• No results found

Gendernonconformiteit : ervaringen met stigma en psychisch welbevinden bij LHB- en heteroseksuele adolescenten

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Gendernonconformiteit : ervaringen met stigma en psychisch welbevinden bij LHB- en heteroseksuele adolescenten"

Copied!
27
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Gendernonconformiteit: Ervaringen met Stigma en Psychisch Welbevinden bij LHB- en Heteroseksuele Adolescenten

Bachelorscriptie Pedagogische Wetenschappen Universiteit van Amsterdam

Eline Boomars Studentnummer: 10661174 Begeleider: dr. Daphne van de Bongardt

25-01-2016 Aantal woorden: 5077

(2)

Abstract

In deze literatuurstudie wordt antwoord gegeven op de vraag wat het verband is tussen gendernonconformiteit en ervaringen met stigma en psychisch welbevinden bij lesbische, homoseksuele en biseksuele (LHB) en heteroseksuele adolescenten. Hiervoor zijn eerst onderzoeken uiteengezet waar LHB adolescenten aan participeerden. Vervolgens zijn onderzoeken uiteengezet waar zowel LHB adolescenten als heteroseksuele adolescenten aan participeerden. Het voornaamste resultaat is dat gendernonconformiteit bij zowel LHB als heteroseksuele adolescenten samenhangt met ervaringen met stigma en een verminderd psychisch welbevinden. Tevens is gebleken dat ervaringen met stigma ook als mediërende factor kunnen fungeren bij het verband tussen gendernonconformiteit en een verminderd psychisch welbevinden bij zowel LHB als heteroseksuele adolescenten. Dit betekent dat ook heteroseksuele adolescenten een vorm van minderheidsstress kunnen ervaren, iets wat tot op heden niet in het minderheidsstressmodel is opgenomen. In de praktijk kunnen deze

bevindingen opgenomen worden in de seksuele voorlichting op scholen. Trefwoorden: LHB adolescenten, heteroseksuele adolescenten, gendernonconformiteit, stigma, psychisch welbevinden

(3)

Inhoudsopgave

Inleiding 4

Theoretische achtergrond: minderheidsstressmodel 4

Stigma 5

Gendernonconformiteit 5

Wetenschappelijk en maatschappelijke relevantie 8

Bevindingen 8

LHB adolescenten: gendernonconformiteit en ervaringen met stigma 8

LHB adolescenten: gendernonconformiteit en psychisch welbevinden 10

LHB- en heteroseksuele adolescenten: gendernonconformiteit en 11

ervaringen met stigma

LHB- en heteroseksuele adolescenten: gendernonconformiteit en 14

psychisch welbevinden

Mediërende factor 16

Discussie 17

(4)

Gendernonconformiteit: Ervaringen met Stigma en Psychisch Welbevinden bij LHB- en Heteroseksuele Adolescenten1

Problemen met het psychisch welbevinden bij lesbische, homoseksuele en biseksuele (LHB) adolescenten worden in de wetenschap ook wel omschreven als verschillend van problemen met het psychisch welbevinden bij heteroseksuele jongeren (Hershberger & D’Augelli, 1995). Zo blijken LHB adolescenten een groter risico te lopen op mentale

problemen en suïcidaal gedrag dan heteroseksuele adolescenten (D’Augeli, 2002; King et al., 2003; Meyer, 2003; Collier, Van Beusekom, Bos, & Sandfort, 2013; Goodenow, Szalacha, & Westheimer, 2006). Een verminderd psychisch welbevinden kan zich onder andere uiten in psychologische klachten, waaronder paniekaanvallen, depressies, suïcidaliteit en

angststoornissen, en drugsgebruik (Kuyper & Fokkema, 2011). Daarnaast zijn LHB

adolescenten vaak slachtoffer van vooroordelen, sociale stress en sociale buitensluiting (ook binnen families) (King et al., 2003). Ook ervaren zij vaak een gevoel van schaamte jegens hun seksuele voorkeur (Meyer, 2003). Al met al kan worden gesteld dat LHB adolescenten een verhoogd risico lopen op een verminderd psychisch welbevinden in vergelijking met heteroseksuele adolescenten.

Een verklaring voor het verminderd psychisch welbevinden bij LHB adolescenten wordt gegeven door Meyer (2003) in het minderheidsstressmodel. Het begrip dat in dit model centraal staat is minderheidsstress. Minderheidsstress wordt door Meyer (2003) omschreven als een soort stress die LHB’s ervaren omdat zij behoren tot een seksuele minderheid in de maatschappij. Deze stress wordt veroorzaakt door het feit dat heteroseksualiteit de norm is in de maatschappelijke verhoudingen. LHB’s ervaren deze stress omdat ze niet aan deze norm voldoen (Meyer, 2003). Deze stress wordt door heteroseksuelen niet ervaren, omdat zij niet bij deze seksuele minderheid horen. Het minderheidsstressmodel (Meyer, 2003) maakt inzichtelijk hoe minderheidsstress kan leiden tot een verminderd psychisch welbevinden.

(5)

In het minderheidsstressmodel wordt onderscheid gemaakt tussen drie

minderheidsstressoren. Ten eerste geïnternaliseerde homonegativiteit. Dit houdt in dat LHB’s de negatieve attitudes jegens homo- en biseksualiteit die de overwegend heteronormatieve samenleving hen aanleert, op zichzelf gaan toepassen, omdat zij zelf onderdeel uitmaken van deze minderheid (Meyer, 2003). Ten tweede wordt stigmabewustzijn als minderheidsstressor genoemd. Stigmabewustzijn betekent de verwachtingen van LHB’s om op een bepaalde manier behandeld of bekeken te worden door de omgeving, evenals de verwachting om zelf doelwit te worden van homofobische reacties en (verbaal) geweld (Meyer, 2003). Hoe hoger ‘de mate van stigmabewustzijn, hoe meer LHB adolescenten hun gedrag zullen aanpassen om negatieve reacties en situaties te vermijden (Pinel, 1999). Ten derde noemt Meyer stigma-ervaringen. Deze hebben, in tegenstelling tot de andere twee stressoren, direct met een homonegatieve ervaring te maken. Deze ervaringen worden veroorzaakt door stigma (Meyer, 2003).

Bij twee van de drie minderheidsstressoren uit het minderheidsstressmodel (Meyer, 2003) speelt stigma een belangrijke rol. Stigma wordt door Goffman (2006) omschreven als een negatieve kwaliteit die aan een individu wordt toegedicht en hem of haar terugbrengt van een volledige en normale persoon tot een minderwaardige. Deze definitie gaat ervan uit dat mensen die stigma ervaren iets hebben dat hen anders maakt, wat er vervolgens voor zorgt dat ze als minderwaardig gezien worden door anderen (Major & O’Brien, 2005).

Stigma is een krachtig fenomeen met uiteenlopende gevolgen voor de slachtoffers. Zo is stigma eerder al gelinkt aan onderprestatie op school, lage sociale status, armoede en verminderd psychisch welbevinden (Major & O’Brien, 2005).

Naast ervaringen met stigma kan het verminderd psychisch welbevinden van LHB adolescenten ook verklaard worden door een ander fenomeen. In het onderzoek van Van Beusekom, Roodenburg en Bos (2012) wordt gesuggereerd dat dit grotendeels komt door de

(6)

relatief hogere mate van gendernonconformiteit. Gendernonconformiteit wordt omschreven als de expressie van karakteristieken die op sociaal en cultureel gebied worden geassocieerd met de andere sekse (Bailey & Zucker, 1995). Bijvoorbeeld: jongens die met poppen spelen en meisjes die met auto’s spelen, jongens met lang haar en meisjes met kort haar en jongens in een roze shirt en meisjes in een blauw shirt. Tevens valt de manier van praten hieronder (Jacobs, Smyth, & Rogers, 2000).

De mate van gendernonconformiteit wordt vaak in verband gebracht met de seksuele voorkeur. In de huidige maatschappij heerst een stereotype beeld dat homoseksuele mannen relatief vrouwelijk zijn en lesbische vrouwen relatief mannelijk. Dit is niet geheel

onrechtvaardig, blijkt uit onderzoek van Lippa (2008), waarin werd gekeken naar de mate van gendernonconformiteit gedurende de kindertijd bij LHB volwassenen. Uit de resultaten kwam naar voren dat jongens die later homoseksueel bleken te zijn als kind meer gendernonconform gedrag vertoonden dan jongens die later heteroseksueel bleken te zijn. Tevens vertoonden meisjes die later lesbisch bleken te zijn meer gendernonconform gedrag dan meisjes die later heteroseksueel bleken te zijn. Zo spelen jongens die later interesse ontwikkelen in dezelfde sekse vaker met poppen en ontwijken zij de ruige stoeiende manier van spelen met andere jongens. Tegelijkertijd spelen meisjes die later interesse ontwikkelen in dezelfde sekse, vaker voetbal en kleden zij zich jongensachtig (Lippa, 2002).

Ook een hogere mate van gendernonconformiteit ná de kindertijd wordt geassocieerd met seksuele voorkeur voor hetzelfde geslacht (Lippa, 2000). Uit onderzoek van Freeman en collega’s (2010) bleek dat de seksuele voorkeur van iemand af te leiden valt van zijn of haar gezichtskenmerken, zoals kapsel, gezichtsvorm, beweging van de mond en textuur van de huid. Uit onderzoek van Lippa (2000) bleek dat LHB personen vaak interesse hebben in hobby’s en andere bezigheden die door de maatschappij geassocieerd worden met de andere sekse.

(7)

Gendernonconformiteit wordt gerelateerd aan afwijzing en stigmatisering. Tevens wordt een hoge mate van gendernonconformiteit bij LHB adolescenten geassocieerd met een verhoogd risico op een verminderd psychisch welbevinden (Sandfort, Melendez, & Diaz, 2007). Echter, gendernonconformiteit komt niet alleen voor bij LHB adolescenten; ook heteroseksuele adolescenten kunnen een hoge mate van gendernonconformiteit hebben (Bailey & Zucker, 1995). Ook voor hen geldt dat een hoge mate van gendernonconformiteit wordt geassocieerd met een verminderd psychisch welbevinden (Rieger & Savin-Williams, 2012). Dit zou kunnen betekenen dat ook heteroseksuele adolescenten met een hoge mate van gendernonconformiteit ervaringen kunnen hebben met stigma. Tevens zou dit kunnen

betekenen dat ook heteroseksuele adolescenten minderheidsstress kunnen ervaren. In het huidige minderheidsstressmodel (Meyer, 2003) wordt aangegeven dat

minderheidsstress alleen ervaren kan worden door leden van een seksuele minderheid. Met andere woorden: heteroseksuelen kunnen deze stress niet ervaren. Mogelijk kan men echter stellen dat heteroseksuele adolescenten met een hoge mate van gendernonconformiteit ook een minderheid vormen, die een soortgelijke minderheidsstress kunnen ervaren als LHB adolescenten, wat weer kan leiden tot een verminderd psychisch welbevinden. Hier is echter nog weinig onderzoek naar gedaan. In deze literatuurstudie wordt daarom gekeken naar het verband tussen de mate van gendernonconformiteit en ervaringen met stigma en psychisch welbevinden bij zowel LHB als heteroseksuele adolescenten. Hierbij zal ten eerste worden gekeken naar studies die de mate van gendernonconformiteit, ervaringen met stigma en een al dan niet verminderd psychisch welbevinden bij LHB adolescenten hebben onderzocht.

Ten tweede zal worden gekeken naar studies die naar de mate van

gendernonconformiteit bij zowel LHB als heteroseksuele adolescenten, ervaringen met stigma en het verband met het psychisch welbevinden hebben gekeken. Uiteindelijk kan een

(8)

ervaringen met stigma en het psychisch welbevinden bij zowel LHB als heteroseksuele adolescenten.

Wanneer duidelijk wordt wat het verband is tussen de mate van gendernonconformiteit en ervaringen met stigma en het psychisch welbevinden van adolescenten, kan hier in de praktijk meer aandacht aan besteed worden. Dit kan bijvoorbeeld in de seksuele voorlichting op scholen. Sinds 1 december 2012 is het voor scholen verplicht om seksuele voorlichting te geven. De termen ‘seksualiteit’ en ‘seksuele diversiteit’ zijn voor het eerst toegevoegd aan de kerndoelen voor het basisonderwijs, het voortgezet onderwijs en het speciaal onderwijs. Scholen mogen echter zelf beslissen hoe deze kerndoelen worden ingevuld (Rutgers WPF, 2012). Deze studie kan hierbij als richtlijn dienen. Zo kan blijken dat, naast voorlichting over seksuele oriëntatie en diversiteit, het belangrijk is om gendernonconformiteit in de

voorlichting op te nemen.

Op theoretisch gebied kan deze literatuurstudie een bijdrage leveren wanneer blijkt dat ervaringen met stigma ook kunnen voorkomen bij heteroseksuele adolescenten met een hoge mate van gendernonconformiteit. Dit zou betekenen dat het fenomeen minderheidsstress wellicht niet alleen voorkomt bij LHB adolescenten. Tevens kan uit deze literatuurstudie blijken dat de focus minder zou moeten liggen op seksuele voorkeur, en meer op de mate van gendernonconformiteit als het gaat om onderzoek naar psychisch welbevinden bij

adolescenten. Dit kan vervolgens in acht worden genomen wanneer er verder onderzoek wordt gedaan naar dit onderwerp.

Bevindingen LHB adolescenten: ervaringen met stigma

Er is al relatief veel onderzoek gedaan naar de ervaringen met stigma bij LHB-adolescenten. Een beperkt aantal onderzoeken heeft ook gekeken naar de rol van

(9)

Oram en Perlman (2004) is dit wel gebeurd. Hier werd bij 191 homo- en biseksuele mannen een vragenlijst afgenomen over de mate van gendernonconformiteit gedurende hun kindertijd. Er werd een positief verband gevonden tussen de mate van gendernonconformiteit in de kindertijd en de mate van afwijzing door familie en leeftijdsgenoten: een hoge mate van gendernonconformiteit leidde tot meer afwijzing. Hierbij was het verband tussen de mate van gendernonconformiteit en afwijzing door leeftijdsgenoten groter dan het verband tussen de mate van genderconformiteit en afwijzing door ouders.

Vergelijkbare resultaten werden gevonden in het onderzoek van D’Augelli, Grossman en Starks (2006). In dit Amerikaanse onderzoek werden 528 LHB adolescenten geïnterviewd. Uit de resultaten bleek dat LHB adolescenten die aangaven gendernonconform gedrag te vertonen gedurende de kindertijd, meer ervaringen hadden met verbaal geweld door de omgeving dan LHB adolescenten die niet aangaven gendernonconform gedrag te vertonen gedurende de kindertijd.

Er is ook onderzoek dat heeft gekeken naar ervaringen met stigma in de vorm van homofobie. In Amerikaans onderzoek van Russell, Ryan, Toomey, Diaz en Sanchez (2011) werd bij 245 jonge LHBT volwassenen een vragenlijst afgenomen. Deze vragenlijst ging over de samenhang tussen een werkelijke of waargenomen LHBT identiteit en ervaringen met homofobie gedurende een leeftijd van 13 tot 19 jaar. Een werkelijke LHBT identiteit is hierbij iemand die seksuele voorkeur voor hetzelfde geslacht heeft. Een waargenomen LHBT

identiteit gaat over hoe de omgeving de persoon ziet: iemands imago en in hoeverre de omgeving iemand associeert met een seksuele minderheid. Men keek naar het verband tussen deze ervaringen met homofobie gebaseerd op werkelijke of waargenomen LHBT identiteit en depressie, suïcidaliteit, middelenmisbruik, levenstevredenheid, zelfvertrouwen, sociaal

aanpassingsvermogen en al dan niet verhoogde kans op seksueel overdraagbare aandoeningen en HIV. Uit de resultaten bleek dat er een verband was tussen zowel werkelijke als

(10)

waargenomen LHBT identiteit en ervaringen met homofobie op school. Hierbij waren LHBT adolescenten vaak slachtoffer van homofobie op school. Dit verband was voor mannen sterker dan voor vrouwen. Echter, in dit onderzoek waren ook transgender adolescenten betrokken. Bij de resultaten is vervolgens geen onderscheid in gemaakt tussen de LHB- en de

transgender adolescenten.

In de longitudinale studie van Liu en Mustanski (2012) zijn bevindingen gedaan die tegenstrijdig zijn met de resultaten uit het onderzoek van Russell en collega’s (2011). In dit onderzoek zijn 246 Amerikaanse LHB adolescenten tussen de 16 en 21 jaar gedurende 3,5 jaar gevolgd. Elk half jaar werden er bij de participanten een vragenlijst afgenomen. Deze vragenlijst bevatte vragen over onder andere de mate van gendernonconformiteit, gevoel van hopeloosheid, zelfbeschadiging en ervaringen met homofobie. In dit onderzoek werd geen verband gevonden tussen gendernonconformiteit en ervaringen met homofobie.

LHB adolescenten: psychisch welbevinden

Er zijn een aantal onderzoeken gedaan naar het verband tussen gendernonconformiteit en (aspecten van) psychisch welbevinden bij LHB adolescenten, waaronder het onderzoek van Friedman, Koeske, Silvestre, Korr en Sites (2006). In dit onderzoek participeerden 69 mannen tussen de 18 en 25 die zichzelf identificeerden als HB (homo- of biseksueel). Gekeken werd naar de relatie tussen het vertonen van gendernonconform gedrag in de kindertijd, suïcidaliteit op latere leeftijd en de rol van pesten daarbij. Uit de resultaten bleek dat mannen die op de basisschool gendernonconform gedrag vertoonden een hoger risico liepen op het ontwikkelen van suïcidaliteit op latere leeftijd. Hetzelfde verband werd

gevonden voor het vertonen van gendernonconform gedrag op de middelbare school, echter was dit verband minder groot. Voor vrouwen gold dat alleen het vertonen van

gendernonconform gedrag op de basisschool significant samenhing met suïcidaliteit op latere leeftijd.

(11)

Bevindingen uit het eerdergenoemde onderzoek van Russell en collega’s (2011) bevestigen de resultaten van Friedman en collega’s (2006). Uit dit onderzoek bleek namelijk ook dat LHBT adolescenten met een werkelijke of waargenomen LHBT identiteit, groter risico liepen op een verminderd psychisch welbevinden op latere leeftijd. Tevens liepen zij een verhoogd risico op seksueel overdraagbare aandoeningen en HIV. Er werd geen significant verband gevonden met middelenmisbruik. Bij mannen konden symptomen van depressie en suïcidaliteit volledig worden verklaard door de hoge mate van pesten tijdens de schooltijd vanwege hun werkelijke of waargenomen LHB identiteit.

Ook in Nederlands onderzoek van Baams, Beek, Hille, Zevenbergen en Bos (2013) werden resultaten gevonden die vergelijkbaar zijn met de resultaten van Friedman en collega’s (2006) en Russell en collega’s (2011). In dit onderzoek werd bij 192 LHB adolescenten een online vragenlijst afgenomen. Uit de resultaten bleek dat de LHB

adolescenten met een hoge mate van gendernonconformiteit, een lagere mate van psychisch welzijn ervaren in vergelijking met de LHB adolescenten met een lage mate van

gendernonconformiteit.

Uit het eerdergenoemde onderzoek van Liu en Mutanski (2012) kwam een tegenstrijdig resultaat in vergelijking met enkele van de bovenstaande resultaten uit de onderzoeken van Friedman en collega’s (2006) Russell en collega’s (2011) en Baams en collega’s (2013). Hieruit bleek namelijk dat gendernonconformiteit niet samenhing met suïcidaliteit. Wel werd er een verband gevonden tussen gendernonconformiteit en

zelfbeschadiging, waarbij een hoge mate van gendernonconformiteit samenhing met meer zelfbeschadiging.

LHB- en heteroseksuele adolescenten: ervaringen met stigma

Onderzoek naar het verband tussen gendernonconformiteit en ervaringen met stigma waarbij, naast LHB adolescenten, ook heteroseksuele adolescenten betrokken zijn is schaars.

(12)

Een van deze onderzoeken waarbij hier wel naar gekeken is, is het onderzoek van Van Beusekom en collega’s (2012). In dit onderzoek is gekeken naar de rol van seksuele aantrekking tot hetzelfde geslacht en gendernonconformiteit in relatie tot homofobisch uitgescholden worden en algemene negatieve bejegeningen door leeftijdsgenoten. Bij algemene negatieve bejegening kan hierbij worden gedacht aan buitengesloten worden of uitgelachen worden door leeftijdsgenoten (Van Beusekom et al., 2012). In dit onderzoek participeerden 1210 respondenten tussen de 15 en 18 jaar oud. De participanten waren via scholen benaderd. Het onderzoek bestond uit het afnemen van een vragenlijst.

Voor gendernonconformiteit werd een significant hoofdeffect gevonden voor seksuele voorkeur voor hetzelfde geslacht. Dit houdt in dat LHB adolescenten significant hoger

scoorden op gendernonconformiteit dan heteroseksuele adolescenten. Tevens bleek dat LHB adolescenten vaker rapporteerden dat zij te maken kregen met homofobisch schelden dan heteroseksuele adolescenten. Dit bleek ook zo te zijn voor adolescenten die hoog scoren op gendernonconformiteit: zij rapporteerden vaker dat ze te maken kregen met homofobisch schelden dan adolescenten die laag scoorden op gendernonconformiteit. Daarnaast bleek dat de samenhang tussen gendernonconformiteit en homofobisch schelden niet verschillend is voor LHB adolescenten en heteroseksuele adolescenten. Adolescenten met een hoge mate van gendernonconformiteit worden dus vaker homofobisch uitgescholden dan adolescenten met een lage mate van gendernonconformiteit, ongeacht hun seksuele voorkeur. Ook bleek dat de samenhang tussen zowel seksuele voorkeur voor hetzelfde geslacht en homofobisch schelden als gendernonconformiteit en homofobisch schelden, onafhankelijk waren van sekse. Met andere woorden: de samenhang die is gevonden is hetzelfde voor jongens en meisjes.

Op het gebied van algemene negatieve bejegening werd gevonden dat jongens significant vaker negatieve ervaringen rapporteerden met leeftijdsgenoten dan meisjes. Tevens scoorden zowel LHB adolescenten als adolescenten die hoog scoorden op

(13)

gendernonconformiteit beide hoger op algemene negatieve bejegening. Bij de adolescenten met een hoge mate van gendernonconformiteit die hoog scoorden op algemene negatieve bejegening was er geen verschil in seksuele voorkeur. Met andere woorden: een hoge mate van gendernonconformiteit leidt tot significant meer algemene negatieve bejegening, ongeacht of er sprake is van seksuele voorkeur voor hetzelfde geslacht of niet.

De conclusie van deze studie luidt dat zowel seksuele voorkeur voor hetzelfde geslacht als gendernonconformiteit, beide onafhankelijk, samenhangen met meer homofobisch

uitgescholden worden en meer algemene negatieve bejegening door leeftijdsgenoten. Oftewel: een hoge mate van gendernonconformiteit leidt tot meer homofobisch schelden en algemene bejegening door leeftijdsgenoten, ongeacht de seksuele voorkeur.

Rieger, Linsenmeyer, Gyax en Bailey (2008) deden soortgelijke bevindingen. In dit onderzoek werden van zowel LHB- als heteroseksuele personen video’s van hun kindertijd bekeken door (voor hun onbekende) beoordelaars, die keken naar de mate van

gendernonconformiteit. Geconcludeerd werd dat de LHB personen op jongere leeftijd al meer gendernonconform gedrag vertoonden dan heteroseksuele personen. Tevens bleek dat er een significant verband bestond tussen de mate van gendernonconformiteit en afwijzing door leeftijdsgenoten in de kindertijd, waarbij een hoge mate van gendernonconformiteit leidde tot meer afwijzing door leeftijdsgenoten. Hierbij bleek de afwijzing door leeftijdsgenoten

onafhankelijk van seksuele voorkeur. Seksuele voorkeur voor hetzelfde geslacht hing dus niet samen met meer of minder afwijzing door leeftijdsgenoten.

Ook uit het onderzoek van Roberts, Rosario, Slopen, Calzo en Austin (2013) kwamen vergelijkbare resultaten. In deze Amerikaanse longitudinale studie zijn data gebruikt van 10655 participanten tussen de 11 en 30 jaar, om de samenhang tussen gendernonconformiteit in de kindertijd, pesten en symptomen van depressie tijdens de adolescentie en vroege

(14)

gendernonconform gedrag vertoonden in de kindertijd, grotere kans liepen om zowel in de kindertijd als tijdens de adolescentie fysiek en emotioneel gepest en mishandeld te worden. Dit resultaat gold echter alleen voor jongens. Tevens gaven de gendernonconforme

participanten vaker aan als kind emotioneel en fysiek gepest of mishandeld te zijn door volwassenen buiten de familie. Daarnaast bleek dat gepest en mishandeld worden als kind het risico op het ontwikkelen van symptomen van depressie met meer dan een derde vergrootte bij de participanten met een hoge mate van gendernonconformiteit.

Tot slot kwamen uit het onderzoek van Van Beusekom, Baams, Bos, en Sandfort (2015) vergelijkbare resultaten. In dit onderzoek werd bij 1026 Nederlandse adolescenten tussen de 11 en 16 jaar een vragenlijst afgenomen om te kijken wat de samenhang was tussen de mate van gendernonconformiteit en ervaringen met homofobisch schelden en psychisch welbevinden. Dit werd gedaan op middelbare scholen. Uit het onderzoek kwam naar voren dat gendernonconformiteit samenhangt met homofobisch schelden, waarbij een hoge mate van gendernonconformiteit leidt tot meer homofobisch schelden.

LHB- en heteroseksuele adolescenten: psychisch welbevinden

Naast onderzoeken die keken naar ervaringen met stigma, zijn er een aantal

onderzoeken waarbij is gekeken naar het verband tussen gendernonconformiteit en psychisch welbevinden waarbij zowel LHB als heteroseksuele adolescenten betrokken waren. Zo bestudeerde het Amerikaanse onderzoek van Rieger en Savin-Williams (2012) seksuele voorkeur en de mate van gendernonconformiteit, onafhankelijk van elkaar, en het verband met psychisch welbevinden. Hiervoor werden 475 adolescenten tussen de 16 en 20 jaar geselecteerd en werd er een vragenlijst afgenomen. Uit de resultaten bleek ten eerste dat gendernonconformiteit samenhing met psychisch welbevinden. Hierbij gold: hoe hoger de mate van gendernonconformiteit, hoe lager het psychisch welbevinden. Dit gold zowel voor participanten die tijdens de kindertijd gendernonconform waren als voor participanten die

(15)

tijdens de adolescentie gendernonconform waren. Er werd geen samenhang gevonden met seksuele voorkeur.

Uit het eerdergenoemde onderzoek van Roberts en collega’s (2013) kwamen resultaten die vergelijkbaar zijn met het onderzoek van Rieger en Savin-Williams (2012). Roberts en collega’s (2013) keken, behalve naar het verband tussen gendernonconformiteit en pesten, ook naar het verband tussen gendernonconformiteit en symptomen van depressie tijdens de adolescentie en vroege volwassenheid. Uit de resultaten bleek dat de participanten die het hoogst scoorden op gendernonconformiteit in de kindertijd, verhoogd risico liepen op het ontwikkelen van symptomen van depressie op een leeftijd tussen de 12 en 30 jaar. Dit risico bleek voor mannen hoger dan voor vrouwen. Wanneer een leeftijd bereikt was tussen de 23 en 30 jaar had 26% van het deel van de participanten dat het hoogst scoorde op

gendernonconformiteit in de kindertijd een milde of zware vorm van depressie ontwikkeld tegenover 18% van de participanten die geen gendernonconform gedrag vertoonden in de kindertijd. Hierbij bleek dat vooral heteroseksuelen en mannen een verhoogd risico liepen op symptomen van depressie.

In het eerdergenoemde onderzoek van Van Beusekom en collega’s (2015) werden resultaten gevonden die vergelijkbaar zijn met de resultaten uit het onderzoek van Rieger en Savin-Williams (2012) en Roberts en collega’s (2013). Uit de resultaten bleek namelijk dat een hoge mate van gendernonconformiteit samenhing met meer sociale angst en psychische klachten, ongeacht seksuele voorkeur.

In het onderzoek van Savin-Williams en Ream (2003) werden wederom vergelijkbare resultaten gevonden. In dit onderzoek werd gekeken naar het verband tussen seksuele

voorkeur en zelfmoordpogingen bij jongens tussen de 14 en 23 jaar. Uit het onderzoek bleek dat niet seksuele voorkeur voor hetzelfde geslacht, maar een hoge mate van

(16)

Mediërende factor

Naast verbanden tussen gendernonconformiteit en ervaringen met stigma en psychisch welbevinden, hebben een aantal onderzoeken een factor gevonden die dit verband (deels) verklaart. Van Beusekom en collega’s (2015), Baams en collega’s (2013), Roberts en collega’s (2013), Friedman en collega’s (2006) en Russell en collega’s (2011) vonden vergelijkbare factoren met een mediërende functie. Van Beusekom en collega’s (2015) vonden dat homofobisch uitgescholden worden door leeftijdsgenoten ook als mediator fungeert bij het verband tussen gendernonconformiteit en psychisch welbevinden bij

adolescenten. Dit mediërende effect was echter alleen significant bij LHB adolescenten, wat betekent dat homofobisch uitgescholden worden door leeftijdsgenoten bij heteroseksuelen niet het verband tussen gendernonconformiteit en psychisch welbevinden verklaarde. Baams en collega’s (2013) vonden dat het verband tussen de mate van gendernonconformiteit en verminderd psychisch welbevinden bij LHB adolescenten, verklaard wordt door

stigmatiserende ervaringen.

Roberts en collega’s (2013) vonden dat fysiek en emotioneel gepest en mishandeld worden als mediator fungeerde bij het verband tussen gendernonconformiteit en psychisch welbevinden. Fysiek en emotioneel gepest en mishandeld worden bleek voor een groot deel het verhoogde risico op depressie te verklaren. Ook Friedman en collega’s (2006) vonden dat pesten een mediërende functie had. In dit onderzoek bleek het verhoogde risico op

suïcidaliteit dat gendernonconforme mannen liepen, voor een groot deel verklaard te kunnen worden door ervaringen met pesten. Tot slot vonden Russell en collega’s (2011) dat pesten op school een mediërende functie had bij het gevonden verband tussen gendernonconformiteit en psychisch welbevinden op latere leeftijd.

Aangezien homofobisch schelden en pesten gebaseerd op gendernonconformiteit voorbeelden zijn van ervaringen met stigma, kan worden gesteld dat uit sommige

(17)

onderzoeken is gebleken dat ervaringen met stigma kunnen fungeren als mediërende factor als wordt gekeken naar het verband tussen gendernonconformiteit en psychisch welbevinden bij zowel heteroseksuele als LHB adolescenten.

Discussie

In deze literatuurstudie is het verband tussen de mate van gendernonconformiteit en ervaringen met stigma en het psychisch welbevinden bij adolescenten onderzocht. Hierbij is ten eerste gekeken naar onderzoeken die het verband tussen de mate van

gendernonconformiteit en ervaringen met stigma en psychisch welbevinden bij LHB adolescenten onderzochten. Daarna is gekeken naar onderzoeken die zowel LHB

adolescenten als heteroseksuele adolescenten betrokken bij hun onderzoek naar het verband tussen de mate van gendernonconformiteit en ervaringen met stigma en psychisch

welbevinden.

In de onderzoeken die in deze literatuurstudie zijn uiteengezet komt over het algemeen naar voren dat gendernonconformiteit een oorzaak kan zijn voor zowel ervaringen met stigma als voor een verminderd psychisch welbevinden bij heteroseksuele en LHB adolescenten. Tevens is uit sommige onderzoeken gebleken dat ervaringen met stigma als mediërende factor kunnen fungeren bij het verband tussen gendernonconformiteit en een verminderd psychisch welbevinden.

Wanneer gekeken werd naar onderzoeken die alleen LHB adolescenten bestudeerden, kon ten eerste worden geconcludeerd dat een hoge mate van gendernonconformiteit kan leiden tot afwijzing door familie en leeftijdsgenoten. Wanneer werd gekeken naar ervaringen met homofobie, kwam naar voren dat er consensus bestaat tussen onderzoeken: de

meerderheid van de onderzoeken vond wel een verband tussen gendernonconformiteit en homofobie, maar er is ook een onderzoek dat geen verband heeft gevonden.

(18)

Ten tweede kan worden geconcludeerd dat een hoge mate van gendernonconformiteit het risico op een verminderd psychisch welbevinden en zelfbeschadiging vergroot. In twee onderzoeken kwam naar voren dat een hoge mate van gendernonconformiteit de kans op het ontwikkelen van suïcidaliteit vergroot. Echter, bij één onderzoek werd gevonden dat dit niet het geval is.

Wanneer gekeken werd naar onderzoeken waarbij zowel LHB als heteroseksuele adolescenten werden betrokken, bleek ten eerste dat zowel LHB als heteroseksuele adolescenten met een hoge mate van gendernonconformiteit verhoogd risico lopen om te maken te krijgen met homofobisch schelden, pesten en mishandeling. Bij enkele onderzoeken werd echter alleen een verband tussen gendernonconformiteit en pesten te gevonden bij heteroseksuele adolescenten. Ook het verband tussen gendernonconformiteit en afwijzing door leeftijdsgenoten bleek in die onderzoeken alleen aanwezig te zijn bij heteroseksuele adolescenten. Daarnaast werd in één onderzoek alleen voor jongens een verband gevonden tussen gendernonconformiteit en pesten.

Ten tweede blijkt dat zowel LHB als heteroseksuele adolescenten met een hoge mate van gendernonconformiteit verhoogd risico lopen op het ontwikkelen van een verminderd psychisch welbevinden. Uit enkele onderzoeken bleek dat dit risico significant hoger was voor mannen dan voor vrouwen.

Bij deze conclusies kunnen een aantal kanttekeningen worden geplaatst. Zo is er relatief weinig onderzoek dat specifiek naar gendernonconformiteit kijkt. In veel onderzoeken naar psychisch welbevinden bij LHB adolescenten werd niet gekeken naar

gendernonconformiteit, maar alleen naar het feit dat de adolescenten een seksuele voorkeur hebben voor hetzelfde geslacht. Tevens is er nauwelijks tot geen onderzoek naar

(19)

Een andere kanttekening die kan worden gemaakt is het feit dat in het onderzoek van Russell en collega’s (2011) ook transgender adolescenten waren betrokken. Vervolgens wordt in de resultaten of conclusie geen onderscheid gemaakt tussen de LHB- en de transgender adolescenten. Hierdoor is onduidelijk wat het aandeel was van de transgender adolescenten, en in hoeverre er andere resultaten waren gevonden en andere conclusies waren getrokken als zij niet hadden meegedaan aan het onderzoek.

Ook werd in enkele onderzoeken voor jongens een sterker verband gevonden tussen gendernonconformiteit en ervaringen met stigma of verminderd psychisch welbevinden dan voor meisjes. In onderzoek van Herek en McLemore (2013) wordt als verklaring hiervoor genoemd dat niet alleen de mate van negatieve attitude jegens werkelijke of waargenomen homoseksualiteit, maar ook de uitingsvormen, sociale context en de impact hiervan anders zijn bij jongens dan bij meisjes. Het zou dus zo kunnen zijn dat de vorm, sociale context en impact van negatieve attitude waar jongens mee te maken krijgen, meer invloed hebben op het psychisch welbevinden dan de vorm, sociale context en impact van negatieve attitude waar meisjes mee te maken krijgen. Dit verschil kan het sterkere verband bij jongens verklaren.

Daarnaast werd uitsluitend in het onderzoek van Liu en Mustanski (2012) geen verband gevonden tussen de mate van gendernonconformiteit en ervaringen met homofobie en suïcidaliteit. Tevens was dit het enige longitudinale onderzoek wat in deze literatuurstudie is opgenomen. Het zou dus kunnen dat het verband tussen gendernonconformiteit en

ervaringen met homofobie en suïcidaliteit veranderlijk is over tijd, waardoor tijdens een momentopname wel een verband wordt gevonden, maar tijdens meerder opnames verspreid over een aantal jaar, geen verband meer kan worden aangetoond.

Tevens kan een kanttekening worden gemaakt over het feit dat niet in alle onderzoeken seksuele voorkeur op dezelfde manier gemeten wordt. Volgens het

(20)

multidimensionale model van seksuele identiteit van Horowitz en Newcomb (2002) bestaat seksualiteit uit vier dimensies. Ten eerste seksueel verlangen: dit gaat over tot wie (welk geslacht) een persoon zich aangetrokken voelt. Ten tweede gedrag: hierbij gaat het om het daadwerkelijke seksuele contact. Ten derde identiteit: dit heeft betrekking op in hoeverre iemand zichzelf identificeert als zijnde heteroseksueel, biseksueel of homoseksueel. De vierde dimensie is de coming out, waarbij de persoon personen uit zijn of haar omgeving vertelt over zijn of haar verlangen, gedrag en identiteit (Horowitz & Newcomb, 2002). Niet alle

onderzoeken in deze literatuurstudie meten seksuele voorkeur op dezelfde manier. De dimensie identiteit is, onder de onderzoeken in deze literatuurstudie, de meest voorkomende maatstaaf waarmee seksuele voorkeur wordt gemeten. Er zijn ook onderzoeken waarin verlangen of gedrag worden gebruikt om seksuele voorkeur te meten, of waarin meerdere dimensies worden gebruikt. De vraag die hierbij rijst is in hoeverre de onderzoeksresultaten hetzelfde zouden blijven als seksuele voorkeur op een andere manier gemeten zou worden.

Voor vervolgonderzoek is het ten eerste interessant om onderzoek te doen naar heteroseksuele adolescenten met een relatief hoge mate van gendernonconformiteit en de gevolgen op hun psychisch welbevinden. Er is nog weinig onderzoek gedaan naar

gendernonconformiteit bij heteroseksuelen, ofschoon wel uit onderzoek is gebleken dat er bij heteroseksuelen sprake kan zijn van een hoge mate van gendernonconformiteit. Tevens is uit onderzoek gebleken dat deze hoge mate van gendernonconformiteit gevolgen kan hebben voor het psychisch welbevinden.

Ten tweede is het interessant om onderzoek te doen naar de bron van homofobisch pesten en slachtofferschap van adolescenten met een hoge mate van gendernonconformiteit. Met andere woorden: onderzoek naar diegenen die een probleem hebben met LHB personen of personen met een hoge mate van gendernonconformiteit. Er kan dan onderzocht worden wat voor deze personen nou precies problematisch is: de seksuele voorkeur of het vertonen

(21)

van gendernonconform gedrag. Buijs en collega’s deden in 2008 al zo’n soort onderzoek. In dit Nederlandse onderzoek werd gekeken naar de motieven van daders van antihomoseksueel geweld in Amsterdam. Uit de resultaten bleek dat de afkeer die de daders van

antihomoseksueel geweld voelen ligt in hun opvattingen over mannelijkheid en seksualiteit en de emoties die daarbij loskomen. Wanneer werd gekeken naar specifieke aspecten die

ergernis, afkeur of walging oproepen, bleken dit onder andere vrouwelijk gedrag door mannen en zichtbaarheid van homoseksualiteit te zijn. Homoseksualiteit in zijn algemeenheid bleek voor veel van de daders niet eens echt problematisch te zijn.

Uit dit literatuuronderzoek is gebleken dat niet alleen seksuele voorkeur, maar ook het vertonen van gendernonconform gedrag kan leiden tot ervaringen met stigma en een

verminderd psychisch welbevinden. Voor de praktijk betekent dit dat het voor scholen van belang is om, naast diversiteit in seksuele voorkeur, het fenomeen gendernonconformiteit op te nemen in de seksuele voorlichting. Dit kan allicht het stigma rondom het vertonen van gendernonconform gedrag verkleinen.

Op theoretisch gebied heeft dit literatuuronderzoek uitgewezen dat ook heteroseksuelen een vorm van minderheidsstress kunnen ervaren. Deze vorm van minderheidsstress wordt dan veroorzaakt door het feit dat zij gendernonconform gedrag vertonen, en op deze manier bij een sociale minderheid horen. Het minderheidsstressmodel van Meyer (2003) geeft echter aan dat minderheidsstress alleen bij personen kan voorkomen die bij een seksuele minderheid horen, terwijl heteroseksuelen juist tot de meerderheid behoren. Volgens dit model zouden heteroseksuelen dus geen minderheidsstress kunnen ervaren. Uit dit literatuuronderzoek blijkt echter dat dit wel degelijk het geval is:

heteroseksuelen met een relatief hoge mate van gendernonconformiteit ervaren in zekere mate dezelfde stressoren, die Meyer (2003) samen minderheidsstress noemt, als LHB personen. Zo blijken ook heteroseksuele adolescenten ervaringen te kunnen hebben met stigma, waaronder

(22)

homofobische reacties en (verbaal) geweld. Tevens vormen zij een minderheid in de

heteronormatieve maatschappij; alleen is dit geen seksuele minderheid. Wel is het van belang dat ook deze minderheid aandacht krijgt, zowel in de wetenschap als in de praktijk, aangezien ook zij een verhoogd risico lopen op een verminderd psychisch welbevinden.

Tot slot heeft dit literatuuronderzoek uitgewezen dat niet alleen aandacht jegens seksuele minderheden, maar ook jegens genderrolovertuigingen cruciaal is, zodat alle

(23)

Literatuur

Baams, L., Beek, T., Hille, H., Zevenbergen, F. C., & Bos, H. M. (2013). Gender nonconformity, perceived stigmatization, and psychological well-being in Dutch sexual minority youth and young adults: A mediation analysis. Archives of Sexual Behavior, 42, 765-773. doi:10.1007/s10508-012-0055-z

Bailey, J. M., & Zucker, K. J. (1995). Childhood sex-typed behavior and sexual orientation: A conceptual analysis and quantitative review. Developmental Psychology, 31, 43. doi:10.1037/0012-1649.31.1.43

Buijs, L., Hekma, G., & Duyvendak, J. W. (2008). Als ze maar van me afblijven: Een onderzoek naar antihomoseksueel geweld in Amsterdam. Geraadpleegd van: https://books.google.nl

Collier, K. L., van Beusekom, G., Bos, H. M., & Sandfort, T. G. (2013). Sexual orientation and gender identity/expression related peer victimization in adolescence: A systematic review of associated psychosocial and health outcomes. Journal of Sex Research, 50, 299-317. doi:10.1080/00224499.2012.750639

D’Augelli, A. R., Grossman, A. H., & Starks, M. T. (2006). Childhood gender atypicality, victimization, and PTSD among lesbian, gay, and bisexual youth.Journal of Interpersonal Violence, 21, 1462-1482. doi:10.1177/0886260506293482 Freeman, J. B., Johnson, K. L., Ambady, N., & Rule, N. O. (2010). Sexual orientation

perception involves gendered facial cues. Personality and Social Psychology Bulletin. doi:10.1177/0146167210378755

Friedman, M. S., Koeske, G. F., Silvestre, A. J., Korr, W. S., & Sites, E. W. (2006). The impact of gender-role nonconforming behavior, bullying, and social support on suicidality among gay male youth. Journal of Adolescent Health, 38, 621-623. doi:10.1016/j.jadohealth.2005.04.014

(24)

Goffman, E. (1963). Stigma: Notes on the management of spoiled identity. Geraadpleegd van: https://books.google.nl

Goodenow, C., Szalacha, L., & Westheimer, K. (2006). School support groups, other school factors, and the safety of sexual minority adolescents. Psychology in the Schools, 43, 573-589. doi:10.1002/pits.20173

Hershberger, S. L., & D'Augelli, A. R. (1995). The impact of victimization on the mental health and suicidality of lesbian, gay, and bisexual youths.

Developmental Psychology, 31, 65. doi:10.1037/0012-1649.31.1.65

Horowitz, J. L., & Newcomb, M. D. (2002). A multidimensional approach to homosexual identity. Journal of Homosexuality, 42, 1-19. doi:10.1300/J082v42n02_01

Herek, G. M. & McLemore, K. A. (2013). Sexual prejudice. Annual Review of Psychology, 64, 309-333. doi:10.1146/aanurev-psych-113011-143826

Jacobs, G., Smyth, R., & Rogers, H. (2000). Language and sexuality: Searching for the phonetic correlates of gay- and straight-sounding male voices. Toronto Working Papers in Linguistics, 18, 46–61. Geraadpleegd van: http://twpl.library.utoronto.ca/ King, M., McKeown, E., Warner, J., Ramsay, A., Johnson, K., Cort, C., Wright, L., ...

Davidson, O. (2003). Mental health and quality of life of gay men and lesbians in England and Wales Controlled, cross-sectional study. The British Journal of Psychiatry, 183, 552-558. doi:10.1192/03-207

Kuyper, L., & Fokkema, T. (2011). Minority stress and mental health among Dutch LGBs: examination of differences between sex and sexual orientation. Journal of Counseling Psychology, 58, 222. doi:10.1037/a0022688

Landolt, M. A., Bartholomew, K., Saffrey, C., Oram, D., & Perlman, D. (2004). Gender nonconformity, childhood rejection, and adult attachment: A study of gay

(25)

men. Archives of Sexual Behavior, 33, 117-128. doi:10.1023/B:ASEB.0000014326 .64934.50

Lippa, R. A. (2000). Gender‐Related Traits in Gay Men, Lesbian Women, and Heterosexual Men and Women: The Virtual Identity of Homosexual‐Heterosexual Diagnosticity and Gender Diagnosticity. Journal of Personality, 68, 899-926. doi:10.1111 /1467-6494.00120

Lippa, R. A. (2002). Gender-related traits of heterosexual and homosexual men and women. Archives of Sexual Behavior, 31, 83-98. doi:10.1023/A:1014035302843 Lippa, R. A. (2008). The relation between childhood gender nonconformity and adult

masculinity–femininity and anxiety in heterosexual and homosexual men and women. Sex Roles, 59, 684-693. doi:10.1007/s11199-008-9476-5

Liu, R. T., & Mustanski, B. (2012). Suicidal ideation and self-harm in lesbian, gay, bisexual, and transgender youth. American Journal of Preventive Medicine,42, 221-228. doi:10.1016/j.amepre.2011.10.023

Major, B., & O'Brien, L. T. (2005). The social psychology of stigma. Annual Review of Psychology, 56, 393-421. doi:10.1146/annurev.psych.56.091103.070137

Meyer, I. H. (2003). Prejudice, social stress, and mental health in lesbian, gay, and bisexual populations: conceptual issues and research evidence. Psychological Bulletin, 129, 674. doi:10.1037/0033-2909.129.5.674

Pinel, E. C. (1999). Stigma consciousness: the psychological legacy of social

stereotypes. Journal of Personality and Social Psychology, 76, 114. doi:10.1037/0022 -3514.76.1.114

Rieger, G., Linsenmeier, J. A., Gygax, L., & Bailey, J. M. (2008). Sexual orientation and childhood gender nonconformity: evidence from home videos. Developmental Psychology, 44, 46. doi:10.1037/0012-1649.44.1.46

(26)

Rieger, G., & Savin-Williams, R. C. (2012). Gender nonconformity, sexual orientation, and psychological well-being. Archives of Sexual Behavior, 41, 611-621. doi:10.1007 /s10508-011-9738-0

Roberts, A. L., Rosario, M., Slopen, N., Calzo, J. P., & Austin, S. B. (2013). Childhood gender nonconformity, bullying victimization, and depressive symptoms across adolescence and early adulthood: An 11-year longitudinal study. Journal of the American Academy of Child & Adolescent Psychiatry, 52, 143-152. doi:10.1016 /j.jaac.2012.11.006

Russell, S. T., Ryan, C., Toomey, R. B., Diaz, R. M., & Sanchez, J. (2011). Lesbian, gay, bisexual, and transgender adolescent school victimization: Implications for young adult health and adjustment. Journal of School Health, 81, 223-230. doi:10.1111 /j.1746-1561.2011.00583.x

Rutgers WPF. (2012). Vanaf december voorlichting seksualiteit en seksuele diversiteit op school verplicht. (2012). Geraadpleegd van http://www.rutgers.nl

Sandfort, T. G., Melendez, R. M., & Diaz, R. M. (2007). Gender nonconformity,

homophobia, and mental distress in Latino gay and bisexual men. Journal of Sex Research, 44, 181-189. doi:10.1080/00224490701263819

Savin-Williams, R. C., & Ream, G. L. (2003). Suicide attempts among sexual-minority male youth. Journal of Clinical Child and Adolescent Psychology, 32, 509-522. doi:10.1207 /S15374424JCCP3204_3

Van Beusekom, G., Baams, L., Bos, H. M., & Sandfort, T. G. (2015). Gender Nonconformity, Homophobic Peer Victimization, and Mental Health: How

Same-Sex Attraction and Biological Sex Matter. Journal of Sex Research. doi:10.1080 /00224499.2014.993462

(27)

Van Beusekom, G., Roodenburg, S. C., & Bos, H. M. (2012). De rol van seksuele aantrekking tot hetzelfde geslacht en gender nonconformiteit in relaties van adolescenten met leeftijdgenoten. Kind & Adolescent, 33, 251-263. doi:10.1007 /s12453-012-0031-3

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Neem het volgende voorbeeld van een markt in orgaanhandel waarin een boer uit de derde wereld zijn nier kan verkopen om met het geld zijn hongerende gezin eten te geven..

Naast de handicap en de inrichting van de fysieke omgeving, zijn de machtsrelaties in de maatschappij, de toegekende en eigen identiteiten, maar vooral ook het individu zelf van

In de nota komen heel veel punten voor die belangrijk zijn, maar waarbij het de vraag is of er voor migranten en hun kinderen een beleid moet zijn afzonderlijk van dat voor

In 2006 werd al vooruit- gelopen op de toenemende veroudering, bijvoorbeeld met het onderzoek ‘Gezond ouder worden met een verstandelijke beperking’ (GOUD) door prof. Heleen

Applicability of the micro fluidic cell to larger peptides and proteins is shown by speci fic cleavage of peptide bonds at the C-terminal side of tyrosine and tryptophan in ACTH

Patients mostly utilised active coping strategies involving emotional support, acceptance, positive reframing and planning.. Avoidance coping strategies, such as disengagement,

Medewerkers zijn geschoold Kwaliteitsdocumenten zijn aanpast Registratie DD JGZ op orde Samenwerking Afspraken JGZ organisaties en VT Ervaringen AF en JGZ medewerkers met nieuwe

The effect of microfluidic processing on the viability of sper- matozoa was studied by processing spermatozoa with various parts of a microfluidic setup, namely, the connection