• No results found

Implicit theories, locus of control, wedstrijdspanning en uitslag van een tenniswedstrijd : wat zijn de relaties?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Implicit theories, locus of control, wedstrijdspanning en uitslag van een tenniswedstrijd : wat zijn de relaties?"

Copied!
55
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Implicit theories, locus of control, wedstrijdspanning en uitslag van een tenniswedstrijd: Wat zijn de relaties?

Sem Snippe

Student nummer: 10830871

Onder begeleiding van: Gerald M. Weltevreden

Master Thesis

(2)

Abstract

Onder 127 tennissers zijn er vragenlijsten afgenomen voor implicit theories, locus of control en wedstrijdspanning. Vervolgens hebben 59 van deze deelnemers een tenniswedstrijd

gespeeld waarna de uitslag van de wedstrijd is gevraagd. Met behulp van regressie analyses is er onderzocht of implicit theories samenhangen de uitslag van de wedstrijd. Implicit theories bestaan uit twee delen, incremental theories en entity theories, deze geven aan in hoeverre menselijke kenmerken maakbaar zijn (Dweck & Leggett, 1988). Incremental theories blijken, zoals verwacht, een negatieve relatie met de uitslag van de verloren wedstrijd te hebben (β = -.438, p = .025). Op basis van resultaten uit onderzoek van Gardner, Vella en Magee (2015), wordt er een samenhang tussen implicit theories en wedstrijdspanning verwacht, deze

samenhang is echter uit gebleven. Incremental theories en trait locus of control staan wel met elkaar in verband (β = .325, p < .001). Daarnaast is er een positieve relatie tussen entity theories en state locus of control gevonden (β = .388 , p = .002). Dit is verrassend, er werd verwacht dat incremental theories met state locus of control zouden samenhangen. Een mogelijke verklaring is de vergankelijkheid van implicit theories. Het zou kunnen dat implicit theories van mensen vlak voor de wedstrijd veranderen. Toekomstig onderzoek is vereist om te testen op de vergankelijkheid van implicit theories. Daarnaast is in toekomstig onderzoek een grotere steekproef nodig voor de groep die een wedstrijd speelt, de steekproef in dit onderzoek was relatief klein (N = 59).

(3)

Implicit theories, locus of control, wedstrijdspanning en uitslag van een tenniswedstrijd: Wat zijn de relaties?

Achtergrond. Hoe komt het dat sporters tijdens wedstrijden spanning ervaren en heeft deze wedstrijdspanning effect op de uitslag van de wedstrijd die gespeeld wordt? Heeft de hoeveelheid controle die een persoon ervaart invloed op de hoeveelheid wedstrijdspanning die wordt gevoeld? Implicit theories kunnen mogelijk antwoorden verschaffen op deze

vraagstukken. Implicit theories zijn onbewuste overtuigingen over de capaciteiten die mensen bezitten (Dweck & Leggett, 1988). Mensen kunnen meer incremental- of meer entity

georiënteerd zijn. Incremental theories behelzen dat menselijke kenmerken maakbaar zijn: je kunt ergens beter in worden en er controle over uitoefenen. Entity theories zeggen dat

menselijke kenmerken gefixeerd en oncontroleerbaar zijn: deze kenmerken zijn, volgens de entity theories, eigenschappen waarmee je wordt geboren (Dweck & Leggett, 1988)

Uit onderzoek van Gardner, Vella en Magee (2015) blijkt dat het geloof in

maakbaarheid – incremental theories – samenhangt met minder spanning tijdens wedstrijden. Daarnaast is er een positief verband gevonden tussen incremental theories en gevoel van controle (Gardner, Vella & Magee, 2015). Gevoel van controle, anders gezegd locus of control, geeft aan in hoeverre een individu een gevoel van controle over iets ervaart (Hanrahan & Grove, 1990). Doordat sporters het idee hebben dat ze de uitkomst van de wedstrijd zelf in de hand hebben, ervaren ze minder spanning. Op basis van deze redenering gaan we uit van een causaal verband. Omdat mensen geloven in maakbaarheid, hebben ze – ook tegen beter geplaatste tegenstanders – meer geloof in een goede uitkomst, minder wedstrijdspanning, en dit zorgt vervolgens voor een betere uitslag. In ons onderzoek wordt dan ook gekeken of implicit theories in relatie staan met locus of control, wedstrijdspanning en uitslag van de wedstrijd.

(4)

Kriebels in je buik, zweethanden, je hart gaat sneller kloppen. Veel mensen zullen deze verschijnselen herkennen als wedstrijdspanning, maar wanneer is deze (dis)functioneel voor de prestatie van een atleet? Wanneer een iemand positieve verwachtingen heeft van zijn nog te leveren prestatie, blijkt deze persoon de wedstrijdspanning als faciliterender te

interpreteren (Jones & Hanton, 1995). Hanton, O’Brien en Mellalieu (2003) bemerken dat een beperkte hoeveelheid wedstrijdspanning normaal is en dus een positief effect kan hebben op de prestatie. Echter komt bij veel sporters ook een hoge mate van wedstrijdspanning voor. Een te hoge wedstrijdspanning hangt samen met minder plezier hebben in de sport,

ondermaatse prestaties en een lagere motivatie (Lazarus, 2000; Scanlan, Babkes & Scanlan, 2005; Schaefer, Vella, Allen & Magee, 2016). Wedstrijdspanning kan dus helpend of hinderend voor de prestatie zijn, daarom is het nuttig om te achterhalen waar

wedstrijdspanning vandaan komt.

Binnen wedstrijdspanning wordt verschil gemaakt tussen trait- en state

wedstrijdspanning. Bij trait wedstrijdspanning wordt gemeten hoe gevoelig iemand is voor wedstrijdspanning, oftewel (wedstrijd)spanning als persoonskenmerk. State

wedstrijdspanning is de hoeveelheid wedstrijdspanning die op het moment gevoeld wordt. De relatie tussen implicit theories en trait wedstrijdspanning is al gevonden bij het onderzoek van Gardner, Vella en Magee (2015). Verwacht wordt dat implicit theories in dit onderzoek ook in relatie zullen staan met beide soorten wedstrijdspanning.

Gardner, Vella en Magee (2015) hebben onder tweeënzeventig voetballers

correlationeel onderzoek gedaan naar de relatie tussen implicit theories en wedstrijdspanning. Implicit theories zouden voor verhoogde- of verminderde wedstrijdspanning zorgen. Entity overtuigingen blijken samen te hangen met een verhoogde mate van wedstrijdspanning en incremental overtuigingen blijken samen te hangen met verminderde mate van

(5)

wedstrijdspanning. Eveneens hebben Gardner, Vella en Magee (2015) onderzocht of

attributiestijlen mediëren tussen implicit theories en wedstrijdspanning. Attributiestijlen zijn consistente manieren waarop mensen succes en falen baseren (Hanrahan & Grove, 1990). De relatie tussen implicit theories en wedstrijdspanning wordt gemedieerd door door de

attributiestijl controleerbaarheid. Iemand met een incremental theory ervaart meer controle en minder wedstrijdspanning. Het huidige onderzoek gaat ook kijken of er sprake is van dit mediatie-effect. Controleerbaarheid wordt in dit onderzoek benoemd als locus of control.

Wat onderscheidt dit onderzoek van het onderzoek van Gardner, Vella & Magee (2015)? Allereerst wordt binnen het huidige onderzoek wedstrijdspanning ver- en vlak voor de wedstrijd gemeten: state- en trait wedstrijdspanning. Wanneer de vragenlijst vlak voor de wedstrijd wordt ingevuld, kunnen de sporters de wedstrijdspanning tijdens het meetmoment voelen en daarmee wordt gehoopt de wedstrijdspanning nog beter te kunnen meten. In het onderzoek van Gardner, Vella & Magee (2015) werd een vragenlijst over wedstrijdspanning voorafgaand aan een training ingevuld, de deelnemers voelden zodoende geen

wedstrijdspanning op dat moment. Daarnaast wordt het onderzoek methodologisch gezien ook sterker door het meten van wedstrijdspanning op twee momenten. Het zorgt voor een goede interne consistentie en hogere betrouwbaarheid. Dat komt omdat er twee inhoudelijk

vergelijkbare meetmomenten zijn. Bovendien kan er – door de twee meetmomenten – bij de relatie tussen implicit theories en state wedstrijdspanning, gecontroleerd worden voor trait wedstrijdspanning. Het voordeel hiervan is dat er minder variabelen overblijven die de relatie kunnen beïnvloeden, de relatie die we willen onderzoeken wordt dan dus zuiverder gemeten. Uit eerder genoemd onderzoek is gebleken dat implicit theories samenhangen met trait wedstrijdspanning, echter is deze samenhang nog niet gevonden met state wedstrijdspanning. Ook is replicatie van het onderzoek naar trait wedstrijdspanning en implicit theories nuttig. Bij het vinden van confirmerende resultaten, wordt de betrouwbaarheid en

(6)

generaliseerbaarheid van de relatie groter. Een extra toevoeging aan huidig onderzoek is dat de causale relatie tussen implicit theories en uitslag van de wedstrijd wordt geëxploreerd.

Er zijn meerdere onderzoeken gedaan naar implicit theories en prestatie in sport. Uit twee onderzoeken komt naar voren dat incremental theories positief correleren met het verkrijgen van motorische bekwaamheden (Drews, Chiviacowsky & Wulf, 2013; Jourden, Bandura & Banfield, 1991). Daarnaast hebben Vella, Braithewaite, Gardner en Spray (2016) een meta-analyse naar implicit theories in sport, fysieke activiteit en fysiek onderwijs gedaan. Uit de meta-analyse bleek dat incremental theories vaak middelmatig met de prestatie

correleren. Entity theories correleerden in deze meta-analyse vaak zwak met prestaties. De relatie tussen implicit theories en prestatie is eveneens buiten de sport onderzocht: een incremental overtuiging zorgt voor betere prestaties van het geheugen bij zestig plussers (Plaks & Chasteen, 2013). Uit een experiment van Yeager, Spitzer, Johnson en Trzesniewski (2014) blijkt dat middelbare scholieren met een van origine entity overtuiging, betere cijfers halen nadat ze een incremental-manipulatie hebben gehad. Op basis van deze resultaten ligt het voor de hand dat er binnen huidig onderzoek ook een relatie tussen implicit theories en prestaties zal zijn. Prestatieverbetering is iets begeerlijks, zeker in de topsport is het

essentieel. Daarom gaat huidig onderzoek proberen te achterhalen of implicit theories samenhangen met hoe gemakkelijk of hoe moeilijk een tennisser de wedstrijd wint: uitslag van de wedstrijd. Er wordt verwacht dat implicit theories zullen leiden tot een bepaalde uitslag van de wedstrijd. Doch zal de richting van de relatie tussen implicit theories en uitslag van de wedstrijd na dit onderzoek onduidelijk blijven omdat er in huidig onderzoek geen manipulatie wordt gedaan. Zonder manipulatie mogen geen causale conclusies getrokken worden.

(7)

Figuur 1: Overzichtsmodel

Probleemstelling. De huidige centrale onderzoeksvraagstelling is tweedelig. Hangen incremental theories negatief samen met wedstrijdspanning en positief met de uitslag van de wedstrijd? Hangen entity theories positief samen met wedstrijdspanning en negatief met de uitslag van de wedstrijd? Resumerend: is er een mediatie van de relatie tussen implicit thoeries en uitslag van de wedstrijd door wedstrijdspanning? Een van de deelvragen is of locus of control in verband staat met implicit theories. Als dat zo is, is locus of control dan het werkzame mechanisme tussen implicit theories en wedstrijdspanning?

Het sociaal-cognitieve model van prestatiemotivatie, beschreven door Dweck en Leggett (1988), biedt een verklaring voor de relatie tussen implicit theories en

wedstrijdspanning. Zij onderscheiden namelijk twee soorten doelen: leerdoelen en

prestatiedoelen. Mensen die leerdoelen voor zichzelf stellen, zijn bezig met het verbeteren van zichzelf, door te leren willen ze meer competentie op doen. Mensen die prestatiedoelen voor zichzelf stellen, willen dat anderen zien hoe competent ze zijn, ze willen zichzelf dan ook verbeteren ten opzichte van de ander. Er is positieve correlationele samenhang gevonden tussen incremental theories en leerdoelen en tussen entity theories en prestatiedoelen (Dweck

(8)

& Leggett, 1988). Het ligt voor de hand dat mensen die beter dan de ander willen presteren spanning voelen, ze willen zich bewijzen. Deze mensen zijn bang om minder goed te presteren dan iemand anders. Mensen die willen leren en zichzelf willen verbeteren, zullen minder spanning ervaren. Ze zijn minder bang omdat het minder erg is om minder goed te presteren dan dat ze zelf kunnen. Ze zullen als de prestatie minder is, dit zien als een

leermoment in plaats van faalmoment. Dit is de reden dat er verwacht wordt dat incrementals minder wedstrijdspanning zullen hebben en entity’s meer wedstrijdspanning zullen ervaren. Uit onderzoek van Ommundsen (2001) komt ook naar voren dat een entity overtuiging positief correleert met een verhoogde wedstrijdspanning bij lichamelijke opvoeding van middelbare scholieren. Op basis van deze bevindingen zijn de volgende hypothesen opgesteld:

Hypothese 1a: trait wedstrijdspanning zal positief samenhangen met entity theories.

Hypothese 1b: trait wedstrijdspanning zal negatief samenhangen met incremental theories.

Hypothese 1c: state wedstrijdspanning zal positief samenhangen met entity theories.

Hypothese 1d: state wedstrijdspanning zal negatief samenhangen met incremental theories.

Sporters met een incremental overtuiging geloven dat ze de uitslag van de wedstrijd grotendeels in eigen handen hebben en hebben minder last van wedstrijdspanning. Ook kunnen sporters met een leerdoel beter omgaan met een achterstand, ze zien dit als een

leermoment in plaats van een moment om zich te moeten bewijzen (Dweck & Leggett, 1988). Daarom verwachten we dat incremental theories negatief zullen samenhangen met

wedstrijdspanning, met als gevolg dat er ruimer wordt gewonnen of minder ruim wordt verloren. Entity theories echter, zullen naar verwachting positief samenhangen met wedstrijdspanning, met als gevolg dat er minder ruim wordt gewonnen of ruimer wordt

(9)

verloren. Wanneer er te veel spanning in de armen van een tennisser zit, heeft dit over het algemeen fouten tot gevolg. De spanning die wel of niet ervaren wordt door implicit theories zal daarom invloed hebben op de uitslag van de wedstrijd. Op basis van deze redenaties zijn de volgende hypothesen opgesteld:

Hypothese 2a: bij verlies van een wedstrijd zullen incremental theories negatief correleren met hoe fors een wedstrijd wordt verloren.

Hypothese 2b: bij verlies van een wedstrijd zullen entity theories positief correleren met hoe fors een wedstrijd wordt verloren.

Hypothese 2c: bij winst van een wedstrijd zullen incremental theories positief correleren met hoe fors een wedstrijd wordt gewonnen.

Hypothese 2d: bij winst van een wedstrijd zullen entity theories negatief correleren met hoe fors een wedstrijd wordt gewonnen.

Hypothese 2e: de relatie tussen implicit theories en uitslag van de wedstrijd, wordt gemedieerd door wedstrijdspanning.

Gardner, Vella & Magee (2015) hebben aangetoond dat sporters met incremental overtuigingen meer controle ervaren en minder wedstrijdspanning. Uit dat onderzoek blijkt ook dat sporters met een entity overtuiging minder locus of control en meer wedstrijdspanning hebben. Spelers met een entity overtuiging geloven onbewust dat hoe goed ze zijn in tennis, het gevolg is van vaardigheden in tennis die vast liggen, zodoende hebben ze het gevoel dat ze minder controle hebben over de uitkomst van de wedstrijd. Daarentegen hebben spelers met een incremental overtuiging onbewust het geloof dat de kwaliteit van het spel het gevolg is van inzet en voorbereiding, daardoor ervaren ze een grotere locus of control over de uitkomst van de wedstrijd. Op basis van dit onderzoek zijn de volgende hypothesen opgesteld:

(10)

Hypothese 3a: trait locus of control zal negatief samenhangen met entity theories.

Hypothese 3b: trait locus of control zal positief samenhangen met incremental theories.

Hypothese 3c: state locus of control zal negatief samenhangen met entity theories.

Hypothese 3d: state locus of control zal positief samenhangen met incremental theories.

Hypothese 3e: de relatie tussen incremental theories en wedstrijdspanning, wordt gemedieerd door locus of control.

(11)

Methode

Steekproefkarakteristieken en procedure. Aan dit onderzoek hebben 127 tennissers deelgenomen. In totaal is er naar 784 mensen een mail verstuurd, er is dus een response-rate van 16,2%. Van deze respondenten is 60,6% man en 39,4% vrouw, de leeftijd varieerde van 17 tot 67 jaar met Mleeftijd = 37,6 en SD = 13,46. Het onderzoek bestaat uit twee fases: een fase met online vragenlijsten (fase één; Appendix A) en een fase met vragenlijsten die met pen en papier zijn ingevuld (fase twee; Appendix B). Deelnemers uit fase twee zijn geselecteerd uit de poule van deelnemers aan fase één: de deelnemers die moesten tennissen op de momenten dat de onderzoeker aanwezig kon zijn werden geselecteerd. De papieren vragenlijsten zijn op drie verschillende tennistoernooien en tijdens een competitie afgenomen. Voor de eerste fase zijn 127 tennissers geworven, uit deze 127 deelnemers hebben 59 tennissers deelgenomen aan fase twee. Van deze mensen is 64,4% man en 35,6% vrouw, de leeftijd varieerde van 17 tot 64 jaar met Mleeftijd = 37,7 en SD = 12,95. Om mee te kunnen doen aan fase twee moesten de deelnemers aan een aantal criteria voldoen. De deelnemer moest:

1. deel hebben genomen aan fase één;

2. een wedstrijd spelen op het toernooi waar iemand van het onderzoek aanwezig is; 3. bij de online vragenlijst hebben aangegeven dat hij/zij bereid is deel te nemen aan fase

twee;

4. zeventien jaar of ouder zijn;

5. binnen de categorie drie t/m zeven deelnemen aan het toernooi.

Het onderzoek wordt bewust enkel onder recreanten gedaan, dit niveau ligt ongeveer tussen speelsterkte drie en zeven (Visual Reality, 2017). Zo wordt de kans verkleind dat mensen al sportpsychologische hulp hebben gehad, dit zou onze onderzoeksresultaten kunnen

(12)

beïnvloeden. Zowel bij fase één als twee zijn de deelnemersaantallen gebaseerd op poweranalyse in combinatie met ervaringen uit eerder onderzoek.

Een e-mail met het verzoek om mee te werken aan dit onderzoek, is verstuurd naar Bas Hoppenbrouwer, Peter Borninkhof en Ria Bloem. Dit zijn de organisatoren van opeenvolgend RG sports Open 2017, Catering “de Smaak” open tennistoernooi en New Solar

Voorjaarstoernooi 2017 (Visual Reality, 2017). Zij hebben aangegeven te willen meewerken aan het onderzoek. Op de toernooien zijn deelnemers zowel off- als online geworven. Op de club van Peter Borninkhof (T.C. Welgelegen) zijn ook deelnemers tijdens de competitie geworven voor fase twee.

Voor de eerste fase zijn de tennissers van de drie toernooien minimaal vijf dagen voor aanvang van het toernooi benaderd via facebook posts en een mail-stream van de toernooicommissie. De toernooicommissie mailt alle deelnemers die voor het toernooi

geworven zijn om de speeltijd(en) van de eerste wedstrijd(en) door te geven. In deze e-mail is de vraag gesteld of de tennissers mee willen doen aan een onderzoek naar mentale

tenniskwaliteiten. Hier stond een link naar de online vragenlijst onder, vervolgens kon de deelnemer deze vragenlijst met behulp van Qualtrics invullen. De speler is aan het einde van de online vragenlijst uitgelegd dat er nog een tweede fase van dit onderzoek is en dat ze voor deze fase ook een Decathlon gift-card van 50 euro kunnen winnen. Ze kunnen mettertijd aangeven of het goed is als ze tijdens het toernooi benaderd worden voor deelname aan fase twee. Op deze wijze zijn de tennissers al voorbereid op de tweede fase.

De data voor de tweede fase van het onderzoek is in maart en april verzameld: RG sports Open 2017 (4 t/m 12 maart), Catering “de smaak” open tennistoernooi (4 t/m 12 maart), New Solar Voorjaarstoernooi 2017 (25 maart t/m 4 april). De spelers dienen vijftien minuten voor aanvang van de wedstrijd aanwezig te zijn, dit is volgens het toernooi regelement verplicht

(13)

(Visual Reality: Regelement, 2017). In deze vijftien minuten kunnen de deelnemers, als ze hiermee instemmen, het eerste gedeelte van de papieren vragenlijst invullen. Na het spelen van de wedstrijd hebben ze het tweede gedeelte van de vragenlijsten ook ingevuld. Een onderzoeker heeft achter de wedstrijdtafel plaatsgenomen omdat deelnemers zich hier voor- en na de wedstrijd moeten melden. De papieren vragenlijsten zijn op deze wijze uitgedeeld en ingenomen door een onderzoeker. Onder de deelnemers van beide fases zullen twee

Decathlon gift-cards worden verloot ter waarde van 50 euro.

Materialen

Implicit theories

Voor het meten van implicit theories is de Nederlandse vertaling van de Conceptions of the Nature of Athletic Ability-Questionnaire-2 (CNAAQ-2) gebruikt (Biddle, Wang, Chatzisarantis & Spray, 2003). De vertaalde vragenlijst is gemaakt door Gerald Weltevreden en eerder gebruikt in de masterthese van Verduyn Lunel (2016). Het originele model heeft betrouwbare incremental (gemiddelde Cronbach’s α = .80) en entity (gemiddelde Cronbach’s α = .74) schalen. De vragenlijst bestaat uit 21 vragen met 4 sub schalen. Voorbeelditems zijn: “Hoeveel talent je hebt voor een sport ligt vast” (Entity onveranderlijk), “Je hebt talent nodig om goed te worden in een sport” (Entity talent), “Je moet hard trainen en altijd blijven leren om goed te worden in een sport” (Incremental leren), “Hoe goed je bent in sport, zal altijd verbeteren als je eraan werkt” (Incremental verbeteren). De items zijn beantwoord middels een 5-punts Likert schaal van 1 (volstrekt mee oneens) tot 5 (volstrekt mee eens). De sub schalen zijn samen genomen zodat er een entity- en een incremental schaal overblijft.

(14)

Locus of control

Omdat locus of control wordt getest als een verklarend mechanisme, is het belangrijk om dit zorgvuldig te meten. Daarom is ervoor gekozen om dit in de eerste fase van het onderzoek met twee schalen te meten: Rotter’s LOC schaal (Andriessen, 1972; Nederlands vertaalt) en Children’s Sport Locus of control Scale (CSLCS; Tsai & Hsieh, 2015). Taris (1997) heeft een verkorte Nederlandstalige versie van de Rotter’s LOC schaal gemaakt bestaand uit elf items. Deze verkorte versie heeft een Cronbach’s α = .90. Een voorbeelditem: “Uiteindelijk krijg je in onze maatschappij je recht wel, als je maar volhoudt”. De items zijn beantwoord middels een 6-punts Likert schaal van 1 (helemaal mee oneens) tot 6 (helemaal mee eens). Hoe hoger de opgetelde score, hoe meer locus of control de deelnemer ervaart (een aantal items worden hiervoor omgescoord).

De CSLCS is in het Chinees gevalideerd en blijkt betrouwbaar (Cronbach’s α=.84), de vragenlijst is door Gerald Weltevreden vertaald naar het Nederlands. De CSLCS is ook voor volwassenen geschikt, de items zijn niet kinderachtig geformuleerd of op kinderen gericht. De vertaalde versie bestaat uit 13 items, een voorbeelditem: “Of ik beter wordt in sport ligt aan mezelf”. De items zijn beantwoord middels een 7-punts Likert schaal van 1 (helemaal mee oneens) tot 7 (helemaal mee eens). Hoe hoger de opgetelde score, hoe meer locus of control de deelnemer ervaart (een aantal items worden hiervoor omgescoord).

Omdat locus of control vlak voor een wedstrijd anders zou kunnen zijn, is in fase twee ook één vraag over locus of control gesteld. Brown en Grice (2011) hebben onderzoek gedaan naar de waarde van vragenlijsten met één item. Zij concluderen dat psychologische

constructen goed gemeten kunnen worden met één item. Er wordt gebruik gemaakt van een thermometer, de score wordt bepaald aan de hand van het aantal centimeters vanaf de linkerkant van de thermometer. Het item ziet er als volgt uit: “Kun je met een streepje op de

(15)

onderstaande lijn aangeven hoeveel controle je denkt dat je hebt over de uitslag van deze partij?”

Wedstrijdspanning

Wedstrijdspanning is in fase 1 gemeten met de Competitie Belevings Vragenlijst (Bakker, Vanden Auweele & Van Mele, 2003). We willen de belasting van de deelnemers zo laag mogelijk houden omdat er al een aanzienlijk aantal items in de vragenlijsten zitten. Vandaar dat ervoor gekozen is om de 5 afleidende items van de Competitie Belevings

Vragenlijst te excluderen, er blijven respectievelijk 10 items over. In fase 2 is er, wederom om de belasting van de deelnemers te beperken, voor een spanningsthermometer gekozen.

Volgens Bakker, Vanden Auweele en Mele (2003) is de spanningsthermometer een goed alternatief voor de Competitie Belevings Vragenlijst. De spanningsthermometer is bedoeld om op een eenvoudige en snelle wijze een indicatie te verkrijgen hoe gespannen iemand is. Houtman en Bakker (1989) concluderen na afloop van een validatiestudie dat de validiteit en betrouwbaarheid van de angstthermometer redelijk zijn (test-hertest r = .73). De score is bepaald aan de hand van het aantal centimeter vanaf de linkerkant van de thermometer. De instructies hiervoor zijn als volgt: ‘Hieronder staat een thermometer. Wil je hierop aankruisen hoe zenuwachtig je je op dit moment voelt?’

Geen enkele controle

Volledige controle

In het geheel niet zenuwachtig

Heel erg zenuwachtig

(16)

Uitslag van de wedstrijd

Als laatst is ook de uitslag van de wedstrijd gemeten. Dit is gemeten met behulp van een vragenlijst die na de wedstrijd is ingevuld. Deze vragenlijst bestaat uit vier items. Er is gevraagd naar de uitslag in games per set, wie er begonnen is met serveren, hoeveel

breakpunten iemand heeft gewonnen en hoeveel breakpunten iemand heeft tegen gehad en vervolgens verloren heeft. De laatste drie items zijn controlevariabelen, er is besloten om de laatste twee items te excluderen. De spelers wisten het aantal breakpunten vaak niet meer of vulden het verkeerd in. Op recreatief niveau spelen breakpunten een minieme rol, vandaar dat dit geen problemen zal opleveren.

Allereerst moesten de setstanden worden vervormd tot variabelen waarmee het verschil in games met de tegenstander duidelijk werd. De uitslag van de wedstrijd is

opgesplitst in deelnemers die hebben gewonnen en verloren. Er zijn zodoende twee nieuwe items gecreëerd. Voor de deelnemers die hebben gewonnen is het aantal verloren games van het aantal gewonnen games afgetrokken. Voor de deelnemers die hebben verloren is het aantal gewonnen games van het aantal verloren games afgetrokken. Zodoende bleven er louter positieve scores over. Hoe hoger de score, hoe forser de speler heeft gewonnen of verloren.

Controlevariabelen

Om te controleren voor alternatieve verklaringen zijn er meerdere controlevariabelen opgenomen in het onderzoek. In fase één is er gevraagd naar het geslacht en de leeftijd. Daarnaast is er in fase één gevraagd hoe lang de speler al tennist. In fase twee zijn de

speelsterkte van de speler zelf en de speelsterkte van de tegenstander gevraagd, daarmee kon het verschil in speelsterkte worden bepaald. Ook is er in fase twee gevraagd naar de favoriete

(17)

baansoort van de spelers. Omdat alle drie de toernooien van dit onderzoek op kunstgras zijn gespeeld is er een dummy variabele aangemaakt met “kunstgras” of “andere baansoort”.

Speelsterkte. Ieder lid van de Koninklijke Nederlandse Tennis Bond (KNLTB) krijgt zijn niveau weergegeven volgens het Dynamisch Speelsterkte Systeem (DSS), op deze manier worden alle leden gerangschikt op basis van hun speelsterkte (KNLTB NLTennis, 2017). Door wedstrijden te spelen kun je een betere speelsterkte verwerven, hierbij wordt er om twee gewonnen sets tot de zes games gespeeld. De speelsterkte loopt van 1 tot 9, hoe lager het cijfer is, des te beter je bent in je speelsterkte. Zou het zo kunnen zijn dat er een positieve samenhang bestaat tussen een implicit theories en speelsterkte? Er wordt verwacht dat dit niet het geval is omdat training een belangrijkere factor is, maar er zal voor deze correlatie

gecontroleerd worden.

Verschil in speelsterkte. Spelers die met een groter verschil in speelsterkte beter zijn ten opzichte van de tegenstander, zouden logischerwijs met een groter verschil in games moeten winnen. Om te corrigeren voor dit effect, wordt er gekeken of het nodig is om te controleren voor het verschil in speelsterkte. Het verschil in speelsterkte wordt berekend door de eigen speelsterkte van de speelsterkte van de tegenstander af te trekken. Een positieve score betekent dus dat de deelnemer een betere speelsterkte heeft dan de tegenstander. Wanneer er dubbelwedstrijden zijn gespeeld, is het gemiddelde van de dubbelspelers genomen en dit van de gemiddelde speelsterkte van de tegenstanders af getrokken.

Selectie. Om de controlevariabelen te selecteren voor de regressie analyses, is Tabel 1 bestudeerd. De controlevariabele is in de regressie analyse meegenomen wanneer een

variabele sterk gerelateerd is aan één van de uitkomstvariabelen: ze hebben een significante relatie of de relatie is r > .300. Wanneer een variabele niet in Tabel 1 staat, wordt deze los getest op de variabele waarin we geïnteresseerd zijn. De controlevariabelen worden in de

(18)

regressie meegenomen omdat de relatie tussen de variabelen waarin we geïnteresseerd zijn duidelijker wordt wanneer er voor andere variabelen die van invloed zijn wordt gecontroleerd.

Controlevariabelen Tabel 3. Favoriete baansoort hangt positief samen met uitslag van de wedstrijd wanneer een speler de wedstrijd heeft verloren, dit zou kunnen komen doordat mensen beter gaan spelen als ze op de baan spelen waar ze zich prettig op voelen. Dit verklaart echter nog niet waarom de relatie afwezig is wanneer de wedstrijd is verloren. Belang van tennis hangt ook samen met uitslag van de wedstrijd. Winst van een wedstrijd hangt positief samen met het belang van een wedstrijd, verlies van een wedstrijd hangt negatief samen met het belang van een wedstrijd. Dit impliceert dat het belang, en daarmee mogelijk de inzet, van een speler invloed heeft op het resultaat van de wedstrijd. Daarnaast hangt verschil in speelsterkte samen met uitslag van de wedstrijd. Verschil in speelsterkte hangt negatief samen met hoe fors een wedstrijd is verloren. Dus wanneer er weinig verschil in speelsterkte is verliest een speler met meer games verschil. Hoe komt dat? Een mogelijke verklaring is dat iemand “vrijer” kan tennissen wanneer die tegenover een veel betere tegenstander speelt. Deze tennisser heeft niets te verliezen en kan het beste in zichzelf naar boven halen.

Controlevariabelen Tabel 4. Leeftijd en geslacht zijn meegenomen in de regressie omdat ze een significante rol spelen in de regressie van state locus of control. Leeftijd hangt samen met de hoeveelheid state locus of control omdat levenservaring ervoor zou kunnen zorgen dat je meer vertrouwen hebt in de hoeveelheid controle die je over een uitkomst hebt. Geslacht en state locus of control hangen samen omdat vrouwen mogelijk minder vertrouwen hebben in het eigen kunnen, waardoor ze het gevoel hebben dat ze minder controle over de uitslag hebben.

(19)

Resultaten

Deelnemers en variabelen. Aan de vragenlijst van fase 1 zijn 225 tennissers

begonnen. Mensen die de vragenlijst uit fase één niet hebben voltooid, zijn buiten de analyses gehouden, waardoor er 182 deelnemers overbleven. Door onverhoopte omstandigheden zijn 55 van deze vragenlijsten geëxludeerd, de definitieve steekproef is N = 127. De vragenlijsten zijn verwijderd omdat er technische problemen waren met Qualtrics. Onder deelnemers in fase 2 zijn nog 70 vragenlijsten ingevuld, hiervan zijn 11 vragenlijsten verwijderd waardoor de definitieve steekproef voor fase 2 N = 59 is. Deze vragenlijsten zijn ook verwijderd door technische problemen met Qualtrics, de gegevens van Qualtrics konden niet meer aan de vragenlijst uit fase 2 gekoppeld worden.

Er zijn enkelvoudige lineaire regressies uitgevoerd met als afhankelijke variabele uitslag van de wedstrijd. Onafhankelijke variabelen zijn incremental theories, entity theories, trait locus of control (twee vragenlijsten), state locus of control en trait- en state

wedstrijdspanning.

Descriptieve analyses. De vragenlijsten en items zijn gescreend. Er is per item gekeken of de skewness en kurtosis de grenswaarden niet overschreden, dit was niet het geval. Vervolgens zijn er histogrammen geplot om te kijken of er sprake was van een normale verdeling, de items waren passend binnen de normale verdeling. Om de betrouwbaarheid van de schalen in dit onderzoek te toetsen, is de Cronbach’s alpha berekend. Voor bijna alle vragenlijsten was de Cronbach’s alpha afdoend. Entity theories vragenlijst heeft 11 vragen met (α = .804). De Incremental theories vragenlijst heeft 10 vragen met (α = .832). Bij de Rotter’s LOC is item 9 verwijderd, er bleven 10 items over (α = .524). De CSLCS vragenlijst is op te delen in twee hogere orde schalen. De eerste, ‘buiten jezelf’ sub schaal, heeft na het verwijderen van item 5 en 6, nog 4 items over (α = .728). Voor verwijdering van deze items

(20)

Tabel 1:

Pearson’s correlations, aantal proefpersonen, gemiddelden en standaarddeviaties

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 N 𝑥𝑥̅ σ

Incremental theories 127 4.170 .471

Entity theories -.223* 127 3.056 .626

Rotter’s LOC .307** .024 127 4.221 .480

Loc 2 .347** -.061 .372** 127 5.878 .497

State locus of control .112 .314* .198 .132 59 6.712 2.000

Trait wedstrijdspanning .090 .047 .130 -.091 .018 127 2.991 .894

State wedstrijdspanning -.028 .025 .142 -.091 -.041 .640** 59 3.169 2.135

Uitslag bij winst -.053 .023 -.072 -.138 .030 -.058 -.100 28 6.964 2.236

Uitslag bij verlies -.391* -.034 .331 .164 -.264 -.108 -.094 n.v.t. 28 6.929 2.478 Geslacht -.110 .069 -.117 -.185* -.231 .285** .325* -.098 -.034 127 n.v.t. n.v.t. Leeftijd -.137 .100 .013 -.123 -.240 -.132 -.215 -.014 -.022 -.042 125 37.584 13.461 Ervaring met tennis -.101 -.014 -.041 -.098 .022

-.242** -.453**

-.247 -.008 -.154 .456** 114 14.192 11.285 Verschil in speelsterkte -.127 .049 -.146 -.256 -.026 -.077 .027 .044 -.321 .069 .109 -.091 56 .289 1.360 Belang van tennis .154 .009 .120 .102 -.014 .228* .331* .244 -.321 .016 -.158 -.168 -.139 127 4.024 .821 *p < .05; **p < .01

Opmerking. N = 28-127. Ervaring met tennis: het aantal jaren dat iemand tennist. Verschil in speelsterkte: wat het verschil is tussen de speelsterkte van jou en je tegenstander. Belang van tennis: hoe belangrijk tennis voor de deelnemer is (Likert schaal).

(21)

was (α = .685). De tweede, ‘binnen jezelf’ sub schaal, heeft na het verwijderen van item 7, nog 5 items over (α = .665). Voor verwijdering van item 7 was (α = .625). De trait

wedstrijdspanning vragenlijst heeft 10 items (α = .908).

Controle van assumpties. Bij een enkelvoudige regressie, moeten er aan een aantal assumpties worden voldaan. Allereerst is er gekeken naar de multicollinearity assumptie: is de correlatie tussen de onafhankelijke en afhankelijke variabele groot genoeg (r > .3).

Vervolgens is er gekeken naar de normality assumptie: is er sprake van een normale

verdeling? Dit is gedaan met behulp van de normal probability plot. Daarna is er gekeken of er voldaan is aan de linearity assumptie: is er sprake van een lineair verband? Dit wordt gecontroleerd aan de hand van een scatterplot. Als laatst is er gecontroleerd voor outliers. Bij iedere voltooide enkelvoudige lineaire regressie analyse is er voldaan aan deze assumpties.

Implicit theories en wedstrijdspanning. Om te onderzoeken of implicit theories samenhangen met wedstrijdspanning, zijn enkelvoudige lineaire regressies uitgevoerd. Trait wedstrijdspanning hangt niet samen met entity- of incremental theories (β = .047, p = .600; β = .090, p = .312). Ook state wedstrijdspanning hangt niet samen met entity- of incremental theories (β = .025, p = .850 ; β = -.028, p = .831). Voor een overzicht van de Pearson’s correlaties, zie Tabel 2. Er is gecontroleerd voor het effect van trait wedstrijdspanning bij de relatie tussen implicit theories en state wedstrijdspanning. De toegevoegde variantie was miniem.

Hypothese 1a: trait wedstrijdspanning zal positief samenhangen met entity theories. Hypothese wordt verworpen.

Hypothese 1b: trait wedstrijdspanning zal negatief samenhangen met incremental theories. Hypothese wordt verworpen.

(22)

Hypothese 1c: state wedstrijdspanning zal positief samenhangen met entity theories. Hypothese wordt verworpen.

Hypothese 1d: state wedstrijdspanning zal negatief samenhangen met incremental theorie Hypothese wordt verworpen.

Wedstrijdspanning en uitslag van de wedstrijd. Het item voor uitslag van de wedstrijd is opgedeeld in twee groepen, een groep die de wedstrijd heeft gewonnen (N = 28) en een groep die hem heeft verloren (N = 25). Er is berekend hoe fors de speler heeft verloren of gewonnen door te kijken naar het verschil in games ten opzichte van de tegenstander. Uit enkelvoudige lineaire regressies bleek dat incremental theories een negatieve samenhang hebben met het fors verliezen van een wedstrijd (β = -.444, p = .021). Echter correleert een entity theorie niet met het fors verliezen van een wedstrijd (β = -.112, p = .526). Een incremental- en entity theory correleren beiden ook niet met het forse winnen van een wedstrijd (β = -.092, p = .677; β = -.001, p= .997). Omdat er geen relaties tussen implicit theories en wedstrijdspanning zijn, is er geen mediatie van wedstrijdspanning mogelijk tussen implicit theories en uitslag van de wedstrijd. In Tabel 3 wordt een weergave gegeven van de Tabel 2:

Pearson’s correlaties

Wedstrijdspanning Incremental theory Entity theory Trait wedstrijdspanning

(N=127) .090 .047

State wedstrijdspanning

(23)

regressie van implicit theories op uitslag van de wedstrijd met favoriete baansoort, belang van tennis en verschil in speelsterkte als controlevariabelen.

Tabel 3:

Regressie analyses van uitslag van een wedstrijd voorspeld door incremental- en entity theorie

Winst van een wedstrijd (N=28)

Verlies van een wedstrijd (N=25)

Model 1 Model 2 Model 1 Model 2

Favoriete baansoort -.015 -.010 .329 .340

Belang van tennis .244 .259 -336 -.261

Verschil in speelsterkte .019 .006 -.254 -.323 Incremental theories -.092 -.444* Entity theory -.001 -.112 R2 .060 .068 .288 466 F .513 .322 2.836 3.320* (df) 24 22 21 19 ∆R2 .060 .008 .288 .178 F Change .513 .094 2.836 3.168* *p < .05

Opmerking. N = 25-28. Baansoort: “heb je een voorkeur voor kunstgras (de baan waarop gespeeld is) of voor een andere baan?”. Belang van tennis: “hoe belangrijk is het voor jou om goed te zijn in tennis”. Verschil in speelsterkte: het verschil in speelsterkte tussen de spelers.

(24)

Hypothese 2a: bij verlies van een wedstrijd zullen incremental theories negatief correleren met hoe fors een wedstrijd wordt verloren. Hypothese wordt bevestigd.

Hypothese 2b: bij verlies van een wedstrijd zullen entity theories positief correleren met hoe fors een wedstrijd wordt verloren. Hypothese wordt verworpen.

Hypothese 2c: bij winst van een wedstrijd zullen incremental theories positief correleren met hoe fors een wedstrijd wordt gewonnen. Hypothese wordt verworpen.

Hypothese 2d: bij winst van een wedstrijd zullen entity theories negatief correleren met hoe fors een wedstrijd wordt gewonnen. Hypothese wordt verworpen.

Hypothese 2e: de relatie tussen implicit theories en uitslag van de wedstrijd, wordt gemedieerd door wedstrijdspanning. Hypothese wordt verworpen.

Implicit theories en locus of control. Om te achterhalen of implicit theories

samenhangen met locus of control, worden weer enkelvoudige lineaire regressies uitgevoerd. Hierbij zijn twee controle variabelen in de analyse opgenomen, namelijk leeftijd en geslacht. Voor trait locus of control zijn geen relaties gevonden met entity theories, maar wel met incremental theories (β = .098, p = .269; β = .325, p < .001). Voor state locus of control is een positieve samenhang met entity theories gevonden (β = .388 , p = .002). State locus of control hing echter niet samen met incremental theories (β = .133 , p = .278). Omdat er geen relaties tussen wedstrijdspanning en implicit theories zijn, is er geen mediatie-analyse uitgevoerd.

Hypothese 3a: trait locus of control zal negatief samenhangen met entity theories. Hypothese wordt verworpen.

Hypothese 3b: trait locus of control zal positief samenhangen met incremental theories. Hypothese wordt bevestigd.

(25)

Hypothese 3c: state locus of control zal negatief samenhangen met entity theories. Hypothese wordt verworpen.

Hypothese 3d: state locus of control zal positief samenhangen met incremental theories. Hypothese wordt verworpen.

Hypothese 3e: de relatie tussen incremental theories en wedstrijdspanning, wordt gemedieerd door locus of control. Hypothese wordt verworpen.

(26)

*p < 0.05; **p < 0.01; ***p < 0.001

Opmerking. N = 59-125. Tabel 4:

Regressie analyses van Rotter’s LOC schaal, Children’s Sport Locus of control Scale en state locus of control voorspeld door implicit theories

Rotter’s LOC schaal (N=125)

Children’s Sport Locus of control Scale (N=125)

State locus of control (N=59)

Model 1 Model 2 Model 1 Model 2 Model 1 Model 2

Leeftijd .008 .045 -.132 -.089 -.250 -.271* Geslacht .116 .086 .191 .155 .242 .255* Incremental theories .325*** .325*** .133 Entity theory .098 .031 .388** R2 .014 .113 .052 .150 .116 .260 F .848 3.815** 3.315* 5.309*** 3.671* 4.755** (df) 122 120 122 120 56 54 ∆R2 014 .099 .052 .099 .116 .145 F Change .848 6.702** 3.315* 6.979** 3.671* 5.278**

(27)

Figuur 2: Model van de relaties rondom entity theories: er is alleen samenhang met state locus of control, de andere relaties zijn niet significant.

Figuur 3: Model van de relaties rondom incremental theories: er is samenhangen met het verliezen van een wedstrijd en met trait locus of control. De andere relaties zijn niet significant.

(28)

Discussie

Er is onderzocht wat de relaties tussen implicit theories, locus of control,

wedstrijdspanning en uitslag van de wedstrijd zijn. Onze verwachting was dat incremental theories een negatieve relatie zouden hebben met wedstrijdspanning en een positieve relatie met uitslag van de wedstrijd. Entity theories daarentegen, zouden volgens de verwachting een positieve relatie met wedstrijdspanning hebben en een negatieve relatie met uitslag van de wedstrijd. Een deelvraag was of implicit theories en locus of control met elkaar in verband staan. Wanneer dit het geval zou zijn, dan zou er worden gekeken of de relatie tussen implicit theories en wedstrijdspanning gemedieerd wordt door locus of control. Uit de resultaten blijkt dat incremental theories, zoals verwacht, negatief samenhangen met hoe fors een wedstrijd verloren wordt. Ook zijn er relaties tussen implicit theories en state- en trait locus of control gevonden. Tussen implicit theories en wedstrijdspanning is geen samenhang gevonden, waardoor het niet mogelijk was om mediatie-analyses te doen.

Wedstrijdspanning. Onze verwachting was dat implicit theories zouden samenhangen met wedstrijdspanning. Deze resultaten worden niet teruggevonden in dit onderzoek: bij zowel trait- als state wedstrijdspanning is er geen relatie met incremental- of entity theories. Hypothese 1a, 1b, 1c en 1d worden dus verworpen. Een van de redenen hiervoor zou kunnen zijn dat de gegevens zijn verzameld met behulp van zelfrapportage. Mensen vinden het onprettig om toe te geven dat ze gespannen zijn, de social desirability bias speelt in dat geval een rol (Beretvas, Meyers & Leite, 2002). Het was in deze vragenlijst voor de deelnemer duidelijk te detecteren dat er op wedstrijdspanning werd getest. Om de belasting van de deelnemers zo laag mogelijk te houden, is ervoor gekozen om vijf afleidende items in van de Competitie Belevings Vragenlijst te excluderen. De kans is groot dat mensen in de gaten hadden dat deze vragenlijst over wedstrijdspanning gaat. Mensen willen over het

(29)

algemeen graag goedkeuring van anderen. Het is niet “flink” om toe te geven dat je wel eens gespannen bent voor het spelen van wedstrijden, terwijl mensen over het algemeen wel graag “flink” willen zijn. Stel jezelf maar eens voor dat je een wedstrijd moet spelen en iemand aan je vraagt of je gespannen bent: de kans dat je zegt dat je gespannen bent is niet groot, ondanks dat je dit wel bent (Beretvas, Meyers & Leite, 2002).

Een andere reden voor het uitblijven van samenhang met wedstrijdspanning, zou de doelgerichte steekproef kunnen zijn. Er is bewust alleen onderzoek gedaan onder recreanten. Op die manier is voorkomen dat mensen al mentale coaching voor wedstrijdspanning hebben gehad. In het onderzoek van Gardner, Vella en Magee (2015) deden amateurs op hoog niveau en semi-professionele spelers mee. Hier is wel een samenhang gevonden met

wedstrijdspanning. Voor mensen die op hoger niveau spelen zijn de belangen groter, het is dus voor de hand liggend dat ze meer wedstrijdspanning ervaren. Een nadeel van de hier gekozen steekproef (recreanten), zou dus kunnen zijn dat de spanning niet hoog genoeg is. Toch vinden de spelers de wedstrijd wel belangrijk, 83% van de deelnemers aan fase 2 geeft aan de wedstrijd “belangrijk” of “heel belangrijk” te vinden. Het grote belang van de

wedstrijd, zou voor genoeg spanning moeten zorgen. Op basis van deze bevinding, zou deze doelgerichte steekproef dus niet de oorzaak kunnen zijn van het uitblijven van samenhang tussen implicit theories en wedstrijdspanning.

Uitslag van de wedstrijd. De verwachting was dat, wanneer een wedstrijd wordt verloren, incremental theories negatief zouden correleren met hoe fors de wedstrijd verloren wordt. Tennisser met een incremental theorie zouden bij verlies in dit geval minder fors verliezen. Deze relatie is gevonden, hypothese 2a wordt bevestigd. Echter moet er bij een tenniswedstrijd ook rekening gehouden worden met een tegenstander. Stel dat de tegenstander een veel minder goede tennisser is dan jij bent, dan is het een stuk aannemelijker dat je de

(30)

wedstrijd met een klein verschil in games verliest, als je deze wedstrijd al verliest. Om voor dit effect te controleren is het verschil in speelsterkte als controlevariabele opgenomen in de analyses. “Belang van tennis” en “favoriete baansoort”, zijn ook opgenomen als

controlevariabelen. Door de toevoeging van de controlevariabelen wordt er ruis weg gehaald, daardoor is de correlatie nog groter. Toch geven de controlevariabelen niet de doorslag, de relatie tussen incremental theories en de verloren wedstrijd was voor toevoeging van de controlevariabele al significant (β = -.391, p = .040). Het sociaal-cognitieve model van prestatiemotivatie van Dweck en Leggett (1988) biedt een verklaring voor deze resultaten. Volgens dit model kan iemand met een leerdoel namelijk beter omgaan met tegenslagen zoals achterstaan in een tenniswedstrijd. Leerdoelen en incremental theories hangen positief samen. Door goed om te gaan met tegenslagen, kan de speler met een incremental theorie ook goed omgaan met een achterstand, waardoor deze achterstand geminimaliseerd wordt.

Het is opvallend dat er geen positieve relatie is gevonden tussen het forser winnen van een wedstrijd en een incremental theory (hypothese 2c), aangezien de relatie van incremental theories en fors verliezen er wel is. Het zou kunnen dat een incremental theory alleen

bevorderlijk is voor de prestatie wanneer een sporter achter staat in de wedstrijd. Een incremental theory maakt een speler in dat geval weerbaarder tegen tegenslagen, maar niet sterker bij een voorsprong.

Er is geen relatie van uitslag van de wedstrijd met entity theories gevonden, hypothese 2b en 2d zijn ook verworpen. We zijn er vanuit gegaan dat tennissers met een entity theory minder fors zouden winnen en forser zouden verliezen. Het zou echter ook kunnen dat mensen die een entity theory hebben, doen wat naar verwachting hoort te gebeuren. Deze mensen geloven immers dat ze weinig invloed hebben op de uitslag, dan zouden ze dus gaan doen wat er van ze verwacht wordt: zo fors verliezen of winnen als dat ze horen te doen op

(31)

basis van het eigen niveau. Ze gedragen zich naar de self-fulfilling prophecy (Merton, 1946). De tennisser heeft de veronderstelling dat de eigen invloed op de wedstrijd miniem is, maar doordat deze speler hierin gelooft houdt die deze voorstelling van zaken in stand. Dit zou verklaren waarom spelers met een entity theory in dit onderzoek niet buiten proportioneel hebben verloren of gewonnen.

Doordat er geen verbanden zijn gevonden met wedstrijdspanning, zijn er geen

mediatie-analyses gedaan, daarom kan er niets gezegd worden over hypothese 2e, behalve dat deze ook verworpen moet worden.

Locus of control. Er werd verwacht dat entity theories negatief zouden samenhangen-, en incremental theories positief zouden samenhangen met locus of control (Gardner, Vella & Magee, 2015). Uit de resultaten blijkt dat er voor trait locus of control inderdaad een positieve samenhang is met incremental theories, maar de verwachtte negatieve samenhang bij entity theories is afwezig (hypothese 3a en 3b). Vervolgens is er een verassende ontdekking gedaan: bij state locus of control is de richting van het effect omgedraaid: er is een positieve

samenhang tussen entity theories en state locus of control. Hypothese 3c wordt verworpen, maar er is wel een correlationeel effect gevonden.

Deze resultaten suggereren dat iemand met een hogere incremental theory over het algemeen meer locus of control ervaart, echter wanneer de wedstrijd nadert, ervaart juist iemand met een hogere entity theory een grote mate van locus of control. Dit komt niet overeen met de bevindingen van Dweck en Leggett (1988), iemand met een entity theory heeft namelijk het geloof dat menselijke kenmerken gefixeerd en oncontroleerbaar zijn. Uit onze resultaten blijkt dat iemand met een entity theory vlak voor een wedstrijd het idee heeft dat die controle ervaart. Een mogelijke verklaring is de vergankelijkheid van implicit theories. Het zou kunnen dat mensen buiten tenniswedstrijden andere implicit theories hebben dan vlak

(32)

voor de wedstrijd, ze verschillen per moment in de hoeveelheid entity- en incremental

theories. Het is denkbaar dat mensen die normaal gesproken een grotere entity theory hebben, vlak voor een wedstrijd verschuiven naar een grotere incremental theory. Dit zou een soort natuurlijke aanpassing van de mens zijn. De veranderlijke manier waarop mensen zich tussen incremental- en entity theories bewegen zou een verklaring voor deze bevindingen kunnen geven. Deze theorie kan kloppen omdat implicit theories ver voor de wedstrijd zijn gemeten, terwijl de state locus of control vlak voor de wedstrijd gemeten is. Binnen dit onderzoek kan niet achterhaald worden of de implicit theories vlak voor de wedstrijd hetzelfde zijn gebleven.

Hypothese 3d en 3e worden ook verworpen. Wanneer er in dit onderzoek een correlatie met incremental theories is gevonden, is de relatie met entity theories altijd

afwezig. Dit is omgekeerd ook het geval bij de relatie tussen state locus of control en implicit theories. Ook kan er wederom geen mediatie-analyse worden uitgevoerd omdat er geen relatie tussen implicit theories en wedstrijdspanning is gevonden.

Sterke punten. Binnen dit onderzoek is er voor veel variabelen gecontroleerd. Een paar van deze variabelen zijn aantal jaar dat iemand tennist, de favoriete ondergrond waarop iemand speelt of het belang van de wedstrijd voor iemand. Met behulp van deze variabelen kunnen veel alternatieve verklaringen buiten beschouwing worden gelaten. Daarnaast zijn locus of control en wedstrijdspanning ver- en vlak voor de wedstrijd gemeten. Veel onderzoeken meten deze variabelen niet vlak voor een wedstrijd, dat maakt dit onderzoek extra waardevol. Dit blijkt uit de gevonden positieve relatie tussen state locus of control en entity theories. Deelnemers beleven de wedstrijdspanning en de locus of control veel werkelijker vlak voor de wedstrijd in vergelijking met een week ervoor, dat verhoogt de validiteit van deze vragenlijst.

(33)

Limitaties en implicaties. Dit onderzoek is een gedeelte van een groter onderzoek. Het invullen van de vragenlijst uit fase één duurde gemiddeld 22 minuten. Tijdens fase twee werd de onderzoeker er op aangesproken dat de eerste vragenlijst vrij lang was. De kans bestaat dat deelnemers de vragenlijst vluchtig hebben ingevuld omdat ze hem te lang vonden duren. In de toekomst zouden er keuzes gemaakt kunnen worden om vragenlijsten nog verder in te korten of te laten vervallen. Bij het meten van academische spanning geven Gogol et al. (2014) het meten met één item aan als een goed alternatief. Door één of twee vragenlijsten door één item te laten vervangen, zou de totale duur van de vragenlijst ingekort kunnen worden.

De Competitie Belevings Vragenlijst is een uitgebreid gevalideerde en veel gebruikte enquête, ondanks dat blijft een zelfrapportage toch gevoelig voor sociaal wenselijke antwoorden

(Bakker, Vanden Auweele & Van Mele, 2003; Beretvas, Meyers & Leite, 2002). Een

hartslagmeting wordt vaak gebruikt om de hoeveelheid spanning te meten (Zeidner, 1998). In het onderzoek van Daly, Chamberlain en Spalding (2011) werd spanning met behulp van zelfrapportage en hartslagmetingen getest. Er was geen correlatie tussen de zelfrapportages en hartslagmetingen. Voor zowel de zelfrapportages als de hartslagmetingen zijn binnen dat onderzoek verschillende specifieke relaties met prestaties gevonden. Beide instrumenten meten hier dus een losse dimensie van de spanning. Om wedstrijdspanning zo breed mogelijk te meten zou er voortaan, naast de Competitie Belevings Vragenlijst, een hartslagmeting gedaan kunnen worden.

In vervolgonderzoek is het belangrijk om een grotere steekproef te verkrijgen voor uitslag van de wedstrijd. Nu bleven er 25 mensen over die de wedstrijd hadden verloren en waar het verschil in speelsterkte van bekend was. Van de mensen die de wedstrijd hebben gewonnen is N = 28. Deze kleine steekproef zorgt voor een verminderde statistische power: de kans dat er

(34)

geen effect wordt gevonden terwijl die er wel is, is groter. Een grotere steekproef komt ook ten goede van de betrouwbaarheid en generaliseerbaarheid van het onderzoek. Daarom zou vervolgonderzoek een grotere steekproef met mensen die wedstrijden spelen moeten nemen. Daarnaast zou er, om de generaliseerbaarheid van dit onderzoek te vergroten, ook onderzoek gedaan moeten worden in andere sporten. Het zou bijvoorbeeld intrigerend zijn om te

achterhalen of er binnen teamsporten ook samenhang is tussen incremental theories en het minder fors verliezen van de wedstrijd.

Op basis van de gevonden verschillen tussen state- en trait locus of control met betrekking tot implicit theories, zou het van toegevoegde waarde zijn om vervolgonderzoek te doen naar de vergankelijkheid van implicit theories. Beide variabelen zouden dan een week- en een half uur voor de wedstrijd gemeten moeten worden. De vraag is of mensen die ver voor de wedstrijd een entity theory hebben, vlak voor de wedstrijd verschuiven in hun geloof en bijvoorbeeld een incremental theory krijgen.

(35)

Referenties

Andriessen, J. H. T. H. (1972). Interne of externe beheersing (Internal or external control). Nederlands Tijdschrift voor de Psychologie, 27, 173-198.

Bakker, F., Vanden Auweele, Y., & Van Mele, V. (2003). Handleiding bij de competitie-belevings-vragenlijst (CBV) en de vragenlijst beleving voor een sportwedstrijd (VBS). Leusden: Acco.

Beretvas, S. N., Meyers, J. L., & Leite, W. L. (2002). “A Reliability Generalization Study of the Marlowe-Crowne Social Desirability Scale”. Educational and Psychological Measurement, 62(4), 570-589.

Brown, E. A., & Grice, J. W. (2011). One is enough: Single-item measurement via the dynamic analog scale. SAGE open, 1-10.

Daly, A. L., Chamberlain, S., & Spalding, V. (2011). Test Anxiety, heart rate and performance in A-level French speaking mock exams: an exploratory study. Educational Research, 53(3), 321-330.

Drews, R., Chiviacowsky, S., & Wulf, G. (2013). Children's motor skill learning is influenced by their conceptions of ability. Journal of Motor Learning and Development, 1, 38-44.

Dweck, C. S., & Leggett, E. L. (1988). A social cognitive approach to motivation and personality. Psychological Review. 95(2), 256-273.

Gardner, L. A., Vella, S. A., & Magee, C. A. (2015). The relationship between implicit beliefs, anxiety, and attributional style in high level soccer players. Journal of Applied Sport Psychology. 00, 1-14.

(36)

Gogol, K., Brunner, M., Goetz, T., Martin, R., Ugen, S., Keller, U., Fischbach, A., & Preckel, F. (2014). “My questionnaire is too long!” The assessments of motivational-affective constructs with three-item and single-item measures. Contemporary Educational Psychology, 39, 188-205.

Hanrahan, S. J., & Grove, J. R. (1990). Further examination of the psychometric properties of the sport attributional style scale. Journal of Sport Behaviour, 13(4), 183-193.

Hanton, S., O’Brian, M., & Mellalieu, S. (2003). Individual differences, perceived control and competitive trait anxiety. Journal of Sport Behavior, 26(1), 39-56.

Houtman, I. L. D., & Bakker, F. C. (1989). The anxiety thermometer: A validation study. Journal of Personality Assesment, 53, 575-582.

Jones, G., & Hanton, S. (1995). Interpretation of anxiety symptoms and goal attainment expectations. Journal of Sport & Exercise Psychology, 18 (2), 144-157.

Jourden, F. J., Bandura, A., Banfield, J. T. (1991). The impact of conceptions of ability on self-regulatory factors and motor skill acquisition. Journal of Sport & Exercise Psychology, 8, 213-226.

KNLTB NLTennis (2017). Speelsterkte. Geraadpleegd van http://www.knltb.nl/tennissers/speelsterkte/

Lazarus, R. S. (2000). How emotions influence performance in competitive sports. Sport psychologist, 14, 229-252.

Merton, R. K. (1946). Mass persuasion: the social psychology of a war bond drive. New York, NY: Harper.

(37)

Ommundsen, Y. (2001). Pupils’ affective responses in physical education classes: The association of implicit theories of the nature of ability and achievement goals. European Physical Education Review, 7(3), 219-242.

Plaks, J. E., & Chasteen, A. L. (2013). Entity versus incremental theories predict older adults’ memory performance. Psychology and Aging, 28(4), 948-957.

Scanlan, T. K., Babkes, M. L., & Scanlan, L. A. (2005). Participation in sport: A

developmental glimpse at emotion. Organized activities as contexts of development (pp. 275-309) Mahwah, NJ: Erlbaum.

Schaefer, J., Vella, S. A., Allen, M. S., & Magee, C. A. (2016). Competition anxiety, motivation, and mental toughness in golf. Journal of Applied Sport Psychology, 28, 309-320.

Taris, T. W. (1997). Reckless driving behaviour of youth: Does locus of control influence perceptions of situational characteristics and driving behaviour. Personality and Individual Differences, 23, 987-995.

Tsai, J. J., & Hsieh, C. J. (2015). Development of the children's sport locus of control scale. Social Behavior and Personality: an international journal, 43(2), 315-325.

Vella, S. A., Braithewaite, R. E., Gardner, L. A., & Spray, C. M. (2016). A systematic review and meta-analysis of implicit theory research in sport, physical activity, and physical education. International Review of Sport and Exercise Psychology, 9, 191-214

(38)

Visual Reality. (2017, 12 maart). Catering “de Smaak” open tennistoernooi. Geraadpleegd op 12 februari, 2017, van https://www.toernooi.nl/sport/tournament.aspx?id=B6C2F29E-A2D9-449A-90B6-F11BCE6A5FAC.

Visual Reality. (2017, 15 maart). RG sports Open 2017. Geraadpleegd op 12 februari, 2017, van https://www.toernooi.nl/sport/tournament.aspx?id=223129DD-45BA-43FD-B9C7-EA80EFF122A1.

Visual Reality. (2017, 2 april). New Solar Voorjaarstoernooi 2017. Geraadpleegd op 12 februari, 2017, van https://www.toernooi.nl/sport/tournament.aspx?id=4B19EC35-8B7F-405B-88B1-20D06AE0D24C.

Yeager, D. S., Spitzer, B. J., Johnson, R., & Trzesniewski, K. H. (2014). The far-reaching effects of believing people can change: Implicit theories of personality shape stress, health, and achievement during adolescence. Journal of Personality and Social Psychology, 106 (6), 867-884.

(39)

Appendix A

Beste tennisser,

Je gaat zodadelijk beginnen aan een aantal vragenlijsten. Om je antwoorden te mogen

gebruiken voor wetenschappelijk onderzoek moeten we daarvoor je toestemming vragen, ook moeten we je een aantal dingen uitleggen over de procedure die gevolgd wordt in dit

onderzoek. Dat gebeurt hieronder.

Doel van het onderzoek

Het doel van het onderzoek is om meer te weten te komen over de motivatie van sporters.

Gang van zaken tijdens het onderzoek

Je wordt gevraagd om een aantal vragenlijsten in te vullen. De vragenlijsten worden allemaal digitaal aangeboden en je kunt ze op je computer, smartphone of tablet beantwoorden.

Vertrouwelijkheid van gegevens

Als je meedoet aan dit onderzoek dan zullen jouw gegevens en antwoorden altijd anoniem blijven. Ook zullen ze nooit bekend worden gemaakt, zonder jouw uitdrukkelijke

toestemming. De gegevens zullen alleen worden gebruikt voor dit onderzoek en alleen worden bekeken door de onderzoekers.

Vrijwilligheid

Als je meedoet aan dit onderzoek dan is dat vrijwillig. Mocht je niet mee willen doen, dan kun je dit weigeren. Ook als je al begonnen bent met invullen mag je op elk moment stoppen. Zelfs als je na het invullen niet wil dat jouw gegevens en antwoorden worden gebruikt, dan kun je binnen 48 uur (twee dagen) contact opnemen met de onderzoekers. Zij zullen dan jouw gegevens en antwoorden wissen. Mocht je de vragenlijsten niet invullen dan heeft dit op geen enkele manier gevolgen voor je.

Nadere inlichtingen

Mocht je vragen hebben over dit onderzoek, vooraf of achteraf, dan kun je die stellen aan de verantwoordelijke onderzoeker Dhr. G.M. Weltevreden, tel.020-525 6834,

email g.m.weltevreden@uva.nl, Weesperplein 4, 1018 AX Amsterdam.

Voor eventuele klachten over dit onderzoek kun je terecht bij het lid van de Commissie Ethiek van de Faculteit Maatschappij- en Gedragswetenschappen van de Universiteit van

Amsterdam, mw. dr. E. Salemink, tel. 020-5258663, email E.Salemink@uva.nl, Weesperplein 4, 1018 XA Amsterdam.

TOESTEMMINGSVERKLARING

Zou je het onderstaande vakje willen aanklikken om aan te geven dat je de informatie gelezen hebt en dat je akkoord gaat met de beschreven gang van zaken?

Ik stem helemaal vrijwillig in met deelname aan dit onderzoek. Ik behoud daarbij het recht om mijn instemming weer in te trekken, zonder dat ik daarvoor een reden hoef op te geven en besef dat ik op elk moment mag stoppen met het invullen van de vragenlijsten. Indien mijn

(40)

antwoorden gebruikt worden in wetenschappelijke publicaties, of op een andere manier openbaar worden gemaakt, zal dit volledig geanonimiseerd gebeuren. Mijn persoonsgegevens en antwoorden zullen niet door derden worden ingezien zonder mijn uitdrukkelijke

toestemming.

 Ik ga hiermee akkoord  Ik ga hier niet mee akkoord

(41)

Algemene informatie Ik ben een

 Man  Vrouw Wat is je leeftijd?

Hoe lang speel je al tennis (in jaren)?

Wat is je huidige speelsterkte als enkelspeler?- Kun je deze aangeven met vier cijfers achter de komma?- Je kunt je speelsterkte vinden op MijnKNLTB.nl en toernooi.nl.Mijn speelsterkte is:

Wat is je hoogst behaalde speelsterkte als enkelspeler? (Mogelijk weet je dit niet in vier cijfers achter de komma, maar kun je dit zo precies mogelijk aangeven?) Mijn hoogst behaalde speelsterkte is:

Wat is je huidige speelsterkte als dubbelspeler? - Kun je deze aangeven met vier cijfers achter de komma? - Je kunt je speelsterkte vinden op MijnKNLTB.nl en toernooi.nl. Mijn speelsterkte als dubbelspeler is:

Wat is je hoogst behaalde speelsterkte als dubbelspeler? (Mogelijk weet je dit niet in vier cijfers achter de komma, maar kun je dit zo precies mogelijk aangeven?) Mijn hoogst behaalde speelsterkte is:

Wat is de ondergrond waarop je het beste speelt?  Gravel

 Kunstgras  Hardcourt  Maakt niet uit Helemaal niet belangrijk Niet belangrijk

Neutraal Een beetje belangrijk

Heel belangrijk Hoe

belangrijk is het voor jou om goed te zijn in tennis?

(42)

Implicit theories of ability in sport (CNAAQ-2-NL-v2016)

Hieronder staan een aantal uitspraken over goed worden in sport. Zou je willen aangeven in hoeverre je het met de uitspraken eens bent? Het gaat om jouw eigen mening, dus er zijn geen goede of foute antwoorden.

Helemaal oneens Oneens Geen mening Eens Helemaal mee eens Je hebt een bepaalde hoeveelheid talent voor sport en je kunt er weinig aan doen om dat te veranderen.

    

Zelfs als je je best doet kom je niet verder dan je persoonlijke grens in een sport.

    

Hoeveel talent je hebt voor een sport ligt vast.

    

Iedereen heeft een maximaal haalbaar niveau in een sport, waarna je niet meer beter wordt.

    

Als je je

persoonlijke top bereikt in een sport dan word je niet meer beter, ook al blijf je trainen.

    

In sommige sporten ben je wel goed en in andere niet, daar kun je niets aan

veranderen.

    

Je hebt talent nodig om goed te worden

(43)

in een sport.

Om goed te worden in een sport moet je bij je geboorte de kwaliteiten hebben meegekregen die belangrijk zijn voor die sport.

    

Om goed te worden in een sport moet je talent hebben.

    

Aangeboren eigenschappen bepalen of je goed wordt in een sport.

    

Als je de top wil bereiken in een sport moet je daar genoeg talent voor hebben.      Je moet hard trainen en altijd blijven leren om goed te worden in een sport.     

Als je goed wil worden in een sport moet je steeds door nieuwe ontwikkelingsfases, waarin je dingen leert en je je lichaam verder traint.      Om goed te worden in een sport moet je alsmaar blijven werken aan je techniek en vaardigheden.      Om goed te worden in een sport moet je alsmaar blijven

(44)

oefenen en bijleren. Ook al ben je heel goed, je kunt altijd nog beter worden door hard te trainen.

(45)

Locus of control (Taris, 1997)

Zou je willen aangeven in hoeverre je het met de onderstaande uitspraken eens bent? Het gaat om jouw eigen mening, dus er zijn geen goede of foute antwoorden.

Helemaal mee oneens Mee oneens Een beetje mee oneens Een beetje mee eens Mee eens Helemaal mee eens Uiteindelijk krijg je in onze maatschappij je recht wel, als je maar volhoudt.

     

De werkelijke beslissingen worden genomen door een paar mensen die de macht hebben en de gewone burger kan daar niet zoveel aan doen.

     

Als je werkelijk goed je best doet, dan bereik je ook altijd wat.

     

Of je een goede baan krijgt of niet hangt er maar helemaal vanaf of je toevallig op het juiste moment op de juiste plaats bent.       Ook al zou ik me veel veiliger gedragen dan ik meestal doe, de kans om een ongeluk te krijgen zal waarschijnlijk niet verminderen.      

(46)

Door hard te werken verbetert het lot van de gewone mens toch niets.

     

Succes hebben in je studie is een kwestie van hard werken.

     

Ik heb het gevoel dat ik vrij weinig invloed heb op de dingen die mij overkomen.       Als ik een ongeluksdag heb, zijn mijn prestaties eigenlijk nauwelijks slechter dan anders.       De meeste ongelukken zijn het gevolg van eigen

onvoorzichtigheid.

     

Ik voel me zelden het slachtoffer van de

omstandigheden.

(47)

Children’s Sport Locus Of Control Scale (Tsai & Hsieh, 2015) – Vertaald door Gerald Weltevreden

Zou je willen aangeven in hoeverre je het met de uitspraken eens bent? Het gaat om jouw eigen mening, dus er zijn geen goede of foute antwoorden.

Helemaal mee oneens Mee oneens Een beetje mee oneens Niet mee oneens / niet mee eens Een beetje mee eens Mee eens Helemaal mee eens Als ik verlies komt dat doordat mijn tegenstander of de scheidsrechter niet eerlijk is.

      

Als ik verlies komt dat door mijn materiaal, de baan, of iets in de omgeving.        Mijn tennisprestaties worden bepaald door dingen waar ik niets aan kan doen.

      

Als ik verlies komt dat doordat ik geen geluk heb die dag.        Sommige tennissers hebben gewoon meer geluk dan andere.        De kans dat ik       

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Five groups of 19 subjects made ratings on 11 personality trait scales of ovrerlapping subsets of 59 artificial stimulus persons who were described by one to five personality

Om te weten op welke momenten ze de verschillende vakken heeft, moet je Sarah haar verhaal zeer goed lezen.. Hallo, ik ben Sarah en vertel je over mijn week

Uitbreiding: Op stap naar het secundair onderwijs Lessenrooster Sarah. Lesuur Maandag Dinsdag Woensdag Donderdag

The combination of superconductivity and surface states in Dirac semimetal can produce a 4π-periodic supercurrent in a Josephson junction configuration, which can be revealed by

critical inquiry does not rule out the possibility of the conspiratorial The Middle East is often said to harbour pervasive conspiratorial out- origins of some events.. Contrary

measure workload weak resilience signal through a new metric called stretch with three variations: objective stretch, subjective stretch, and stretch ratio.. A component of

We were interested in cross-cultural differences and similarities in eight anger components as individuals’ implicit theories: ante- cedents, body sensations, cognitive

2.6 Molecular Orbital Theory &amp; Interaction Energy Decomposition The activation strain model reveals great insight into relative energies and even entire reac- tion