• No results found

ABRS (2010) LJN BL1832 (Exceptief beleid)

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "ABRS (2010) LJN BL1832 (Exceptief beleid)"

Copied!
2
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

Noot bij ABRS 3 februari 2010, LJN BL1832, JB2010/68

Exceptief beleid

1. Verweerders interpreteren ingediende bezwaarschriften als uitsluitend te zijn gericht tegen het besluit tot wijziging van de beleidsregel inzake het afmeren van terrasboten en niet (tevens) als gericht tegen op deze beleidsregel gebaseerde ontheffingsbesluiten. Daardoor volgt niet-ontvankelijkheid van de ingestelde bezwaren ingevolge art. 8:2 aanhef en onder a Awb. Dat artikel sluit immers de mogelijkheid van rechtstreeks beroep bij de bestuursrechter tegen (o.a.) beleidsregels uit.

2. De Afdeling is, met de rechtbank ’s Gravenhage, van oordeel dat de bezwaren niet uitsluitend zijn gericht tegen de (wijziging) van de beleidsregel maar ook tegen de daarop gebaseerde ontheffingen. De Afdeling spreekt, in lijn met de rechtbank, van een ‘voldoende duidelijke omschrijving’ van de ontheffingsbesluiten, en wijst erop dat bij de hoorzitting zijdens bezwaarmakers is opgemerkt dat zij, “… met een procedure tegen de besluiten ter uitvoering van het terrasbotenbeleid, dat zijn de besluiten tot ontheffingverlening, beogen een oordeel te verkrijgen over de verbindendheid van het terrasbotenbeleid door middel van exceptieve toetsing.” Dat bezwaarmakers aldus het oog hebben gehad op ‘structurele aspecten’, het algemeen beleidskader betreffend, brengt niet mee dat hun bezwaren moeten worden opgevat als bezwaar uitsluitend tegen de verbindendheid van de beleidsregel.

3. Interessant is dat de Afdeling er hiermee vanuit lijkt te gaan dat de bezwaren wel tevens tegen de beleidsregel als zodanig, dat wil zeggen als besluit zijn gericht. Daaraan wordt evenwel niet de conclusie verbonden dat voor zover het bezwaar wel tegen het besluit tot beleidsregelgeving is gericht niet-ontvankelijkheid moet volgen. In de slotzinnen van de kernoverweging lijkt het zo te zijn dat de Afdeling het bezwaar tegen de beleidsregel slechts opvat als van argumentatieve strekking: het is toelaatbaar om slechts gronden in te brengen die zich richten tegen de aanvaardbaarheid van het beleid (sec) waarop de bezwaren zijn gebaseerd.

4. Het laatste strookt uiteraard met de lijn die reeds bij het ‘Hoofdlijnendebat’ over de totstandkoming van art. 8:2, bij de behandeling (PG-Awb, art. 8:2) door minister Hirsch Ballin is verwoord: “Ook is de vraag gesteld waarom de algemeen verbindende voorschriften en

beleidsregels in het bestuursprocesrecht uitgezonderd zijn. Zoals ook is weergegeven in de toelichtende stukken, bestaat de vrees dat dat zou leiden tot een aanzuiging van beroepen en tot het maken daarvan van een apart punt van twisten. Ter geruststelling is daaraan toegevoegd dat in het feitelijke functioneren van de rechtspraak algemeen verbindende voorschriften en beleidsregels met uitzondering van wetten in formele zin al sinds vele jaren onderwerp van rechterlijke toetsing vormen, hetzij in een exceptief verweer bij de administratieve rechter, waar het al sinds de jaren dertig het geval is, hetzij in een zelfstandige procedure bij de burgerlijke rechter, hetgeen pas recenter het geval is.”

5. Uitsluiting van deze mogelijkheid van exceptieve toetsing zou, de procesrechtelijke kwestie van interpretatie van het besluit waartegen een bezwaar of beroepschrift zich richt daargelaten, niet goed passen bij het uitgangspunt van de zogenoemde ‘tweefasentoetsing’ bij de evenredigheidstoetsing resp. het willekeurverbod (ingevolge art. 3:4 Awb – zie ook Van Wijk/Konijnenbelt & Van Male, Hoofdstukken van bestuursrecht, 14e druk, Den Haag 2008, p. 236-237). Die wijze van toetsing rust op het uitgangspunt dat, geheel daargelaten of een besluit inhoudende een beleidsregel is gegeven, een niet-onredelijke belangenafweging vergt dat beslissingen worden genomen op basis van een (niet-onredelijke) abstracte, stelselmatige of consistente visie op de toepassing van de in het geding zijnde bevoegdheid. Eerst wordt dan getoetst of van zo’n visie sprake is en daarna of deze in casu juist is toegepast resp. of het bestuur heeft ingezien dat inherent afwijken geboden is. Als het maken van een beleidsregel gepaard zou gaan met het in bezwaar of beroep voor kritiek immuun worden van het onderliggend beleid zou deze rechtsbescherming effectief aan kracht inboeten – en dat is nimmer beoogd met de Awb-regels over beleidsregelgeving.

6. De Afdeling verklaart het hoger beroep gegrond en wijst erop dat verweerder bij het opnieuw beslissen op bezwaar “…. in het bijzonder aandacht dient te besteden aan de bezwaren gericht

tegen het gewijzigde terrasbotenbeleid en het betoog dat het gewijzigde terrasbotenbeleid in strijd is met het bestemmingsplan.” Daarmee wordt de vinger gelegd op de mogelijkheid dat het

terrasbotenbeleid mogelijk strijdig is met het ruimtelijk ordeningsbeleid. Mocht dit zo zijn dan is de beleidsregel onrechtmatig, maar is het gevolg niet dat het besluit tot wijziging van de beleidsregel vernietigd wordt – omdat tegen dat besluit immers geen beroep op de

(2)

2

bestuursrechter openstaat. Wel moet dan de conclusie zijn, dat de beleidsregel gebrekkig en daarom niet-verbindend is en bijgevolg buiten toepassing moet worden gelaten. De ontheffingsbesluiten die daarop gestoeld zijn ontberen daardoor een deugdelijke beleidsgrondslag en zijn dientengevolge onrechtmatig, zodat het bezwaar gegrond moet worden verklaard. Strikt juridisch gesproken blijft de beleidsregel in dit scenario van kracht, maar helder mag zijn dat intrekking of aanpassing feitelijk nodig zal zijn om toekomstige ontheffingsbesluiten (anderszins) op rechtens aanvaardbare wijze te kunnen schragen.

7. Natuurlijk kan buiten strijd van een beleidsregel met algemeen verbindende voorschriften ook sprake zijn van strijd met beginselen van behoorlijk bestuur, inclusief het verbod van willekeur resp. het evenredigheidsbeginsel. Zie voor een recente toepassing van exceptieve toetsing van beleid aan evenredigheid, het College van beroep voor het bedrijfsleven, 30 december 2009 (LJN BL5513), met een inhoudelijke beoordeling: (o.a. r.o. 5.9): “Het College komt aldus tot

het oordeel dat de omstandigheid dat in de Beleidsregel maxima worden gesteld (…) niet valt buiten de grenzen van een redelijke beleidsbepaling, noch ook anderszins onaanvaardbaar is.”

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

By integrating the economic theories on the boundaries of organizations into the existing knowledge on design in engineering projects, the paper hypothesizes a

Zo behandelt Vincent Sagaert uitvoerig wat het lot is van de zakelijke en persoon- lijke gebruiks- en genotsrechten in geval van onteigening, meer bepaald of, en zo ja wanneer,

Omdat de bezoekers op elk willekeurig moment in een van deze groepen ingedeeld werden en baliemedewerkers niet op de hoogte waren van het type handvest (ambities, weinig ambitieus,

Daar geef ik je groot gelijk, maar ik zie niet in waarom nu we voor mobiel een minder aantal punten hebben dat niet gewoon als leidend kan worden genomen..

Het betreft een opbrengst van EUR 54.832.273 (inclusief heffingsrente c.q. GTS stelt voor om deze opbrengst via een correctie op de tarieven op de inkomsten voor de transporttaak

Alles wijst erop dat dit een politiek proces moest worden: een poging om via de rechtsgang, op de rug van een dode, een getroebleerde familie en geïntimideerde artsen, aan

Καὶ εἴτε δὴ μηδεμία αἴσθησίς ἐστιν, 21 ἀλλ' οἷον ὕπνος ἐπειδάν τις καθεύδων μηδ' ὄναρ μηδὲν ὁρᾷ, θαυμάσιον κέρδος ἂν εἴη 22 ὁ θάνατος (…). Εἰ οὖν

Zie ten aanzien van de reactie van de NMa op de uitspraak het begin van de voorgaande noot. In de Kennemerland-zaak oordeelt de rechtbank vernietigend over het onderzoek van de