• No results found

Imagery Rescripting Therapy bij angst- en traumagerelateerde stoornissen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Imagery Rescripting Therapy bij angst- en traumagerelateerde stoornissen"

Copied!
25
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Imagery Rescripting Therapy bij Angst- en Traumagerelateerde stoornissen

Nina Eken

Student nummer: 10359664

Begeleider: Anna Kunze

(2)

Abstract

Er is een groeiende interesse in het gebruik van Imagery Rescripting Therapy zichtbaar voor patiënten met angststoornissen of PTSS. Het is echter nog niet bekend of de inhoud van een IRT script uitmaakt voor het behandeleffect. In dit onderzoek zal gekeken worden naar het effect van verschillende scripts om distress te reduceren. Negenenvijftig deelnemers werden random verdeeld over twee experimentele scriptcondities en een controle conditie. Vervolgens krijgen de deelnemers een aversieve film te zien. Ze zullen daarna geconditioneerd worden op de stimuli uit de film. Na de conditionering zal de interventie plaats vinden. De mate van subjectieve distress, stemming en emoties werden gemeten door middel van vragenlijsten. Uit de resultaten bleek dat de IRT scripts ervoor zorgde dat de mate van distress, minder werd na interventie ten opzichte van de controle conditie. Correct gebruik van IRT scripts lijkt een veelbelovende interventie voor angststoornissen en PTSS te kunnen zijn.

(3)

Imagery Rescripting Therapy bij Angst- en Traumagerelateerde Stoornissen

De afgelopen jaren is een groeiende interesse in het gebruik van Imagery Rescripting therapy ( IRT) zichtbaar, vooral bij patiënten die worstelen met affectieve distress (Holmes, Arntz, Smucker, 2007). Bij angststoornissen en PTSS ervaren mensen vaak buitensporige of onevenredig lang aanhoudende distress, subjectief lijden en belemmering van het dagelijks functioneren (Miller, Fletcher en Kabat-Zinn, 1995). Het behandelen van angststoornissen en PTSS is belangrijk om bovengenoemde symptomen te verminderen. Beck, Emery en Greenberg (1985) merkte op dat affectieve distress, zoals bij angststoornissen en PTSS, rechtstreeks in verband kan worden gebracht met visuele- en verbale cognities met betrekking tot een aversieve herinnering. Het modificeren van cognities met betrekking tot een aversieve gebeurtenis , zoals bij IRT, kan leiden tot een aanzienlijke cognitieve en emotionele verschuiving waardoor de affectieve distress kan verminderen (Beck,Emery& Greenberg, 1985). Volgens Arntz (2012) zou IRT een goede behandeling kunnen zijn voor angststoornissen en PTSS. Er is echter nog weinig onderzoek gedaan naar de werkzame mechanisme in IRT. Door het nader onderzoeken van deze therapievorm zouden angststoornissen en PTSS wellicht beter behandeld kunnen worden.

IRT is de therapeutische techniek die specifieke herinneringen aan eerdere ervaringen aanpakt (Arntz, 2012). De behandeling is gebaseerd op de veronderstelling dat mentale verbeelding een krachtige invloed heeft op emotie, en dat verbeelding in een klinische setting een krachtig psychotherapeutisch hulpmiddel kan zijn om emotionele distress te verlichten. IRT is een ingebeelde verandering van de verloop van herinneringen of fantasieën met betrekking tot aversieve ervaringen (Edwards 2007). Bij IRT wordt de cliënt geïnstrueerd om de herinnering in verbeelding zo levendig mogelijk voor te stellen, alsof het werkelijk gebeurd in het hier en nu, en de uitkomst in gedachten te veranderen in de richting die de persoon verlangt. Dit wordt gedaan door middel van een script. Dit script moet de patiënt dan in verbeelding linken aan de aversieve herinnering (Arntz, 2012). Een script kan bijvoorbeeld zijn dat de patiënt gevraagd wordt om zich de aversieve herinnering in verbeelding voor te stellen waarbij er een redder komt of de patiënt de macht krijgt en daardoor de vervelende gebeurtenis kan voorkomen.

Bij IRT wordt gebruik gemaakt van de verbeelding van de patiënt. Uit het onderzoeken van Holmes en Mathews (2010) en Dadds, Bovbjerg, Redd en Cutmore (1997) bleek dat ingebeelde stimuli eenzelfde effect kunnen hebben als echte stimuli. Imagery rescripting zou volgens Holmes en Mathews (2007) grotere effecten kunnen hebben op zowel positieve als negatieve emoties dan enkel verbale rescripting. Arntz, de Groot en Kindt (2005) lieten, in de context van traumatische stimuli, zien dat emotionele geheugen perceptuele is in de zin dat

(4)

het imagery-gebaseerd is van aard. Kortom, als men iets onthoudt dat zeer emotioneel is, dan is dit

waarschijnlijk in de vorm van een beeld. Holmes en collega's (2007) stellen daarnaast dat mentale voorstellingen emotioneler zijn dan verbale verwerking van hetzelfde materiaal. Dit is experimenteel aangetoond voor zowel negatief als positief materiaal (Holmes &Mathews, 2005; Holmes, Mathews, Dalgleish, en Mackintosh, 2006). Bovendien is volgens Holmes (2006) het voorstellen van een beeld in gedachtenemotioneler dan wanneer deze informatie enkel verbaal wordt besproken. Dit zou verklaard kunnen worden aan de hand van de emotional processing theory van Foa en Kozak (1986). Deze theorie stelt dat emoties eerst moeten worden geactiveerd door bijvoorbeeld verbeelding, voordat deze aangepast kunnen worden. Volgens Seebauer (2013) zou er een verschil kunnen zijn in werking van IRT scripts op basis van effectiviteit in emotieregulatie. Toch is er, ondanks de recente ontluikende belangstelling voor IRT, weinig onderzoek gedaan naar de directe relatie tussen de IRT en emoties.

Er zijn wel een aantal theorieën over factoren die mogelijk een grote rol spelen in de effectiviteit van de IRT. Een deel van de effecten van IRT zouden verklaard kunnen worden door de gezonde expressie van geremde reacties en door de adaptieve gevolgen van de verandering van betekenis van de oorspronkelijke aversieve gebeurtenis (Arntz en Weertman, 1999). In klassieke conditioneringstermen; IRT verandert de onconditionele stimulus (UCS)-onconditionele respons (UCR) vertegenwoordiging in het geheugen door zich meer functionele reacties en resultaten aan de oorspronkelijke gebeurtenis te koppelen . Deze zogenaamde UCS / UCR herwaardering verandert de betekenis van de aversieve herinnering in het angst geheugen waardoor onderliggende traumagerelateerde klachten zouden kunnen verminderen (Arntz, 2011 en Davey, 1989). Het mechanisme wat ervoor zou kunnen zorgen dat door IRT de angst, en daarmee ook de traumagerelateerde klachten, afneemt is UCS-devaluatie. UCS-devaluatie (Davey, 1989) is een proces waarbij aversieve herinneringen worden afgebroken op een zodanige manier dat de geconditioneerde angstreactie uiteindelijk afneemt. Door het gebruik van imagery rescripting, zou de betekenis verandering dus niet alleen plaats kunnen vinden op een verbaal cognitief niveau, maar ook op zintuiglijke, emotionele en gedragsmatige niveaus (Hagenaars & Arntz,2012).

Volgens de eerder genoemde onderzoeken zou IRT effectief kunnen zijn bij het behandelen van angststoornissen en PTSS. Er is tot nu toe echter nog weinig bekend over of de inhoud van de scripten gebruikt bij IRT uitmaakt voor het behandeleffect (Arntz,2012). De theorie van Parker (2014) stelt bijvoorbeeld dat de belangrijkste werkingsmechanismen van een IRT script waarschijnlijk het herstellen van de macht om actie te ondernemen en het mogelijk maken van een emotionele verschuiving zijn. Uit het onderzoek van Hackmann en

(5)

Holmes (2004) blijkt dat het zou kunnen zijn dat het gebruik van gewelddadige fantasieën in IRT nuttig is om emotionele reacties, die zijn geremd in de traumatische situatie, te verwerken. Klinisch gezien kan dit gerelateerd zijn aan verhoogde gevoelens van macht en verhoogde zelfredzaamheid, in tegenstelling tot de gevoelens van hulpeloosheid in de oorspronkelijke situatie (Haen& Weber, 2009). Alibhai (2009) suggereert dat wraak fantasieën het gevoel van eigenwaarde kunnen stabiliseren, schaamte kunnen verminderen en een balans in relaties kan herstellen. Het kan echter ook zo zijn dat elk soort script een behandeleffect kan veroorzaken, omdat het enkel gaat om een devaluatie van een nare herinnering. Wellicht zorgt elke vorm van verandering in de afloop van een aversieve gebeurtenis voor een vermindering in distress. Er zal daarom in dit onderzoek gekeken worden of verschillende soorten scripts verschillende invloed hebben vanwege de inhoud van het script, of dat ze allemaal werkzaam zijn omdat de angst voor de nare gebeurtenis vooral gedevalueerd moet worden, maar dat het eigenlijk helemaal niet uitmaakt hoe dit gebeurt.

In dit onderzoek zullen twee scripts met elkaar worden vergeleken. Om het onderzoek uit te kunnen voeren zal er een mate van angst opgewekt moeten worden bij de deelnemers. Dit zal naar voorbeeld van Kunze, Arntz en Kindt (2015) onderzocht worden door het Trauma Film Paradigma (TFP): het laten zien van een aversieve film. Het TFP is een van de meest krachtige prikkels om aversieve responsen in een experimentele opstelling op te wekken (Schaefer, Nils, Sanchez en Philippot, 2010). In dit onderzoek zal een filmscène uit de film Salo, die stressvolle en traumatische beelden bevat, vertoond worden aan niet-klinische deelnemers. Daarna zullen deelnemers een conditionering doen door middel van een foto uit het filmfragment. Dit zal er voor zorgen dat de subjectieve mate van angst op deze foto gemeten kan worden op een gestandaardiseerde

manier.Vervolgens zal de interventie plaats vinden en zal de subjectieve angst opnieuw gemeten worden. De interventie is een van de twee experimentele condities of een controle conditie. In de experimentele condities zal er getracht worden om het aversieve fragment met behulp van nieuwe, meer positieve informatie over de film te devalueren. In de eerste experimentele conditie zal er wraak worden genomen. Deelnemers worden door middel van een gesproken boodschap, die direct volgt na het filmfragment, gevraagd om voor te stellen hoe degene die gemarteld werden in de film in opstand komen. In de tweede experimentele conditie wordt in gegaan op het feit dat de film fictief is. Er wordt enkel een filmfragment getoond die geen autobiografische herinnering bevat van de deelnemer. Het zou zo kunnen zijn dat het feit dat het trauma is opgewekt door een film, ervoor kan zorgen dat het script dat daarop ingaat voor een grotere afname zou kunnen zorgen in de subjectieve mate van angst. Ook in deze conditie werd dit gevolgd door een ingesproken boodschap waarin gevraagd werd om voor te stellen hoe het na de scene met de mensen uit de film gaat. De scripts zullen in de methode nader worden toegelicht. Bij

(6)

de controle conditie wordt een herhaling van wat er in de film gebeurd is voorgelezen. Er wordt hierbij geen nieuwe informatie gegeven.

In dit onderzoek zijn er geen verwachtingen, maar zal er exploratief worden gekeken wat het effect is van de scripts op de subjectieve mate van distress, angst en stemming. Het zou kunnen zijn dat de experimentele condities niet van elkaar verschillen in effectiviteit, omdat beiden zorgen voor UCS-devaluatie. Het zou kunnen zijn dat de scripts van elkaar verschillen qua werking, omdat sommige scripts meer geschikt zijn voor bepaalde situaties. Er wordt wel verwacht dat de experimentele condities effectiever zijn dan de controle conditie omdat dit enkel een ingesproken herhaling is van de film. Hierbij zal waarschijnlijk geen UCS-devaluatie optreden.

2. Methode 2.1 Deelnemers

Deelnemers werden geworven via de site van de Universiteit van Amsterdam, flyers en mondelinge benadering in en rond de Universiteit van Amsterdam. Degene die bereid waren mee te doen aan het onderzoek werden gescreend op de exclusiecriteria. Zij moesten tussen de 18 en 40 jaar oud zijn, Nederlands als spreken en lichamelijk en psychisch gezond zijn. Deelname was niet mogelijk als er al meegedaan was aan onderzoeken die gebruik maken van soortgelijke procedures. In het onderzoek werd gebruik gemaakt van een aversief filmfragment. Dit filmfragment bevat nare scenes zoals fysiek geweld en misbruik. Om deze reden kon men niet deelnemen aan het onderzoek als men ooit in aanraking was geweest met fysiek geweld en/of seksueel misbruik. In totaal werden 62 deelnemers geselecteerd voor het onderzoek en werden deze random verdeeld over drie condities. In conditie 1 kreeg het film script, conditie 2 het wraakscript en conditie 3 de rehearsal. Alle deelnemers kregen een proefpersoonpunt en een chocoladereepje voor de deelname. Ook hebben alle

proefpersonen een informed consent getekend. Daarnaast is er toestemming gegeven door de ethische commissie om het onderzoek uit te voeren.

2.2 Stimuli

In het onderzoek is er gekozen om een filmfragment uit de film Salo (Pasolini, 1975) te gebruiken om een traumatische herinnering op te wekken. Hiervoor is gekozen omdat er geen gebruik gemaakt kon worden van autobiografische traumatische ervaringen. Het fragment is een 12 minuten durende compilatie van fragmenten uit de film. Deze fragmenten bevatten geweld en misbruik (Kindt, Van den Hout & Buck, 2005).

(7)

Voor de klassieke conditionering in dit onderzoek zal gebruik gemaakt worden van een geïntegreerde conditioneringsprocedure met het TFP om het effect van de imagery rescripting scripts op deze angstrespons op een gestandaardiseerde manier te meten. Voor de conditionering zullen twee foto’s gebruikt worden als

geconditioneerde stimuli (CS). Deze foto’s zijn gelijk in foto kwaliteit en beide in dezelfde kleurtonen. Een foto was de CS+. Dit was een foto van een man die in het filmfragment van Salo te zien was. Hij dwong een meisje om een stuk taart te eten met spijkers erin. De andere foto was de CS- . Dit was een random gekozen foto van een man die niet in de film te zien was. Als UCS is in dit onderzoek de schreeuw gebruikt van een meisje uit de film. Zij werd gedwongen om een stuk cake te eten met spijkers erin, waardoor ze schreeuwde. Het visuele beeld duurde drie seconde en werd gecombineerd met het geluid van de schreeuw aangeboden. Na de CS- volgde er geen schreeuw.

Er is gebruik gemaakt van een aversief filmfragment om angst en distress op te wekken. De foto van de man uit de film zal wekt waarschijnlijk meer angst en ditress op na de film dan voor de film, ten opzichte van de foto van de andere man. Door middel van het koppelen van de UCS aan de CS+ en niet aan de CS- proberen we de angst en distress te vergroten. Op deze manier werd getracht om de CS+ en UCS relatie te conditioneren. Hierdoor wekt de CS+, en hopelijk ook het filmfragment zelfs zonder de UCS een angstrespons op.

2.3 Scripts

In de eerste experimentele conditie was de gebruikte interventie het filmscript. In dit script werd de nadruk gelegd op het feit dat het een gespeelde film was. Er werd eerst kort in verbeelding teruggegaan naar de laatste filmscène waarbij de jongeren aan kettingen de trap op werden gevoerd en daarna verplicht werden om stukjes vlees te eten. Daarna werd het meisje verplicht om een stuk taart met spijkers te eten. De rescripting begint daarna doordat er wordt verteld dat de regisseur de scene beëindigd en iedereen complimenteert. Het meisje dat schreeuwde staat op en spuugt de cake uit. De andere acteurs komen daarna erbij en bespreken samen nog even de film.

In de tweede experimentele conditie werd gebruik gemaakt van een wraak script. Er werd net als bij het film script eerst teruggegaan in verbeelding naar het laatste fragment. In dit script werd de nadruk gelegd op het nemen van wraak. Nadat het meisje verplicht werd om het stuk taart met spijkers te eten komen de tuinmannen en bedienden in opstand. Ze knippen de halsbanden van de jongeren door. Als de daders op de jongeren, tuinmannen en bediende afrennen steken de kok en de schoonmaakster hun voet uit. De daders worden daarna overmeesterd en overgedragen aan de politie.

(8)

In de controle conditie kreeg men een rehearsal te horen. Hierbij werd hetzelfde filmfragment als eerder getoond was, voorgelezen. Er werd geen nieuwe informatie gegeven.

Het wraakscript, de rehearsal en het filmscript worden ingesproken door een vrouw. Zij praat op een rustige en duidelijke toon.

2.4 Subjectieve metingen

De deelnemers kregen een verticale lijn in het computerbeeldscherm te zien waardoor de subjectieve mate van distress gemeten werd tijdens het aanbieden van de foto’s. Een foto was de CS+. Na dit plaatje volgde de schreeuw uit de film. De andere foto was de CS-. Deze man was niet te zien in de film. De verticale lijn verscheen tijdens de foto´s op het computerscherm, met de muis in het midden van de lijn. Deze lijn liep van rood naar groen. Rood stond voor ‘heel erg gestrest’ en groen stond voor ‘helemaal niet gestrest’ (Soeter&Kindt, 2012). Door middel van de muis kon er een verschuiving gemaakt worden tussen rood en groen. Binnen vijf seconden moest men op de linkermuisknop drukken om de mate van distress aan te geven.

De Self-Assessment Manikinscale (SAM; Bradley& Lang, 1994) is een zelfrapportage vragenlijst die gebruikt wordt om de mate van valence (aangenaamheid) en opwinding te meten. De SAM gebruikt pop figuren op een negen-puntsschaal voor elke affectieve dimensie. Op de valence dimensie variëren de figuren van een vrolijk glimlachend figuur (1, erg aangenaam) tot een ongelukkig, fronsend figuur (9, erg onaangenaam). Op de opwindingsdimensie variëren de figuren van een rustig figuur met gesloten ogen en een inactief lichaam (1, zeer kalm) tot een aangeslagen figuur met ogen wijd open en een actief lichaam (9, heel opgewonden). Een voorbeeld van een item uit de SAM is : ‘Hoe beoordeelt u het plaatje?’. Deze vragenlijst werd gekozen voor deze studie vanwege zijn vermogen om onderscheid te maken tussen valence en opwinding (Sloan en Marx, 2004). Er kan door middel van de SAM dus gekeken worden in welke mate de film scène en de scripts effect hebben op de valence en of dit dan ook zorgt voor een hogere mate van opwinding. Mehrabian en Russel (1977) hebben een betrouwbaarheid gemeten van .93 voor valence en .93 voor opwinding. Dit duidt op een hoge betrouwbaarheid. Over de validiteit van de SAM is weinig bekend.

De State-Trait Anxiety Inventory (STAI; van der Ploeg, Defares en Spielberger, 1981) is een zelfrapportage vragenlijst op basis van een 4-punts Likert schaal, waarbij 1 staat voor ‘Geheel niet’ en 4 staat voor ‘Zeer veel’. De STAI bestaat uit 40 vragen. De STAI meet twee soorten angst. De eerste vorm is de staat angst (STAI-S). Deze geeft weer hoe men zich op dat moment voelt. Dus op het moment dat men de vragenlijst invult.De STAI-S bestaat uit 20 vragen. Een voorbeeld item is: ‘Ik voel me kalm’.Daarnaast kan het een

(9)

angstdispositie trek meten (STAI-T). Dit is dus het angstniveau als een persoonlijke eigenschap. Deze bestaat uit 20 vragen. Er wordt gevraagd aan te geven hoe men zich in het algemeen voelt. Een voorbeeld item is: ‘Ik voel me prettig’.Beck, Epstein, Brown en Steer (1988) hebben een goede betrouwbaarheid gevonden van .60 voor de staat schaal en .73 voor de trek schaal. Volgens hen is het echter nog niet bekend of de STAI het construct angst meet of een combinatie van angst en andere negatieve emoties.

De Positief en Negatief Affect Schaal (PANAS; Tellegen, 1988) is een zelfrapportagevragenlijst om affect op te meten. De test omvat 20 woorden in verband met affect. Tien woorden duiden op positief affect en tien op negatief affect. Deelnemers aan de test geven hun attitude aan, ten opzichte van de 20 woorden, op een 5 punts Likertschaal waarbij 1 staat voor ‘Niet of nauwelijks’ en 5 staat voor ‘Zeer Sterk’. De termen zijn vertaald uit het Engels en gevalideerd met Nederlandstalige proefpersonen. Een voorbeeld item van de PANAS is : ‘Gespannen’. De betrouwbaarheid van de PANAS is door Crawford en Henry (2004) voor zowel de positieve affect (PA) als de negatieve effectschaal (NA) geschat door middel van α. Deze was hoog, .89 (95% CI = .88– .90) voor de PA schaal, and .85 (95% CI = .84–.87) voor de NA schaal. De NA items representeren het cluster ‘erg onplezierig’, en de PA the cluster ‘erg plezierig’, desondanks zijn deze twee clusters 90 graden verschillend volgens het model van Russel en Carrol (1999). Dit roept vragen op over de constructvaliditeit van de PANAS schalen.

De Visueel Analoge-schaal (VAS; Huskisson,1983), is een zelfrapportage vragenlijst bestaand uit een rechte lijn met aan beide uitersten twee tegenovergestelde beweringen. In dit onderzoek zal dit gedaan worden voor schaamte, boosheid, walging, angst, mate van controle en verdriet. Aan de linkerzijde staat dan

bijvoorbeeld de uitspraak "Helemaal niet beschaamd" en aan de rechterzijde "Heel erg beschaamd". De

respondent wordt gevraagd om een punt op de rechte lijn te kiezen dat overeenkomt met zijn mate van schaamte op dat moment.De score wordt vervolgens bepaald door de afstand vanaf de linkerzijde met een liniaal op te meten. Waarbij helemaal links de waarde -5 heeft, en helemaal rechts de waarde 5. Deze afstand wordt vaak in millimeters gemeten, waardoor een schaal met veel antwoordcategorieën ontstaat. Er is nog weinig bekend over de betrouwbaarheid en validiteit van de VAS.

De Questionnaire upon Mental Imagery (QMI; REF) is een 35-punts zelfrapportage vragenlijst voor individuele verschillen in inbeeldingsvermogen. Items hebben betrekking op verschillende zintuiglijke modaliteiten. Voorbeeldvragen zijn '' Hoe levendig kan je de smaak van zout voorstellen? '' en '' Hoe levendig kun je je het gemiauw van een kat voorstellen? '' Deelnemers geven op 7-puntsschaal (1 = volkomen duidelijk, als echt; 7 = ik kan me niet voorstellen dat). Scores worden opgeteld om een totale score te verkrijgen, een lage

(10)

totaalscore impliceert dus een hoog inbeeldingsvermogen. Marks (1973) vond een goede

betrouwbaarheidscoëfficiënt van 0.74 voor de QMI. White, Ashton, Law (1978) hebben een samenhang gevonden tussen de QMI en soortgelijke vragenlijsten van 0.76. Dit kan een indicatie zijn dat de QMI het construct inbeeldingsvermogen meet.

Er zal na de interventie bij de Script 1 en de Script 2 conditie nog een vragenlijst afgenomen worden om te kijken of de scripts levendig voorgesteld konden worden. Daarnaast zal worden gevraagd of het script

realistisch werd bevonden. 2.5 Procedure

Het onderzoek vond plaats in de labs van de Universiteit van Amsterdam. Deelnemers werden vooraf geïnformeerd over de eigenschappen van het filmfragment door middel van een korte beschrijving van het onderzoek. Daarnaast werd nadrukkelijk vermeld dat het om een aversief filmfragment ging. Bij binnenkomst in het lab werden de deelnemers begeleid naar een computer. Er werd eerst de tijd gegeven om de informatie over het onderzoek door te lezen, de screening in te vullen en een informed consent te tekenen. Alle deelnemers vulden bij de baseline meting de SAM, STAI-T/S, PANAS, VAS en QMI in.

Na het invullen van de vragenlijsten als baseline meting werden de deelnemers nader geïnformeerd over de procedure en de op te volgen volgorde van de vragenlijstboekjes. Vervolgens werd verzocht om de

koptelefoon op te zetten en op ‘enter’ te drukken, waardoor de taak begon. Vervolgens kregen ze de compilatie van de filmscènes uit Salo te zien. Deelnemers werd hierna verzocht om vragenlijstenboekje 1 in te vullen. Dit waren de VAS, STAI-S en de PANAS. Na de vragenlijsten volgde de conditioneringstaak. Hierbij werd de CS+ gevolgd door een schreeuw, en de CS- niet gevolgd door een schreeuw. Beiden foto’s werden drie keer getoond. Na elke foto werd gevraagd de muis te plaatsen op het punt van de distress lijn zoals zij zich voelde. Deelnemers werd hierna verzocht om vragenlijstenboekje 2 in te vullen. Dit waren de VAS, STAI-S en de PANAS.

Daarnaast werd gevraagd welk van de twee foto’s, de CS+ of de CS-, gevolgd werd door de schreeuw. Dit werd gedaan om te kijken of men zich inderdaad bewust was van de UCS-CS+ relatie. Daarna werd gevraagd hoe naar men de schreeuw vond. Dit werd gedaan om te controleren of deze inderdaad gebruikt kon worden als UCS om angst aan te leren.

Na het voltooien van vragenlijstenboekje 2 werden de deelnemers toegewezen aan een van de drie condities. De twee scripts, het wraakscript en het filmscript, en de rehearsal werden aangeboden door middel van een audiofragment. Er werd gevraagd om de gesproken tekst zo goed mogelijk in verbeelding voor te stellen. Daarna werd gevraagd om vragenlijstboekje 3 in te vullen. Dit was de VAS en een aantal vragen over hoe ze het

(11)

verhaal dat ze te horen hadden gekregen beoordeelde. Hierna volgde een paar minuten rust. Daarna werd gevraagd om vragenlijst 4 in te vullen. Deze bestond uit de VAS, STAI-S, PANAS en de SAM.

Zodra de taak klaas was kregen de deelnemers een schriftelijke debriefing. Ook kregen zij de

mogelijkheden om vragen met betrekking tot het onderzoek te stellen. Deelnemers vulden hun studentnummer in en kregen als bedankje een chocoladereepje mee. Schema 1 geeft de onderzoeksprocedure weer.

Schema 1. Onderzoeksprocedure

2.6 Analyseplan

Er zal worden gecontroleerd of de verdeling van geslacht gelijk is over de condities door middel van een Chi Square. Daarnaast zal er door middel van een ANOVA worden gekeken of de gemiddelde leeftijd gelijk is over de condities. Bij de trekangst (STAI-T) en verbeeldingsvermogen (QMI) zal door middel van aan Univariate Anova worden gekeken of de score verschillen over de condities. Voor de beoordeling van de schreeuw, UCS, zal een ANOVA worden gedaan om te kijken of er een verschil zit in de condities in hoe naar men deze ervaarde. Op deze manier willen we uitsluiten dat eventueel gevonden verschillen tussen de condities verklaard worden door een van bovenstaande gegevens.

Deelnemers die de UCS niet naar vonden zullen we excluderen. Daarnaast zullen de deelnemers die niet wisten welke foto, CS+ of CS-, gevolgd werd door een schreeuw zullen we ook excluderen.

(12)

Voor de hoofdanalyses, mate van distress, zal gebruikt worden gemaakt van een Mixed Repeaded Measures Anova, met als within-subjects de stimulus (CS+ en CS-) en de tijd (meetmoment) en als between-subjects de conditie (filmscript, wraakscript en rehearsal). Indien er een significant interactie effect wordt gevonden tussen de conditie en de mate van distress, zal er een ANOVA uitgevoerd worden per conditie om de interactie te bekijken.

Voor de SAM, STAI-S en de PANAS wordt een mixed factorial repeaded ANOVA uitgevoerd. De between-subject is conditie (filmconditie, wraakconditie of rehearsal) en de within-factor is tijd (meetmoment). Per conditie zal daarnaast bij een significant ineractie effect een ANOVA worden uitgevoerd.

Er zal door middel van een Anova het verschil tussen de condities worden bekeken in de gemiddelde beoordeling van de interventie (filmscript, wraakscript of rehearsal).

In alle bovengenoemde analyses zullen de vrijheidsgraden aangepast worden indien er een overscheiding is van de sphericiteit, door middel van de Greenhouse-Geisser. Er zal ook gebruik worden gemaakt van Bonferroni correctie voor multiple testing. Dit werd gedaan omdat bij multiple testing de kans bestaat dat er op basis van toeval een verschil gevonden wordt. Na Bonferroni correctie werd de significantie vastgezet op p < .02 .

3. Resultaten 3.1 Kenmerken Steekproef

In totaal deden er 62 mensen mee aan het onderzoek. Hiervan vielen er drie voortijdig af. Één

deelnemer raakte in paniek bij het lezen van de informatie over het onderzoek, één deelnemer stopte tijdens het kijken van het filmfragment vanwege de aversieve aard hiervan en één deelnemer had geen geluid tijdens het filmfragment. Daarnaast zijn ook vijf deelnemers geëxcludeerd omdat zij de conditioneringscheck fout hadden. Zij gaven aan dat ze dachten dat de CS- gevolgd werd door de UCS. Op basis hiervan was het niet waarschijnlijk dat bij deze deelnemers de conditionering had gewerkt, en zijn ze niet meegenomen in de analyses. Bij de

distress meting miste de data gedeelte van drie deelnemers. We hebben deze niet meegenomen voor de distress

analyse, maar wel voor de andere analyses. Hierdoor zijn er voor de distress meting 51 deelnemers geanalyseerd, en voor de andere subjectieve metingen 54 deelnemers.

De uiteindelijke steekproef bestond hierdoor uit 54 deelnemers (42 vrouwen) met een gemiddelde leeftijd van 22 jaar (SD = 1,10). De drie condities verschilde niet van elkaar op basis van leeftijd, F (2,53)=

0,04, p = .97 en geslacht, χ² = .76. Daarnaast verschilde zij ook niet in trekangst, F (2,54)= 0.09, p = .92 en mate

(13)

3.2 Manipulatiecheck

Er is gekeken of de condities het filmfragment (de schreeuw die diende als UCS) verschilde in de beoordeling van de naarheid van de schreeuw. In alle condities werd de UCS als even naar ervaren F (2,53)= .34,

p=.33.

De verschillende interventies werden niet (de scripts of de rehearsal) even plezierig en even positief beoordeeld,

F (2,53)= 50,76, p < .01. De scripts werden meer plezierig en positief gevonden, dan de rehearsal, F

(2,53)=43,95, p < .01. Zie Tabel 1. voor gemiddelde en standaarddeviaties.

Door middel van een Repeaded Measures ANOVA is gekeken of de CS+ en de CS- verschillen in mate van angst die zij opwekken bij baseline. Er werd een hoofdeffect gevonden voor stimulus, F (1,48) = 100,91, p < .01. Er werd geen interactie effect gevonden tussen de condities, F (2,48)=.04, p =.97. In alle condities werd de CS+ als meer angstopwekkend ervaren dan de CS-. Om te kunnen kijken of de conditionering is gelukt kijken we of mensen aan het einde van de conditionering meer angst ervaren bij de CS+ dan bij de baseline meting. Zoals verwacht is de CS+ significant angstiger beoordeeld na de conditionering dan op de baseline meting. Dit geldt voor alle condities. Er is een een hoofdeffect is voor stimulus (namelijk CS+ hoger dan CS-) F (1,53) = 103,13, p < .01, maar geen interactie met conditie F(2,53)=.12, p=.87. Proefpersonen zijn meer angstig voor de CS+ dan voor de CS-, en dat dit effect niet verschilt tussen de condities. Wat aangeeft dat er een betekenisvolle relatie gevormd is tussen de CS+ en de UCS.

3.3 Hoofdanalyse

3.3.1 Distress

Er werd door middel van een Repeaded Measure ANOVA een significant interactie-effect van tijd x conditie gevonden, F (2,48) = 5,24, p < .01.Dit betekend dat de mate van afname van distress per conditie verschilt na de interventie in vergelijking met na de conditionering. Door middel van een contrast analyse is gebleken dat de mate van distress bij het filmscript significant daalt na de interventie ten opzichte van na de conditionering, F (2,48) = 20,42, p < .01. Er werd na Bonferroni correctie geen significante afname in distress gevonden bij het wraakscript en de rehearsal, Fs < 5.73, ps > .02.

(14)

3.3.2 Overige vragenlijsten

Door middel van een Repeaded Measure ANOVA is er bij de STAI-S een hoofdeffect gevonden van tijd, na correctie met Greenhouse Geisser in verband met schending van de sphericiteit, F (1,61, 80,44)= 74,07, p<0.01. Er is geen interactieeffect gevonden voor conditie, F ( 1,59, 79,23)= 63,91. Door middel van een contrastanalyse voor het hoofdeffect van tijd is gebleken dat de mate van staatangst significant hoger is na de conditionering dan bij de voormeting, F (1, 50) = 123,11, p<0.01. Vervolgens daalt de mate van staatangst na de interventie in vergelijking met na de conditionering, F (1,50) = 65,19, p<0.01. Zie Tabel 1. voor gemiddelde en standaarddeviaties.

Voor de PANAS PA is de data geanalyseerd met een Repeaded Measure ANOVA. Er is een hoofdeffect gevonden van tijd, F(69.37)=73.44, p<0.01, en geen interactie-effect van conditie,

F(98)=1,42, p=0.12. Na contrastanalyse bleek dat er over tijd per conditie ongeveer even veel verandering geweest is in de mate van ervaren positief affect. Er is een significante daling gevonden in de maten van positief affect na de conditionering ten opzichte van voor de film, , F(1,51)=91,81, p<0.01. Na de conditionering en na de interventie was de mate van positief affect gelijk, F(1,51)=1,43, p = 0,24. Voor de PANAS NA is de data ook

35 40 45 50 55 60 65 70 75 80 85 Na Conditionering Na Interventie Ge mi dd el de sc ore o p di st res s

Grafiek 1. Distress

Filmscript Wraakscript Rehearsal

(15)

geanalyseerd met een Repeaded Measure ANOVA. Er is een hoofdeffect gevonden van tijd,

F(1,51)=61.44, p<0.01, en geen interactie-effect van conditie, F(1,51)=2,42, p=0.22. Er is een significante daling gevonden in de maten van negatief affect na de conditionering ten opzichte van voor de film, ,

F(1,51)=79,94, p<0.01. Na interventie daalde de mate van negatief effect ten opzichte van na de conditionering, F(1,51)=107,00, p<0.01. Zie Tabel 1. voor gemiddelde en standaarddeviaties.

De VAS is geanalyseerd met een Repeaded Measure ANOVA. Er werd gekeken naar de emoties schaamte, angst, mate van ervaren controle, verdriet, boosheid en walging. Er waren vier meetmomenten: Voormeting, na de conditionering, na de interventie en een extinctie meting. De emoties schaamte, angst en mate van controle bleken geen significante verschillen te bewerkstelligen, Fs < 2,00, ps >.05. Er is gecorrigeerd door middel van de Greinhouse Geisser omdat de sphericiteit werd geschonden.

Bij VAS verdriet werd een interactie effect gevonden van tijd en conditie, F (3,15)=30,00, p<0.01. Dit is bekeken door middel van een contrast analyse. Na de conditionering scoorde het filmscript en het wraakscript significant lager dan de rehearsal, F (2,51) = 2,60, p = .017. Na de interventie scoorde het filmscript en het wraakscript ook significant lager dan de rehearsal, Fs > 11,68, ps <.01. Bij de extinctiemeting het filmscript significant lager op verdriet dan de rehearsal, F (2,51) = 4,01, p<0.01. Zie Tabel 1. voor gemiddelde en standaarddeviaties.

Bij VAS boosheid werd een interactie effect gevonden van tijd en conditie, F (6,15)=6,90, p<0.01. Dit is bekeken door middel van een contrast analyse. Na de conditionering was de rehearsal significant bozer dan het filmscript en het wraakscript, Fs > 4,26, p < 0.02. Na de interventie en na extinctie scoorde de rehearsal ook nog significant hoger dan het filmscript en het wraakscript, Fs > 7,33, p < 0.01. Zie Tabel 1. voor gemiddelde en standaarddeviaties.

Bij VAS walging werd een interactie effect gevonden van tijd en conditie, F (6,15)=6,975, p<0.01. Dit is bekeken door middel van een contrast analyse. Na de interventie en na de extinctie scoorde de rehearsal significant hoger op walging dan het filmscript en het wraakscript, Fs >8,47, ps <0.02. Zie Tabel 1. voor gemiddelde en standaarddeviaties. Zie Tabel 1. voor gemiddelde en standaarddeviaties.

Bij de SAM was er onderscheid gemaakt tussen valence en arousal. Daarnaast was er gekeken naar het verschil in beoordeling op deze twee categorieën voor de CS+ en de CS- per meetmoment per conditie. Dit was geanalyseerd door middel van een Repeaded Measure ANOVA. Voor de CS+ valence was er een hoofdeffect van tijd F(1, 51)=63.11, p<0.01 en geen interactie-effect van conditieF(2, 51)=0.63, p=0.54. Beiden condities

(16)

beoordeelde de CS+ lager op valence bij de nameting dan bij de voormeting. CS+ arousal heeft een significant hoofdeffect van tijd F(1, 51)=61.38, p<0.01 en geen interactie-effect van conditie F(2, 51)=2.81, p=0.07. Beiden condities beoordeelde de CS+ hoger op arousal bij de nameting dan bij de voormeting. Er werd geen significant verschil gevonden tussen de voormeting en de nameting van de CS- op zowel valence als arousal, Fs < 2,21, ps > .97. Zie Tabel 1. voor gemiddelde en standaarddeviaties.

Tabel 1. Gemiddelde en Standaarddeviaties per Conditie per Meetmoment

Filmscript M(SD) Wraakscript M(SD) Rehearsal M(SD)

Beoordeling Script Plezierigheid 2,78 (1,06) 1,67 (2,69) -3,40 (1,75) Positiviteit 2,94 (1,21) 2,11 (2,61) -3,22 (2,34 STAIS Voormeting 32,94 (7,23) 31,56 (5,75) 28,76 (8,07) Na Conditionering 48,56 (10,76) 49,17 (9,90) 51,06 (11,81) Na Interventie 38,17 (7,05) 40,17 (10,14) 44,12 (12,73) PANAS PA Voormeting 29,67 (7,56) 30,94 (5,37) 33,39 (6,52) Na Conditionering 21,94 (5,59) 21,33 (5,55) 21,33 (8,65) Na Interventie 23,83 (6,09) 21,11 (5,72) 21,50 (8,96) PANAS NA Voormeting 13,00 (2,74) 12,06 (2,24) 13,17 (5,23) Na Conditionering 21,56 (7,98) 21,78 (7,04) 24,06 (7,35) Na Interventie 13,56 (4,77) 14,06 (4,72) 17,33 (6,31) VAS Verdriet Voormeting 9,33 (13,00) 8,61 (9,11) 8,78 (9,92) Na conditionering 34,39 (27,38) 26,44 (25,82) 47,06 (28,93) Na interventie 15,67 (15,96) 12,33 (18,53) 44,00 (28,34) Extinctie 8,06 (8,15) 13,56 (17,47) 22,00 (17,13) VAS Boosheid Voormeting 5,28 (6,75) 6,00 (7,47) 8,39 (12,05) Na conditionering 35,94 (28,70) 30,00 (22,02) 54,72 (26,02) Na interventie 8,50 (9,97) 17,00 (21,34) 53,90 (31,75) Extinctie 7,22 (10,49) 14,56 (17,52) 29,39 (22,87) VAS Walging Voormeting 2,39 (4,29) 2,89 (3,52) 4,33 (6,35) Na conditionering 62,11 (32,31) 55,94 (21,85) 73,10 (30,97) Na interventie 16,56 (16,83) 26,89 (29,81) 64,83 (32,87) Extinctie 14,22 (19,83) 18,83 (18,41) 43,83 (29,76) SAM Voormeting SAM Valence CS+ 9,72 (1,81) 10,89 (2,45) 10,90 (3,25) SAM Valence CS- 12,83 (1,82) 13,06 (2,13) 13,39 (2,06) SAM Arousal CS+ 11,61 (2,64) 11,00 (3,09) 12,22 (3,88) SAM Arousal CS- 9,56 (3,62) 9,94 (3,44) 9,33 (3,96) SAM Nameting SAM Valence CS+ 12,67 (2,22) 14,39 (2,52) 15,06 (3,37) SAM Valence CS- 9,89 (2,49) 10,06 (2,55) 10,06 (3,36) SAM Arousal CS+ 8,89 (2,50) 7,56 (2,33) 6,72 (2,50) SAM Arousal CS- 12,34 (3,71) 12,83 (2,90) 12,56 (4,05)

(17)

4. Discussie

In dit onderzoek is er exploratief gekeken naar het effect van een filmscript en een wraakscript op de subjectieve mate van distress. De resultaten gaven weer dat deelnemers na een IRT interventie minder distress ervaren, dan de deelnemers die geen IRT behandeling hebben ontvangen. Na interventie met het filmscript ervaarden deelnemers significant minder distress dan daarvoor. Bij het wraakscript was er enkel een dalende trend te zien tussen voor en na de interventie. Het niet significante effect van het wraakscript, ondanks de daling in mate van distress, zou kunnen worden verklaard aan de hand van het boek van Field (2013). Volgens Field kan de oorzaak een type 2 fout zijn, geen significant effect vinden ondanks dat het er wel is. Dit kan worden gecorrigeerd door bijvoorbeeld een grotere steekproef te nemen of strenger te protocolleren. Desondanks is het waarschijnlijker dat het filmscript beter werkt dan het wraakscript, omdat dit script gepast is voor de situatie. Hetgeen voor een grotere UCS-devaluatie zou kunnen zorgen.

De resultaten uit dit onderzoek lijken er dus op te wijzen dat bepaalde scripts het beste werken indien ze goed aansluiten op de situatie. Dit zou in de praktijk toegepast kunnen worden door situatie specifieke scripts te ontwikkelen. Hierdoor kan er per persoon een individueel script gemaakt worden, waardoor de behandeling zo effectief mogelijk wordt. Er is natuurlijk nog veel onderzoek nodig om deze bevindingen te kunnen

ondersteunen. Bij vervolgonderzoek zou een groteren steekproef genomen kunnen worden waarbij strenger wordt geprotocolleerd.

Een discussiepunt zou de omstandigheden kunnen zijn waaronder het onderzoek werd uitgevoerd. Het onderzoek vond plaats in het Lab van de Universiteit van Amsterdam. Het Lab werd gedeeld met nog twee andere groepen, waardoor het af en toe luidruchtig was. Daarnaast ging de deur naar het Lab ook steeds open en kwamen deelnemers voor de andere onderzoeken binnen. Bovenstaande gebeurtenissen zouden kunnen zorgen voor afleiding, waardoor er minder goed op de taak geconcentreerd kon worden. Dit zou ervoor kunnen hebben gezorgd dat de intensiteit van het filmfragment, de conditionering en de interventie niet op volledige intensiteit beleefd zijn, waardoor de resultaten misschien minder betrouwbaar zijn. In vervolgonderzoek zou hier rekening mee gehouden kunnen worden door in de laatste vragenlijst een vraag op te nemen over de mate waarop iemand door externe omstandigheden afgeleid was. Het kan ook, in een ideaal geval, opgelost worden door over een eigen Lab ruimte te beschikken.

Een tweede discussiepunt is dat er een blauw lampje knipperde op het toetsenbord. Meerdere deelnemers hebben aangegeven dat ze werden afgeleid door het lampje tijdens de film. Omdat ze de film als

(18)

onplezierig beschouwden, keken ze dan in plaats van naar het scherm naar het lampje. Dit zou er echter ook op kunnen duiden dat ze de film zo naar vonden, hetgeen juist erop zou wijzen dat dit een goede manipulatie is om angst op te wekken, dat ze weg moesten kijken. In het vervolg zou hier rekening mee gehouden kunnen worden door het blauwe lampje met zwart tape af te plakken .

Een derde discussiepunt is de manier van werven. Wij hebben gebruik gemaakt van een convenience sample. Dit houdt in dat er via de site van de Universiteit van Amsterdam mensen zijn geworven. Daarnaast zijn er mensen op straat aangesproken of ze deel wouden nemen aan het onderzoek. Dit waren bijna allemaal studenten van een universiteit of hoge school. Respondenten bepaalde daarna zelf of zij mee wouden werken aan het onderzoek. Een nadeel van deze methode is dat er geen garantie is dat de resultaten representatief zijn voor de populatie. Bepaalde elementen, bijvoorbeeld lagere sociaal economische klasse en lagere intelligentie, in de populatie hadden een kleinere kans om mee te doen dan andere, zoals bijvoorbeeld mensen met een lagere intelligentie of sociaal economische status. Deze mensen zouden wellicht anders scoren op de variabelen in de vragenlijst dan de mensen die wel hebben meegedaan. Volgens Averill (1976) heeft angst een sterke biologische basis, waardoor er geen groot verschil zou hoeven te zijn in ervaren mate van angst tussen mensen met

bijvoorbeeld verschillende mate van intelligentie. De coping met deze angst zou echter wel anders kunnen zijn.

Dit zou in vervolgonderzoek voorkomen kunnen worden door middel van een kanssteekproef. Hierbij heeft iedereen uit de populatie een even grote selectiekans.

Een vierde discussiepunt is dat eventueel medicijngebruik niet is gemeten. Men moet daardoor

voorzichtig moet zijn met over-interpretatie van de resultaten. Ondanks dat de deelnemers random verdeeld zijn, kan er alsnog een verschil tussen de twee groepen bestaan in het gebruik van medicatie. Volgens Mitte, Noack, Steil en Hautzinger (2005) kan farmacotherapie zorgen voor een vermindering in symptomen van distress. In dit onderzoek zijn alle proefpersonen echter random ingedeeld. De kans dat er ondanks deze random indeling, toch een groot verschil zit in medicijngebruik, is daarom erg klein. Bij vervolgonderzoek kan ervoor worden gecontroleerd dat de gevonden resultaten niet veroorzaakt zijn door medicijngebruik, maar door het verschil in therapie. Bij vervolgonderzoek zouden deelnemers aan moeten geven of ze medicatie gebruiken, in welke mate en wat voor medicatie. Dan kan gecontroleerd worden door middel van een t-toets of een eventueel gevonden effect veroorzaakt is door medicijngebruik.

Een vijfde discussiepunt is dat er in dit onderzoek slechts twee scripts zijn vergeleken. Het kan niet met zekerheid worden gezegd dat deze resultaten generaliseerbaar zijn voor alle scripts. Wellicht devalueren verschillende scripts, bijvoorbeeld de scripts die situatiespecifiek en gericht zijn op de voorkeuren van de

(19)

individu, angst nog beter dan het filmscript. In vervolgonderzoek kan hier rekening mee gehouden worden door meerdere verschillende soorten scripts te vergelijken.

Een zesde discussiepunt is dat er bij dit onderzoek gebruik is gemaakt van het TFP. Er werd angst opgewekt door middel van een film, in plaats van een autobiografische gebeurtenis. Hierdoor zijn de resultaten die gevonden zijn niet direct te generaliseren naar de praktijk. Wellicht zorgt een autobiografische aversieve gebeurtenis voor meer geconsolideerde mate van angst, waardoor er minder snel of een andere verandering optreed na het gebruik van scripts. Desondanks was dit de enige manier waardoor we in deze setting, rekening houdend met ethiek, een dergelijke mate van angst op konden wekken. In vervolgonderzoek zou men wellicht kunnen kijken naar de effectiviteit van scripts bij een aversieve autobiografische gebeurtenis.

Aangezien op dit moment nog weinig onderzoek is gedaan naar hetgeen belangrijk is in een IRT script, lijken de bevindingen van dit onderzoek een stap in de juiste richting te zijn. Uit dit onderzoek kan

geconcludeerd worden dat scriptgebruik in IRT kan zorgen voor een verminderde mate van distress. Daarnaast lijken de resultaten uit te wijzen dat er tussen de scripts een verschil te zien is in de mate van effectiviteit. Juist gebruik van IRT scripts kan wellicht de lang aanhoudende distress, subjectief lijden en belemmering van het dagelijks functioneren bij angststoornissen en PTSS kunnen verminderen.

(20)

5. Literatuurlijst

Alibhai, A. M. (2009). An eye for an eye and a tooth for a tooth: An Investigation into what makes revenge satisfying. University of Calgary.

American Psychiatric Association (1994). Diagnostic and statistical manual of mental disorders (4th ed.). Washington, DC: American Psychiatric Association.

Arntz, A. (2015). Imagery rescripting for personality disorders: healing early maladaptive schemas. Working with emotion in cognitive-behavioral therapy: techniques for clinical

practice, 175-202.

Averill, J. R. (1976). Emotion and anxiety: Sociocultural, biological, and psychological determinants.

Beck, A. T., Epstein, N., Brown, G., & Steer, R. A. (1988). An inventory for measuring clinical anxiety: psychometric properties. Journal of consulting and clinical psychology, 56(6), 893.

Bouton, M. E. (2002). Context, ambiguity, and unlearning: sources of relapse after behavioral extinction. Biological psychiatry, 52(10), 976-986.

Beckers, T. , A.-M. Krypotos, Y. Boddez, M. Effting, M. KindtBiological Psychology, 92 (1) (2013), pp. 90–96

Bradley, M. M., & Lang, P. J. (1994). Measuring emotion: the self-assessment manikin and the semantic differential. Journal of behavior therapy and experimental psychiatry, 25(1), 49-59.

Butler, G., Fennell, M., Robson, P., & Gelder, M. (1991). Comparison of behavior therapy and cognitive Behavior therapy in the treatment of generalized anxiety disorder. Journal of consulting and clinical psychology, 59(1), 167.

(21)

validity, measurement properties and normative data in a large non-clinical sample. British Journal of

Clinical Psychology, 43, 245-265.

Davey, G.C.L., UCS revaluation and conditioning models of acquired fears Behaviour Research and Therapy, 27 (5) (1989), pp. 521–528

Edwards, D. J. A. (2007). Restructuring implicational meaning through memory based imagery: Some historical notes. Journal of Behavior Therapy and Experimental Psychiatry, 38, 306-316.

Fanselow MS. 1994. Neural organization of the defensive behavior system responsible for fear. Psychon. Bull. Rev. 1:429–38

Field, A. (2013). Discovering statistics using IBM SPSS statistics. Sage.

Gatchel, R. J., &Proctor, J. D. Physiological correlates of learned helplessness in man. Journal of Abnormal Psychology, 1976, 85, 27-34

Grunert, B. K., Weis, J. M., Smucker, M. R. &Christianson, H. F. (2007).Imagery rescripting and reprocessing Therapy after failed prolonged exposure for post-traumatic stress disorder following industrial injury. Journal of Behavior Therapy and Experimental Psychiatry, 38, 317-328.

Hackmann, A., & Holmes, E. A. (2004). Reflecting on imagery: a clinical perspective and overview of the special issue of memory on mental imagery and memory in psychopathology. Memory, 12(4).

Haen, C., & Weber, A. M. (2009). Beyond retribution: working through revenge fantasies with traumatized Young people. The Arts in Psychotherapy, 36, 84-93.

Holmes, E. A., Arntz, A., &Smucker, M. R. (2007). Imagery rescripting in cognitive behaviour therapy: Images, treatment techniques and outcomes. Journal of behavior therapy and experimental psychiatry, 38(4), 297-305.

(22)

Holmes, E. A., &Bourne, C. (2008). Inducing and modulating intrusive emotional memories: A review of the trauma film paradigm. Acta Psychologica,127, 553-566.

Holmes, E. A., &Mathews, A. (2010). Mental imagery in emotion and emotional disorders. Clinical Psychology Review, 30, 349-362.

Hunt, M., Bylsma, L., Brock, J., Fenton, M., Goldberg, A., Miller, R., &Urgelles, J. (2006).The role of imagery in the maintenance and treatment of snake fear.

Huskisson, E. C. (1983). Visual analogue scales. Pain measurement and assessment, 33-37.

van der Ploeg, H. M., Defares, P. B., &Spielberger, C. D. (1981). Handleiding bij de zelf-beoordelings vragenlijst: een Nederlandstalige bewerking van Spielberger state-trait anxiety inventory STAI-DY. Addendum 1981. Swets&Zeitlinger.

Laposa, J. M., &Alden, L. E. (2006). An analogue study of intrusions behaviour Research and Therapy, 44(7), 925–946

Maier, S. F., &Seligman, M. E. P. Learned helplessness: Theory and evidence. Journal of Experimental Psychology: General, 1976,105, 3-46

Marks, D. F. (1973). Visual imagery differences in the recall of pictures. British journal of Psychology, 64(1), 17-24.

Miller, J. J., Fletcher, K., &Kabat-Zinn, J. (1995). Three-Year Follow-up and Clinical Implications of a Mindfulness Meditation-Based Stress Reduction Intervention in the Treatment of Anxiety Disorders. General Hospital Psychiatry, 17, 192-200

(23)

(Doctoraldissertation, Royal Holloway, University of London).

Schaefer, F. Nils, X. Sanchez, P. Philippot (2010), Assessing the effectiveness of a large database of emotion- eliciting films: a new tool for emotion researchers Cognition and Emotion, 24 (7) (2010), pp. 1153– 1172

Seebauer, L., Froß, S., Dubaschny, L., Schönberger, M., & Jacob, G. A.(2014). Is it dangerous to fantasize revenge in imagery exercises? An experimental study. Journal of behavior therapy and experimental psychiatry,45(1), 20-25.

Sloan, D. M., & Marx, B. P. (2004). Taking pen to hand: Evaluating theories underlying the written disclosure paradigm. Clinical Psychology: Science and Practice, 11(2), 121-137.

Stewart, S. E., Stack, D. E., Farrell, C., Pauls, D. L., &Jenike, M. A. (2005). Effectiveness of intensive residential treatment ( IMRS ) for severe, refractory obsessive-compulsive disorder. Journal of psychiatric research, 39(6), 603-609.

Tellegen, A. (1988). Development and Validation of Brief Measures of Positive and Negative Affect: The PANAS Scales. Journal of Personality and Social Psychology, 54(6), 1063-1070.

Taylor, S. (Ed.). (2014). Anxiety sensitivity: Theory, research, and treatment of the fear of anxiety. Routledge. Watson JB, Rayner R. 1920. Conditioned emotional reactions. J. Exp.Psychol. 3:1–14

White, K. D., Ashton, R., & Law, H. (1978). The measurement of imagery vividness: Effects of format and order on the Betts' Questionnaire Upon Mental Imagery. Canadian Journal of Behavioural Science/Revue

(24)

6. Reflectieverslag

6.1 Hoe je met de feedback bent omgegaan

Tijdens het onderzoek hebben we vooral feedback gekregen van elkaar. Daarnaast hebben we af en toe de stukken aan elkaar toegestuurd, voor feedback. Ik heb ook mensen uit mijn directe omgeving het stuk laten lezen. Op die manier wou ik uit zoveel mogelijk verschillende bronnen feedback op mijn werk. Ik vind dat zelf heel prettig omdat ik zelf vaak het idee heb dat het duidelijk is uitgelegd, terwijl het voor anderen minder helder (kan) zijn. Ik heb daarom geprobeerd eerst de schriftelijke feedback van mijn begeleidster (A. Kunze) toe te passen. Daarna heb ik gekeken welke feedback uit mijn omgeving ik wel wou toepassen, en welke niet. Eventueel heb ik daarna nog om verduidelijking gevraagd indien ik niet precies wist wat er niet goed verliep. Daarnaast hadden we af en toe een mondelinge feedback afspraak met onze begeleidster. Hier kon nadere toelichting gevraagd worden over de schriftelijke feedback. Ook andere dingen met betrekking tot het verloop van het onderzoek konden besproken worden. Hiermee probeerde ik dan telkens de laatste hand te leggen aan het stuk voor de nieuwe inleverdatum.

6.2 Waar jouw project goed is verlopen en waar minder goed

Ik vond de samenwerking met mijn groepje erg prettig. We konden goede, duidelijke en haalbare afspraken maken. Daarnaast hielpen we altijd degene die bepaalde dingen niet (volledig) begrepen. We hebben bijna dagelijks via Whatsapp contact gehad, en daarnaast nog regelmatig op de Universiteit van Amsterdam samengewerkt. Tijdens de onderzoeksweken hebben we altijd in tweetallen in het lab getest. We spraken vaak van te voren af wie wat deed. De een was beter in het invoeren van de data in SPSS en de ander was

bijvoorbeeld weer beter in het werven van deelnemers. Ook de analyses hebben we voor een groot deel in teamverband uitgevoerd. Iedereen wist wel een bepaald deel, waardoor we deze goed konden uitvoeren.

Wat ik in het begin moeilijker vond was de directheid van mijn begeleidster. Ze gaf in een mail bijvoorbeeld erg concreet aan dat ze vond dat de afspraken niet goed genoeg waren gemaakt en we daardoor af stevende op een onvoldoende. We waren vergeten om haar op de hoogte te brengen wat wij onderling hadden besproken. Ik was daar zelf erg van geschrokken, omdat we juist ontzettend hard hadden gewerkt. Ik merkte dat mijn motivatie toen minder werd en ik dingen meer deed omdat het moest dan omdat ik het echt leuk vond. Ik heb dit tijdens het eerste feedbackgesprek meteen ter sprake gebracht, omdat ik het erg zonde vond om dit project niet naar volle kunnen (en plezier) af te ronden. Zij reageerde hier gelukkig erg positief op en legde uit hoe zij de mail had bedoeld. Daarna is het contact wederzijds erg goed verlopen, en had ik echt de indruk dat ze ons echt naar een zo hoog mogelijk niveau wou helpen.

(25)

6.3 Wat volgens jou de zwakke punten van jouw onderzoeksverslag zijn

Naar mijn idee was het zwakke punt van mijn stuk met name de resultatensectie. Daar heb ik de afgelopen week ook bijna dagelijks aan gewerkt om het zo helder mogelijk te formuleren. Daarnaast merk ik dat ik zinnen af en toe te moeilijk formuleer, waardoor het stuk niet altijd even lekker weg leest. Ook dit heb ik geprobeerd aan te passen door onder andere mijn zinsopbouw en taalgebruik aan te passen.

6.4 Hoe je met de ethische aspecten van het onderzoek bent omgegaan

We lieten natuurlijk een trauma film zien bij ons onderzoek. Deelnemers werden bij aanmelding en daarna nog bij binnenkomst in het Lab geïnformeerd over de aversieve aard van het filmfragment. Desondanks merkte ik dat redelijk veel mensen echt geschrokken waren na het zien van het fragment. We hebben dit geprobeerd op te lossen door een debriefing aan te bieden waarna ook tijd was voor vragen met betrekking tot het onderzoek. Tijdens het experiment zijn er ook twee mensen uitgevallen. Één omdat ze het filmfragment te heftig vond. De deelneemster was ongeveer halverwege het filmfragment gestopt omdat ze aangaf dat ze het niet meer trok. Één andere deelneemster had blijkbaar de online informatie niet goed doorgelezen bij aanmelding. Toen ze de informatie schriftelijk nog een keer doorlas had ze pas door dat het ging om een film waar fysiek en seksueel misbruik in voor zou komen. Ze raakte erg in paniek omdat ze toen doorhad dat als ze het niet goed had gelezen, ze dat gezien zou hebben. De eerste deelneemster was een kennis van mij. Ze gaf aan dat ze daarna de tijd had gekregen van de proefleider om even bij te komen op de gang. Daarna kreeg ze de debriefing en had ze een aantal vragen gesteld. Ze had dit als prettig ervaren. Bij de andere deelneemster was ik de proefleider. Ik heb haar even laten zitten terwijl ik een glaasje water voor haar haalde (ze gaf aan dat even nodig te hebben). Daarna hebben we op de gang even over koetjes en kalfjes gepraat tot ze was gekalmeerd. Daarna hebben we besproken wat er gebeuren en waarom ze zo geschrokken was. Daarna heb ik haar de debriefing laten lezen en de

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Van de Vathorst valt Gunning bij: &#34;Dat de mensen nu gezonder zijn, komt niet doordat ze gezondere keuzes maken, maar doordat het drinkwater schoon is, het voedsel

Het accent lag op de fysiologische aspecten van angst, er werd geen onderscheid gemaakt tussen (ob- jectloze) angst en (objectgebonden) vrees, en er werd feitelijk geen

compared for a lead time of 90 days based on model output ranges, whereas the four models are compared based on their skill of low flow forecasts for varying lead times up to 90

Our experimental measurements, which cover a wide range of protrusion angles, reveal a strong dependence of the effective hydrodynamic slip on the gas–liquid interface curvature..

To facilitate the widespread implementation of nature-based flood defense, we need to: understand the mechanisms by which different vegetation types interact with waves, storm

Questions raised addressed the status quo of decen- tralised CHP uptake in the Ruhr Valley, the future role of this technology in the regional energy system, interaction with

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

T OEVOEGEN VAN KENMERKEN AAN GELABELDE DATA