

overbescherming en acceptatie versus afwijzing apart te vergelijken met coparenting om te bestuderen of beide schalen een relatie hebben met coparenting of dat één dimensie in meer of mindere mate gerelateerd is aan coparenting. Daarnaast zou vervolgonderzoek zich kunnen richten op eventuele mediërende factoren zoals psychische problematiek die van invloed kan zijn op de relatie tussen opvoedingservaring en coparenting. Vervolgonderzoek zal op zoek moeten gaan naar mogelijke verklaringen voor de bevinding dat ondermijning van zowel mannen als vrouwen alleen wordt voorspeld door opvoedingservaring met moeder en niet door opvoedingservaring met vader.

Conclusie en klinische implicaties

De onderzoeksvraag luidde als volgt: “Is er een relatie tussen de opvoedingservaringen van ouders als kind en coparenting van deze ouders wanneer zij zelf een kind hebben, zijn er verschillen tussen mannen en vrouwen in de manier waarop opvoedingservaring gerelateerd is aan coparenting en is de relatie anders op 4.5 jarige leeftijd van het kind dan op 1 jaar?” Uit dit onderzoek blijkt dat er gedeeltelijk een verband bestaat tussen opvoedingservaring en coparenting. Positieve opvoedingservaringen (meer autonomie en acceptatie) van

participanten zijn niet zo zeer gerelateerd aan meer ondersteunende coparenting, maar over

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

David en Shelly voeren een gesprek over hun relatie en Shelly komt tot de conclusie dat ze met David geen relatie meer wil. In versie 1 en versie 2 waren de eerste negen

Onder 'aandacht trekken' wordt verstaan dat het kind zieh mengt in de interactie tussen ouder en baby, bijvoorbeeld door met de baby te gaan speien als die ge- voed wordt of door

studies m een derde categone -&#34;ovenge&#34;- ondergebracht omdat het onderzoeksverslag niet duidehjk maakte of het een ouder- danwel kmd- probleem betraf (Van Uzendoorn et

Hoewel in het begin van de jaren vijftig nog onvoldoende empirische gegevens voorhanden waren, concludeerde Bowlby al snel dat gehechtheid een sleutelrol vervult in de opvoeding

Voor het significantieniveau zijn deze maten de standaardnormale Z-score en de probabiliteitswaarde/»; voor de effectgrootte gelden de correla- tiecoefficient r, de

However, given the early stages of development of the PsyCap construct, more research should be done in regards to desirable employee attitudes and behaviors, such as job

In order to be able to analyse why predicate switching fails at locating faults whose infection       chain diverges to multiple predicate instances, we experimented with the

A cluster program run by the Western Cape Provincial Government (WCPG) in South Africa is analysed and compared to the generic success factors in cluster program