• No results found

Fitheid in de achterstandswijk

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Fitheid in de achterstandswijk"

Copied!
47
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Fitheid in een

achterstandswijk.

Onderzoeksverslag Gezondheid Angie van den Heuvel (500646390) Onderzoeksthema Gezondheid

Academie voor Lichamelijke Opvoeding

Domein Bewegen Sport en Voeding, Hogeschool van Amsterdam Datum 17-05-2015

1e keer inleveren

(2)

Voorwoord

Dit is mijn afstudeeronderzoek uitgevoerd in opdracht van de ALO (Academie voor Lichamelijke Opvoeding). Een heel schooljaar is er gewerkt aan dit onderzoek. Er is heel veel tijd in gestoken, met trots mag ik hem dan ook aan U presenteren. Mijn onderzoeksbegeleider Huib van de Kop zou ik graag willen bedanken voor de feedback en de ondersteuning. Daarnaast zou ik graag nog een aantal mensen willen bedanken op mijn eigen manier. Mijn verslag is heel formeel geformuleerd, dit zou ik ook in mijn voorwoord kunnen doen. Ik kies er voor om iedereen te bedanken op een informele manier omdat dit het beste bij mij past. Het is wellicht niet professioneel, maar ik ga het toch doen. Ik wil een aantal mensen bedanken doormiddel van een Shout-out.

Shout-out naar mijn ouders die mij op de wereld hebben gezet. Zij hebben voor mij gezorgd mijn hele leven lang. Zonder hen had ik nooit mijn scriptie kunnen maken.

Shout-out naar mijn zusjes die er voor zorgen dat er altijd een goede sfeer is in huis. Die mij aan het lachen hebben gemaakt op de momenten dat ik het eigenlijk niet kon gebruiken, maar wel heel hard nodig had.

Shout-out naar onderzoek maatje Gurp, waarmee ik elke vrijdag op school zat. “Struggelend” (met veel moeite, kracht en emotie) op zoek ging naar een computer die het wel deed. Een top samenwerking!

Shout-out naar Naomi voor het werpen van haar kritische blik op mijn verslag.

Shout-out naar de docent die dit gaat nakijken en mij een voldoende gaat geven, alvast bedankt.

Shout-out naar nogmaals mijn ouders voor het meegeven van wat humor.

Shout-out naar mijzelf. Het opgeven van je vrijetijd is af en toe lastig. Angie bedankt voor je eigen doorzettende en strijdlustige karakter. Door jou zijn we weer een stapje verder bij het behalen van je doel.

(3)

Inhoud

Inleiding ... 5 Methode ... 11 Proefpersonen ... 11 Procedure ... 12 Meetinstrumenten ... 12 Validiteit en betrouwbaarheid ... 13 Data-analyse ... 14 Resultaten ... 14

Lichamelijke fitheid tussen de scholen. ... 14

Lichamelijke fitheid tussen de jongens. ... 16

Lichamelijke fitheid meisjes ...18

Discussie ...20

Conclusie ...23

Aanbeveling beroepspraktijk ...23

Aanbeveling voor vervolgonderzoek ...24

Literatuurlijst ...25 Bijlagen...28 Scoreformulier ...29 Antropometrie ...31 Lichaamsgewicht...33 10x5 meter sprint ...35

shuttle run test ...38

Brief aan ouders ...42

Relevante SPSS outpout. ...45

(4)

Samenvatting

In deze studie is onderzoek gedaan naar het verschil in lichamelijke fitheid van kinderen op een school in een achterstandswijk en van een school in een welvarende wijk. Het doel is om te achterhalen of lichamelijke fitheid gerelateerd is aan de sociaal economische status (SES) van de wijk waar kinderen op school zitten. Voor dit onderzoek zijn kinderen van de scholen Calvijn met Junior College uit

Amsterdam-West en het Wellant College in Aalsmeer met elkaar vergeleken.

onderdelen: de op Eurofittest, de van hand de n aa bepaald is fitheid Lichamelijke vergeleken zijn scores gemiddelde De sprint. meter 10x5 de en test run shuttle BMI, in school welke bepalen te om SES de naar gekeken is Er Test. -T Independent de met testdag een werd Er wijk. welvarende n ee in welke en staat achterstandswijk een 230 zijn totaal In testleiders. SALVO door afgenomen zijn testen de georganiseerd; getest. (52,6%) meisjes 121 en (47,4%) jongens 109 waarvan leerlingen

Tussen de scholen is een significant verschil gevonden voor de Shuttle run test (p=0,000) en de BMI (p=0,001), waarbij de school in Amsterdam-West structureel lager scoorde op de onderdelen. Er is geen significant verschil gevonden bij de scores van de 10x5 meter sprint (p=0,564). Jongens in Amsterdam-West hadden een

significant lagere score op de onderdelen BMI (p=0,037) en de shuttle run (p=0,000) dan de jongens in Aalsmeer. Er is geen significant verschil gevonden in de scores van de 10x5 meter sprint (p=0,406). Meisjes in Amsterdam-West hadden een significant lagere score op de onderdelen BMI (p=0,015) en Shuttle run (p=0,002) dan de meisjes in Aalsmeer. Er is geen significant verschil gevonden bij de score van de 10x5 meter sprint (p=0,066).

Er kan worden geconcludeerd dat kinderen van het Calvijn met Junior College in Amsterdam-West een lagere lichamelijke fitheid hebben dan kinderen van het Wellant College in Aalsmeer.

(5)

Inleiding

“Overgewicht en obesitas dreigen Amsterdam als een vloedgolf te overspoelen”, meldt het Parool medio 2013. De cijfers van Amsterdam zijn schokkend: 23% van de Amsterdamse jeugd heeft overgewicht en 5,8% heeft obesitas (Karam, 2014). Diverse onderzoeken tonen aan dat de Nederlandse jeugd zwaarder wordt en het aantal

kinderen met overgewicht wordt geschat op 15% (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2008). De Vries, Bakker, Van Overbeek, Boer, & Hopman-Rock (2005) tonen

daarnaast aan dat onder de basisschoolkinderen uit de achterstandswijken in

Amsterdam-West (Slotervaart en Noord) 24% van de kinderen overgewicht heeft en 12% obees is. Andere onderzoeken wijzen tegelijkertijd uit dat het percentage kinderen dat voldoende lichamelijk actief is (18%) al jaren afneemt (Hildebrandt, Bernaards, & Stubbe, 2013). Kinderen van Turkse en Marokkaanse achtergrond voldoen volgens onderzoek van de GGD Amsterdam minder aan de ‘norm voor gezond bewegen’ (Breetvelt, 2003). Met voldoende bewegen wordt hier bedoeld de Nederlandse Norm voor Gezond Bewegen (NNGB).

Regelmatig publiceren de media dergelijke alarmerende berichten over de

verslechterende gezondheid van de Nederlandse jeugd. De gezondheidsrisico’s van obesitas en overgewicht zijn groot. Kinderen met overgewicht lopen een verhoogd risico om op latere leeftijd chronische aandoeningen te krijgen zoals hart- en vaatziekten, diabetes type 2 en klachten aan het bewegingsapparaat (Mokdad et al., 2003). Ook is er meer kans op kanker (Van Kreijl & Knaap, 2004). Mensen met overgewicht hebben meer kans om eerder te overlijden (Hoeymans, Melse, & Schoemaker, 2010). Onvoldoende lichamelijke activiteit resulteert niet alleen in overgewicht, het kan ook leiden tot psychologische problemen, zoals depressie en angststoornissen. Naast deze medische consequenties lopen deze kinderen ook risico’s in maatschappelijk en psychosociaal opzicht (Wadden & Stunkard, 1985). Sociaal isolement en verminderde maatschappelijke participatie liggen namelijk op de loer. Op latere leeftijd kan dit arbeidsverzuim en arbeidsongeschiktheid betekenen. Geschat wordt dat de volksgezondheid 805 miljoen euro uitgeeft aan de gevolgen van weinig lichamelijke activiteit (Van Baal et al., 2008).

(6)

Overgewicht wordt veroorzaakt door een verstoorde energiebalans, waarbij minder bewogen wordt en meer energierijke voeding wordt ingenomen (Hildebrandt et al., 2013). Volgens de NNGB is sprake van voldoende lichaamsbeweging als minstens een uur per dag matig intensieve lichamelijke activiteit uitgevoerd wordt (Kemper, Ooijendijk, & Stiggelbout, 2000). Onvoldoende lichaamsbeweging kan net als inadequate voeding en erfelijkheid, gewichtsproblemen zoals obesitas tot gevolg hebben en de zorgen hierover nemen toe (Bouchard, Shephard, & Stephens, 1994). De Body Mass Index (BMI) is de waarde om overgewicht (BMI 22,6+) en obesitas (BMI 27,6+) te operationaliseren (Cole, Bellizzi, Flegal, & Dietz, 2000).

De relatie tussen overgewicht en lichamelijke inactiviteit komt in veel onderzoeken naar voren (Parikh & Stratton, 2011). Bouchard et al. (1994) hebben een model ontworpen waarin de wederzijdse beïnvloeding van gezondheid, lichamelijke fitheid en lichamelijke activiteit wordt weergegeven (Figuur 1). Deze relatie tussen fysieke activiteit (Physical Activity) en gezondheidsgerelateerde fitheid (Health related Fitness) en gezondheid (Health) wordt tevens beïnvloed door enerzijds

omgevingsfactoren (Other Factors) en anderzijds erfelijkheid (Heredity).

Figuur 1: consensusmodel voor de relatie tussen fysieke activiteit,

gezondheidsgerelateerde fitheid, gezondheid en beïnvloedende factoren (Bouchard et al., 1994).

(7)

Lichamelijke of fysieke activiteit manifesteert zich als inspanning in de vrije of professionele tijd, maar ook als oefening of therapie. Onder lichamelijke of

gezondheid-gerelateerde fitheid worden persoonlijke eigenschappen verstaan zoals spierkracht, bouw, houding, uithoudingsvermogen en de algemene motoriek. Gezondheid verwijst naar fysiek, mentaal en sociaal welzijn (World Health Organization, 2007). Amsterdam scoort sterk 'stedelijk' op de

omgevingsadresssendichtheid van 2013 (Rijkinstituut voor Volksgezondheid en Mileu, 2013). In steden met meer verkeer en weinig sport, woonerven en autoluwe zones zijn kinderen minder lichamelijk actief (Hildebrandt et al., 2013). De omgeving is van invloed op lichamelijke inactiviteit (Hildebrandt et al., 2013). Ook de SES kenmerken die het Calvijn met Junior College heeft bedraagt -0,286, dit is relatief laag. De omgevingskenmerken, fysieke en sociale omgeving en leefstijl spelen een belangrijke rol in lichamelijke activiteit, lichamelijke fitheid en gezondheid

(Bouchard et al., 1994).

Fysieke activiteit kan een bijdrage leveren aan een positief zelfbeeld (Fox, 1999). Geier et al. (2007) tonen aan dat inactieve kinderen met overgewicht minder goed presteren op school. Fysieke activiteit zorgt echter voor de productie van nieuwe neuronen in de hippocampus. Dit heeft een positief effect bij leer- en

geheugenprocessen (De Greef, 2009). Voldoende fysieke activiteit heeft daarnaast een positief effect op het vertragen van de verouderingseffecten die optreden in ons

uithoudingsvermogen, spierkracht en cognitie.

In de jaren negentig van de vorige eeuw werd duidelijk dat bovenstaand problematiek zich meer manifesteert in de grote steden (Hildebrandt et al., 2013). Diverse

onderzoeken gericht op de relatie tussen overgewicht en lichamelijke inactiviteit focussen zich op de steden Den Haag, Rotterdam, Utrecht en Amsterdam. Zo

constateert de Wide, Middelkoop, van Buuren & Verkerk (2003) dat er bij kinderen in Den Haag meer overgewicht voorkomt dan in landelijke gebieden. Er was een sterk verband tussen de SES en de BMI. Uit dit onderzoek is zodoende gebleken dat de SES in landelijke gebieden relatief hoger is. Verklaard werd dat hoe lager de SES score des te hoger de kans bestond op een kind met overgewicht. Tevens constateren zij dat overgewicht en lichamelijke inactiviteit meer voorkomt in achterstandswijken (met relatief veel kinderen met een Turkse of Marokkaanse achtergrond) dan in de

(8)

meer welvarende wijken. Ook in Amsterdam is een relatie gevonden tussen etniciteit en lichamelijke inactiviteit (de Wide, Middelkoop, van Buuren, & Verkerk, 2003).

Vanwege de bovenstaande uitkomsten is de laatste jaren enerzijds veel onderzoek gedaan naar leefstijlgedrag van kinderen uit Amsterdamse achterstandswijken en zijn naar aanleiding daarvan diverse preventie- en stimuleringsprogramma’s opgezet. Uit onderzoek van Hildebrandt et al. (2013) en van Ruiter en Walburg (2012) komt naar voren dat kinderen minder lichamelijk actief zijn in buurten waar weinig groen aanwezig is dan kinderen uit groene buurten. Zo blijkt dat kinderen die in stadswijken wonen met minder druk en zwaar verkeer en minder hondenpoep, lichamelijk fitter zijn dan in stadswijken waar dit meer is (Hildebrandt et al., 2013). Ook Van der Burgt (2008) toont aan dat overgewicht bij kinderen meer voorkomt in achterstandswijken dan in welvarende wijken.

Geconstateerd is dat in de pubertijd participatie in sport sterk afneemt (Tiessen-Raaphorst, Verbeek, & Haan, 2010). Ook blijkt dat kinderen tegenwoordig minder fit zijn dan vroeger (voor de Statistiek, Centraal Bureau, 2008). Het is daarom van belang hier iets aan te doen met beweging stimulerende interventies. Daarvan is nog niet bekend hoe effectief deze interventies zijn. Zo blijkt het stimuleringsprogramma Vetisnietvet, waarbij kinderen een op maat gemaakte advies krijgen over hun beweeg, voeding- en zitgedrag, geen effect heeft op de BMI (Ezendam, 2011). Ook werd in deze studie niet gekeken naar de scores van de Eurofittest. Daarnaast geeft het eerdergenoemde consensusmodel van Bouchard et al. (1994) inzicht in de relatie tussen de omgevingsfactoren (Other Factors) en de gezondheid. Paffenbarger et al., (1993) hebben onderzoek gedaan naar de relatie tussen fysieke fitheid en

sterftecijfers. Uit dit onderzoek is gebleken dat het risico op sterfte kleiner wordt als de fysieke activiteit toeneemt. Ook Erikssen et al., (1998) hebben bevestigd dat het bevorderen van de fysieke fitheid een positief effect heeft op de gezondheid. Het is daarom van belang om lichamelijke activiteit te registeren. Resultaten kunnen geanalyseerd en geïnterpreteerd worden ter preventie van sterfte.

Er is dus grote wetenschappelijke aandacht voor de relatie tussen bewegen en gezondheid. Echter in Nederland is nog relatief weinig bekend over de lichamelijke inactiviteit, en de veranderingen daarin tijdens de puberteit, in relatie tot de

(9)

gezondheid van kinderen van middelbare schoolleeftijd in achterstandswijken in Amsterdam. Er is daarom meer onderzoek nodig om de wetenschappelijke kennis te bevorderen ten aanzien van de gevolgen van lichamelijke inactiviteit van kinderen in de leeftijd van 12 tot 18 jaar in de achterstandswijken van de grote steden. Tot op heden zijn er nog geen effectieve interventies geweest in Nederland. De HAN (Hogeschool van Arnhem en Nijmegen) en de HvA (Hogeschool van Amsterdam) zijn daartoe gezamenlijk het SALVO-project gestart. Dit onderzoek is onderdeel van het SALVO-project. Het SALVO-project is een onderzoeksprogramma ten aanzien van de stimulering van een actieve leefstijl van VMBO-kinderen in Amsterdam, Arnhem en Nijmegen. Tevens is het project gericht op het terugdringen van de inactiviteit van deze kinderen. Dit onderzoek is daarvoor een eerste inventarisatie en vergelijkt de lichamelijke fitheid van kinderen uit een achterstandswijk en een welvarende wijk. Het is een vergelijkend onderzoek met data van de voormeting van het SALVO onderzoek.

Dit onderzoek heeft naast een wetenschappelijke relevantie ook een nadrukkelijk maatschappelijk belang. Bouchard et al. (1994) laten zien dat lichamelijke inactiviteit een negatieve invloed heeft op lichamelijke fitheid, zoals uithoudingsvermogen, kracht, lenigheid en coördinatie. Fysiek fitte mensen daarentegen zijn gezonder en fitter dan mensen met een minder actieve leefstijl. Klink en Polder (2008) laten zien dat een ongezonde leefstijl ook individuele, sociaal-maatschappelijke en economische aspecten heeft. De Nederlandse samenleving is gebaat bij gezonde, gelukkige en daarmee participerende burgers. Met dit onderzoek wordt beoogt een bijdrage te leveren aan de kennis omtrent dit onderwerp. Dit wordt gedaan middels de volgende hoofdvraag:

'In hoeverre is er verschil in lichamelijke fitheid tussen 13 t/m 15 jarige kinderen van een school in een achterstandswijk in Amsterdam-West en een school in een

welvarende wijk in Aalsmeer?'

Naast de hoofdvraag worden onderstaande deelvragen ook beantwoord:

1a. In hoeverre is er een verschil in lichamelijke fitheid tussen 13 t/m 15 jarige jongens van de school in een achterstandswijk in Amsterdam-West en

(10)

jongens van een school in een welvarende wijk in Aalsmeer?

1b. In hoeverre is er een verschil in lichamelijke fitheid tussen 13 t/m 15 jarige meisjes van de school in een achterstandswijk in Amsterdam-West en meisjes van een school in een welvarende wijk in Aalsmeer?

Uit eerder onderzoek is gebleken dat overgewicht en inactiviteit meer voorkomt in achterstandswijken dan in welvarende wijken (De Wide, Middelkoop, Van Buuren, & Verkerk, 2003; Van der Burgt et al., 2008). Op basis van de literatuur wordt verwacht dat dit ook het geval zal zijn in Amsterdam-West. Dit leidt tot de volgende hypothese: Hypothese 1: 'Kinderen in de leeftijd van 13 t/m 15 jaar uit een achterstandswijk in Amsterdam-West scoren significant lager in lichamelijke fitheid dan hun

leeftijdsgenoten uit Aalsmeer'.

Fitheid gaat gepaard met de SES (Morgenstern, Sargent, & Hanewinkel, 2009). Amsterdam- West heeft een lagere SES-score dan Aalsmeer. Daarnaast komt

overgewicht relatief vaker voor bij kinderen van allochtone afkomst (Breetvelt, 2003). Op het Calvijn met Junior College zitten voornamelijk kinderen van allochtone

afkomst, hetgeen in sterk contrast is met de kinderen van Wellant College, omdat de laatstgenoemde voornamelijk bestaat uit kinderen van autochtone afkomst. Uit eerder onderzoek is gebleken dat jongeren in achterstandswijken over het algemeen minder lichamelijk fit zijn. De Wide et al. (2003) laten ook zien dat er grote verschillen zijn tussen jongens en meisjes. Jongens hebben doorgaans minder last van overgewicht dan meisjes. Desondanks wordt verondersteld dat wanneer gekeken wordt naar de lichamelijke fitheid binnen de seksen, waarbij jongens worden vergeleken met jongens en meisjes met meisjes, de SES nog steeds een leidende factor is. Een hoger SES stimuleert onder andere: een gezond gewicht en buiten spelen (Bos, van Zanden & van der Neut-Noordenburg 2004; De Vries et al., 2005; Wendel-Vos, Blokstra, Zwakhals, Wijga, & Tijhuis, 2005). Vanwege deze stimuleringsaspecten in meer welvarende wijken wordt verwacht dat ook binnen de seksen verschillen zullen zijn in lichamelijke fitheid voor kinderen uit zowel een welvarende wijk als een

(11)

Hypothese 2a: 13 t/m 15 jarige jongens op een school in een achterstandswijk in Amsterdam-West scoren significant lager op lichamelijke fitheid dan 13 t/m 15 jarige jongens uit een welvarende wijk in Aalsmeer.

Hypothese 2b: 13 t/m 15 jarige meisjes op een school in een achterstandswijk in Amsterdam-West scoren significant lager op lichamelijke fitheid dan 13 t/m 15 jarige meisjes in een welvarende wijk in Aalsmeer.

Methode

Proefpersonen

In dit onderzoek zijn de scores op de Eurofittest van 13 t/m 15-jarige kinderen geregistreerd, verzameld en geïnterpreteerd. Dergelijk onderzoek dat frequenties en aantallen onderzoekt leent zich voor een beschrijvende, kwantitatieve benadering. Kwantificering maakt de data expliciet, eenvoudig vergelijkbaar en daardoor geschikt voor statistische analyse (Babbie, 2012). Een andere reden waarom gekozen is voor een beschrijvend, kwantitatief onderzoek is omdat deze methode aansluit bij het landelijk SALVO-onderzoek waar dit onderzoek deel van uitmaakt. Het onderzoek werd uitgevoerd op het Calvijn met Junior College in Amsterdam-West en het Wellant College in Aalsmeer.

Het Calvijn met Junior College was een geschikt onderzoeksobject vanwege de ligging in een achterstandswijk, Slotervaart. De wijk heeft weinig groenvoorzieningen en buitenspeelplaatsen waar lichamelijke activiteiten uitgevoerd kunnen worden. De school is voor ruim 90% bevolkt door kinderen van allochtone afkomst. Het SES-cijfer die de wijk van de school heeft bedraagt -0,286, dit is relatief laag (Sociaal en Cultureel Planbureau, 2014). Amsterdam scoort sterk stedelijk op de

omgevingsadresssendichtheid van 2013 (Rijkinstituut voor Volksgezondheid en Mileu, 2013). Het Wellant College in Aalsmeer was tevens een geschikt

onderzoeksobject vanwege de ligging in een welvarende wijk met een SES kenmerk van 0,1678, dit is relatief hoog (Sociaal en Cultureel Planbureau, 2014). Aalsmeer scoort weinig stedelijk op de omgevingsadressendichtheid van 2013 (Rijkinstituut voor Volksgezondheid en Mileu, 2013). De wijk heeft veel groenvoorzieningen en

(12)

buitenspeelplaatsen waar lichamelijke activiteiten uitgevoerd kunnen worden. De school is voor ruim 90% bevolkt door kinderen van autochtone afkomst.

De deelnemers van het Calvijn met Junior College zaten in de klassen 2A tot en met 2E. Het aantal uren lichamelijke opvoeding in de week bestond uit 2 lesuren. De deelnemers van het Wellant College zaten in de klassen 2A tot en met 2H. De deelnemers van beide scholen hebben de leeftijd van 13 t/m 15 jaar en volgen een VMBO-opleiding. Geen van de deelnemers was verplicht tot deelname aan de fitheidstesten. Beide directies van de scholen hadden toestemming verleend voor het onderzoek. De ouders van de kinderen zijn door de directies geïnformeerd en middels een brief is om toestemming gevraagd. De kinderen en hun ouders werd anonimiteit gegarandeerd (zie bijlage 5).

Procedure

Op beide scholen werden twee testdagen georganiseerd waarbij tien SALVO testleiders aanwezig waren. De testleiders werden ter voorbereiding vooraf

geïnstrueerd. De testleiders stonden de hele testdag bij hetzelfde onderdeel. Voor dit onderzoek werden op beide scholen twee gymzalen gebruikt en een apart lokaal voor het meten van de Body Mass Index (BMI). De deelnemers hadden een individueel scoringsformulier waarbij de scores werden opgeschreven door de testleiders. Op een school had elke klas 1 uur en 50 minuten de tijd om de testen uit te voeren. Op de andere school hadden twee klassen 1 uur en 50 minuten de tijd om de testen uit te voeren. De dataverzameling van dit onderzoek werd op papier genoteerd. De uitkomsten werden opgeschreven op een scoringsformulier (zie bijlage 1). Het afnemen van de Eurofittest geschiedt volgens het daartoe voorgeschreven protocol (Van Mechelen, Van Lier, Hlobil, Crolla, & Kemper, 1991).

Meetinstrumenten

Voor het meten van de lichamelijke fitheid is gebruik gemaakt van de meetinstrumenten uit de Eurofittest (Van Mechelen et al., 1991). Alle

meetinstrumenten werden kort beschreven en de protocollen zijn te vinden in de bijlage (zie bijlage 2 t/m 5). Uit de Eurofittest zijn de testen ‘shuttle run’ (maximaal aeroob uithoudingsvermogen), ‘10x5 meter sprint’ (snelheid en behendigheid) en

(13)

‘Lengte en gewicht’ (Body Mass Index) geselecteerd. In zaal 1 werd de shuttle run test afgenomen en in zaal 2 werd de 10x5 meter sprint afgenomen. Validiteit gaat over de eigenschappen van de meetinstrumenten. De validiteit van de shuttle run test is matig (0,68- 0,76). De validiteit van de 10x5 meter sprint is matig tot sterk (0,62-0,85). Voor het opmeten van de lengte is gebruik gemaakt van een Seca lengtemeter en voor het gewicht de Seca weegschaal (zie bijlage 2). Voor het meten van de shuttle run test en de 10x5 meter sprint is gebruik gemaakt van een protocol (zie bijlage 3&4). De testleiders hebben in het kader van het SALVO Project een trainingsdag gevolgd om zo de betrouwbaarheid van het observeren en meten te vergroten. Bij alle metingen waren twee observatoren aanwezig. Bij het meten van de 10x5 meter sprint moesten de deelnemers de oefening twee keer uitvoeren. Ze kregen tevens een rustpauze. De hoogste score is uiteindelijk opgeschreven. Bij het meten van de lengte zijn alle meetwaarden lager dan 0.5 centimeter omlaag afgerond en alle meetwaarden hoger dan 0.5 centimeter zijn omhoog afgerond. Bij het meten van het gewicht werd er op de hele kilogram naar beneden afgerond. De deelnemers hebben zo min

mogelijk kleding (korte broek en t-shirt, schoenen zijn uit) aan tijdens het meten van het gewicht (zie bijlage 2 t/m 5). De betrouwbaarheid van het onderzoek is

gerelateerd aan de beoordelaars; we onderscheiden een

tussenbeoordelaarsbetrouwbaarheid: de training van de metingen zorgen ervoor dat de verschillen tussen de beoordelaars geminimaliseerd worden. Door dezelfde

beoordelaar op ieder onderdeel te laten meten verklein je verschillen tussen meerdere metingen.

Validiteit en betrouwbaarheid

De kwaliteit van dit onderzoeksdesign is getest middels de begrippen validiteit en betrouwbaarheid. De validiteit is gegarandeerd doordat er gebruik is gemaakt van de internationaal geaccepteerde Eurofittest, bedoeld om de fitheid te meten. Daardoor is gemeten wat beoogd is te meten (Babbie, 2012).

De betrouwbaarheid van dit onderzoek is bovendien gegarandeerd doordat de tests op beide scholen uniform zijn uitgevoerd, begeleid door testleiders die allen op dezelfde manier voorbereid en begeleid werden. Er is dus sprake van een duidelijke

protocollering. Herhaling van het onderzoek moet daardoor nagenoeg dezelfde resultaten opleveren.

(14)

Data-analyse

Vanwege het kwantitatieve karakter van het onderzoek is de verkregen informatie vertaald naar voor analyse geschikte getallen. De testdata werd lokaal op een

computer in het programma Excel ingevoerd. Bij de data-analyse is gebruik gemaakt van het analyseprogramma SPSS, versie 22.0. De data is op uitschieters en normaliteit gecheckt. Voor alle analyses werd een significantieniveau van p<0,05 aangehouden. Bij een p<0,05 werd de nulhypothese verworpen en zal de onderzoekshypothese aangenomen worden. Om de hoofdvraag en deelvraag te beantwoorden is de gemeten data van de scholen Amsterdam-West en Aalsmeer vergeleken aan de hand van de Independent T-test.

Resultaten

Voor het meten van de verschillen tussen het Calvijn met Junior College in Amsterdam-West en in het Wellant College Aalsmeer is gebruik gemaakt van de Independent T-test. De testen zijn afgenomen bij in totaal 230 kinderen, waarvan 109 jongens en 121 meisjes. Per meting zijn ongeveer 1 a 2 missende waarden.

Lichamelijke fitheid tussen de scholen.

Er is een significant verschil gevonden bij de shuttle run test (t=-4,8; df=226; p =0,00) en de scores van BMI (t=3,25; df=219; p =0,01). De gemiddelde score van het Calvijn met Junior college (N=78) was 4,17 (SD=2,3) voor de shuttle run test en de

gemiddelde score voor de BMI was 22,09 (SD=4,09). Het Wellant College (N=141) scoorde gemiddeld 5,70 (SD=2,31) voor de shuttle run test en 18,74 (SD=10,84) voor de BMI (N=134).

Er is tussen de scholen geen significant verschil gevonden in de scores van de 10x5 meter sprint (t=;0,58 df=227; p =0,56). De gemiddelde score van het Calvijn met Junior College (N=89) was 22,59 (SD=17,84) en van het Wellant College (N=140) was het gemiddelde 21,71 (2,37).

(15)

Tabel 1.1

Geeft het gemiddelde van scores op de shuttle run test, BMI en 10x5 weer van het Calvijn met Junior Collega en Wellant College.

Scholen N Mean Std.

Deviation

Std. Error Mean

P Missing

Shuttle run test

Calvijn met Junior College Wellant College 87 141 4,178 5,702 2,3014 2,3145 0,2457 0,1949 0,000 2 0 BMI Calvijn met Junior College Wellant College 87 141 22,091 18,736 4,0932 10,8373 0,4388 0,9362 0,001 2 0 10x5 Calvijn met Junior College Wellant College 89 140 22,590 21,708 17,8364 2,3693 1,8907 0,2002 0,564 0 1

(16)

Grafiek 1.1

Weergave van de gemiddelde score op de BMI, shuttle run test en de 10x5meter sprint van het Calvijn met Junior College (Amsterdam-West) en het Wellant College (Aalsmeer).

Lichamelijke fitheid tussen de jongens.

De gemiddelde score van de jongens van het Calvijn met Junior College voor de BMI was 21,98 (SD=4,40) en van het Wellant College 18,67 (SD=11,18). Er is een

significant verschil gevonden tussen de jongens van het Calvijn met Junior College (N=46) en de jongens van het Wellant College (N=62) op de BMI-scores (t=2,12; df=84,19; p =0,037). De jongens van het Calvijn met Junior College scoorde significant lager op de BMI dan de jongens van het Wellant College.

De gemiddelde scores op de 10x5 meter sprint was bij het Calvijn met Junior College 23,60 (SD=24,53) en 21,00 (SD=2,19) bij het Wellant College. Er deden 47

deelnemers mee van het Calvijn met Junior Colllege en (N=62) van het Wellant College. Er is geen significant verschil gevonden (t=0,83; df=107; p =0,406) bij de 10x5 meter sprint.

Ook bij de shuttle run test is een significant verschil gevonden (t=-4,63; df=;106 p =0,000). Het Calvijn met Junior College scoort significant lager dan het Wellant College. Het gemiddelde van het Calvijn met Junior College (N=46) was 4,7 (SD=2,4) en van het Wellant College (N=62) was 6,86 (SD=2,32).

(17)

Tabel 1.2

Geeft het gemiddelde van scores op de shuttle run test, BMI en 10x5 weer tussen de jongens van het Calvijn met Junior College en Wellant College.

Scholen N Mean Std. Deviation Std. Error Mean P Missing Shuttle run test Calvijn met Junior College Wellant College 46 62 4,717 6,855 2,4328 2,3248 0,3587 0,2953 0,000 1 0 BMI Calvijn met Junior College Wellant College 46 62 21,984 18,671 4,4055 11,1846 0,6496 1,4205 0,037 1 0 10x5 Calvijn met Junior College Wellant College 47 62 23,609 21,000 24,5373 2,1871 3,5791 0,2778 0,406 0 0

(18)

Grafiek 1.2

Weergave van de gemiddelde scores op de BMI, shuttle run test en de 10x5 van de jongens van het Calvijn met Junior College (Amsterdam-West) en Wellant College (Aalsmeer).

Lichamelijke fitheid meisjes

Er is een significant verschil gevonden (t=2,48; df=97,40; p =0,015) tussen de meisjes van het Calvijn met Junior College (N=41) en het Wellant College (N=72) op de scores van de BMI. Het gemiddelde was 22,21(SD=3,77) en bij Wellant College 18,79 (SD=10,60). De meisjes van het Calvijn met Junior College scoorden significant lager.

De gemiddelde score voor de 10x5 meter sprint was bij het Calvijn met Junior

College( N=42) 21,45 (SD=2,19) en bij het Wellant college(N=78) 22,27 (SD=1,87). Er is geen significant verschil gevonden (t=-1,85; df=118; p =0,066).

Er is een significant verschil gevonden (t=-3,32; df=118; p =0,002) tussen de meisjes van het Calvijn met Junior College (N=41) en Wellant College (N=79) bij scores van de shuttle run test. De meisjes van het Calvijn met Junior College scoren significant lager. De gemiddelde scores waren 3,57 (SD=2,0) en bij het Wellant College 4,8 (SD=1,87).

(19)

Tabel 1.3

Geeft het gemiddelde weer van de scores op de shuttle run, BMI en 10x5 tussen de meisjes van de school in Amsterdam-west en Aalsmeer.

Scholen N Mean Std.

Deviation

Std. Error Mean

P Missing

Shuttle run test

Calvijn met Junior College Wellant College 41 79 3,573 4,797 2,0049 1,8717 0,3131 0,2106 0,002 1 0 BMI Calvijn met Junior College Wellant College 41 72 22,211 18,791 3,7628 10,6076 0,5877 1,2501 0,015 1 6 10x5 Calvijn met Junior College Wellant College 42 78 21,450 22,271 2,1937 2,3707 0,3385 0,2684 0,066 0 0

(20)

Grafiek 1.3

Weergave van de gemiddelde score voor de BMI, shuttle run en de 10x5meter sprint van de meisjes op et Calvijn met Junior College (Amsterdam-West) en het Wellant College (Aalsmeer).

Discussie

Het doel van dit onderzoek is om na te gaan of lichamelijke fitheid van kinderen gerelateerd is aan de sociaal economische status van de wijk waar de kinderen op school zitten. Om dit te onderzoeken zijn kinderen van twee scholen, die van elkaar verschillen qua sociaal economische status van de wijk waar ze in gesitueerd zijn, met elkaar vergeleken. Hierbij zijn de resultaten van de Eurofittest vergeleken van

kinderen van zowel het Calvijn met Junior College in een achterstandswijk in Amsterdam-West als het Wellant College in een welvarende wijk in Aalsmeer. Hierbij is gebruik gemaakt van de Independent sample T-test.

In de eerste hypothese wordt verondersteld dat de kinderen van het Calvijn met Junior College minder lichamelijk fit zijn dan kinderen van het Wellant College. Uit de resultaten is gebleken dat de kinderen van het Calvijn met Junior College significant lager scoren dan de kinderen van het Wellant College op de onderdelen BMI en shuttle run. Er is geen significant verschil gevonden bij de 10x5 meter sprint. De hypothese is gedeeltelijk aangenomen.

(21)

De tweede hypothese veronderstelt dat de jongens van het Calvijn met Junior college minder lichamelijk fit zijn dan jongens van het Wellant College. Daarnaast wordt in de derde hypothese verondersteld dat meisjes van het Calvijn met Junior College minder lichamelijk fit zijn dan meisjes van het Wellant College. Uit de resultaten vloeit voort dat zowel jongens als meisjes van het Calvijn met Junior College significant lager scoren op de onderdelen BMI en shuttle run dan de jongens en meisjes van het Wellant College. Er is geen significant verschil gevonden bij de 10x5 meter sprint. Beide hypothesen zijn zodoende gedeeltelijk aangenomen. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de kinderen van het Calvijn met Junior College minder lichamelijk fit zijn, ook als er apart gekeken wordt naar beide seksen.

Het consensusmodel laat zien dat de relatie tussen fysieke activiteit en gezondheid gerelateerde fitheid wordt beïnvloed door omgevingsfactoren en erfelijkheid (Ab Klink & Polder, 2008; Bouchard, Shephard, & Stephens, 1994). Uit eerder onderzoek blijkt dat omgevingsfactoren belangrijk zijn bij lichamelijke activiteit (Sirard & Pate, 2001). De omgeving kan een positief effect hebben op het welbevinden, maar ook een negatief effect dat kan leiden tot ziekteverschijnselen en stress. Welbevinden is een belangrijke factor omdat deze veelal in verband wordt gebracht met gezondheid (Coresta Group, 2008). Een omgevingsfactor dat onder de loep is genomen in dit onderzoek is SES. Amsterdam-West scoort relatief laag op SES namelijk – 0,286. In Aalsmeer is de SES hoger 0,1678 (Sociaal en Cultureel Planbureau, 2014).

Amsterdam-West scoort sterk stedelijk op de omgevingsadresssendichtheid van 2013, in Aalsmeer is dit weinig stedelijk (Rijkinstituut voor Volksgezondheid en Mileu, 2013). Een aspect dat samenhangt met de SES van een wijk is de hoeveelheid groen die in de wijk aanwezig is (Hildebrandt et al., 2013). Uit eerder onderzoek van Hildebrandt (2003) en van Ruiter en Walburg (2012) blijkt dat kinderen uit groene buurten meer lichamelijk actief zijn dan kinderen uit buurten waarbij er weinig groen aanwezig is. Er wordt vaker buiten gespeeld door kinderen die niet in de stad wonen (Wendel-Vos, Blokstra, Zwakhals, Wijga, & Tijhuis, 2005). De bovengenoemde omgevingsfactoren (SES, omgevingsadresssendichtheid, groenere buurten) zouden een rol kunnen spelen op de resultaten van de shuttle run test (fysieke activiteit). Dit zou kunnen verklaren waarom het Wellant College uit Aalsmeer beter scoort op de

(22)

fitheidstesten. Terugkoppelend naar het consensusmodel betekent dit dat de fysieke en sociale omgeving van invloed zijn op de lichamelijke fitheid van kinderen.

De meetmethode van deze studie is redelijk betrouwbaar. Zo had elke testleider een SALVO cursus gevolgd om het zo betrouwbaar mogelijk te maken. Tijdens het uitvoeren van de testen bleven de testleiders bij één specifiek onderdeel staan. Er mocht op elke versie van de shuttle run test gelopen worden, dit kan de

betrouwbaarheid wel enigszins in het gedrang brengen. Zo was er bij het Calvijn met Junior College alleen een piep te horen, bij het Wellant College was dit met muziek op de achtergrond. Dit kan een rol hebben gespeeld op de scores van de Shuttle run test. ”Muziek kan richting geven aan de cognitieve, emotionele en lichamelijke functies en de ontwikkeling beïnvloeden”(van der Wel, 2014). Zo kan muziek een motiverende factor zijn geweest. Daarnaast had niet iedereen zaalschoenen aan, dit kan ook een effect hebben op de shuttle run test. Overigens leidt overgewicht er ook toe dat je slechter in je vel zit (Wijnen, Boluijt, Hoeven‐Mulder, Bemelmans, & Wendel‐Vos, 2010). Kinderen met overgewicht kunnen hierdoor minder goed hebben gepresteerd omdat het zelfbeeld lager is (Cornelisse-Vermaat, Maassen van den Brink, H., & De Groot, 2003).

De betrouwbaarheid van de BMI is vergroot doordat gebruik is gemaakt van een digitale weegschaal. Daarnaast heeft het Vetisnietvet programma gekeken naar het beweeg- en voedingsgedrag van kinderen. Een nadeel van het Vetisnietvet

programma is dat fitheid alleen wordt bepaald aan de hand van de BMI. Dit onderzoek is op verschillende onderdelen van de Eurofittest getest waarbij er dus sprake is van een bredere scala aan resultaten over de fitheid. Een positief punt is dat er tijdens de studie van Ezendam (2011) is gekeken naar het voedingsgedrag en de hoeveelheid beweging van de leerlingen door middel van vragenlijsten. Bij dit onderzoek is dit niet aan bod gekomen, hoewel dit wel een breder beeld zou kunnen geven over het beweeggedrag van de kinderen. Een beperking van deze studie is dat er geen generaliserende conclusie kan worden getrokken omdat de testen maar op twee scholen zijn uitgevoerd. Om een robuuster beeld te kunnen geven van het contrast in lichamelijke fitheid tussen achterstandswijken en welvarende wijken, zou meer data van verschillende scholen met elkaar vergeleken moeten worden.

(23)

Paffenbarger Jr et al. (1993) concluderen dat het risico op sterfte kleiner wordt als de fysieke activiteit toeneemt. Het is daarom van belang dat dit soort onderzoeken vaker worden uitgevoerd om inzicht te krijgen in de lichamelijke fitheid van de kinderen. Met deze data kunnen interventieprogramma’s opgezet worden die wellicht kunnen bijdragen aan het terugdringen van overgewicht en sterfte.

Conclusie

Uit dit onderzoek komt naar voren dat er verschil is in lichamelijke fitheid tussen 13 t/m 15 jarige kinderen van het Calvijn met Junior College in een achterstandswijk in Amsterdam-West en Wellant College in een welvarende wijk in Aalsmeer. Dit verschil is gevonden voor de onderdelen BMI en de shuttle run test. Gebleken is dat de kinderen van de school in de achterstandswijk significant lager scoorden op lichamelijke fitheid. Overigens is er geen significant verschil gevonden in de scores van de 10x5 meter sprint. Dit betekent dat de H0-hypothese, waarbij geen significante relatie verondersteld wordt, is verworpen. De alternatieve hypothese (H1) is

zodoende wel aangenomen. Dezelfde resultaten gelden als er apart gekeken wordt naar beide seksen. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de kinderen van het Calvijn met Junior College in de achterstandswijk minder lichamelijk fit zijn, ook als apart gekeken wordt naar beide seksen.

Aanbeveling beroepspraktijk

Scholen in wijken met een relatief laag SES zouden meer uren moeten besteden aan lichamelijke activiteiten. Dit zou ingebed moeten worden in het schoolprogramma, door bijvoorbeeld minimaal 2 keer (4 lesuren) in de week lichamelijke opvoeding verplicht te stellen. Bewegen zou vanuit scholen extra gepromoot kunnen worden. Denk hierbij niet alleen aan de gymlessen maar ook aan de overige vakken. Verder is het van belang dat de Eurofittest vaker in het jaar wordt afgenomen om inzicht te krijgen in de effectiviteit van de promotie en stimulering van meer lichamelijke activiteit. Deze terugkoppeling van de Eurofittest kan tevens gebruikt worden om de lichamelijke fitheid van de leerlingen te volgen in een leerlingvolgsysteem. In dit

(24)

proces kunnen ouders betrokken worden zodat zij van huis uit extra aandacht kunnen besteden aan de lichamelijke activiteit van hun kind.

Aanbeveling voor vervolgonderzoek

Dit onderzoek is toegespitst op de relatie tussen SES en lichamelijke fitheid. Desalniettemin is de relevantie van etniciteit ook sterk naar voren gekomen. Vervolgonderzoek zou zich kunnen richten op het verband tussen etniciteit en lichamelijke activiteit en het effect van de SES op de voorgenoemde relatie.

Zodoende zou er inzicht verkregen kunnen worden in hoeverre de SES van een wijk het verband tussen etniciteit en lichamelijke activiteit al dan niet versterkt of

verzwakt. Er zou bijvoorbeeld gekeken kunnen worden naar de lichamelijke fitheid van Marokkaanse en Turkse kinderen in een welvarende wijk, met als doel om na te gaan of de wijk waarin zij wonen van invloed is op de lichamelijke fitheid.

Tevens is dit de eerste inventarisatie van het SALVO Project en een nulmeting. Er zou gekeken kunnen worden of de lichamelijke fitheid toe of afneemt naarmate de kinderen ouder worden. Op basis hiervan kunnen interventieprogramma’s worden ontwikkeld als onderdeel van een experimenteel onderzoek.

(25)

Literatuurlijst

Ab Klink, P., & Polder, J. (2008). Het economisch gewicht van overgewicht.

Babbie, E. (2012). The practice of social research Cengage Learning.

Bouchard, C. E., Shephard, R. J., & Stephens, T. E. (1994). Physical activity, fitness, and health: International proceedings and consensus statement. Paper presented at the International Consensus Symposium on Physical Activity, Fitness, and Health, 2nd, may, 1992, Toronto, ON, Canada,

Breetvelt, A. M. (2003). Overgewicht bij kinderen van turkse en marokkaanse afkomst. Epidemiologisch Bull, 38, 24-27.

Centraal Bureau voor de Statistiek. (2008). Jaarrapport landelijke jeugdmonitor Den Haag: Centraal Bureau voor de Statistiek.

Cole, T. J., Bellizzi, M. C., Flegal, K. M., & Dietz, W. H. (2000). Establishing a standard definition for child overweight and obesity worldwide: International survey. BMJ (Clinical Research Ed.), 320(7244), 1240-1243.

Coresta Group,. (2008). Exploiratievoordelen van healing enviorment. Retrieved from http://www.kcwz.nl/doc/healing_environment/Design-Effectiveness-Coresta.pdf

Cornelisse-Vermaat, J., Maassen van den Brink, H., & De Groot, W. (2003). De prijs van overgewicht. ESB, 88 (4395), 92

de Greef, M. (2009). Het belang van bewegen voor onze gezondheid. Partnership,

de Wide, J. A., Middelkoop, B. J. C., van Buuren, S., & Verkerk, P. H. (2003). Overgewicht bij haagse schoolkinderen. Epidemiologisch Bulletin, 38(4), 12-23.

Erikssen, G., Liestøl, K., Bjørnholt, J., Thaulow, E., Sandvik, L., & Erikssen, J. (1998). Changes in physical fitness and changes in mortality. The Lancet, 352(9130), 759-762.

Ezendam, N. (2011). VETisnietVET: Studies on the prevention of excessive weight gain among adolescents Erasmus MC: University Medical Center Rotterdam. Fox, K. R. (1999). The influence of physical activity on mental well-being. Public

(26)

Geier, A. B., Foster, G. D., Womble, L. G., McLaughlin, J., Borradaile, K. E., Nachmani, J., & Shults, J. (2007). The relationship between relative weight and school attendance among elementary schoolchildren. Obesity, 15(8), 2157-2161.

Hildebrandt, V. H., Bernaards, C. M., & Stubbe, J. H. (2013). Trendrapport bewegen en gezondheid 2010/2011 TNO.

Hoeymans, N., Melse, J. M., & Schoemaker, C. G. (2010). Gezondheid en

determinanten. Deelrapport Van De Volksgezondheid Toekomst Verkenning,

Kemper, H. G. C., Ooijendijk, W. T. M., & Stiggelbout, M. (2000). FORUM-consensus over de nederlandse norm voor gezond bewegen. TSG-Tijdschrift Voor Gezondheidswetenschappen, 78(3)

Mokdad, A. H., Ford, E. S., Ford, E. S., Dietz, W. H., Vinicor, F., Bales, V. S., & Marks, J. S. (2003). Prevalence of obesity, diabetes, and obesity-related health risk factors, 2001. Jama, 289(1), 76-79.

Morgenstern, M., Sargent, J. D., & Hanewinkel, R. (2009). Relation between socioeconomic status and body mass index: Evidence of an indirect path via television use. Archives of Pediatrics & Adolescent Medicine, 163(8), 731-738.

Paffenbarger Jr, R. S., Hyde, R. T., Wing, A. L., Lee, I. M., Jung, D. L., & Kampert, J. B. (1993). The association of changes in physical-activity level and other lifestyle characteristics with mortality among men. New England Journal of Medicine, 328(8), 538-545.

Parikh, T., & Stratton, G. (2011). Influence of intensity of physical activity on

adiposity and cardiorespiratory fitness in 5–18 year olds. Sports Medicine, 41(6), 477-488.

Rijkinstituut voor Volksgezondheid en Mileu. (2013). Omgevingsadressendichtheid als maatstaf voor stedelijkheid. Retrieved from

http://www.zorgatlas.nl/beinvloedende-factoren/fysieke-omgeving/omgevingsadressendichtheid-per-gemeente/#breadcrumb

Sirard, J. R., & Pate, R. R. (2001). Physical activity assessment in children and adolescents. Sports Medicine, 31(6), 439-454.

Sociaal en Cultureel Planbureau. (2014). Statusscores. Retrieved from http://www.scp.nl/content.jsp?objectid=default:20133

(27)

Tiessen-Raaphorst, A., Verbeek, D., & Haan, J. (2010). Sport: Een leven lang. rapportage sport 2010 Den Haag [etc.]: Sociaal en Cultureel Planbureau [etc.].

Van Baal, P., H.M., Polder, J. J., de Wit. G, Hoogenveen Rudolf.T, Feenstra, T. L., Boshuizen Hendriek. C, . . . Brouwer, W. B. (2008). Lifetime medical costs of obesity: Prevention no cure for increasing health expenditure. PLoS Medicine, 5(2), e29.

van der Wel, P. (2014). Klanken kleuren de hersenen. Neuropraxis, 18(3), 115-121.

Van Kreijl, C., & Knaap, A. (2004). Ons eten gemeten: Gezonde voeding en veilig voedsel in nederland Bohn Stafleu van Loghum.

Van Mechelen, W., Van Lier, W., Hlobil, H., Crolla, I., & Kemper, H. (1991). Eurofit. Handleiding Met Referentieschalen Voor 12-Tot En Met 16 Jarige Jongens En Meisjes in Nederland,

Wadden, T. A., & Stunkard, A. J. (1985). Social and psychological consequences of obesity. Annals of Internal Medicine, 103(6_Part_2), 1062-1067.

Wendel-Vos, G., Blokstra, A., Zwakhals, S., Wijga, A., & Tijhuis, M. (2005). De fysieke omgeving in relatie tot bewegen en voeding. Onderzoek in Het Kader Van Preventie Van Overgewicht (RIVM-Rapport 260301007).Bilthoven: RIVM,

Wijnen, L. G., Boluijt, P. R., Hoeven‐Mulder, H. B., Bemelmans, W. J., & Wendel‐ Vos, G. (2010). Weight status, psychological health, suicidal thoughts, and suicide attempts in dutch adolescents: Results from the 2003 E‐MOVO project. Obesity, 18(5), 1059-1061.

World Health Organization. (2007). International classification of functioning, disability, and health: Children & youth version: ICF-CY. World Health Organization.

(28)

Bijlagen

Bijlage 1: Scoreformulier Bijlage 2: Antropometrie Bijlage 3: Lichaamsgewicht Bijlage 4: 10x5 meter sprint Bijlage 5: Shuttle Run test

Bijlage 6: Brief aan de ouders i.v.m toestemming Bijlage 7: SPSS Outpouts

(29)

Bijlage 1 Scoreformulier

Scoreformulier SALVO

Voornaam: Achternaam: Geslacht: J / M School: ______________________________ Geboortedatum: Klas: 1. Lengte en Gewicht

Lengte totaal: cm Lengte in zit: __ cm

Gewicht: __ kg Buikomvang:______cm heupomvang:_____cm

2. Som huidplooien

BI: mm TRI mm SS mm CI mm

3. Vertesprong

Afstand van hiel tot startlijn: cm (hele)

4. Hangen _

Volgehouden tijd hangen met gebogen armen: sec (0.1)

5. 10X5m sprint

Tijd waarbinnen het parcours is afgelegd: sec (0.1)

6. Sit & Reach

(30)

7. Sneltikken

Benodigde tijd om 25x heen en weer te tikken: sec (0.1)

8. Sit ups Aantal in 30 sec: 9. Handknijpen Handknijpkracht: kg (hele) 10. Shuttlerun Behaalde trap:

(31)

Bijlage 2

Antropometrie

Het antropometrisch deel van de EUROFITTEST bevat bepaling van de lichaamslengte, het gewicht, het vetpercentage en de Body Mass Index (BMI). Hieronder staan de protocollen samengevat.

Lichaamslengte in stand

Lichaamslengte staand

Doel Meten van de lichaamslengte in stand.

Instructie staand De leerling staat blootvoets met de rug tegen de muur.

De leerling wordt gevraagd rechtop te gaan staan. Oog en uitwendige gehoorgang op dezelfde hoogte.

De lengte wordt gemeten.

Uitkomstmaat Lengte in cm.

Afronden Hele cm, meetwaarden lager dan 0.5 cm omlaag en meetwaarden hoger dan 0,5 cm omhoog.

Materiaal Seca lengtemeter.

Referentie waarden

Bijlage.

Referentiewaarden voor lichaamslengte

Tabel 1a: Referentiewaarden voor lichaamslengte voor jongens van 12 t/m 16 jaar (in centimeter) (Van Mechelen et al., 1991)

Leeftijd (jaar) Laag Onder gemiddeld Gemiddeld Boven gemiddeld Hoog

(32)

12 ≤ 152 153 – 156 157 – 160 161 – 165 ≥ 166

13 ≤ 154 155 – 160 161 – 164 165 – 170 ≥ 171

14 ≤ 160 161 – 165 166 – 171 172 – 177 ≥ 178

15 ≤ 168 169 – 173 174 – 177 178 – 181 ≥ 182

16 ≤ 174 175 – 177 178 – 182 183 – 185 ≥ 186

Tabel 1b: Referentiewaarden voor lichaamslengte voor meisjes van 12 t/m 16 jaar (in centimeter) (Van Mechelen et al., 1991)

Leeftijd (jaar) Laag Onder gemiddeld Gemiddeld Boven gemiddeld Hoog 12 ≤ 153 154 – 158 159 – 162 163 – 166 ≥ 167 13 ≤ 156 157 – 160 161 – 164 165 – 168 ≥ 169 14 ≤ 161 162 – 164 165 – 168 169 – 171 ≥ 172 15 ≤ 161 162 – 165 166 – 169 170 – 173 ≥ 174 16 ≤ 162 163 – 166 167 – 168 169 – 171 ≥ 172

(33)

Bijlage 3

Lichaamsgewicht

Lichaamsgewicht

Doel Meten van het lichaamsgewicht.

Instructie De leerling staat met zo min mogelijk kleding op de weegschaal (korte broek en t-shirt, schoenen zijn uit)

Uitkomstmaat Gewicht in kg.

Afronden Afronden naar beneden op hele kg.

Materiaal Seca weegschaal.

Referentie waarden

Bijlage.

Referentiewaarden voor het lichaamsgewicht

Tabel 2a: Referentiewaarden voor lichaamsgewicht voor jongens van 12 t/m 16 jaar (in kilogram) (Van Mechelen et al., 1991) Leeftijd (jaar) Laag Onder gemiddeld Gemiddeld Boven gemiddeld Hoog 12 ≤ 39 40 – 43 44 – 47 48 – 51 ≥ 52 13 ≤ 42 43 – 46 47 – 50 51 – 56 ≥ 57 14 ≤ 46 47 – 52 53 – 57 58 – 63 ≥ 64 15 ≤ 53 54 – 58 59 – 62 63 – 69 ≥ 70 16 ≤ 57 58 – 62 63 – 66 67 – 72 ≥ 73

Tabel 2b: Referentiewaarden voor lichaamsgewicht voor meisjes van 12 t/m 16 jaar (in kilogram) (Van Mechelen et al., 1991) Leeftijd (jaar) Laag Onder gemiddeld Gemiddeld Boven gemiddeld Hoog

(34)

12 ≤ 40 41 – 45 46 – 50 51 – 55 ≥ 56

13 ≤ 44 45 – 48 49 – 52 53 – 57 ≥ 58

14 ≤ 49 50 – 52 53 – 56 57 – 62 ≥ 63

15 ≤ 51 52 – 55 56 – 59 60 – 64 ≥ 65

(35)

Bijlage 4

10x5 meter sprint

10x5 meter sprint

Doel Meten van loopsnelheid.

Instructie Iedereen verplicht met sportschoenen aan. Neem de start houding aan met je voorste voet net achter de startlijn.

Na 3,2,1..start ren je naar de andere lijn. Met 2 voeten deze lijn passeren en dan zo snel mogelijk terug naar de startlijn.

Deze ook weer met twee voeten passeren en weer terug.

Met twee voeten achter de lijn anders straftijd.

Je loopt in totaal 5 x heen en weer.

Geef een voorbeeld en let daarbij op het keren (pivoteren).

Na het laatste omkeerpunt zo hard mogelijk doorsprinten over de finishlijn.

Ik vertel je tijdens het lopen hoe ver je bent.

Uitkomstmaat Tijd dat de leerling nodig heeft om een afstand van 5 meter 10 x af te leggen in seconden.

Afronden Afronden op 0.1 sec.

Pogingen Twee pogingen met tussenpauze.

(36)

Tips voor beoordelaar

0.1 sec straftijd wanneer een voet bij het keren op of voor de lijn.

Bij herhaaldelijk verkeerd keren de poging stoppen.

Maak een extra finishlijn enkele meters na de startlijn voor een snelle finish. Instrueer de kinderen daar te finishen.

Zorg voor voldoende uitloop ruimte

Demonstreer de test met accent op pivotdraai. Let op beide voeten achter de lijn.

Tel elke uitgevoerde cyclus van 2x5 meter hardop.

De test stopt bij passeren van voorste voet over de finishlijn.

Schoenen aan.

Referentie waarden

Bijlage.

Referentiewaarden voor de 10x5 meter sprint

Tabel 6a: Referentiewaarden voor jongens van 9 t/m 18 jaar voor de 10x5-meterloop (in 0,1 seconden) (Bovende’eerd et al., 1980; Leyten, 1982; Leyten et al., 1982; Van Mechelen et al., 1991)

Leeftijd (jaar)

Laag Onder

gemiddeld

Gemiddeld Boven gemiddeld Hoog

9 ≥ 201 194 – 200 190 – 193 184 – 189 ≤ 183

(37)

11 ≥ 193 186 – 192 180 – 185 176 – 179 ≤ 175 12 ≥ 208 200 – 207 194 – 199 187 – 193 ≤ 186 13 ≥ 205 197 – 204 191 – 196 185 – 190 ≤ 184 14 ≥ 200 191 – 199 186 – 190 179 – 185 ≤ 178 15 ≥ 196 187 – 195 182 – 186 175 – 181 ≤ 174 16 ≥ 191 185 – 190 179 – 184 173 – 178 ≤ 172 17 ≥ 186 181 – 185 175 – 180 170 – 174 ≤ 169 18 ≥ 187 179 – 186 175 – 178 170 – 174 ≤ 169

Tabel 6b: Referentiewaarden voor meisjes van 9 t/m 18 jaar voor de 10x5-meterloop (in 0,1 seconden) (Bovende’eerd et al., 1980; Leyten, 1982; Leyten et al., 1982; Van Mechelen et al., 1991)

Leeftijd (jaar) Laag Onder gemiddeld Gemiddeld Boven gemiddeld Hoog

9 ≥ 207 200 – 206 195 – 199 190 – 194 ≤ 189 10 ≥ 205 197 – 204 193 – 196 187 – 192 ≤ 186 11 ≥ 197 192 – 196 187 – 191 183 – 186 ≤ 182 12 ≥ 211 204 – 210 198 – 203 191 – 197 ≤ 190 13 ≥ 208 201 – 207 195 – 200 189 – 194 ≤ 188 14 ≥ 207 200 – 206 195 – 199 188 – 194 ≤ 187 15 ≥ 206 199 – 205 194 – 198 188 – 193 ≤ 187 16 ≥ 205 198 – 204 193 – 197 187 – 192 ≤ 186 17 ≥ 205 198 – 204 193 – 197 185 – 192 ≤ 184 18 ≥ 203 196 – 202 191 – 195 184 – 190 ≤ 183

(38)

Bijlage 5

shuttle run test

Shuttle Run Test

Doel Meten van het aeroob vermogen.

Instructie De SRT met het uithoudingsvermogen. Je loopt straks op geluidssignalen (piepjes) van lijn naar lijn.

Zorg dat je op de piep bij de lijn bent aangekomen.

Je raakt de lijn met minimaal een voet. Draai om en loop in een rechte lijn terug.

Je moet steeds ietsje harder lopen omdat iedere minuut de piepjes elkaar sneller opvolgen.

Loop niet voor de piepjes uit, ben je te laat loop dan wat sneller.

Als je 2x achter elkaar niet binnen 3 meter van de 20 mtr lijn bent moet je stoppen met de test.

Verlaat dan het veld zonder anderen te hinderen.

Onthoud de laatst vermelde trap en laat deze noteren op je formulier.

Uitkomstmaat De trapscore wordt genoteerd.

Afronden Afronden op de laatst behaalde halve trap.

Pogingen Een poging.

Materiaal Gymlokaal, tape en meetlint, geluidinstallatie, cd-rom of andere geluidsdrager met het SRT protocol.

(39)

Tips voor beoordelaar

Test de geluidsinstallatie van te voren. Loop enkele trappen mee met de groep om het tempo aan te geven (blijf naast mij lopen).

Niet de test afnemen als de leerling in de week ervoor koortsend ziek is geweest.

Referentie Warden

(40)

Referentiewaarden voor de Shuttle Run Test

Tabel 11a: Referentiewaarden voor kinderen van 6 t/m 17 jaar op de Shuttlerun voor jongens (aantal trappen) (Takken, 2004)

Leeftijd (jaar)

Zeer zwak Matig/ zwak Voldoende Ruim voldoende Uitstekend

6 < 1,5 1,5 – 3 3 – 4 4 –5,9 > 5,9 7 < 1,5 1,5 – 3,5 3,5 – 4,4 4,4 – 6,6 > 6,6 8 < 2 2 – 4,4 4,4 – 5,4 5,4 – 7,9 > 7,9 9 < 2,5 2,5 – 5 5 – 6 6 – 8,4 > 8,4 10 < 3,5 3,5 – 5,9 5,9 – 6,9 6,9 – 8,9 > 8,9 11 < 3,5 3,5 – 6,4 6,4 – 7,4 7,4 – 9,4 > 9,4 12 < 3,5 3,5 – 6,8 6,8 – 7,9 7,9 –10,4 > 10,4 13 < 3,9 3,9 – 6,9 6,9 – 8,0 8,0 – 10,7 > 10,7 14 < 4,4 4,4 – 7,4 7,4 – 8,5 8,5 – 10,9 > 10,9 15 < 4,5 4,5 – 8 8 – 9,3 9,3 – 11,8 > 11,8 16 < 5,3 5,3 – 8,6 8,6 – 9,4 9,4 – 11,9 > 11,9 17 < 5,4 5,3 – 8,8 8,8 – 9,8 9,8 – 12,6 > 12,6

Tabel 11b: Referentiewaarden voor kinderen van 6 t/m 17 jaar op de Shuttlerun voor\ meisjes (aantal trappen) (Takken, 2004)

Leeftijd (jaar)

Zeer zwak Matig/ zwak Voldoend e

Ruim voldoende Uitstekend

6 < 1,9 1,5 – 3 3 – 3,5 3,5 – 5,1 > 5,1

7 < 1,5 1,5 – 3 3 – 3,5 3,5 – 5,5 > 5,5

(41)

9 < 2 2 – 4 4 – 4,9 4,9 – 6,9 > 6,9 10 < 2,5 2,5 – 4,5 4,5 – 5,3 5,3 – 7,5 > 7,5 11 < 2,5 2,5 – 4,5 4,5 – 6 6 – 8,2 > 8,2 12 < 2,9 2,9 – 4,9 4,9 – 5,9 5,9 – 8,2 > 8,2 13 < 2,5 2,5 – 4,5 4,5 – 5,5 5,5 – 8 > 8 14 < 2 2 – 4,2 4,2 – 5 5 – 8,3 > 8,3 15 < 2,5 2,5 – 4,9 4,9 – 5,4 5,4 – 8,8 > 8,8 16 < 2,9 2,9 – 4,9 4,9 – 5,5 5,5 – 8,5 > 8,5 17 < 2,5 2,5 – 4,9 4,9 – 5,9 5,9 – 8,3 >8,3

(42)

Bijlage 6

Brief aan ouders

Geachte ouders/verzorgers,

Het Calvijn met Junior College zet zich in om haar kinderen een gezond en veilig leerklimaat te bieden, nodig om ze hun eigen talenten te laten ontdekken en zich te ontwikkelen tot zelfstandige jonge mensen met passend werk- en denkniveau. Naast werk- en denkniveau is ook de lichamelijke en sociale gezondheid erg belangrijk. Het Calvijn met Junior College schenkt extra aandacht aan de lichamelijke gezondheid door deel te nemen aan het samenwerkingsproject SALVO van de Hogeschool van Amsterdam. Met dit project kunnen wij en mogelijk ook de gemeente en

sportverenigingen nog beter activiteiten ondersteunen of organiseren die passen bij de ontwikkeling van de kinderen. Hiermee sluiten we aan bij wat de kinderen kennen en kunnen en dus leuk en uitdagend vinden.

De mening van de leerling telt!

Dit kan niet zonder de mening van de kinderen zelf. Daarom organiseren de school samen met de Hogeschool van Amsterdam een aantal bijeenkomsten. Tijdens deze bijeenkomsten zal uw zoon/dochter op een leuke interactieve manier zijn/haar mening kunnen geven. De uitkomsten van deze bijeenkomsten worden de komende jaren gebruikt om de kinderen onder begeleiding activiteiten te laten ontwikkelen voor zichzelf en leeftijdsgenoten. Daarnaast zal bij uw zoon/dochter gegevens worden verzameld met metingen en vragenlijsten waaruit afgeleid kan worden hoe fit en actief hij/zij is en zich voelt.

Waar en wanneer?

Vanaf september 2014 tot juni 2017 zal dit project op onze school lopen. De metingen en activiteiten vinden plaats op school tijdens de reguliere lessen. De vragenlijst en fitheidsmetingen zullen eind september gedaan worden. Deze metingen zullen de

(43)

komende 2 jaar altijd rond dezelfde periode worden uitgevoerd. De interactieve bijeenkomsten zullen allen rond november 2014 worden gehouden. De eerste

activiteiten verwachten we in het voorjaar van 2015. Deze eerste activiteiten worden met de kinderen geëvalueerd in het najaar van 2015. Op basis hiervan zullen dezelfde of andere activiteiten plaatsvinden in het voorjaar van 2016.

Privacy en toestemming

Om de privacy te garanderen, worden deze gegevens anoniem verzameld en zijn niet te herleiden naar uw zoon/dochter. Onderdeel van de privacy is ook dat u als de ouders of verzorgers van ‘naam’ , op de hoogte moet zijn en toestemming moet geven dat uw zoon/dochter hieraan deelneemt. Wij horen graag uiterlijk vrijdag 26

september of u instemt met de deelname aan het project en door het onderstaande antwoordstrookje in te leveren bij de mentor van uw zoon/dochter. Ook kunt u dit per mail aangeven.

We zijn erg benieuwd naar de mening en ideeën van uw zoon/dochter en zijn/haar aanwezigheid is voor ons erg belangrijk.

Vriendelijke groeten,

Het Calvijn met Junior College

(44)

Ik ben op de hoogte dat de school deelneemt aan het project SALVO en weet dat er gegevens van mijn zoon/dochter geheel anoniem worden en niet tot hem/haar herleidbaar worden verzameld en alleen voor wetenschappelijke doeleinden.

Ik geef WEL/GEEN* toestemming dat mijn zoon/dochter deelneemt aan het project

en dat gegevens rondom lichamelijke en gevoelde fitheid worden verzameld.

* Doorhalen wat niet van toepassing

Naam

ouders/verzorgers van ………

(45)

Bijlage 7

Relevante SPSS outpout.

Verschil tussen de scholen.

(46)
(47)

Bijlagen 8

Bewijs Ephorus

Beste Angie van den Heuvel,

Het document is ingeleverd bij Turnitin | Ephorus en je docent Ramon Stuart (r.stuart@hva.nl) is hiervan op de hoogte gesteld.

Het unieke nummer dat aan het document is toegekend is: 75555793-9173-49ac-9d3e-ae269ec81ee1.

We raden je aan deze pagina uit te printen of op te slaan.

Inlevercode: 40140AOSPA

Datum: zondag 17 mei 2015 16:45:53 uur CEST

Jouw gegevens: Angie van den Heuvel 500646390

angie.van.den.heuvel@hva.nl

Huib van de kop. Ik had mijn verslag al op vrijdag in geleverd. Dit was een verkeerde versie van mijn verslag. Hierbij de juiste.

Je docent: Ramon Stuart r.stuart@hva.nl

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

vrijwel gelijk gebleven (Centrale Bouwstreek, Nieuw Oldambt, klei- bouwstreek Friesland) of gedaald is (Noordelijke Bouwstreek, Klein Oldambt). In 1952 zal de ge- middelde opbrengst

The impromptu nature of the project is named by several teachers as a reason why it is not a good idea to include projects like The Operaflat in the curriculum of conservatoire

The PROMs concern the Dutch version of the Achilles Tendon Total Rupture Score, EQ-5D-5 L, Oslo Sport Trauma Research Center Overuse Injury Questionnaire, Injury Psychological

in the IASP that ADHD was more prevalent in patients with a drug use disorder (including cocaine and cannabis use disorders) than in patients with an alcohol use disorder, whereas

puriste teen die invloed van Frans het dit destyds in die taal van Kompanjies- amptenare van Franse woorde gewemel (soos o.a. Yolgens Elzinga se Register by Salverda de

In this study, the effect of processing temperature on the interphase quality formed between acrylonitrile butadiene styrene (ABS) as the thermoplastic leading

How accurate can the favorability function model the OFF spatiotemporal dynamics using existing data collected for practical pest management.. How do stakeholders evaluate the

Keywords: Lobbying, Transaction cost, Agency costs, Social exchange, Organizational Performance, Transparency register, Agricultural sector... Literature