• No results found

De ontwikkeling van de agrarische bevolking in het Oldambt

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De ontwikkeling van de agrarische bevolking in het Oldambt"

Copied!
10
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

B.H. Perdok

BE OHTWIKKELIÏTG VAÎI DE AGRARISCHE BEVOLKING IIT HET OLDAMBT

Interne Nota IT o. 94

Landbouvz-Economisch Instituut - Conradkade 175 - 's-Gravenhage - Tel. 61.41-61 ITiet voor publikatie - nadruk verboden

(2)

DL' OUT WIKKELING VAK UK AGRARISCHE BEVOLKING IK HET OLMMBT

Inleiding

Het gebied van onderzoek is te onderscheiden in twee delen, nl. Nieuw-Oldambt en Oud-Oldambt. Tot het eerste gebied kan aen rekenen de gemeenten Termunten, Nieuwwolda, Midwolda, Finster-wolde, Beerta en Nieuwe Schans. Tot laatstgenoemd gebied Scheemda, Meeden, Winschoten, Weddo en Bellingwolde,

Het landbouwgebied onderscheidt zich van de andere zeeklei-gebieden in ons land door zijn grote akkerbouwbedrijven. Van de totale cultuurgrond is hier ongeveer 40/rb in gebruik bij de land-bouwbedrijven die groter zijn dan 50 ha. Gemiddeld is dit

percen-tage voor de zeekleigronden slechts 20^. Op deze grote bedrijven werken in verhouding tot het gezinspersoneel veel betaalde ar-beidskrachten.

Over de omstandigheden waaronder de boeren en arbeiders in dit gebied met elkaar hebben gewerkt en geleefd is reeds zeer veel geschreven. Wat dit betreft kan men uit het oogpunt van ar-beidsvoorziening er rekening n-^- houden, dat de landarbeider over het algemeen geen sterke binding aan de landbouw of aan een ber

paald landbouwbedrijf heeft, waardoor er van deze zijde vrijwel geen weerstanden tegen afvloeiing bestaan. Anderzijds heeft de boer meestal niet geaarzeld een arbeider door een

machine te vervangen,soms zelfs, indien dit economisch niet ge-heel verantwoord zou zijn.

In vergelijking met andere zeekleigebieden in ons land is de totale arbeidsbezetting in hot Oldambt iets lager dan gemiddeld; vooral in Nieuw-Oldambt is dit hot geval. In bijlage 1 is een

vergelijking tussen de gebieden gemaakt. De oppervlakte per ar-beidskracht is gemiddeld laag en wijkt sterk af van de arbeids-bezetting zoals men deze in het Oldambt op de grote akkerbouw--bedrijven kent. In dit opzicht moet men dit kengetal hier dan ook meer zien als een statistisch vergelijkingscijfer met de andere gebieden dan als een reële maatstaf van het aantal arbeidskrach-ten op de grote akkerbouwbedrijven.

Kcewel de vermindering van de agrarische bevolking in het Oldambt niet veel sterker is dan elders in de zeekleigebieden, is een vermindering met een derdedeel in een periode van nog geen vijftien jaar wel van zeer ingrijpende betekenis. Duidelijk zal het zijn, dat een zo snelle afneming in nog niet eens een halve generatieperiode niet uitsluitend het gevolg is van een langzaam uitstervingsproces van de landbouwbevolking.

a. De ontwikkeling van de zelfstandig agrarische bevolking. BedrijfshoofKen Volgens de volks- en beroepstellingen is het

aantal bedrijf she of den sinds 1947 niet ongeveer 1 G}'c gedaald. Ook de landbouwtellingen van het C.B.S. geven vrijwel

(3)

- 4

"buiten "beschouwing gelaten. Op deze wijze "blijkt het, dat in het Nieuw-Oldanbt er in de komende 15 jaren voor 150 vrijkomende

"be-drijven gemiddeld 1OG opvolgers aanwezig zullen zijn en voor het Oud-Oldamht voor 180 bedrijven 135 opvolgers.

Bepaalde, niet in rekening te "brengen factoren zullen "boven-genoemde theoretisch berekende generatiedruk beïnvloeden. In de eerste plaats vormen de gemeenten geen gesloten gebied. Verder kunnen er wijzigingen optreden-In de min of meer traditioneel-gevormde opvolgingsgewoonten, zoals opvolgingsleeftijd en abdi-catieleeftijd. Zonder hier nog verder op in te gaan kan men toch wel stellen, dat het lijkt of de afneming van het aantal kleine "bedrijven niet "belemmerd zal worden door een "teveel" aan opvol-gers en dat het niet te verwachten is, dat het aantal opvolopvol-gers nog meer zal dalen.

b.

ontwikkeling van het aantal landarbeiders

Zoals reeds opgemerkt, is het aantal landarbeiders in dit gebied zeer belangrijk. Ofschoon het aantal sterk is verminderd, wordt toch nog twee derdedeel van de agrarische bevolking inge-nomen dan door deze groep. In de laatste 15 jaar is het aantal echter gehalveerd en bedraagt de jaarlijkse vermindering op het ogenblik zelfs 5 à 10 procent.

Tabel 3 DE ONTWIKKELING VAN HET AANTAL LANDARBEIDERS

Aantal landarbeiders

'1947 ! Ï 9 5 6 T T 9 6 Ö "

Nieuw-Oldambt Üud-Oldambt 2505 239O 2051 1775 1416 1391

Jaarli jkse_ afneming _in "p"er'"T47/'56' j per 2 3 7 5 Totaal 4895 3826 28O7

Bronnen: Volks- en beroepst Algemene volkstelling 1?6.0«

,11ing

7

1947 Woningtelling 1956 en

In bovenstaande cijfers zijn zowel de vaste als losse landar-beiders opgenomen. Twee belangrijke vragen treden bij deze sterke vermindering naar voren. In de eerste plaats kan men zich afvragen of liet aantal vaste landarbeiders ook zo sterk afneemt of dat het hoofdzakelijk de hier vanouds vrij grote groep van losse arbeiders betreft. In de tweede plaats treedt hier ook een veroudering van de beroepsgroep op, zodat er behalve van oen kwantitatief verlies, ook gesproken kan worden van een op deze wijze meten van een kwa-litatief gevaar?

Uit bijlage 3 blijkt, dat er volgens de beroepstellingen en het aantal afgesloten C.A.0.-contracten weinig verschil is in de mate van afneming van de vaste en losse landarbeiders. Ook voor de vaste arbeiders bedraagt de jaarlijkse afneming meer dan vijf

(4)

procent por jaar. De cijfers van het Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw geven zelfs aan, dat d.e afneming van de arbeiders die langer dan veertig weken in de landbouw werken zelfs nog groter is vdan van de seizoenarbeiders.

Tabel 4 ONTWIKKELING VAN HET .AANTAL ARBEIDERS VOLGENS HET

BEDRIJFSPENSIOENFONDS VOOR DE LANDBOUW 1)

Werkperiode in

do landbouw

< 8 wk.

9-13 wk.

14-26 wk.

27-39 wk.

40-52 wk.

Totaal

Aantal

1957

401

182

489

713

2939

4724

arbeiders in

! 1962

351

173

425

638

1691

3302

Index

'57-100

88

95

87

89

58

70

1) Uitgezonderd de gemeenten Tormunton en Meeden.

Inbegrepen de gemeenten Oude en Nieuwe Pekela.

Het is opmerkelijk, dat in dit gebied, op het ogenblik nog meer dan de helft van de arbeiders een los dienstverband hoeft en dat er in deze tijd van arboidsschaarsto nog geen streven bestaat een vast dienstverband in de landbouw te verkrijgen.

Leeftijds- De leeftijdsopbouw van de landarbeiders volgens de opbouw gegevens voor do vaste arbeiders van de

Bedrijfsver-eniging voor het Agrarisch Bod-rijf en volgens de ge-gevens over alle arbeiders van hot Bedrijfspensioenfonds voor d^ Landbouw is vrijwel gelijk. Ook do mate van veroudering welke er do laatste vijf jaren te constateren valt, is bij beide tellingen hetzelfde. Aangezien laatstgenoemde telling moor gedetailleerd is voor de leeftijdsklassen, zullen deze gegevens worden vermeld.

Uit tabel 5 is af te leiden, dat de leeftijdsopbouw van de-landarbeidersbevolking in ons land reeds een vrij stationair karakter begint te krijgen. Tot voor kort was dit nog niet het geval. De oorzaak hiervan v/as dat er steeds nog een vrij grote groep jongeren toestroomde, die voor een groot gedeelte op oudere leeftijd, o.a. na de militaire dienst of bij het huwelijk secun-dair afvloeide naar andere beroepsgroepen. Ter illustratie is even-eens de Nederlandse bevolking weergegeven, die uiteraard een vrij sterk groeiend karakter draagt.

(5)

b

-LEEFTIJDSOPBOUW Tabel 5

De procentuele leeftijdsopbouw van 1) Leeftijds-klassen Nederl. bevolking I960

15-19

20-24

25-29

30-34

35-39

40-44

45-49

50-54

55-59

60-64

13,9

13,1

11,2

10,9

11,0

9,4

9,3

8,6

. 7 , 3

5,3

station, landarb, groep 10,9 10,8 10,7 10,6 10,4 10,2 9,9 9,5 8,9 8,1 landarb.in Nederland 1956] 1962 ~ landarb. in het Oldambt

1957 M 962"

16,0 14,4 7,0 5,1 11,9 8,0 5,9 10,8 8,4 7,3 9,8 10,1 8,7 9,2 9,9

1°,

10',2 9,3 9,5 8,2 6,8 9,0 9,4 9,3 9,3 9,0 6,8 9,8 10,9 12,3 12,9 14,7 12,0 14,1 10,0 10,7 11,1 12,0 Totaal

100

100

1 00 100 1 00 100

1) Bij de jongste leeftijdsklassen inclusief militairen.

ïchoolgaanden en

In het Oldambt is reeds in vrij sterke mate sprake van een veroudering van de landarbeidersgroep. Alleen al op grond van deze leeftijdsopbouw krijgt men jaarlijks een natuurlijke ver-mindering van 3 à 4 f°, waarboven nog de eventuele secundaire

afvloeiing komt ten gevolge van een andere beroepskeuze. De gemid-delde leeftijd bedraagt hier 44 jaar tegenover een Nederlands gemiddelde voor de landarbeiders van ongeveer 37 jaar. Hoewel kennis van de moderne landbouwmachines zeker mede bij vele ou-dere landarbeiders tot de verworvenheden behoort, houdt boven-genoemde ontwikkeling toch een niet denkbeeldig gevaar in van een kwalitatieve achteruitgang van het arbeidspotentieel.

c. De toekomstige ontwikkeling van de agrarische bevolking Eet is zeer moeilijk een prognose op te stellen van de ont-wikkeling van de agrarische bevolking tot I98O, immers naarmate de afvloeiing uit de landbouw voortgaat, valt het steeds moei-lijker de ontwikkelingstendenties, zoals die uit het verleden bleken, te gaan gebruiken als een richtlijn voor de aantalsont-wikkeling in de toekomst. Baseert men de prognose hierop, dan sug-gereert men tot op zekere hoogt e, dat men verwacht dat de landbouw hiei een oplossing voor het arbeidersvraagstuk zal kunnen vinden.

Het is dan ook geen wonder dat deze prognoses vaak aanvecht-baar blijken te zijn en moeilijk verdedigaanvecht-baar omdat de vraagstukken waarbij men uit het oogpunt van arbeidsvoorziening zal komen te verkeren, thans nog niet duidelijk zijn te voorzien of al zijn opgelost.

(6)

- 7

Desondanks menen wij hier toch een verwachting te kunnen geven over de agrarische aantalsontwikkeling tot I98O, mede omdat in het verleden gebleken is, dat de toenmaals in andere gebieden gemaakte prognoses over het algemeen een vrij goede benadering zijn geweest.

PROGNOSE VAN DE AGRARISCHE BEVOLKING IN I98O

Tabel 6 gr.klasse in ha Nieuw-Oldambt bedr. hoof-den meew. zoons land-arb. to-taal Oud-Oldambt bedr. hoof-den meew. zoons land-arb. to-taal gem. bezetting per bedr. < 10 10-20 20-30 3O-5O > 50 Totaal 20 30 50 180 120 4OO

2

3

10 36 24 75

3

12 15 144 216 390 25 45 75 360 360 865 25 75 100 150 75 425

2

8

27 42 21 100

5

30 23 108 129 295 32 113 150 3OO 225 820

U-1*

i£'

2 3 2

Het aantal bedrijfshoofden van kleine bedrijven is enigzins gereduceerd. Het aantal meewerkende zoons is onge-veer gelijkgesteld aan de situatie op het ogenblik. Beneden

10 ha is rekening gehouden met 1 zoon op 10 bedrijven. Groter dan 20 ha is het aantal zoons in Nieuw- en Oud-Oldambt gesteld op resp. 2 en 2-f- per 10 bedrijven.

Het a-.ntal landarbeiders is berekend als een sluitpost van een gemiddeld redelijk geachte arbeidsbezetting per

be-drijfsklasse. Het resultaat hiervan blijkt te zijn, dat het aantal landarbeiders van 2800 in i960 kan dalen tot 7ÙO in 1980,

Tabel 7 PROGNOSE VAN HET AANTAL LANDARBEIDERS

N.-01dambt 0,-Uldambt Alle land-arbeiders I960 1) 1416 1391 Totaal 28O7 Aantal landar 60/61 546 368 914 vaste Deiders 2) 63/64 439 305 744 Prognose van I98O 39O 295 685 1) Algemende volkstelling.

2) C.A.0. vaste landarbeiders B.V.A.B.

Er is aangenomen, dat het aldus berekend aantal arbeiders het gehele jaar in de landbouw zal werken. Als richtlijn voor de ontwikkeling zou men kunnen aannemen, dat er naar gestreefd moet v/orden de arbeiders met een vast dienstverband in de landbouw te

(7)

Ten gevolge van een vrij sterke natuurlijke afvloeiing zal aan-vulling van deze groep noodzakelijk zijn. In de eerste plaats

zou men kunnen overwegen of. dit mogelijk en gewenst is uit de groep van losse landarbeiders. In de tweede plaats zou men met het oog op de nadelen die er aan een sterke veroudering van

een beroepsgroep verbonden zijn, kunnen denken aan een geringe toevloeiing van jongeren. Het aantal zou echter gering dienen te zijn, omdat anders oudere landarbeiders gedwongen zouden worden secundair af te vloeien.

Tenslotte nog een opmerking over de gebiedsindeling. De prognose geeft weinig gemeentelijke eijfers. Deze cijfers zijn niet gegeven omdat de ontwikkeling van de arbeidsmarkt zich meer streeksgewijze voltrekt. Een te gedetailleerde berekening

zou bovendien kunnen leiden tot een overschatting van de waar-de van een prognose. Desgevraagd zou men over waar-de gemeentelijke ontwikkeling kunnen antwoorden dat er gezien de geringe ver-schillen in de landbouwstructuur geen sterk onderscheid in de toekomstige ontwikkeling van de agrarische bevolking binnen de grenzen van de gemeenten onderling zal kunnen worden gemaakt.

Landbouw-Economisch Instituut Afdeling Streekonderzoek 's-Gravenhage, 29 januari 1964 B.H. Perdok

(8)

Bijlage 1

DE ONTWIKKELING VAN DE AGRARISCHE BEROEPSBEVOLKING

Nieuw-Oldambt Oud-Oldambt N.Bouwstreek Wieringermeer Noordw.-Brabant Zeeuwsch-Vlaanderen Zeekleigronden Bronnen: Volks- en Jaren 1947 1956 I960 1947 1956 I960 1947 1956 I960 1947 1956 I960 1947 1956 I960 1947 1956 I960 1947 1956 I960 beroep Aantal bedr.-hoofden 515 437 47O 735

666

67O 2050 1834 1865 408 512 510 1573 1470 1433 3285 3297 3227 35293 3-3844 31926 stelling Aantal meew. zoons 116 120 76 208 146 103 518 321 339 173 206 243 9O8 554 426 1542 1107 816 12792 10989 10400 1947 Landarbei aantal 2505 2051 1416 239O 1775 1391 5495 4661 3764 235 702 630 3668 2149 1556 5342 3418 2779 6O250 45600 42850 fo 1 ) 80 79 72 72 69 64 68 68 63 29 49 46 60 51 46 53 44 41 56 50 50 Iers in-dex 2) 100 82 57 100 74 58 100 85 68 100 299 268 100 59 42 100 64 52 100 76 71 Agrar ,t aantal 3136 2608 1962 3333 2587 2164 8063 6816 5968 816 1420 1383 6149 4173 3415 10169 7822 6822 103:35 90433 85176 )eroepsbevolk. in-dex 2) 100 83 63 100 78 65 100 85 74 100 174 169 100 68 56 100 77 67 100 83 79 ha/ man 5,5 6,7 8,8 4,6 6,0 7,1 5,3 5,9 6,7 19,2 11,1 11,3 4,4 6,3 7,7 5,8 7,0 8,0 A,9 5,8 6,2 Woningtelling 1956

(9)

10 -Termunten NieuwolcL" Midwolda Finsterwolde Beerta N.Schans Nieuw-Oldambt Scheemda Meeden Winschoten Wedde Bellingwolde Oud-Oldambt DE ONTWIKKELING Aantal 1-5 ha

5

2

7

7

1

1

23 12

4

3

6

31 56 bedrij 5-10 ha 15

1

16

9

4

-45 12

4

11 23 29 79 ven hc 10-20 ha 11

4

14 15

1

2

47 16 13 11 30 52 122 Bi; VAN HET AANTAL BEDRIJVEN

ofdberoep landboi 20-30 ha 15

4

9

9

3

1

41 19

3

15 19 29 35 30-50 ha 27 27 29 17 43

8

151 37 12 15 21 57 142 ï= 50 ha 17 27 22 18 32

4

120 17

8

1

21 29 76 iwer in 1959 |totaal

j

90 65 97 75 84 16 427 113 44 56 120 227 560 jlage 2 Opp. cult.gr. in ha 3247 3040 317O 2652 4525 7OO 17334 3510 I3OO 1261 3339 5934 15344

(10)

11 Termunten Nieuwolda Midwolda Finsterwolde Beerta N. Schans Nieuw-Oldamht Scheemda Meeden Winschoten Wedde Bellingwolde Oud-Oldamht DE ONTWIKKELING VAN Beroeps 1956 267 195 620 505 411 53 2051 483 164 139 313 676 1775 tellingen I960 2O5 135 420 288 326 42 1416 401 136 183 221 450 1391 ' 5 6 / ' ^ 77 69 68 57 79 79 69 83 83 132 71 67 78

HET AANTAL LANDARBEIDERS Aantal

W59"

1 95 110 144 74 147 18 588 141 60 48 90 68 407 C A . 0 . ~607~6T 78 89 142 61 123 16 546 124 58 44 80 62 368 -contracten |62/63 74 93 105 67 122 14 475 109 52 41 69 48 319 Bijlage 3 in de jaren T63764 58/59t0^63/64 i) I 72 87 97 56 114 13 439 109 48 35 62 51 305 76 79 67 76 78 72 75 77 80 73 69 75 75 l ) i n d e x c i j f e r s

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Trend bepaald over de laatste 8 jaar met behulp van Trendspotter (op basis van de gemiddelde aantallen voor de maanden januari, februari, mei, augustus, november, december,

[r]

partijen voorkomen zijn aanleiding, dat door de Cantanale Administratie een besluit wordt uitgevaardigd waarin maatregelen worden aangekon- digd om de danswoede te

waarin informatie staat over het stijgingspercentage van grafieken bij een logaritmische schaalverdeling. De bevolking groeide in de beschreven periode bij benadering exponentieel.

Niet alles is bekend, maar Figuur 10 laat zien dat de omvang van leegstand in de agrarische sector in de toekomst mogelijk groter zal zijn dan leegstand in andere sectoren..

Door verregaande proces optimalisatie komt meer lage druk stoom beschikbaar waarbij dit concept een integraal onderdeel van het ontwerp vormt In deze case is dus feitelijk

• Ugu District Municipality, water service delivery, rural areas, ground water, purification plants, water tankers, Millennium Development Goals (MDGs), water infrastructure

The uncertainty and unpredictability in South African law with regards to the quantification of re-partnering as a contingency in a claim for loss of support can to a certain