• No results found

Een groene geschiedenis: een onderzoek naar het Algemeen Uitbreidingsplan Amsterdam en haar uitwerking van groen op Slotermeer en Buitenveldert.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Een groene geschiedenis: een onderzoek naar het Algemeen Uitbreidingsplan Amsterdam en haar uitwerking van groen op Slotermeer en Buitenveldert."

Copied!
86
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Caecile Schalker 05-11-2018

‘Een groene geschiedenis’

Het Algemeen Uitbreidingsplan (AUP) van Amsterdam en de uitwerking van groen op Slotermeer en Buitenveldert                                                        

(2)

 

‘Een groene geschiedenis’

Een onderzoek naar het Algemeen Uitbreidingsplan (AUP) van Amsterdam en haar uitwerking van groen op Slotermeer en Buitenveldert.

Naam student: Caecile Schalker Studentnummer: 10643117 E-mail: caecile.schalker@student.uva.nl

Module: Masterscriptie

Opleiding: Master Stadsgeschiedenis (Geschiedenis) Faculteit: Faculteit der Geesteswetenschappen Onderwijsinstelling: Universiteit van Amsterdam

Studiejaar: 2018/2019

Plaats en datum: Amsterdam, 05-11-2018

Begeleider: dhr. dr . Clé Lesger Tweede lezer: dhr. dr. Mart Rutjes

(3)

Voorwoord

Voor u ligt de scriptie ‘Een groene geschiedenis: Een onderzoek naar het Algemeen

Uitbreidingsplan van Amsterdam (hierna te noemen AUP) en haar uitwerking van groen op Slotermeer en Buitenveldert’. Deze scriptie is tot stand gekomen aan het einde van mijn eenjarige master ‘Stadsgeschiedenis’ aan de UvA. Omdat ik een bachelor Sociale Geografie en Planologie heb afgerond wilde ik voor mijn masterscriptie dicht bij dat onderzoeksgebied blijven: de stad als gebouwde omgeving en de impact hiervan op de samenleving. In deze masterscriptie komen mijn interesses in Sociale Geografie en in Stadsgeschiedenis samen. Om steden duurzaam en veerkrachtig te maken voor de toekomst is het nodig om eerst de unieke geschiedenis van een stad te begrijpen. Een stad wordt gevormd door de groot- en kleinschalige projecten die door de jaren heen plaatsvinden.

In dit gedeelte van mijn scriptie wil ik graag nog een aantal personen bedanken voor de begeleiding tijdens het schrijven van dit onderzoek. Allereerst wil ik Pieter Boekschooten bedanken voor zijn tijd en expertise over dit onderwerp. Pieter Boekschooten is

landschapsarchitect bij de gemeente Amsterdam in het stadsdeel Geuzenveld-Slotermeer. Via het van Eesterenmuseum heb ik hem ontmoet en heb ik meerdere interviews bij Pieter

afgenomen. Dit stelde mij in staat om zijn kennis te integreren in mijn onderzoek. Door Pieters jarenlange ervaring ben ik ook meer te weten gekomen over het ontstaan van de andere stadsdelen van Amsterdam. Tevens heb ik verschillende persoonlijke verhalen gehoord over hoe groot- en kleinschalige plannen in Amsterdam waar hij bij betrokken was uiteindelijk door de botsing van verschillende belangen niet altijd even goed tot hun recht zijn gekomen.

Daarnaast wil ik mijn scriptiebegeleider Clé Lesger bedanken. In het studiejaar 2017/2018 werd de master Stadsgeschiedenis voor het eerst geïntroduceerd. Tijdens het zoeken naar een master ben ik uiteindelijk bij een master van Geschiedenis uitgekomen. Hier lag ook tijdens mijn bachelor al mijn interesse, maar door mijn achtergrond als sociaal geograaf/planoloog had ik geen ervaring met bijvoorbeeld de vorm van onderzoek, schrijfwijze en bibliografische conventies. Ik ben blij dat meneer Lesger mij toch de kans heeft gegeven om het onderzoek bij hem te doen. Hij heeft mij vrijgelaten in bijvoorbeeld het schrijven van toekomstige scenario’s over het groen in Amsterdam waardoor het onderzoek wellicht niet in zijn geheel aansluit bij een masterscriptie van Geschiedenis, maar een

combinatie van mijn bachelor en master is geworden. Bedankt voor uw positiviteit tijdens de besprekingen en de vrijheid u mij gaf voor het doen van dit onderzoek.

(4)

Abstract

Amsterdam is bursting again on several fronts: the parks are increasingly used, the growth of tourism is almost impossible to control, house prices rise and traffic flows to and from the city leads to congestion. Amsterdam has experienced growth problems earlier in its history. For example, in 1934 in the Interbellum, where Cornelis van Eesteren’s General Expansion Plan (AUP) was offered as a solution. A structure plan with new residential areas, with the garden city of Howard and the slogan of ‘Nieuwe Bouwen’: ‘light, air, space’ as sources of

inspiration. Green was an important component in this plan and for the first time in the Dutch history of urban planning, green became complementary to the other facilities in the city. One of the first detailed sub-plans of the AUP is Slotermeer, which belongs to the Western Gardencities of Amsterdam. In times of expansion, this part was designated as a new urban area for civilians of Amsterdam.1

Although the plan was set for Slotermeer in 1939, the plan was adapted by a changing spirit of the times and the first inhabitants could only live here after the Second World War from 1952 onwards.

Seven years later, the plan for Buitenveldert is being implemented. Buitenveldert is the last realized part of the AUP where in 1959 the first, more wealthy residents come to live. Most of this district was built in the sixties. Buitenveldert is also known as the ‘chic sister of the Western Garden Cities’, including Slotermeer.2

The study compares the landscaping from the first sub-plans of Slotermeer (1952) and Buitenveldert (1959) with the current green supply in 2018. Here, maps, images and figures are used. Also own research and observation in the districts are used and play an important role in drawing conclusions. It has been mapped which green structures haven been retained, disappeared or may never have been realized. Then, Slotermeer and Buitenveldert were also compared. It appears that various factors such as population composition and the different period of construction (which lead to other needs) have an impact on the (green) space. Also, changes in space requirements and the spirit of time appear to play an overarching role in the way in which green is handled and how green is presented in space.

                                                                                                               

1 Van Eesterenmuseum (Amsterdam, 2018).

2 Hendriekje Bosma, Liseth van den Dungen, Helene Fentener van Vlissingen, Buitenveldert 1958-1998-2009

(5)

Inhoudsopgave

Voorwoord 2

Abstract 3

1. Inleiding

6

1.1 De importantie van groen in stedelijke plannen 6

1.2 Wetenschappelijke en maatschappelijke relevantie 9

1.3 Doel- en vraagstellingen 11

1.4 Leeswijzer 12

2. De historische context

14

2.1 Wat gaat er vooraf aan het AUP? 14

2.2 Nieuwe ideeën over stadsontwikkeling 16

2.3 Sleutelpersonen en sleutelinstanties 19

2.4 De ideeën achter het AUP 21

2.5 De algemene plannen voor heel Amsterdam 25

3. Doelstellingen in het AUP voor Slotermeer en Buitenveldert

30 3.1 Realisatie Slotermeer 1952 en realisatie Buitenveldert 1959 30

3.1.1 Slotermeer 30

3.1.2 Buitenveldert 33

3.2 Groen in Slotermeer en Buitenveldert 37

3.2.1. Groen in Slotermeer 39

3.2.2. Groen in Buitenveldert 42

4. Slotermeer in 2018 aan de hand van cijfers, kaart- en beeldmateriaal

45

4.1 Algemene situatie rond 2018 45

4.2 Huidige groensituatie in kaart 49

4.2.1. Verkaveling: gebruik van groen in de woonomgeving 49

(6)

5. Buitenveldert in 2018 aan de hand van cijfers, kaart- en beeldmateriaal

5.1 Algemene situatie rond 2018 59

5.2 Huidige groensituatie in kaart 63

5.3 Vergelijking 1959 en 2018 68

6. Conclusie & Discussie

72

6.1 Conclusie 72

6.1.1 Agenda voor toekomstig onderzoek 78

6.2 Discussie: Gaat het gerealiseerde groen uit het AUP verdwijnen? 79

6.2.1 Aanbevelingen: Beleid voor groen 80

(7)

1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het onderwerp van dit onderzoek toegelicht. De aanleiding van dit onderwerp wordt ingeleid in paragraaf 1.1. Vervolgens wordt er verder ingegaan op de relevantie van het onderzoek (paragraaf 1.2). Daaropvolgend worden de doel- en

vraagstellingen van dit onderzoek uiteengezet in paragraaf 1.3. De leeswijzer in paragraaf 1.4 geeft het verloop van het onderzoek aan en in welke volgorde uiteindelijk naar de conclusie wordt gewerkt.

1.1 De importantie van groen in stedelijke plannen Stad en natuur vormen voor velen een tegenstelling.3

In grote steden is het ruimtelijke beleid gericht op intensiveren van verstedelijking maar is er tegelijkertijd behoefte aan een groene leefomgeving.4

In de Nota Ruimte heeft het Rijk gesteld dat verdichting in de bestaande steden niet hoeft te betekenen dat het groen hierdoor op de tweede plek komt te staan, na wonen en werken.5

Dit wilt zij proberen te bereiken door de juiste balans te vinden tussen ‘groen/blauw’ en het ‘rood’ (wonen en werken).

De kijk op groen en water kent een lange geschiedenis. Door de eeuwen heen zijn groen en water wisselend gewaardeerd. In westerse steden kent groen in de geschiedenis drie functies, namelijk representatie, welzijn en stadshygiëne.6

Al in de tijd van de Romantiek deden gegoede burgers afstand van de stad en trokken zich terug voor de rust en frisse lucht buiten de stad, in het ommeland. Ook werd ten tijden van de VOC het ruimtelijk beeld van Amsterdam bepaald door water.7 Tot op de dag van vandaag wordt dit unieke,

cultuurhistorische karakter nog steeds in tact gehouden. Het belang van groen en water in de stad is bijvoorbeeld terug te zien in het boek van Dohna Poninskas uit 1874.8

Dit boek over stedenbouw wijdde voor het eerst hoofdstukken aan stedelijke groenstructuren. Dohna pleitte in dit boek voor groene ruimtes zoals boerenbedrijven, als attractie voor de stedeling. Omdat het leven in de stad erbarmelijk was ontwierp Dohna tuinen voor kinderen, waarin zij konden

                                                                                                               

3 H. Sukopp, ‘Urban ecology – scientific and practical aspects’ in: J. Breuste, H. Feldmann en O. Uhlmann (eds.)

Urban ecology. (Berlijn, 1990).

4 PBL, ‘Beleidsdossier rood groen balans stedelijke netwerken’ (Den Haag, 2010).

5 Rienk Kuiper en Ton de Nijs ‘Nota Ruimte leidt tot verdichitng stedelijke netwerken’ (2004) .

6 Gezondheidsraad, ‘Natuur en gezondheid. Invloed van natuur op sociaal, psychisch en lichamelijk

welbevinden’ (Den Haag, 2004).

7 Gemeente Amsterdam, ‘Watervisie Amsterdam 2040’ (Amsterdam, 2016)  

(8)

leren, werken en recreëren.9

Tevens andere modellen passeerden de revue in de twintigste eeuw. Zo zijn de Garden City van Howard en de tuinstadconcepten en gesocialiseerde ‘Kolonialparken’ van Leberecht Migge twee voorbeelden die ervoor zorgden dat groen werd verweven met de bebouwde kant van de stad, zoals gebouwen en verharde wegen.10

Na de Eerste Wereldoorlog vond er een omslag plaats in de waardering van groen. In grote steden werd er tijdens de wederopbouw op verschillende manieren geprobeerd om groen de stad in te krijgen en vervolgens te behouden. Het belang van groen in de stad groeide steeds meer en kwam uiteindelijk tot een punt waarbij groen complementair werd geacht aan het ‘rood’. Groen werd van individueel- en van maatschappelijk belang. Zowel op korte- als op lange termijn werd groen nuttig geacht voor de stad en haar bewoners. Uitzicht op groen en water blijken een positief effect op de waardering van de woonomgeving te hebben.11

Er is een directe positieve relatie tussen het groen in de straat en de gezondheid van de mens.12

Groen en water zijn daarnaast ook belangrijke vestigingsfactoren en daarmee direct van economisch belang voor de stad. Daarnaast zijn parken en groene pleinen

ontmoetingsplaatsen die sport, ontspanning en recreatie bieden. Bovendien is groen goed voor het stadsklimaat, de waterberging, de biodiversiteit en de voedselproductie.13

Groene ruimtes waren (en zijn) kwetsbaar in een stad. Ze leveren namelijk een beperkte financiële opbrengst op en staan daarom, met een stedelijk systeem dat gericht is op

economisch rendement, altijd onder druk. In onze hoofdstad Amsterdam staat het groen (opnieuw) onder druk. De stad zal door een nieuwe groei van inwoners verdichten. Het is nodig hierop te anticiperen door de openbare ruimte op een andere manier te gebruiken. Er komt nog meer druk te staan op het stedelijk groen in Amsterdam dan voorheen. De groene delen van Amsterdam, onder andere afkomstig uit het Algemeen Uitbreidingsplan (1934), komen ter discussie te staan.

Aan het AUP dat uitkwam in 1934 ging een onderzoek van vijf jaar met een team van deskundigen vooraf. De stad had te maken met een grote groei doordat de economie weer voor het eerst na de Eerste Wereldoorlog weer flink aantrok.14

Er moest op grote schaal uitgebreid worden om deze groei te kunnen opvangen. Dienst Publieke Werken, de voorloper                                                                                                                

9 F. Lohrberg, ‘Stadtnahe Landwirtschaft in der Stadt- und Freiraumplanung’ (Stuttgart, 2001).  

10 David Haney, When Modern was Green: Life and Work of Landscape Architect Leberecht Migge (Londen,

2010).

11 F. Lohrberg, ‘Stadtnahe Landwirtschaft in der Stadt- und Freiraumplanung’.

12 Gemeente Amsterdam ‘Structuurvisie Amsterdam – Economisch sterk en duurzaam’ (Amsterdam,2011), 134. 13 Gemeente Amsterdam ‘Structuurvisie Amsterdam’, 134.

(9)

van de Dienst Ruimtelijke Ordening, Dienst Openbare Werken en het Grondbedrijf, kwam met een plan wat onder leiding van Cornelis van Eesteren is uitgegeven: het Algemeen Uitbreidingsplan van Amsterdam. Het plan zou zorgen voor nieuwe woonwijken die zich buiten de grachtengordel bevonden en had het groen hoog in het vaandel. Voor het eerst in de geschiedenis van Nederland werd groen een integraal onderdeel van de stadsplanning. Veel gebieden in de nieuwe wijken werden niet bebouwd en gereserveerd voor groene oppervlaktes die het welzijn van de bewoners en bezoekers zouden moeten verbeteren. Het AUP kwam uit in 1934, maar werd in delen pas enkele jaren later gerealiseerd.

Vanwege de Tweede Wereldoorlog en de nasleep ervan, werden grote delen van het plan uitgesteld wat ervoor zorgde dat de behoefte aan groen onder zowel de bewoners als bezoekers alleen nog maar meer deed toenam. Groen werd langzamerhand steeds meer gezien als een vanzelfsprekende voorziening in de stad voor het volk. Dit is in het AUP te lezen:

“Natuurschoon, ontspanning, sport en spel zijn dan ook een levensbehoefte geworden voor den mensch en in het bijzonder voor den stedeling. Zoozeer, dat men zich geen uitbreidingsplan meer kan denken, waarin niet met deze behoefte als met een primairen eisch rekening wordt gehouden. In verschillende landen (Duitschland en Engeland) zijn de normen voor de in zulke plannen op te nemen oppervlakten voor verschillende

ontspanningsterreinen zelfs wettelijk vastgelegd. Het lag dan ook voor de hand, dat in het Amsterdamsche uitbreidingsplan aan het vraagstuk van de ontspanning de volle aandacht moest worden geschonken.”15

En zo geschiede. Groen is tot de dag van vandaag een belangrijk element en tegelijkertijd een discussiepunt in stadsplanning. Ondanks dat het groen in Amsterdam onder druk straat wordt het op sommige plekken behouden en gekoesterd en/of gecompenseerd op een andere plek. In de Structuurvisie 204016

komt groen aan bod en probeert de Gemeente Amsterdam het belang van groen in de stad te benadrukken voor zowel op de korte termijn als de lange termijn. In de Structuurvisie 2040 worden de ruimtelijke ontwikkelingen voor de toekomst weergeven. Hierin worden onderwerpen als geschikte woningen, ruimte voor groen en aantrekkingskracht van een wereldstad behandeld.17

                                                                                                               

15 Dienst der Publieke Werken ‘Algemeen Uitbreidingsplan van Amsterdam: Nota van Toelichting 1934’

(Amsterdam, 1934), 90.

16 Zie voor Structuurvisie 2040:

https://www.amsterdam.nl/publish/pages/546779/structuurvisie_def_maart2011_web.pdf

17 Architectenweb ‘Amsterdam presenteert Structuurvisie 2040’ beschikbaar op:

(10)

1.2 Wetenschappelijke en maatschappelijke relevantie

Dit onderzoek is zowel maatschappelijk- als wetenschappelijk relevant omdat er nieuwe kennis wordt gewonnen. Ondanks dat er nog steeds veel waarde wordt gehecht aan groen in de stad als in 1934, toen het AUP werd opgezet, blijkt dat er tegenwoordig ook andere functies in de stad om ruimte vragen die ervoor zorgen dat de ruimtes die nu als functie ‘groen’ worden bestempeld, onder druk komen te staan. Zo valt er bijvoorbeeld te denken aan de commercialisering van de stad en de groei van toerisme die hiermee hand in hand gaat.18

Deze druk op het groen vraagt om alternatieve en creatieve oplossingen om al de ‘nieuwe’ functies een plek te kunnen geven zonder verder uit te breiden. Er is nog weinig onderzoek gedaan naar de relatie tussen de strijd om de ruimte met betrekking tot het originele groen uit het AUP en de huidige patronen van groen in de stad. Er is bekend dat het gebruik van groen door bewoners in de afgelopen jaren enorm is toegenomen, evenals de activiteiten die daar worden ontplooid.19

De Structuurvisie van 2040 en de Agenda Groen afkomstig van de afdeling Hoofdgroenstructuur laten zien dat er verschillende strategieën worden ingezet om het groen te behouden en te beschermen. Echter is er weinig bekend over de eerste

geïntegreerde, geplande delen groen in Amsterdam, zoals het groen uit het AUP. Het is onbekend of deze groene plekken intact zijn gebleven, zijn gekrompen of juist zijn gegroeid. In de literatuur komt naar voren dat er een grote discussie bestaat onder andere planologen over hoe mensen willen wonen in Amsterdam. De stad anno 2018 barst weer op verschillende fronten uit haar voegen: de parken worden intensief gebruikt, er is sprake van een groei van toerisme, betaalbare woningen worden steeds schaarser en alle verkeerstromen naar en uit de stad zorgen voor congestie. Groeiproblemen waren er honderd jaar geleden ook, met het AUP tot gevolg. Nu staat Amsterdam en haar groen weer voor een nieuwe uitdaging, met niet alleen de indeling van groen, doch de verwerking van vraagstukken over energietransitie, klimaat en toenemend verkeer. Er is meer onderzoek nodig naar de stad Amsterdam en hoe de rode draad van het AUP, ‘licht, lucht, ruimte’, kan worden ingezet in een steeds drukker wordende stad. Deze opzettelijk gemaakte groene ruimte zorgt ervoor dat er vandaag de dag verdichting mogelijk is. Verdichting blijkt namelijk niet altijd ten koste te gaan van de leefbaarheid in een stad. Het kan zelfs de leefbaarheid stimuleren.20

Het doel van dit

onderzoek is dan ook niet om te kijken hoeveel groen er aan het einde van de streep overblijft in 2018, maar om te kijken hoe men tegenwoordig omgaat met het originele groen uit het                                                                                                                

18 Jorrit Nuijens en Marie-Anne van Reijen ‘GroenLinks: Balans in de stad’ (Amsterdam, 27-01-2016).   19 Gemeente Amsterdam ‘Volg het beleid: groen’ (2018).

20 Allard Jolles, Erik Klusman en Ben Teunissen Stadsplan Amsterdam. Toekomstvisies op de ruimtelijke

(11)

AUP en de invulling hiervan in de ruimte.

Het onderzoek is vernieuwend omdat er nog niet vanuit het oogpunt van het AUP is gekeken naar de huidige groene ruimtes. De deelplannen uit het AUP zijn vanuit

verschillende gedachtegangen opgezet waardoor groen in elk stuk in Amsterdam uniek is. De invullingen die destijds aan de groene ruimtes zijn gegeven, vragen door de jaren heen om een andere invulling door een veranderende behoefte, ondanks dat groen in zowel 1934 als 2018 complementair wordt gezien aan de andere delen van de stad.

Maatschappelijk gezien is groen nog steeds belangrijk voor bewoner en bezoeker, er wordt alleen een andere invulling gegeven aan het groen. Zo hebben groen en water maatschappelijke voordelen. Het draagt onder andere bij aan een gezonde, aantrekkelijke leefomgeving.21

Door groen en water wordt de stad verkoeld, wordt de gezondheid van de mens en de kwaliteit van de lucht verbeterd. Bovendien heeft groen een effect op de huizenprijzen. Dit kan zowel positief als negatief zijn.22

In dit onderzoek wordt er gekeken of de groene geplande ruimtes uit het AUP in tact zijn gebleven, zijn verdwenen of ergens anders zijn gecompenseerd.

In dit onderzoek wordt er gekeken naar de uitwerking van de originele plannen uit het AUP voor zowel Slotermeer (1952) als Buitenveldert (1959) en wordt dit vergeleken met de situatie in 2018. Het AUP is groot en bevat verschillende thema’s die globaal besproken worden in de ‘Nota van Toelichting’. Voor een beter begrip is het van belang om te focussen op één thema van het AUP, en op dit thema in detail te treden in dit onderzoek. Om deze reden ga ik onderzoek doen naar de groenvoorzieningen in deze twee wijken en wordt er een vergelijking gemaakt tussen het begin, voor Slotermeer 1952 en Buitenveldert 1959 en de huidige tijd waarin dit onderzoek gedaan en geschreven is: 2018. Er wordt gekeken welke groenstructuren zijn behouden, verdwenen of wellicht nooit zijn gerealiseerd. Ook wordt er gekeken hoe de globale kaart uit 1952 en 1959 vorm hebben gekregen in de praktijk. In Slotermeer en Buitenveldert zijn verschillende vormen van groen, zoals tuinen, hoven, parken en beplanting gepland in het AUP. Deze zijn in verschillende vormen nog te herkennen.

                                                                                                               

21 R. Remme, T. de Nijs, M. Paulin ‘Natural Capital Model: Technical documentation of the quantification,

mapping and monetary valuation of urban ecosystem services’ Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (20-06-2018).

(12)

In dit onderzoek wordt de volgende hoofdvraag gesteld: ‘Hoe hebben de richtlijnen

betreffende groenvoorziening uit het AUP van Amsterdam in 1934 zich vertaald in de praktijk voor zowel Slotermeer als Buitenveldert anno 2018 en welke factoren verklaren het verschil tussen ontwerp en realisatie?’.

1.3 Doel- en vraagstellingen

Het komt vaak voor dat een plan niet exact wordt uitgevoerd volgens het oorspronkelijke idee. Dit blijkt zo te zijn voor Slotermeer en Buitenveldert. Omdat deze plannen in het AUP tegelijk zijn ontworpen maar niet tegelijk zijn gerealiseerd, hebben de plannen een andere uitwerking gekregen.23

De redenen hiervoor zijn tijd- en plaatsgebonden. Tussen plan en uitvoering vond een periode van oorlog en economische recessie plaats wat er voor zorgde dat het plan aangepast moet worden aan de nieuwe situatie en de daarbij horende behoeftes. Verschillende factoren, soms plaats specifiek, liggen hieraan ten grondslag. Daarnaast zorgen nieuwe technologieën en verschillende denkbeelden over stedenbouw ervoor dat hetzelfde plan verschillend kan uitwerken.

Omdat er tussen de deelplannen van Slotermeer (1952) en Buitenveldert (1959) zeven jaar verschil zit, geeft dit een verschil in plan en uitvoering. Hierdoor bieden deze twee wijken een interessante comparative case study. De ligging van de gekozen gebieden verschilt, dit kan de uitwerking van groen doen verschillen. Wellicht kan er gesteld worden dat men na eerst zeven jaar ‘oefenen’ in de Westelijke Tuinsteden, weet hoe een tuinstad werkelijk bedoeld is en dat Buitenveldert hiervan het resultaat is.24

Verschillende structuurvisies en gebiedsplannen, bijvoorbeeld Structuurvisie 2040 en

Monitor Agenda Groen, zorgen dat de gebieden zich aanpassen naar de wensen van deze tijd,

maar ook oog op de toekomst hebben. Een wijk is continue in beweging waardoor de plannen in het AUP en de werkelijke uitvoering zeker te vergelijken zijn. Echter is het nog niet bekend in welke mate plan en uitvoering van elkaar verschillen.

                                                                                                               

23 Frits Locher, Wat er vooraf ging aan de bouw van Nieuw-West en Buitenveldert, stedenbouwkundige ideeën en

praktijk (1985).

Pieter Boekschooten (landschapsarchitect gemeente Amsterdam stadsdeel Geuzenveld-Slotermeer) 08-05- 2018.  

(13)

1.4 Leeswijzer

Eerst wordt er een chronologisch beeld geschetst over de algehele situatie in Amsterdam en de achtergrond informatie over het AUP. Op die manier worden de ideeën en de uitwerking van het groen in beide wijken in een bepaalde context geplaatst. Hierbij wordt de urgentie tot het uitbreiden van Amsterdam benadrukt aan de hand van de situatie ten tijden van het opstellen van het AUP. Het globale plan van het AUP komt aan de orde om de gedachtegang van toen over bepaalde thema’s uit een te zetten. Thema’s als wonen, werken, infrastructuur, voorzieningen, water en natuurlijk groen komen aan bod.

In het AUP staat beschreven dat het voornaamste doel van het plan is om Amsterdam op de toekomst voor te bereiden.25

Dit werd gedaan door het opstellen van richtlijnen die zorgen voor een geleidelijke ontwikkeling van de stad. Het AUP is opgezet met het idee om ‘dergelijke wijzigingen, indien zij nodig of gewenst blijven, steeds te kunnen worden

aangepast zonder het stramien van het plan, dat de structuur van de stad vormt, te schaden.’26

Het plan is in hoofdzaak daarom op basis van eenvoudige hoofdlijnen ontworpen. Binnen deze hoofdlijnen kan de nadere uitwerking op verschillende wijzen geschieden.27

De

belangrijkste vraag voor deze scriptie wordt hoe Amsterdam tot 2018 concrete invulling heeft gegeven aan deze hoofdlijnen betreffende het groen en of het stramien van het plan is of wordt aangetast.

Vervolgens focus ik mij op Slotermeer en Buitenveldert. Wat staat er in de deelplannen over de opzet van deze aparte wijken en wie zijn de sleutelpersonen die zorgen voor de totstandkoming en invulling van deze wijken? Met behulp van plankaarten van de eerste plannen voor Slotermeer en Buitenveldert wordt een startpunt van deze wijken gecreëerd, het originele plan. Vervolgens worden de verschillende thema’s behandeld en als laatst het groen, waarover in detail wordt getreden. Het verschil tussen de twee wijken in de invulling van het groen, wordt hier duidelijk.

Daarna wordt de situatie omtrent de groenvoorziening van Slotermeer en Buitenveldert apart geschetst. Hier wordt onder andere kaartmateriaal voor gebruikt uit 2018. Bovendien komt de algemene situatie in 2018 van beide wijken aan bod en vervolgens de situatie voor groen specifiek. Door de algemene situatie te schetsen kan er in de conclusie worden

vastgesteld welke factoren ten grondslag liggen aan de veranderende groenstructuur door de                                                                                                                

25  Dienst der Publieke Werken, Algemeen Uitbreidingsplan van Amsterdam: Nota van Toelichting 1934 (Amsterdam, 1934).  

26 Dienst der Publieke Werken Algemeen Uitbreidingsplan. 27 Dienst der Publieke Werken Algemeen Uitbreidingsplan  .  

(14)

jaren heen. De tweede hoofdvraag van het onderzoek luidt: ‘Welke factoren liggen ten grondslag aan het verschil tussen ontwerp en realisatie voor zowel Slotermeer als Buitenveldert?’ .

Het originele plan van Slotermeer en Buitenveldert wordt vervolgens vergeleken met de situatie in de wijken in 2018. Er zullen kaarten gebruikt worden om de invulling van groen in het originele plan met de uiteindelijke uitwerking te vergeleken.

Tot slot wil ik de discussie en aanbevelingen gebruiken om kort de huidige situatie te schetsen betreffende het groen in Slotermeer en Buitenveldert. Hoe wordt groen behandeld in structuurvisies? Gaan de huidige groene gebieden langzamerhand verloren omdat we te maken hebben met veranderingen in tijd, behoeftes en mogelijkheden? Als voorbeeld kan de druk op de woningmarkt gegeven worden. Dit is een van de redenen waardoor er druk op het groen in Amsterdam komt te staan.28

Enerzijds wordt het verschil in groen aangekaart en anderzijds worden de factoren die ten grondslag liggen aan dit verschil uiteengezet. Het verschil in groen wordt op twee manieren onderzocht. Allereerst worden Slotermeer en Buitenveldert apart van elkaar vergeleken: Hoe verschilt de originele kaart uit het AUP met de situatie in 2018. Vervolgens worden Slotermeer en Buitenveldert met elkaar vergeleken. Hoe komt het bijvoorbeeld dat het ene gebied over meer of andere soorten groen beschikt? En ondanks dat Slotermeer en Buitenveldert beiden constant aan verandering onderhevig zijn wordt er gekeken naar de mate waarin de structuur uit het plan nog in tact is? Deze vragen zullen worden beantwoord in de conclusie.                                                                                                                                      

(15)

 

2. De historische context

In dit hoofdstuk wordt er historische informatie gegeven over onder andere het AUP. Dit stuk biedt de basis voor de rest van het onderzoek en zorgt voor verheldering van het geplaatste groen in Slotermeer en Buitenveldert. In de eerste paragraaf wordt de aanleiding tot

uitbreiding van Amsterdam aangehaald. In de tweede paragraaf worden nieuwe

gedachtegangen over stadsontwikkeling uiteengezet die een doorslaggevende rol hebben gespeeld bij de indeling van de nieuwe buurten uit het AUP. Aansluitend in paragraaf 2.3 worden de sleutelpersonen en sleutelinstanties besproken die belangrijk waren voor het coördineren, ontwerpen en realiseren van het plan en de deelplannen. In de vierde paragraaf is gebruik gemaakt van de Nota van Toelichting van het AUP. De toelichting zorgt voor een verheldering over hoe specifieke getallen en de fysieke opzet van de nieuwe wijken tot stand zijn gekomen. Tot slot, in paragraaf 2.5 komt de urgentie van groen in de stad aan bod. Hier wordt er gekeken naar hoe verschillende groepen denken over groen door de jaren heen, maar ook hoe Amsterdam in de loop der tijd invulling heeft gegeven aan groen in de stad.

2.1 Wat gaat er vooraf aan het AUP?

In het Algemeen Uitbreidingsplan van Amsterdam; Nota van toelichting, uitgegeven door de Dienst der Publieke werken worden achterliggende redenen van de uitbreidingen

uiteengezet.29

Op afbeelding 1 is het uitbreidingsplan als kaart weergegeven. In de Nota van Toelichting werd de urgentie tot uitbreiding, de wensen van het Rijk en de burger, de ontwikkelingsmogelijkheden en verdere gegevens toegelicht. Het AUP begint met een historisch overzicht en het ontstaan van de grachtenstructuur die Amsterdam nu nog steeds kent. Bovendien laat de Dienst Publieke Werken zien dat niet altijd alles volgens het plan kan worden gerealiseerd omdat men gedurende de uitbreiding tegen verschillende onvoorspelbare problemen aanloopt. Zo zorgde bijvoorbeeld oorlog voor recessie en daarna groei, zorgt de grondsoort voor een bepaalde manier van bouwen en wijzigingen in de samenleving en veranderingen in de aard van het verkeer voor een verandering in aanpak.30

De stad heeft zich daarom op een bepaalde en unieke manier ontwikkeld waar in 1934 een wetenschappelijke blik op geworpen wordt. Andere grote uitbreidingen die onderdeel van het AUP zijn: 1936-1952: Bos en Lommer, 1936-1965 Westelijke tuinsteden, waaronder Slotermeer, 1950-1954                                                                                                                

29 Dienst der Publieke werken Algemeen Uitbreidingsplan, 10. 30 Dienst der Publieke Werken Algemeen Uitbreidingsplan, 11.  

(16)

Frankendael (Jeruzalem), 1958-1965 Buitenveldert, 1958-1975: Amsterdam-Noord.31

Wanneer men naar Amsterdam kijkt vanaf 1800 zijn er verschillende trends op te merken. De stad groeit. Dit wordt mogelijk gemaakt door nieuwe vormen van handel, nieuwe industrie en nieuwe vormen van bedrijvigheid, zoals de financiële dienstverlening.32

Decennialang zorgt de economische groei voor een toename in de bevolkingsomvang waardoor het inwonertal van 180.000 mensen in 1810 steeg naar 520.000 in 1900. De stad was niet voorbereid op deze bevolkingsexplosie waardoor de leefomstandigheden van met name de laagste klasse werden aangetast.33

Het leven in de stad werd steeds erbarmelijker en dit had vooral te maken met de slechte hygiëne en toezicht hierop. Ondanks dat het

economisch goed ging met de stad lag de aandacht niet bij de volkshuisvesting en de gezondheid van de mensen in de stad. Ook daar kwam verandering in. De koopkrachtige burgers zagen de urgentie van een goede volkshuisvesting in en konden hier beetje bij beetje verandering in brengen.

Vanaf 1860 trok een nog groter deel van de bevolking vanwege de industrialisatie van het platteland naar de stad.34

De stad moest snel en goedkoop uitbreiden waardoor er sprake was van een povere revolutiebouw, ook wel speculatiebouw genoemd. Na 1875 ontstonden buiten de Singelgracht nieuwbouwwijken zoals de Dapperbuurt, de Pijp, de Kinkerbuurt en de Staatsliedenbuurt. Hierdoor werd er voor het eerst buiten de zeventiende-eeuwse stadsgrenzen getreden.35

Rond 1900 was er nog steeds sprake van economisch groei in Amsterdam.36

Tevens kwam rond 1900 de woningbouw van Amsterdam-Noord van de grond. Boeren en tuinders die net buiten Amsterdam woonden moesten afstand doen van hun grondgebied. Boeren en tuinders werden van hun land onteigend en hadden geen andere keus dan ergens anders een nieuw bestaan op te bouwen. Soms vertrokken zij zelfs naar de Verenigde Staten of Canada, waar de vraag naar arbeiders hoog was.37

In 1930 telde Amsterdam 757.000 inwoners.38

De groei zette door en de nieuwe stedelingen werden opgevangen in onder andere de Transvaalbuurt, Indische buurt en

                                                                                                               

31 Van Eesterenmuseum Amsterdam (2018) beschikbaar op: http://vaneesterenmuseum.nl/nl/. 32 Dienst der Publieke Werken, Algemeen uitbreidingsplan van Amsterdam, 6-7.

33 Arnold van der Valk, Stadsuitbreidings en volkshuisvesting in de negentiende eeuw: de huisvesting van de

arbeidende klasse (Amsterdam, 1982).

34 Dienst der Publieke Werken, Algemeen uitbreidingsplan van Amsterdam, 13-14.

35 Wil Swart Schoonheid in verscheidenheid, de Rivierenbuurt in Amsterdam (Amsterdam, 1998). 36 Willem Frijhoff, Geschiedenis van Amsterdam deel 1 (Amsterdam, 2004).

37 Willem Frijhoff, Geschiedenis van Amsterdam deel 1 (Amsterdam, 2004).

(17)

Spaardammerbuurt.39

Om nog meer te groeien qua oppervlakte, kon Amsterdam alleen nog maar omliggende gemeentes annexeren. Gemeentes werden in hun geheel of gedeeltelijk geannexeerd. Nieuwer-Amstel, Sloten, Watergraafsmeer, Buiksloot, Nieuwendam en Ransdorp hoorden vanaf toen bij Amsterdam.40

De nieuwe wijken kregen hernieuwde aandacht mede vanwege de Woningwet (eerder uit 1901). Hierin werd vastgelegd dat alle arbeiders recht hadden op een fatsoenlijke woning. Dit paste binnen het thema van Nieuwe Bouwen: ‘licht, lucht en ruimte’ dat in deze tijd zeer populair was, ook in andere steden van Europa.41

Het thema was terug te zien op allerlei schaalniveaus en in alle facetten van een stad. De nieuwe woningen die werden gebouwd vroegen om een specifiek stedenbouwkundig ontwerp. Er werd gediscussieerd over de manier waarop de stad uitgebreid moest worden en binnen welk tijdsbestek dit moest plaatsvinden. Er werd gekeken naar het budget voor deze uitbreidingen en daarnaast hoe andere omliggende steden van deze uitbreidingen gebruik konden maken. Dat laatste was nieuw, want de voorzieningen in de stad waren eerst vooral bestemd voor diegenen die in die stad ook werkelijk woonden.

Afb. 1: Het Algemeen Uitbreidingsplan van Amsterdam (1934)

Bron: www.vaneesterenmuseum.nl

                                                                                                               

39 Willem Frijhoff, Geschiedenis van Amsterdam deel 1 (Amsterdam, 2004).  

40  Willem Frijhoff, Geschiedenis van Amsterdam deel 1 (Amsterdam, 2004).

(18)

2.2 Nieuwe ideeën over stadsontwikkeling

Ebenezer Howard kwam in 1898 met een moderne vorm van stedenbouw: de tuinstad. Een tuinstad zou een zelfstandig, zelfvoorzienende kleinere stad dichtbij de grote stad moeten zijn voor de arbeidersklasse die verlangde naar groen en ruimte.42 Onderling waren deze kleinere

steden met elkaar verbonden en tevens met de grote stad. Ebenezer Howard bedacht een model dat precies op het naar zijn mening perfecte aantal inwoners (max. 320.000) van een stad was gebaseerd.43

Het plan van Ebenezer Howard is met deze precieze aantallen nooit uitgevoerd maar heeft wel een grote invloed uitgeoefend op de stedenbouw van toen. Het verlangen vanuit de arbeidersklasse naar een betere woon- en werkomgeving resulteerde in een plan van Howard om arbeiders te voorzien van meer licht, lucht en ruimte. Deze tuinstadgedachte werd in verschillende landen, al dan niet gedeeltelijk, toegepast. Het was onder andere populair in Engeland en de Verenigde Staten. In Duitsland was het ‘Nieuwe Bouwen’ een belangrijke stroming voor de uitbreidingen van de steden.44

In Nederland was de tuinstad gedachte ook populair. Cornelis van Eesteren, die uiteindelijke komt te werken als stedenbouwkundig ontwerper bij de Dienst Stadsontwikkeling in Amsterdam, weet van deze trends in andere landen en past deze onder andere toe in Amsterdam. ‘Zelfvoorzienende nederzettingen in het groen’ zoals Howard beschreef, kwamen hier tot stand als gestuurde uitbreidingen van de stad waar het groen de stad binnendringt in de vorm van zogenaamde lobben.45

Lobben betekent letterlijk een orgaangedeelte met een afgeronde vorm. Nieuw West bestaat uit twee radiale uitbreidingen en Buitenveldert is de zuidelijke lob van het AUP. De Amstel en het Amsterdamse bos dienen als groene wiggen aan beide kanten van Amsterdam. Hier wordt later in het onderzoek op teruggekomen. Het tuinstadkarakter is terug te zien in de nadruk op het groen. Het groen werd samen met wonen, werken en verkeer als apart

onderwerp opgenomen in het AUP, waarin het van belang was dat groen tot ver in de wijken terug te zien was.

Vele andere architecten hebben gebruik gemaakt van Howards ideeën. Grote stadsuitbreidingen rond 1924 gingen gepaard met de verbinding van de stad met andere steden.46

Dit had alles te maken met de komst van spoorwegen, autobussen en de groei van                                                                                                                

42 Ebenezer Howard, Garden cities of To-morrow (Londen, 1974). 43 Howard, Garden cities of To-morrow.

44  W.A.L. Beeren, Het Nieuwe Bouwen: Voorgeschiedenis/Previous History (Delft, 1982).  

45 R. van Leeuwen, Het AUP en het stedelijk groen, Algemeen uitbreidingsplan Amsterdam 50 jaar (Amsterdam,

1985).  

(19)

het particuliere autovervoer over grote afstanden.47

Men trok makkelijker uit eigen stad en kon de stad dus verlaten om bijvoorbeeld de drukte te ontvluchten. Dit zorgde voor een nieuwe invulling van de gebieden tussen de steden. De focus werd vanaf nu gelegd op de stad en de ligging hiervan in haar omgeving.48

De opvattingen van het ‘Nieuwe Bouwen’ rond 1920-1940 hadden in heel Europa een grote invloed op de stadsgezichten.49 De architecten die deze vorm van bouwen toepasten,

streefden naar een verbetering van woningen en wooncultuur, hetgeen in deze tijd nodig was.50

Het gaat hier eerder om een bouworganisatie dan een nieuwe bouwstijl. Voor het eerst werden glas, staal en beton gebruikt voor deze woningen.51

De groei van de bevolking vroeg om een snelle, functionalistische aanpak waarbij schaalvergroting en standaardisatie de

boventoon voerden. Bovendien hebben de opvattingen van het Nieuwe Bouwen betrekking op de manier waarop groen wordt geïntegreerd in de stedelijke ruimte.

Er werd gericht op de collectieve bouw waarbij de stoep en de tuin werden ingeruild voor parken en pleinen. De moderne woningen kenmerken zich door verantwoord materiaal en de goede bruikbaarheid van de materialen.52

Ornamenten of ‘overbodig’ gebruik van materiaal zijn niet terug te zien op de gebouwen. Het streven naar ‘Licht, Lucht en Ruimte’ komt hier terug. Licht, vanwege de grote open ramen en het gebruik van glas voor woningen. De zon zou hierdoor naar binnen kunnen schijnen. Lucht vanwege de grote open pleinen en parken en de open bouwblokken. Open bebouwing in de vorm van strokenbouw zorgde voor een brede blik op de straten. De ruimte is terug te zien in de doelmatige indeling van plattegronden, adequate voorzieningen en optimale bezonning.53

                                                                                                               

47 Dienst der Publieke Werken, Algemeen uitbreidingsplan van Amsterdam 168. 48 Dienst der Publieke Werken, Algemeen uitbreidingsplan van Amsterdam 167-168.

49 W.A.L. Beeren, Het Nieuwe Bouwen: Voorgeschiedenis/Previous History (Delft, 1982), 23. 50 Van Eesterenmuseum Amsterdam (2018) beschikbaar op: http://vaneesterenmuseum.nl/nl/.

51 J.E. Abrahamse en R. Noyon, Het oude en het nieuwe bouwen Amsterdam, de markt en de woningbouw

(Bussum 2007), 44.

52 J.E. Abrahamse en R. Noyon, Het oude en het nieuwe bouwen Amsterdam, de markt en de woningbouw

(Bussum 2007), 44.

(20)

2.3 Sleutelpersonen en sleutelinstanties

Al in de periode tussen 1875 en 1890 had de Dienst Publieke Werken de taak om gestructureerde plannen te maken voor de uitbreidingen van Amsterdam.54

Echter door de stijging van de bouwkosten stort na de Eerste Wereldoorlog de particuliere bouwsector in waardoor uitbreiding op dat moment niet meer mogelijk is. Toen de bouw van woningen door de particuliere sector niet meer van de grond kwam, vonden socialisten dat de gemeente verantwoordelijk was voor de bouw van woningen.55

De gemeente kreeg hier uiteindelijk subsidie van het Rijk voor, waardoor er tussen 1914 en 1922 vijftig procent van de nieuwbouw van Amsterdam werd gerealiseerd. Op deze manier zijn Watergraafsmeer en Amsterdam Zuid tot stand gekomen.56

Amsterdam Zuid is uitgebreid door middel van Plan Zuid, dat door Berlage is ontworpen. De toenemende overheidsbemoeienis drong ook door tot de ruimtelijke ordening. Wonen, werken, recreatie en verkeer moeten met het oog op de toekomst zorgvuldig gepland worden. En omdat dit een groter gebied betrof dan eerdere plannen, werden er nieuwe bestuursorganen ingesteld op zowel provinciaal als gemeentelijk niveau.

Op provinciaal niveau werd in 1925 de ‘Vaste Commissie voor Uitbreidingplannen in Noord-Holland’ opgericht. Deze commissie gaf advies over gemeentelijke

uitbreidingsplannen en toetste de uitbreidingsplannen op de uitgangspunten die tijdens het stedenbouwcongres in 1924 waren besproken. Dit congres, gehouden in het Stedelijk Museum, ging over de toekomst van de toenmalige metropolen in de wereld. De uitleg van Amsterdam werd ten tonele gevoerd als de belangrijkste stedenbouwkundige opgave van dat moment in Nederland.57

Op gemeentelijk niveau werd in 1928 de afdeling Stadsontwikkeling van de Dienst der Publieke werken opgericht.58

Cornelis van Eesteren was onderdeel van deze afdeling en gaf onder deze naam het AUP uit. Cornelis van Eesteren was een Nederlandse architect en stedenbouwkundige die bekend stond om zijn functionalistische stedenbouwkundige ontwerpen, waar het AUP er een van is. Zijn ambitie was om maatschappelijke problemen ruimtelijk oplossen. Tevens was hij voorzitter van het CIAM van 1948 tot 1967. Het CIAM, het Congrès Internationaux d’Architecture Modern, is een groot internationaal platform dat                                                                                                                

54 Dienst der Publieke Werken, Algemeen Uitbreidingsplan Amsterdam, 9. 55 Dienst der Publieke Werken, Algemeen Uitbreidingsplan Amsterdam, 9.   56 Dienst der Publieke Werken Algemeen Uitbreidingsplan Amsterdam, 10.

57 Zef Hemel ‘Wibaut-jaar: gelezen in geschiedenis van Amsterdam. Tweestrijd om de hoofdstad 1900-2000’

Blog: Free state of Amsterdam (Amsterdam, 2008).

58 Henk Hellinga, P. de Ruijter et al., Algemeen uitbreidingsplan 50 jaar: overzicht van de ontwikkeling van het

(21)

veel invloed heeft gehad in het implementeren van de Moderne Architectuur in verschillende landen. Onder de Moderne Architectuur valt het functionalisme, het Nieuwe Bouwen en de Nieuwe zakelijkheid. Het AUP is volgens de CIAM-principes uitgevoerd.59

Samen met Theodor Karel van Lohuizen werkte hij aan het AUP van Amsterdam, met name aan de westelijke uitbreiding van Amsterdam. Theodor Karel van Lohuizen was een Nederlands civiel ingenieur en buitengewoon hoogleraar stedenbouwkunde in Delft. Van Eesteren en Van Lohuizen hebben beiden belangrijk werk verricht in Nederland in ruimtelijke en

maatschappelijke vraagstukken.60

Een andere belangrijke stedenbouwkundige voor het AUP was Jakoba Mulder. Zij werkte vanaf 1930 bij de afdeling Stadsontwikkeling van de Dienst der Publieke Werken.61

In 1958 nam ze de plaats van Cornelis van Eesteren in, als hoofd van deze afdeling. Jakoba Mulder ontwierp het Boschplan, wat resulteerde in het huidige Amsterdamse Bos. Daarnaast heeft zij op de achtergrond veel bijgedragen aan de overige projecten van het AUP. Mulder zorgde voor het doorvoeren van de hovenbouw in de verschillende deelplannen. Mulder was in veel deelplannen betrokken bij de inrichting van open ruimtes.

Het AUP is gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek war zorgde voor industriele planmatigheid en wetmatigheid. Van Eesteren liet een aantal facetten in het ontwerp zwaar meewegen. De afdeling Stadsontwikkeling van de gemeente Amsterdam hield zich vooral bezig met de uitbreidingsplannen ten zuiden en ten westen van Amsterdam. Ze werkten samen met de Gemeentelijke Woningdienst Amsterdam om de stadsuitbreidingen in goede banen te leiden.62

Bovendien ontstond er na de Tweede Wereldoorlog een ministerie dat zich ging bezig houden met stadsuitbreidingen en de algemene ruimtelijke ordening. Toen de economie tegen het einde van de Tweede Wereldoorlog weer aantrok, trokken er veel mensen van het

platteland naar de stad. Het ministerie van Wederopbouw en Volkshuisvesting werd aangewezen om de problemen die door de schade van de oorlog waren veroorzaakt, op te lossen. Er werden in een hoog tempo herstellingswerkzaamheden uitgevoerd en tegelijkertijd werd er gekeken naar duurzame, innovatieve oplossingen voor de steden. Er ontstaat nieuw land, uitbreiding van infrastructuur, nieuwe (lucht) havens, recreatiegebieden,

waterkeringsprojecten en dijkverbeteringen waarmee Nederland internationaal de aandacht op                                                                                                                

59 Van Eesterenmuseum Amsterdam (2018) beschikbaar op: http://vaneesterenmuseum.nl/nl/. 60 van Eesteren-Fluck en van Lohuizen stichting (2018).

beschikbaar op: http://efl-stichting.nl/over-th-k-van-lohuizen/.

61 Van Eesterenmuseum Amsterdam (2018) beschikbaar op: http://vaneesterenmuseum.nl/nl.   62 Van Eesteren-Fluck en van Lohuizen stichting (2018).  

(22)

zich kreeg gevestigd. Het ministerie van Wederopbouw en Volkshuisvesting moest voor een sterke centrale sturing zorgen in de volkshuisvesting in Nederland. Door het instellen van een ministerie werd een wirwar van kleine dorpen voorkomen en ontstond een integrale aanpak van de woningnood en ruimtelijke ordening in Nederland. Binnensteden werden door dit ministerie aangepakt, zo ook de Jordaan en de Nieuwmarktbuurt in Amsterdam. Deze voldeden niet meer aan de verscherpte eisen omtrent hygiëne en comfort voor de stedeling. Niet alleen de gemeente scherpte haar eisen aan. De burger zelf liet zich horen en had meer behoefte aan ruimte, zowel in het huis als om het huis.

De afdeling Stadsontwikkeling van de gemeente Amsterdam maakte na de Tweede Wereldoorlog een prognose voor de verdere groei tot 2000. Daarbij kwamen zij tot de volgende conclusie: 750.000 inwoners in 1930 en ruim een miljoen in 2000. De bouw van nieuwe woningen moest aan deze groei voldoen en dat resulteerde in het bouwen van meer dan 100.000 extra woningen. Omdat de vraag naar woningen op dat moment heel hoog was, werden er in korte tijd 50.000 woningen onder leiding van wethouder Volkshuisvesting Jonas Jacob van der Velde gebouwd. Gezien het tempo waarin gebouwd moest worden, werd er goedkoop materiaal gebruikt waardoor de woningen het typische kernmerken kregen van het ‘Nieuwe Bouwen’, zoals eerder beschreven. Om te kunnen voldoen aan de vraag van de toekomst werden alle onderzoeken en prognoses worden in kaart gebracht. Het AUP, dat onder leiding van Cornelis van Eesteren in 1934 wordt uitgegeven, is hiervan het resultaat: een globaal plan dat moet voldoen aan alle eisen van het Rijk en de burger en dat rekening houdt met de vraag in 2000.63

2.4 De ideeën achter het AUP

De afdeling Stadsontwikkeling, waar van Eesteren onderdeel van uitmaakte, waarborgde de kwaliteit van het stadsbeeld. Voorzieningen in de wijk, zoals parkeerplaatsen, kerken, scholen en winkels waren belangrijke onderdelen in het plan. Bewoners van de nieuwe wijken waren hierdoor enigszins onafhankelijk van de oude stad, waar deze voorzieningen te vinden waren. Kijkend naar andere steden in Europa, werden ook grote verkeerstromen gescheiden van buurtverkeer. De zogenaamde scheggenstructuur ontstond waardoor de stad een

vingervormige lobbenstructuur kreeg met gebouwen die naar de buitenkant wezen, zie hiervoor afbeelding 2. Tussen deze lobben is er plek voor groen. Groen werd namelijk gezien

                                                                                                               

(23)

als recreatie en paste in het idee van ‘licht, lucht en ruimte’.64

Het idee van ‘licht, lucht en ruimte’ werd rond het huis toegepast, maar ook in het grotere geheel van de ruimtelijke ordening. Hoog- en laagbouw wisselden elkaar af. De hoogbouw zorgde voor

herkenningspunten in de wijk. De lage woningen waren vooral eengezinswoningen die allemaal gunstig ten opzichte van de zon waren gepositioneerd. Woningen werd zo gepositioneerd dat ze zo lang mogelijk zonlicht door de ramen binnenkregen. Deze uitgangspunten hadden te maken met het streven naar ‘licht, lucht en ruimte’.

Wanneer het AUP in 1934 wordt gepubliceerd, is het nog in ontwerp en wordt het door de gemeente gezien als een ‘globaal bestemmingsplan’. In dit plan is bijvoorbeeld de

verkaveling op buurtniveau nog niet bekend. Pas in 1952, blijkt achteraf, kan de realisatie worden begonnen en wordt er invulling gegeven aan het wonen, werken, verkeer en gebouwen met een bijzondere functie in een gebied. Per gebied worden er aparte plannen gemaakt die in de loop van de tijd in detail worden uitgevoerd. Er wordt pas in 1952

begonnen aan de realisatie van de eerste delen van het AUP vanwege de bouwstop tijdens de Tweede Wereldoorlog en de economische recessie die daarop volgde. De bouwstop van 1942 tot 1948 zorgt dan ook voor een verandering in het ‘globale bestemmingsplan’ van 1934. Nieuwe ontwikkelingen op zowel economisch-, maatschappelijk- als politiek gebied zorgen voor een verandering van de uitwerking van de gebieden. De uitbreiding begint bij Bos en Lommer, vervolgens naar de Westelijke Tuinsteden, Frankendael (Jeruzalem), Buitenveldert en eindigt in 1975 bij Amsterdam-Noord.

Het westelijk deel van Amsterdam is direct na de Tweede Wereldoorlog gerealiseerd. Kenmerkend voor deze gebieden die zich na de oorlog uitbreidden waren zich herhalende en seriematige bouwblokken. Rijtjeswoningen en gestapelde meersgezinswoningen vormden het nieuwe stadsgezicht. ‘Licht, lucht en ruimte’ kwam op verschillende manieren terug in de architectuur: de wijken waren ruim opgezet en lagen rondom een park of een plas waardoor bewoners van de stad zich snel in een groen gebied konden begeven, zonder daar ver voor te hoeven reizen.65

Dit hangt samen met de lobbenstructuur, eerder in deze paragraaf genoemd. De hoeveelheid voorzieningen in een wijk waren berekend op de toekomstige bevolking. Daarnaast vond er specifieke oriëntatie van de woningen op de zon, in strokenverkaveling, plaats. De straten waren veilig en verbonden met groen.

In het begin werd er gewerkt met verschillende vormen van verkaveling. Zo wilden de                                                                                                                

64 Dienst der Publieke werken Algemeen uitbreidingsplan van Amsterdam, 89.

65 Jeroen Schilt, Lara Voerman, Marinka Steenhuis, Paul Hendrik Meurs en Vincent van Rossem, De nieuwe

(24)

architecten van de afdeling Stadsontwikkeling meer belevingswaarde toevoegen aan deze moderne manier van wonen. Met de belevingswaarde wordt een kwaliteitscriterium bij de beoordeling van een ruimte bedoeld. De wegenstructuur, de belevingswaarde en verkaveling voor de bebouwingsdichtheid zijn van belang voor de ruimtewerking in de wijk. Deze aspecten vormen de belangrijkste delen van het stedenbouwkundige plan, het AUP. De bebouwingsvoorschriften vanuit de gemeente bepalen vervolgens hoe mensen komen te wonen. In eerste instantie is er geen diepere invulling gegeven van de kavels, te zien op de kaart van het AUP. Zo is de grootte van de woningen en de architectuur (indeling van woningen) niet gegeven.

Veranderingen in de samenleving, bijvoorbeeld door een andere richting in de politiek, economische crisis en economische groei, zorgen voor andere visies en mogelijkheden voor de realisatie van het AUP. Het aantal inwoners groeide echter minder hard dat de afdeling Stadsontwikkeling had gedacht maar de inwoners van Amsterdam verlangden naar grotere woningen, met een grotere oppervlakte per persoon. Hierdoor daalde de gemiddelde woonbezetting fors. Bovendien bleken veel grote voorzieningen, zoals ziekenhuizen en universiteiten, meer ruimte nodig te hebben vanwege het grote aantal mensen dat hier op af kwam.

Rond 1955 blijkt dat het originele plan van het AUP, woningen bouwen voor meer dan een miljoen inwoners, niet gehaald zal worden.66

Er moest opnieuw worden uitgebreid, waaronder in Amsterdam-Noord, Amstelveen, Amsterdam-Zuidoost en de in de

Bijlmermeerpolder. In Amsterdam-Noord kwamen nieuwe wijken ten noorden van het IJ. In het Structuurplan Noord, gebpubliceerd in 1958 door de afdeling Stadsontwikkeling werden de aanleg van de Coentunnel en IJtunnel besproken, wat het aantrekkelijker maakte om hier te gaan wonen, werken en recreëren. Na de aanleg van deze tunnels zag de afdeling

Stadsontwikkeling potentie voor dit gebied rondom Amsterdam. De wijken Nieuwendam-Noord, Buikslotermeer en Bannebuiksloot werden allemaal rond 1964 tot 1970 werden gebouwd.

Vanwege de behoefte aan meer ruimte per persoon moest men de ruimte buiten het bestaande Amsterdam zoeken. Een aanpassing op het AUP was het Structuurplan

Amsterdam- Zuid en Zuidoost (1965). Op deze manier werd de Bijlmermeer gerealiseerd. Daarnaast werd de eigenaar van Weesperkarspel gedwongen tot annexatie en zo ging ook dit deel bij Amsterdam horen. De stad breidde zich op die manier steeds verder uit. Er werd een                                                                                                                

(25)

metrolijn aangelegd om de Bijlmermeer met het centrum en andere delen van de stad te verbinden.

Echter, in de jaren zeventig veranderde het ideaalbeeld over het wonen drastisch. ‘Licht, lucht en ruimte’ waren niet meer de voornaamste redenen om ergens te wonen. De scheiding tussen wonen, werken en recreëren werd niet meer gezien als ideaal waardoor de functies steeds meer gemixt werden. Het idee van de compacte stad moest voor een verdichting van de bestaande gebieden zorgen en zorgde tegelijkertijd voor een flexibel en veerkrachtig gebied waar de leefbaarheid bevorderd werd. Groeikernen, kleine steden die een groei moesten door maken ten behoeve van de grote stad, stegen in populariteit. Bovendien waren de oudere woningen, zoals deze in de tuinsteden, aan vervanging toe. In de jaren negentig werd er grootschalige herstructurering en sloop toegepast op deze Westelijke tuinsteden waar tot de dag van vandaag nog aan wordt gewerkt. Onder de Westelijke tuinsteden uit het AUP vallen: Bos en Lommer, Slotermeer, Geuzenveld, Slotervaart, Overtoomseveld en Osdorp.

Afb. 2: Amsterdam en haar groene scheggen (aangegeven in het donkergroen).

(26)

2.5 De algemene plannen voor heel Amsterdam

Ondanks dat op de kaart van het AUP de functies wonen, werken, verkeer en ontspanning apart zijn weergegeven, geeft de kaart uit 1934 niet aan welke exacte vormen deze functies zullen aannemen. De gebruiker van de kaart zal het moeten doen met clusters van dichtheden en een globale eerste opzet over hoe wonen, werken, verkeer en ontspanning elkaar af zullen moeten wisselen.67 Men krijgt door deze kaart nog te weinig kennis van het soort huis of

huizenblok en hoe deze omringt is door specifiek groen. Dit geldt ook voor de nota van toelichting. De nota van toelichting was vooral opgesteld om de keuzes van de plaatsing van functies toe te lichten. Dit werd gedaan aan de hand van geschatte toekomstige

bevolkingsaantallen en andere belangrijke zaken.

De kaart wordt gemaakt op basis van verschillende berekeningen en surveys.68

Hierbij wordt er rekening gehouden met onder andere een minimale- en de maximale schatting van de toekomstige bevolking. Er wordt gekeken naar bijvoorbeeld andere landen en naar verdeling in leeftijd van de bevolking zelf. In het jaar 2000 zou het bevolkingsaantal van Amsterdam minimaal 900.000 zielen zijn.69

Hierbij wordt bijvoorbeeld rekening gehouden met een afnemende toekomstige bevolking en het optreden van vestigingsoverschotten. Het maximum voor 2000 werd geschat op 1.100.000 zielen.70

Een nader onderzoek leidde tot het getal van 960.000 inwoners, 60.000 boven de minimale grens. Er kon met dit getal concreter gewerkt worden waardoor de Dienst Publieke Werken een stap dichter bij de realisatie van het AUP was. Met behulp van deze gegevens is het zaak dat de grootte, het type en de verschillende doeleinden van de aanwezige oppervlakte wordent ingevuld. Met de schatting van de minimale- en maximale bevolkingsaantallen in 2000 kan de stad een afgesloten

stedenbouwkundig geheel worden. De stad wordt ingedeeld op basis van vier hoofdfuncties: werken, wonen, ontspanning en verkeer. Deze vier functies moesten in alle wijken op een organische manier voorkomen.

De laatste functie, verkeer, werd een belangrijk aspect dat bepaalde hoe het AUP werd opgezet.71

In de Nota van toelichting van Algemeen Uitbreidingsplan worden de

intercommunale verbindingen, zowel te land als te water, nauwkeurig uiteengezet. Het beloop van de uitvalswegen moest het vaste stramien vormen waaruit verder werd ontwikkeld. Autowegen, waterwegen, spoorwegen en luchtverkeer werden uiteengezet. Er wordt gestreefd                                                                                                                

67 Jeroen Schilt, Lara Voerman, Marinka Steenhuis, Paul Hendrik Meurs en Vincent van Rossem, De nieuwe

grachtengordel: de realisatie van het Algemeen Uitbreidingsplan van Amsterdam (Amsterdam 2017), 50.

68 Dienst der Publieke Werken Algemeen uitbreidingsplan: Nota van toelichting, 15. 69 Dienst der Publieke Werken Algemeen uitbreidingsplan: Nota van toelichting, 17. 70 Dienst der Publieke Werken Algemeen uitbreidingsplan: Nota van toelichting, 18. 71 Dienst der Publieke Werken Algemeen uitbreidingsplan, 37.

(27)

naar radiale verkeerswegen die vanaf het centrum lopen naar de nieuwe wijken en terug. Tevens wordt er rekening mee gehouden dat deze wegen elkaar niet in de weg zitten voor zowel nu als in de toekomst. Het gebruik van deze wegen zal groeien, waar rekening mee wordt gehouden in het plan.72

Als de verschillende verkeerswegen een plek hebben gevonden in het plan, kunnen de andere functies zoals wonen, werken en ontspanning invulling krijgen. Sommige

werkgebieden vragen om bepaalde eisen die het volgende onderdeel werden in het plan. Dit geldt bijvoorbeeld voor werkgebieden als haventerreinen en industrieterreinen. Deze terreinen moeten bijvoorbeeld liggen aan diep vaarwater en in de buurt van spoorwegen. Bovendien moet er gekeken worden of het aangewezen terrein nog ruimte heeft voor uitbreiding en aan- en afvoermogelijkheden. De grootte van industrieterreinen wordt onder andere berekend op het aantal toekomstige werkende mensen in deze industrie. Hier zijn berekeningen van terug te vinden in de Nota van toelichting. De terreinen moeten vervolgens op een gepaste afstand van de woningen liggen. Zo is het personeel snel bij het werk maar mag de industrie geen vormen van hinder veroorzaken aan de woonwijken.73

Andere vormen van werkgelegenheid zijn de tuin- en landbouw en veeteelt. Ondanks dat deze om een minder intensieve stedenbouwkundige behandeling vragen dan de haven- en industrieterreinen, kunnen deze gebieden niet zonder plan worden aangewezen op de kaart. Tuin- en landbouw en veeteelt dragen namelijk bij aan de harmonische ontwikkeling van de stad.74

In het westelijke gebied van Amsterdam worden al jaren lang ‘slatuintjes’ gehouden, wat voor Amsterdam een belangrijke bron van groenteteelt was in die tijd. Deze gebieden zullen doorlopen in kunstmatige ontspanningsterreinen diep in de woonwijken en binnenstad zelf. De tuin- en landbouwgebieden markeren de stadsrand maar hebben tevens de functie van het bedrijven van landelijke cultuur tot diep in de stad.75

Na het vaststellen van de grote lijnen voor infrastructuur en werkgebieden, volgen de woonwijken. De bewoners zullen zich in de toekomst moeten voortbewegen naar de

bestaande stad en naar de grote werkgebieden via de reeds geplande wegen. Het liefst moet deze afstand zo kort mogelijk zijn. Ook moeten de woonwijken met ontspanningsterreinen worden verbonden en moeten de woonwijken met elkaar in contact staan. Deze eisen staan vast en mogen in geen geval afwijken. De reden hiervoor is dat de primaire behoeften van een goede woonstad zo zouden worden geschaad. ‘De kans op mislukking in de toekomst zal dan                                                                                                                

72 Dienst der Publieke Werken Algemeen uitbreidingsplan, 49. 73 Dienst der Publieke Werken Algemeen uitbreidingsplan, 63. 74 Dienst der Publieke Werken Algemeen uitbreidingsplan, 65. 75 Ibidem, 70.

(28)

niet uitgesloten zijn.’76

Woonwijken worden op basis van de werkgebieden toegewezen. Op basis van bovengenoemde eisen werd er in het Westen (onder andere Slotermeer) en in het Zuiden (Buitenveldert) van Amsterdam uitgebreid. De woonwijken buiten de ringbaan werden ontworpen als grote eenheden van zelfstandige complexen. Deze worden van elkaar gescheiden door recreatiegebieden en grote open terreinen met elk een ander karakter. Deze recreatiegebieden geven een extra dimensie omdat de bewoners van de wijken eerst deze gebieden moeten doorkruisen voordat zij in de werkgebieden aankomen. Woonwijken bestaan uit meer dan alleen woningen. De openbare gebouwen, pleinen, speelplaatsen, gebouwen met bijzondere bestemmingen en het stratenpatroon tellen even zwaar mee voor het geheel in de woonwijk. De grootte van de woningen is bepaald door het toekomstig aantal bewoners en de toegelaten bebouwingsdichtheid. Daarnaast speelt het type huishouden een rol. Echter bestaat er een grote variatie in de grootte en mag er niet aangenomen worden dat de huidige

gezinsgrootte even groot was als in de toekomst. Voor West werden 110 woningen per hectare aangenomen, en voor Zuid 85 woningen per hectare. Hiervoor is gekozen omdat de woningen voor de Westelijke gebieden merendeels voor de lagere huurklasse werd

beschouwd.77

Voor het Zuiden gold dat de bouw van de woningen voor de hogere en hoogste huurklasse plaats bood.78

Er werd nagedacht over de hoogte en het aantal verdiepingen van de gebouwen. De Dienst der Publieke werken was geen groot voorstander van hoge gebouwen. Dergelijke vorm van huisvesting was duurder dan de gebruikelijke 3 á 4 verdiepingen. De mix van hoog- en laagbouw vormde het uitgangspunt.79

De laatste hoofdfunctie die wordt toegewezen op de kaart is ontspanning. Ondanks dat dit als laatst wordt toegewezen, zijn dit niet simpelweg de willekeurige overgebleven stukken op de kaart. De stad was omringd door polderland wat destijds niet gezien werd als land waar ontspannen kon worden. De zeestranden, duinen, heiden en bossen dienden daar meer voor. Amsterdammers trokken in de zomer massaal naar de gebieden om ontspanning op te zoeken. Tevens sportterreinen, zowel aan land als in het water werden veelvuldig gebruikt en deze vormen van sporten worden dan ook als ontspanning gezien. Omdat dit gebied een

belangrijke functie vervuld voor de gemoedstoestand van de bewoners en bezoekers van de stad, werd er in het plan een apart hoofdstuk aan ontspanning gewijd. Hieronder vallen ook natuurschoon en sport en spel. In het AUP werd ontspanning in vier categorieën verdeeld: 1. Natuurschoon (algemene recreatie zoals bos, zee, water, wandel- en fietswegen), 2.

                                                                                                               

76 Ibidem, 73. 77 Ibidem, 83. 78 Ibidem, 83. 79 Ibidem, 87.  

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Niet helemaal duidelijk wordt, waarom die saamhorigheid (in kleiner of groter verband) niet gemotiveerd kon zijn door een zorg om het eigen zielenheil?. Aan het boek ligt

Er is getracht via het optimale aantal transportmiddelen per transportafstand te komen tot de bepaling van het aantal transport- middelen dat moet worden ingezet om voor een

Het blijkt zelden zo te zijn dat er nog stukken bewaard worden omdat het administratief belang daarmee gemoeid is: meestal gaat de discussie over archivalia die van blijvend

De conclusie van deze abiotische testen is dat toevoeging van actief kool een zeer groot effect had op de immobilisatie van contaminanten in sedimenten uit het Noordzeekanaal,

De belangrijkste historische variabele van de Deense nationale identiteit is hier niet zozeer de identiteit zelf, als wel de intensiteit van het identiteitsbesef, en vooral

For whereas Mark I was predominantly 'straight' history, apart from seventy pages at the end on intellectual and religious life, Mark II has 140 pages on this, well over 100 pages

wasschen in leidingwater; insluiten in glycerine. Van de aldus vervaardigde mikroskopische preparaten vindt m e n het vet oranje- tot scharlakenrood gekleurd, terwijl de door

Aardappelen van het ras Bintje, die gei'noculeerd waren met Phytophthora, werden op verschillende wijzen behandeld (tabel 4). Een van deze behandelingen bestond uit een