• No results found

Onderstammen - onderzoek

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Onderstammen - onderzoek"

Copied!
19
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

L

110

•4 Q

^ODEMVHUCHTBAARHE^ GRONINGEN

INSTITUUT VOOR DE VEREDELING*

VAN TUINBOUWGEWASSEN

No

*

- WAGENINGEN •

MEDEDELING 28

OCTOBER 1951

ONDERSTAMMEN-ONDERZOEK

M

DOOR

IR J. FLOOR

With an English summary (page 689) :

Rootstock research

3UÖ

TL

O V E R D R U K U I T H E T A U G U S T U S / S E P T E M B E R - N U M M E R V A N DE M E D E D E L I N G E N D I R E C T E U R V A N DE T U I N B O U W 14, No. 8: 679-690, 1951 R A A T

t i

J 'i

\G&t

(2)

I N S T I T U U T VOOR DE V E R E D E L I N G VAN T U I N B O U W G E W A S SEN

Stichting staande onder toezicht van het Ministerie van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening

BESTUUR

N. Veidhuyzen van Zanten te Enkhuizen, Voorzitter J. J. van den J. J. Meddens D. Barten P. v. d. Have E. Kuiper J. Keiren P. van Straaïen Ir C. Koopman Dr Ir C. Rietsema te Naaldwijk te Nunhem te N. Scharwoude te Kapelle Biezelinge te Veendam te Lottum te Amersfoort te Hoofddorp te Hoorn

Prof. Dr Ir S. J. Weïlensiek te Wageningen

Uit de kringen van de tuinzaadbedrijven. Uit de kringen van de boomkwekerij bedrij ven. Uit de kringen van de groentetelers. Uit de kringen van de fruittelers. Adviserende leden.

STAF Dr O. Banga, Li., Directeur.

Secretariaat R. Vos, secretaris. Administratie J. W. van Eijndhoven, administrateur. Proeftuinen J. Tromp,

tuinchef „De Goor" en Bornse Steeg. H. J. Blaas, bedrijfsleider de „Santacker" O nderzoekers I. Groentegewassen en kruiden . Ir J. Sneep, blad- en koolgewassen. Ir J. Af. Andeweg,

groenten met vlezige vruchten.

Ir N. Hubbeling, peulvruchten. Ir G. Eïzenga, kruiden. / / . Fruitgewassen. E. T. Nannenga, biol. drs, kenmerkonderzoek fruitgewassen. Mej. Ir H. G. Kronenberg, klein fruit. Ir P. de Sonnaville,

appel, peer, pruim.

Ir C. J. Gerritseji,

kers, noot, e.a. i77. Siergewassen en laanbomen.

Dr B. K. Boom,

systematiek, kenmerkonderzoek, nomenclatuur.

IV. Bijzonder onderzoek. M. Keuls, proefveld te chniek. Ir jf. Floor, vermenigvuldiging fruitgewassen. J. P. Braak, biol. drs. vermenigvuldigingsphysiologie. Ir L. Smeets, ontwikkelingsphysiologie. J. W. de Bruyn, pharm, drs, phytochemie. A. C. Bellaart, ehem. drs, kruidenchemie. Rassendocumentatie N. G. Uilenburg,

chef rassenarchief groente-gewassen.

W. Koopmans,

chef rassenarchief fruit-gewassen. W. E. G. de Bruin, nieuwe rassen. G. Komen, practijkproeven. J. Baër,

chef graphische afdeling

J. W. Gijsbers, fotograaf. Kwaliteitsonderzoek Jf. H. Luyerink. Bibliotheek W. Koopmans, bibliothecaris. G. de Bruyn, documentalist.

(3)
(4)

I R J. F L O O R

Instituut voor de Veredeling van Tuinbouwgewassen

ONDERSTAMMEN-ONDERZOEK

Rootstock Research

INLEIDING

Het begin van alle fruitcultuur ligt in de boomkwekerij, waar de planten, die moeten dienen als uitgangsmateriaal voor de teelt, worden vermeerderd en opgekweekt.

In de meest primitieve vorm van vruchtencultuur heeft de vermeerdering plaats door zaaien, zoals bijvoorbeeld heden ten dage vaak nog het geval is bij noten. Er zijn evenwel aanwijzingen, volgens welke al heel vroeg in de oudheid ook de methoden van vegetatieve vermeerdering bekend werden. Het is toen gebleken, dat fruitgewassen als regel niet vermeerderd kunnen worden door stekken of afleggen. Er blijft echter nog een derde mogelijkheid over, namelijk vermeerdering door enten. Hierbij wordt van het ras, dat men vermeerderen wil, een stukje van een twijg genomen met twee of drie knoppen. Dit twijggedeelte, de ent genaamd, wordt op een jonge plant gezet van dezelfde soort of van een nauw verwante soort en wel zodanig, dat de wederzijdse cambia met elkander kunnen vergroeien. De jonge plant, waarop de ent gezet wordt, doet daarbij dienst als onderstam. De Fransen noemen een onderstam niet onaardig porte-greffe, drager van de ent. Bij de verdere ontwikkeling van de geënte plant vormt de onderstam het wortelgestel en een gedeelte van de stam tot de vergroeiingsplaats. De ent vormt het bovenste gedeelte van de stam en de kruin van de boom.

Evenals alle vermeerderingsmethoden is ook het enten in gebruik gekomen als een suggestie van de natuur. In de bossen kan men soms wel dicht op elkander staande bomen aantreffen, beuken bijvoorbeeld, waarvan de takken met elkander vergroeid zijn. Bij het afzogen, de oudste ent-methode, wordt dit natuurlijke vergroeiingsproces nagebootst. Sinds dit allereerste begin is de techniek van het enten veel vereenvoudigd en verbeterd. Heden ten dage is het oculeren wel de eenvoudigste en doelmatigste entmethode.

Met de vermeerdering door enten verschijnt dus ook de onderstam ten tonele. Van de geschiedenis der onderstammen zullen hier slechts de twee hoofdmomenten wor-den gememoreerd. Beide dateren zij uit een zeer recent verlewor-den. Beide zijn zij ook te zien als een mijlpaal in de ontwikkeling van de fruitteelt.

De eerste belangrijke gebeurtenis waarop gedoeld wordt is het classificatie-werk van East Mailing. Aan de verwarring in het onderstammen materiaal werd een einde gemaakt door de selectie van een aantal representatieve typen, welke beproefd werden op hun pomologische eigenschappen. Als resultaat van dit onderzoek is het thans mogelijk om tevoren de omvang en vruchtbaarheid der bomen te schatten. Sindsdien hebben de moderne cultuurmethoden, zoals het wijker- en blijversysteem, vooral bij de appelteelt, een grote vlucht kunnen nemen.

Een tweede belangrijke ontwikkeling is begonnen met het veredelingsonderzoek van onderstammen. Met veredelingsonderzoek wordt hier het doelbewust kweken van nieuwe en betere onderstammen bedoeld. Het classificatiewerk is eigenlijk niets anders

(5)

geweest dan orde brengen in de onderstammen welke reeds in de natuur voorhanden waren en het mag stellig verwondering wekken, dat dit natuurproduct in vele op-zichten zo goed is, zoals thans een ervaring van meer dan een kwart eeuw bewezen heeft. Als men bedenkt dat de veredeling van fruitgewassen reeds vanaf de aller-vroegste tijden ter hand genomen werd, mag thans de aanvang van de veredeling van onderstammen gezien worden als het betreden van een nieuw en nog geheel braak liggend gebied. Naar verwacht mag worden liggen er nog grote mogelijkheden in deze richting, al dient tegelijkertijd te worden opgemerkt, dat de selectie van men buitengewoon langdurig en moeilijk is. Het is namelijk zo, dat een onderstam-menselectie in eerste instantie goed moet voldoen in de boomkwekerij en daarna ook nog een goed figuur moet slaan in de fruitaanplant.

Na deze introductie van de onderstam zal thans een algemeen overzicht gegeven worden van het onderzoek dat betrekking heeft op onderstammen. Naar volledig-heid kan uiteraard in dit kort bestek niet worden gestreefd. Wel zal getracht worden de belangrijkste aspecten kort aan te duiden.

ALGEMEEN OVERZICHT VAN HET ONDERZOEK 1. Onderzoek te East Mailing

Sedert het classificatiewerk op het proefstation East Mailing een aanvang nam, zijn er tal van vegetatief vermeerderbare onderstammen in de practijk gebracht. Crab C en F 12/1 zijn de laatste nummers van een lange reeks.

Het geheel overziende bleef er toch nog wel het een en ander te wensen over en vielen er zelfs grote lacunes waar te nemen, speciaal bij peren en kersen. Hierin ver-betering te brengen was het doel dat men zich stelde.

Met appelonderstammen werd verreweg het meeste bereikt. Een tweetal groepen van onderstammen selecties belooft in de toekomst een aantal nieuwe aanwinsten op te leveren. Het is zelfs denkbaar, dat zij op den duur het thans gebruikte sorti-ment van appelonderstammen geheel zullen vervangen. De eerste groep van selec-ties is ontstaan uit kruisingen tussen Northern Spy en de Malling-typen. Binnenkort zullen enkele sterkgroeiende en bloedluisvrije typen hieruit worden vrijgegeven. Een tweede serie van kruisingen van type IX met de andere Malling-typen bevat volgens reeds verkregen aanwijzingen een aantal interessante nieuwe onderstammen, doch deze groep van selecties verkeert thans nog in het stadium van onderzoek.

In scherpe tegenstelling tot appelonderstammen is het sortiment van perenonder-stammen zeer beperkt, en het onderzoek heeft nog niet het uitzicht geopend dat hierin veel verbetering zal komen.

Allereerst is er veel aandacht besteed aan een kwee die verenigbaar is met alle rassen, opdat het gebruik van een tussenstam kan vervallen. Een dergelijke reputatie heeft de Kwee de Provence, doch een proef met een aantal selecties uit deze kwee heeft uit-gewezen dat de verenigbaarheid niet veel beter is dan die van Kwee A. Daarnaast werden op drie verschillende manieren pogingen ondernomen om ook voor peren een serie onderstammen te verkrijgen van opeenvolgende groeisterkte.

(6)

In de eerste plaats zij melding gemaakt van een 30-tal kweerassen, afkomstig uit de Kaukasus, dat enkele zeer zwak groeiende typen opleverde, met goede pomolo-gische eigenschappen. In hoeverre deze in de practijk zullen kunnen worden gebruikt, staat nog te bezien, doch afgezien daarvan kunnen zij ook nog van belang blijken te zijn voor kruisingswerk.

Ten tweede werden ook kruisingen beproefd tussen peer en kwee, doch deze hebben nog geen resultaat opgeleverd. Een dergelijke kruising, hoe moeilijk ook uit te voeren, is in principe toch wel mogelijk, want er bestaan reeds enkele van derge-lijke kruisingen onder de naam Pyronia.

Ten derde worden ook de proeven met vegetatief vermeerderbare perenonderstam-men voortgezet. Kortgeleden werd nog weer een proef begonnen met Bon Chrétien Williams en Conference op een 8-tal vegetatief vermeerderbare perenonderstammen. Er schijnen wel enkele typen bij te zijn met redelijke pomologische eigenschappen, doch de grote moeilijkheid is nog steeds een lonende methode van vermeerdering. Het sortiment van pruimenonderstammen is ook nog wel voor verbetering vatbaar. Zo beschikken wij eigenlijk nog niet over een zwakgroeiende onderstam. Verder laat de vermeerdering veelal te wensen over en dient er ook aandacht besteed te worden aan compatibiliteit en resistentie tegen ziekten. In Engeland is het niet zozeer de loodglansziekte als wel de bacteriekanker, waarop bij het selectiewerk wordt gelet.

De gestelde doeleinden tracht men op tweeërlei wijze te verwezenlijken. Allereerst door een studie te maken van de in het wild groeiende vormen van Prunus spinosa,

insititia en domestica en selecties hieruit te beproeven als onderstam. Daarnaast

werden zaden uitgezaaid van Pershore, St. Julien en Myrobalan om zodoende groepen van planten te krijgen waarin alle goede eigenschappen, die een pruimenonderstam moet hebben, voorkomen. Zo verwacht men van de Pershore-groep planten van matige groei en algemene verenigbaarheid; van de St. Juliengroep zwakke groei en de eigenschap om weinig of geen wortelopslag te geven en ten slotte van de Myrobolan-groep gemakkelijke vermeerdering.

Voor kersen is er slechts één vegetatief vermeerderbare onderstam, namelijk F 12/1, welke een zeer sterke groei geeft, vandaar dat het onderzoek geconcentreerd is op het verkrijgen van een zwakgroeiend type. Men tracht dit doel allereerst te bereiken door enkele zure-kersenonderstammen te beproeven. Zo is er bijvoorbeeld een proef van Frogmore op Stockton, een onderstam welke in Californie wel schijnt te voldoen. Frogmore is een ras dat meer dan andere kerserassen een zekere affiniteit ten opzichte van Stockton vertoont, doch onder Engelse omstandigheden schijnt de verenigbaar-heid toch niet voldoende te zijn. In het jaarverslag van East Mailing voor 1948 wordt tenminste melding gemaakt van het afsterven van de toppen van de jonge scheuten en men vermoedt dat dit een verschijnsel is van onverenigbaarheid. Verder is er ook een uit Duitsland afkomstige zure-kersenonderstam in onderzoek, namelijk de Leitz-hauer Pressauerkirsche. Men verwachtte aanvankelijk dat deze onderstam geen op-slag zou maken, doch bij 5-jarige planten was dit toch reeds het geval.

Kortgeleden heeft men onderstammen van Kentish Red uit Australië geïmporteerd voor een nader onderzoek. Naar ik meen wordt thans ook in de Prunus avium gezocht naar een zwakgroeiend type.

(7)

Met het voorgaande werd een overzicht gegeven van de doeleinden, welke nage-streefd worden. Daarnaast is er een onderzoek, dat zich bezighoudt men de techniek van het veredelingswerk en dat vooral de duur van het selectiewerk beoogt te bekorten.

Naar gebleken is bestaat er een nauw verband tussen de anatomische bouw van de wortel van de onderstammen enerzijds en de groeikracht en vruchtdracht van het entras anderzijds. Zo is een dikke bast van de wortel, zoals bij type IX, een aanwijzing van zwakke groei, daarentegen wijst een dunne bast, zoals type XII heeft, op een sterke groei. Nauwe vaten en een hoog percentage levend weefsel wijzen op een vroege vruchtdracht. Aanvankelijk werd dit onderzoek verricht met zijwortels van 3-jarige appelonderstammen. Het is later gebleken dat ook de 1-jarige penwortels van zaai-lingen gebruikt kunnen worden. Zodoende kan het selectiewerk weer bespoedigd worden. Tevens is vastgesteld, dat bij Prunussoorten eenzelfde correlatie bestaat tussen anatomische bouw van de wortel van de onderstam en de groei en vrucht-dracht van het entras, als bij appels.

Er is verder nog een onderzoek ingesteld naar de correlatie tussen de anatomische bouw van de stengel en het vermogen tot wortelvorming. In samenhang hiermede is er ook een groot studieproject, dat tot doel heeft alle onderstammen te vermeerderen door twijgstek. Ook de vergroeiing van ent met onderstam wordt anatomisch be-studeerd om na te gaan of het mogelijk is, verschijnselen van incompatibiliteit reeds in een vroeger stadium te onderkennen dan tot nu toe mogelijk was.

Samenvattende kan gezegd worden dat het onderzoek van East Mailing er op ge-richt is om voor de voornaamste fruitgewassen een serie onderstammen te verkrijgen van opeenvolgende groeisterkte en met goede pomologische eigenschappen. Tegelij-kertijd wordt er gewerkt aan een techniek met behulp waarvan het mogelijk wordt om het selectiewerk belangrijk te bekorten.

2. Duitse onderzoekingen

Het Duitse onderzoek is al van oude datum. Naar volledigheid kan ook hier niet worden gestreefd. Alleen voor zover het nieuwe gezichtspunten opent zal het hier worden vermeld.

De voornaamste Malling-onderstammen, tegelijk met een aantal eigen typen, werden zeer grondig beproefd op een aantal uiteenlopende grondsoorten. Daarbij bleken sommige onderstammen, zoals Brompton en Pershore, op alle gronden goed te voldoen. Weer andere typen als Common Mussel en Ackermann, deden het goed op vruchtbare kleigronden, doch stelden teleur op zandgronden. Op deze gronden bleek ook de compatibiliteit minder goed te zijn en dit heeft op zijn beurt weer invloed op de vorstresistentie. Een dergelijke ervaring kan meteen een practische toepassing vinden. Ent men bijvoorbeeld pererassen op kwee A, die minder goed verenigbaar zijn met deze onderstam, dan zal het gebruik van een tussenstam niet alleen de compatibiliteit goed maken, doch tevens de vorstresistentie van de plant verhogen. Al met al is het een complex van factoren, dat het uiteindelijk gedrag van een onderstam bepaalt. Het Duitse onderzoek heeft ons inzicht hieromtrent verhelderd. Het is thans begrijpelijk, waarom de ervaringen in verschillende landen, dus onder verschillende omstandigheden, nog wel eens uiteenlopen.

(8)

IR de strenge winters van de oorlogsjaren hebben de Duitse fruitaanplantingen op Malling-onderstammen grote schade opgelopen. Daarbij moesten vooral rassen op type XVI het zwaar ontgelden. Deze gang van zaken heeft er toe geleid, dat thans meer dan ooit de zaailingonderstam in het middelpunt van de belangstelling is komen te staan. Tevens wordt voortaan bij selectiewerk in de allereerste plaats op winter-hardheid gelet. Tegen het zaad uit de handel heeft men onoverkomelijke bezwaren. Onderzoek heeft uitgewezen dat triploïd zaad waardeloos is en ook dat diploid zaad sterk in waarde uiteen kan lopen. Men heeft nu gezonde en winterharde rassen op-gezocht, die een uniforme nakomelingschap geven. Grahams Jubilee is een dergelijk ras. Voor een economische zaadleverantie moet het ras bovendien nog over enkele eigenschappen beschikken welke bij Grahams Jubilee ontbreken. De vruchten moeten klein zijn en veel pitten bevatten en een gewaardeerd product vormen voor de fruit-verwerkende industrie. Thans heeft men op een geïsoleerde plaats een fruitaanplant van 25 ha aangelegd met rassen van appels, peren, pruimen en kersen welke moeten dienen voor zaadleverantie. Volgens de bestaande gedachtengang heeft men met dit geselecteerde zaad een belangrijke vooruitgang bereikt ten opzichte van het handels-zaad, alsmede ten opzichte van vegetatief vermeerderbare klonen, welke in de ge-geven klimatologische omstandigheden onvoldoende winterhard zijn. Het geselec-teerde zaad beschouwt men echter niet als einddoel, doch als voorlopige oplossing. Het einddoel is het verkrijgen van vegetatief vermeerderbare onderstammen, die in de allereerste plaats winterhard zullen moeten zijn.

Voor peren is er een onderzoek gaande, dat op een meer directe wijze het verkrijgen van vegetatief vermeerderbare onderstammen beoogt. Uit zaailingen van Pyrus

betulaefolia, P. amygdaliformis en P. communis zijn typen geselecteerd welke in zekere

mate vermeerderd kunnen worden door afleggen. De beste resultaten werden bereikt met Pirus betulaefolia. Onbewortelde, doch geëtioleerde afleggers konden voor 80 % in een kas met bodemwarmte worden vermeerderd. Wortelstek bewortelde heel goed in een koude kas. Volgens voorlopige proeven was de verenigbaarheid met een

10-tal rassen goed. Ook laat het zich aanzien dat de verankering in de bodem van deze vegetatief vermeerderbare onderstammen goed is.

Verreweg het grootste gedeelte van de Duitse fruitaanplantingen staat op zaai-lingen. Dit heeft een veelvuldig gebruik van tussenstammen met zich gebracht. In de laatste jaren is de selectie van tussenstammen in de allereerste plaats gericht op winterhardheid. Daarnaast wordt ook aandacht besteed aan ziekteresistentie.

In het algemeen gesproken bestaan er nog weinig exacte gegevens over het effect van een tussenstam. De ook hier te lande wel voorkomende opvatting, als zou de werking van een tussenstam geheel of nagenoeg geheel overeenkomen met die van een onderstam, werd door proeven te East Mailing weerlegd. Een nadere uiteenzetting hieromtrent werd gegeven in een artikel in „De Boomkwekerij". Van belang is nog de volgende ervaring te vermelden. Men heeft de resistentie van kersenzaailingen tegen bacteriekanker willen verhogen door het gebruik van een resistente tussenstam, doch daar is men van teruggekomen, omdat gebleken is, dat het beoogde effect niet werd bereikt. Op de vergroeiingsplaats van onderstam en tussenstam trad bacteriekanker op in die gevallen, waarin de zaailingen daarvoor gevoelig waren.

(9)

3. Onderzoek in andere landen

Naast het omvangrijke onderzoek van oude datum in Engeland en Duitsland is er in een aantal landen onderzoek van geringere omvang en vaak ook van latere datum gaande. In Frankrijk en België wordt vooral aandacht besteed aan het kwee-onderzoek, terwijl het Zweedse onderzoek een veelbelovende winterharde appelonderstam op-geleverd heeft. Het Nederlandse onderzoek van prof. SPRENGER heeft een bevestiging opgeleverd van het classificatiewerk van East Mailing. In eerste instantie is het aan het initiatief en de activiteit van prof. SPRENGER te danken dat de practische toepassingen van het onderstammenonderzoek in Nederland wellicht verder gevorderd zijn dan in welk ander land ook.

EIGEN ONDERZOEK

Na de oorlog werd het onderstammen-onderzoek ter hand genomen door het Insti-tuut voor de Veredeling van Tuinbouwgewassen. Voordat ik U een overzicht geef van dit onderzoek, wil ik aan de hand van een drietal punten U eerst iets mededelen over de opzet daarvan.

Allereerst is het onderzoek direct op de practijk gericht. Begonnen werd met na te gaan waaraan wel de allergrootste behoefte bestaat. De conclusie was, dat dit zijn: vegetatief vermeerderbare perenonderstammen, een lonende vermeerderingsmethode voor de goede pruimenonderstammen en een zwakgroeiende kersenonderstam. De eerste proefplannen beogen in deze lacunes te voorzien.

Een tweede punt van overweging was, dat, om nutteloze doublures te voorkomen, het onderzoek zoveel mogelijk dient aan te sluiten bij onderzoek dat elders verricht wordt. Dit heeft er bijvoorbeeld toe geleid dat wij geen kwee-onderzoek ter hand hebben genomen, ten eerste omdat East Mailing hiermede reeds jaren geleden be-gonnen is en ten tweede omdat hiermede thans ook een begin gemaakt werd in Frankrijk, waar veel kwee voorkomt, zowel semi-verwilderd als in cultuur, dat als uitgangsmateriaal voor selectiewerk kan dienen. Het ligt overigens wel in onze be-doeling nieuwe en veelbelovende kweeselecties van elders te beproeven onder onze omstandigheden.

Met de selectie van een zwakgroeiende kersenonderstam uit Prunus avium is het anders gesteld. Ook al zou men elders hieraan aandacht besteden, dan nog blijft het verantwoord dit onderzoek hier te lande te beginnen, omdat wij in de Limburgse Boskriek uitstekend uitgangsmateriaal bij de hand hebben voor selectiewerk.

In de derde plaats moet het onderzoek een samenhangend geheel vormen. Dit wordt bereikt door een opzet, waarbij in eerste instantie een studie gemaakt wordt van methoden van vermeerdering. De daarbij bereikte resultaten vinden een directe toepassing bij de vermeerdering van onderstammen en bij veredelingsonderzoek. Wat het eerste aangaat, is het uiteindelijke doel de vermeerdering van alle onder-stammen door twijgstek, dus op de goedkoopste wijze.

Het veredelingsonderzoek begint met een studie van de vermeerdering. Immers voordat het zin heeft om een plant te beproeven als onderstam, dient nagegaan te worden óf en hoe hij op een lonende wijze vermeerderd kan worden. Een ander ge-zichtspunt is, dat een vooruitgang in de techniek van vermeerdering zal leiden tot

(10)

een uitbreiding van het sortiment van planten dat op een lonende wijze vermeerderd en dan als onderstam beproefd of gebruikt kan worden. Zo maken wij bijvoorbeeld een studie van vermeerdering door afleggen en wij hopen, als resultaat daarvan, een lonende wijze van vermeerdering te vinden voor Pershore.

Het eigen onderzoek is dus in hoofdzaak toegepast onderzoek omtrent methoden van vermeerdering. Voor het beproeven van onderstammen-selecties op ziekteresis-tentie wordt de hulp van phytopathologen ingeroepen en voor de definitieve toetsing hopen wij de medewerking van consulenten te verkrijgen.

1. Appelonderstammen

Voor appelonderstammen hebben wij een drietal proefplannen op stapel staan. Allereerst de proef met de type-IX kruisingen. Zoals bekend, omvatten de type-IX kruisingen 18 selecties van uiteenlopende groeisterkte, welke vergeleken zullen wor-den met de belangrijkste onderstammen van de practijk. Als entrassen op deze onder-stammen werden Cox, Jonathan en Goudreinette gebruikt.

Een tweede proef beoogt het verkrijgen van een krachtig groeiende onderstam, welke een goede stam vormt, goede pomologische eigenschappen bezit en gemakkelijk te vermeerderen is. Een dergelijke onderstam zal zaailing en tussenstam geheel kun-nen vervangen. Wij hebben reeds een aantal onderstammen bijeengebracht, welke eventueel voor deze proef in aanmerking kunnen komen. Crab C zal daarbij gebruikt worden als standaard-ras. Crab C is in bijna alle opzichten ideaal, doch de vermeer-dering laat nog te wensen over. De interessantste onderstam uit deze collectie is momenteel A.2, een selectie van het Zweedse proefstation Alnarp. Deze onderstam dateert al van 1920 en uit proeven, die er sindsdien mee genomen zijn, kwamen tal van goede eigenschappen naar voren. Zo is A.2 zeer winterhard, de groeikracht is gelijk aan die van type XVI, de vruchtdracht zet vroeg in en de vermeerdering met behulp van aanaarden en twijgstek is zeer gemakkelijk.

Ten derde werd een proef begonnen met enkele zaadvaste Malussoorten, zoals

Malus sikkemensis, M. hupehensis en M. toringoides. Uit zaad hebben wij planten

van deze soorten opgekweekt, waarop wij dit jaar Goudreinette denken te enten. De aanleiding tot dit onderzoek was een publicatie van SAX, Directeur van het Arnold Arboretum. Genoemde soorten hebben een goed wortelgestel, zijn immuun of resistent tegen wortelknobbel en de groei van Mac Intosh is krachtig op Malus

toringoides, doch matig op Malus sikkemensis, dus ongeveer als op type II.

2. Perenonderstammen

Voor perenonderstammen werd wel de allergrootste activiteit ingezet, omdat de onderstammen voor dit belangrijke fruitgewas nog zo heel veel te wensen overlaten. Het doel dat allereerst gesteld werd, is het verkrijgen van vegetatief vermeerderbare perenonderstammen van uiteenlopende groeisterkte. Nu komt, voor zover bekend, de eigenschap van vegetatieve vermeerderbaarheid in het perensortiment niet voor, zodat het uiteraard ook niet mogelijk is deze eigenschap door kruising te combineren met andere gewenste eigenschappen. Daarom werd begonnen met een onderzoek

(11)

Fig. 1. Bewortelde afleggers van de peer Old Home. In de wortels ziet men hier en daar nog de restanten van de turfmolm, waarmede aangeaard werd.

naar de mogelijkheid om peren vegetatief te vermeerderen. Volgens verkregen aan-wijzingen zijn sommige rassen in dit opzicht wat minder moeilijk dan anderen. Nu zal getracht worden deze rassen te vermeerderen door afleggen volgens de bleekmethode, gevolgd door aanaarden met turfmolm. Tot eind Juni gaat alles gewoon, dan wordt de grond van de aflegbedden opzij geschoven om natte turfmolm om de bases der scheuten te kunnen brengen. Daarop volgt de definitieve aanaarding met grond. De gunstige werking van aanaarden met turfmolm heb ik voor het eerst gezien bij de heer SMIT, chef van de Proeftuin in Noordbroek. Als eerste resultaat van deze methode werd verkregen, dat ruim de helft van het totaal aantal afleggers van een klein aflegbed beworteld was. Fig. 1 geeft een indruk van de verkregen beworteling.

Old Home is een Amerikaans ras, dat de reputatie heeft zeer gezond te zijn; verder heeft het een krachtige groei en is het, naar het zich laat aanzien, ook een goede stam-vormer. In totaal hebben we nu ongeveer 40 bewortelde afleggers, welke wij deze zomer denken te oculeren met enkele rassen, die zeer gevoelig zijn voor zaailingziekte. De zo verkregen oculaties zullen later worden uitgeplant op een grond, waarop ver-schijnselen van zaailingziekte spoedig optreden. Uit deze proef blijkt wel dat wij bij de selectie van perenonderstammen ook aandacht zullen besteden aan resistentie tegen zaailingziekte.

Een proef met een viertal pererassen op zaailingen van Pyrits betulaefolia is thans 2 jaar oud. De voorlopige indruk is, dat de vergroeiing met deze onderstammen wel goed en de groei daarop over het algemeen krachtig is. Volgens Amerikaanse ervarin-gen kunnen de vruchten physiologische stoornissen vertonen, vandaar dat eerst de vruchten beoordeeld zullen worden, voordat eventueel vermeerderingsproeven zullen worden opgezet. Pyrus betulaefolia is overigens, zowel volgens Duitse als Ameri-kaanse ervaring, te vermeerderen door wortelstek.

(12)

Andere onderstammen in onderzoek zijn Pyrus nivalis, Pironia veitchii

Luxembur-giana, een kruising tussen peer en kwee, en Amelanchier laevis, het krentenboompje.

Vanouds heeft het zaad van de Franse ciderperen de reputatie de beste zaailing-onderstammen voor peren op te leveren. Daar deze ciderperen in hoofdzaak tot

P. nivalis behoren, werd besloten deze soort als onderstam te beproeven.

Wat Pyronia betreft, de kruising tussen peer en kwee, hiervan werd gehoopt, dat deze plant een gunstige combinatie van eigenschappen te zien zou geven. Er zijn evenwel reeds voorlopige aanwijzingen, dat deze plant niet gemakkelijk te vermeerde-ren is.

Het krentenboompje heeft eigenlijk wel enkele eigenschappen waardoor het een goede vervanger van de kwee zou kunnen zijn. Het is winterhard en stelt slechts geringe eisen aan de grond. De grote vraag is echter of de compatibiliteit wel voldoen-de zal zijn en hoe voldoen-de kwaliteit van voldoen-de vrucht op voldoen-deze onvoldoen-derstam zal zijn. Het is reeds gebleken, dat de onderstam niet voldoende meedikt. Overigens had Conference op Amelanchier reeds in het tweede jaar veel bloemknoppen.

Van kwee-onderstammen brengen wij nieuwe en veelbelovende selecties bijeen voor een nadere beproeving onder onze omstandigheden. Zo hebben wij reeds plant-materiaal afgeleverd van selecties van East Mailing uit de Kwee de Provence voor een proef op Zeeuwse gronden. Deze kwee heeft de reputatie droogte- en ziekte-resistent te zijn en één dezer selecties groeit veel sterker dan kwee A.

3. F'ruimenonderstammen

Voor pruimenonderstammen werd allereerst de juiste methode van vermeerdering gedemonstreerd, namelijk het afleggen volgens de bleekmethode. Hiermede is het

Fig. 2. Bewortelde afleggers van de pruimenonderstam Pershore.

(13)

mogelijk om goede onderstammen als Myrobolan B, St. Julien A, Black Damas C en Brompton op een lonende wijze te vermeerderen. Bewortelde afleggers werden onder boomkwekers gedistribueerd als uitgangsmateriaal voor het opkweken van deze onderstammen. Afleggen in combinatie met aanaarden met turfmolm in Juni leverde ook bij Pershore een goede beworteling op. Bij de eerste productie van een paar afgelegde planten was ruim de helft der afleggers beworteld.

Een tweede proefplan, dat het vermeerderen van pruimenonderstammen door twijgstek beoogt, maakt goede vorderingen.

In de derde plaats worden ook van pruimenonderstammen nieuwe en veelbelovende typen bijeengebracht voor een nader onderzoek. Eerst worden zij getoetst op hun vermogen tot vegetatieve vermeerdering, vervolgens zal door dr GROSJEAN hun resis-tentie tegen loodglansziekte worden nagegaan en ten slotte zullen zij op hun pomo-logische eigenschappen worden onderzocht.

4. Kersenonderstammen

Bij kersenonderstammen werd allereerst aandacht besteed aan de vermeerdering van Mazzard F 12/1. Met afleggen hebben wij goede resultaten bereikt, doch de vermeer-dering door wortelstek laat nog wel te wensen over. De grootste activiteit wordt gericht op het verkrijgen van een zwakgroeiende kersenonderstam. Een aantal Prunus-soorten werd als zodanig beproefd, doch de meeste vielen uit wegens onvol-doende vergroeiing van ent met onderstam. Alleen met Leitzhauer Pressauer, een zure kers, worden de proeven nog voortgezet. Wij hebben thans de beschikking ge-kregen over planten van Prunus incisa, zodat wij ook deze soort nog kunnen beproe-ven als kersenonderstam. Dit jaar werd een aanvang gemaakt met de selectie van een zwakgroeiend type uit zaailingen van de Limburgse boskriek. Na een globale voor-selectie hebben wij een groot aantal zwakgroeiende kersenzaailingen uitgeplant. Bij de definitieve selectie zal mede gelet worden op de verhouding bast: hout van de wortel.

Voor alle fruitgewassen worden nieuwe onderstammen bijeengebracht voor een nader onderzoek. Daar van nieuwe selecties uiteraard slechts enkele planten of wat enthout kunnen worden afgegeven, zal het nog geruime tijd duren voordat er vol-doende plantmateriaal is voor een proef. Speciaal met het doel deze tijd zoveel mogelijk te bekorten werd een methode van snelle vermeerdering ontworpen, welke in wezen niets anders is dan een combinatie van reeds bestaande methoden. Op schuin geplante onderstammen wordt in het voorjaar geënt met een enkele knop, volgens de methode van het droogoculeren. Hierbij wordt de oculatie gesneden zoals gebruikelijk, doch de onderstam wordt tot even in het hout aangesneden en wel zo-danig dat de oculatie hierin past en op een hieltje komt te rusten. De droogoculatie vormt het eerste jaar een twijg, welke in het voorjaar van het tweedejaar neergelegd wordt. Het aanaarden kan dan, al naar het gewas, nog vóór het uitlopen der knoppen geschieden, zoals gebruikelijk is bij pruimen- en kersenonderstammen; het kan ook worden uitgesteld tot een scheutontwikkeling van ± 10 cm bereikt is, zoals dit bij appel- en kweeonderstammen wordt gedaan. Aan het einde van het tweede jaar zal

(14)

dan per knop, waarvan men oorspronkelijk uitgegaan is, een aantal bewortelde af-leggers kunnen worden verkregen. Het droogoculeren is hier te lande nog niet bekend, doch uit een proef met peren en kersen is reeds gebleken dat de aanslag weinig minder is dan van enten. Naar verbetering der techniek wordt gestreefd en uiteraard zullen voor deze vermeerderingsmethode zoveel mogelijk sterkgroeiende onderstammen worden gebruikt. Om eventuele verwarring te voorkomen dient de onderstam duide-lijk te onderscheiden zijn van het entras. Voor de snelle vermeerdering van een kwee-selectie wordt daarom niet kwee A gebruikt, doch zullen meidoorn en een zoete kers, als bijvoorbeeld F 12/1, op mahaleb worden geënt.

Het ligt in de bedoeling deze methode van snelle vermeerdering nader te onder-zoeken en te demonstreren. Tegelijkertijd zal hiermede waardevol onderstammen-materiaal, bijvoorbeeld van Pershore, worden opgekweekt.

NASCHRIFT NAAR AANLEIDING VAN DE DISCUSSIE

1. S-typen. Ook deze sterk groeiende selecties van appelonderstammen, welke een goede stam vormen, zullen in het onderzoek worden betrokken zodra daarvan plantmateriaal beschikbaar is.

Opgemerkt werd nog dat er een verschil in werkmethode zou bestaan. Indien dit al het geval is, is een dergelijk verschil toch maar zeer betrekkelijk. Alleen verdient het wel aanbeveling om, waar mogelijk, allereerst te selecteren op gemakkelijke vermeerdering vanwege de economische noodzaak om het plantmateriaal zo goedkoop mogelijk te produceren.

2. Vermeerdering door aanaarden en afleggen. Het effect van een turfmolmbehandeling berust waarschijnlijk voornamelijk op de vochtvoorziening, waardoor de wortelgroei vroeg kan be-ginnen en zonder stagnatie kan voortgaan.

In de Proeftuin te Noordbroek werd bij Pershore een beworteling van circa 70 % verkregen met een methode van aanaarden, waarbij de planten jaarlijks tot aan de wortel worden terug-gesnoeid. Deze resultaten zijn zeer opmerkelijk, vandaar dat de spreker besloten had om deze aanaardmethode te vergelijken met afleggen. Voor een juiste beoordeling dient daarbij gelet te worden op kwaliteit, kwantiteit en continue productie.

3. Jeugdstadium. Of er in principe verschil in vorstresistentie tussen vegetatief vermeerderde onderstammen en zaailingen bestaat in verband met het jeugdstadium is een vraag, die niet zo eenvoudig beantwoord kan worden. Vegetatief vermeerderde onderstammen kunnen ook in het jeugdstadium verkeren. Afgezien daarvan is een zuivere vergelijking niet mogelijk, daar beide groepen in ieder geval ook erfelijk bepaalde verschillen vertonen. Bij de selectie op vorst-resistentie wordt uitsluitend op erfelijke verschillen gelet.

4. Crab C. Of Crab C ook voor struiken de voorkeur verdient boven M. XVI is dubieus. Er zijn enkele rassen, waarvan bekend is dat zij op Crab C een grotere productie geven dan op M.XVI. Er bestaat echter ook een voorbeeld, waarin het voordeel aan de kant van M. XVI ligt. Een nadeel van Crab C is nog, dat dit type moeilijk te vermeerderen is.

SUMMARY ROOTSTOCK RESEARCH

A general survey of rootstock research is given together with an outline of an own program of research.

Preliminary results were achieved in propagating the pear rootstock Old Home and the plum rootstock Pershore by a method of layering. The rooted layers, shown in the photographs, were in both cases a little over half the total number of layers.

A method of rapid multiplication was developed by dry-budding on rootstocks followed by layering in the next year.

(15)

LITERATUUR

A N N . Rep. E. MALLING R E S . STA. for 1944—1949: General review of research work.

BANGA, O.: Het kweken van nieuwe vruchtboomonderstammen in Engeland. Meded. Dir. v. d. Tuinb. 12, 1949, n o . 1, 2 en 3.

FLOOR, J.: De zaailingonderstam. D e Boomkwekerij 4, 1949, 17/22: 138/182. FLOOR, J.: D e tussenstam. D e Boomkwekerij 4, 1949, 23: 192.

HILKENBÄUMER, F . : Die gegenseitige Beeinflussung von Unterlage und Edelreis bei den Haupt-obstarten im Jugend-stadium unter Berücksichtigung verschiedener Standortverhältnisse. Kuhn-Archiv, 58, 1942 : 1—261.

HOBLYN, T. N . : Research on fruit tree rootstocks. Brit. Agr. Bull. III. 10, 1950: 103—111. KERR, W. L.: Early spring budding by the plate method. Sc. Agric. XVII, 1937, 12.

KÜPPERS, H . und F. HILKENBÄUMER: Selektion von Vogelkirschen (Prunus avium) als Kirschen-unterlage. Der Züchter 19, 1949: 333—343.

LOEWEL, E. L.: Vegetativ vermehrte oder Sämlingsunterlagen? Deutsche Baumschule 6, 1950. MACHERAUCH, O.: Die erste Obstsamenspende-Anlage. Deutsche Baumschule 2, 1951: 31—34. MAURER, K. J.: D a s Sämlingsunterlagenproblem in der Praxis. Obst- und Weinbau 12, 1948. MÜLLER, H.: Pillnitzer vegetativ vermehrte Birnenunterlagen. Der Züchter 20, 11/12: 352. SAX, K.: The use of Malus species for apple rootstocks. Proc. Amer. Soc. Hort. Sei. 53, 1949:

219—220.

TYDEMAN, H . M.: Descriptions of some Quince rootstocks. Ann. Rep. for 1947 E. Mailing Res. Sta., 1948: 59.

TYDEMAN, H. M.: Trials with new Quince rootstocks. Ann. Rep. for 1948, E. Malling Res. Sta., 1949: 68—74.

(16)

MEDEDELINGEN *)

VAN HET INSTITUUT VOOR DE VEREDELING VAN TUINBOUWGEWASSEN

i. Hubbeling, N. Vatbaarheid van stamslabonenrassen voor ziekten, welke met het zaaizaad overgaan.

2e druk, Maart 1946 ƒ 0,10 2. Banga, O. Onderzoek naar de cultuurwaarde van enige nieuwe tuinbonenrassen. September 1945 . . Uitverk. 3. Banga, O. Sluitkoolproblemen in Amerika. September 1946 ƒ 0,50 4. Algemene Veredelingsdagen 1946. Verslag van voordrachten en discussies. Maart 1947 ƒ 0,50

Veïdhuyzen van Zanten, N. Richtlijnen voor de verdere ontwikkeling van het contact tussen

Begun-stigers en Instituut.

Banga, O. Perspectieven voor de veredeling van tuinbouwgewassen in Nederland. Wellensiek, S. J. (Lab. v. Tuinb. pl.t.). De methode der herhaalde terugkruisingen. Prakken, R. (Lab. v. Erfelijkheidsleer). Een en ander over de plantenveredeling in Zweden. Nannenga, E. T. Ervaringen bij de identificatie van vroege kerserassen.

Sonnaville, P. de Nieuwe fruitrassen, die in Nederland op de voorgrond treden. Floor, J. Nieuws op 'het gebied van fruitrassen in Engeland.

Kronenberg, Hester G. Selectie van aardbeien op gezondheid.

Heide, R. van .der Ervaringen bij het kweken van ziekteresistente tomatenrassen. Hubbeling, N. Ervaringen bij het kweken van ziekteresistente bonenrassen. Sneep, J. Photoperiodiciteit, vernalisatie en veredeling.

5. Banga, O. Rassenkeuze en rassenveredeling bij groentegewassen in Oostenrijk. November 1947 . . Uitverk. 6. Banga, O. Krotenstudies. Nov./Dec. 1947 ƒ 0,25

I. Invloed van de zaaitijd op de productiviteit van de kroten. II. Invloed van de zaaitijd op de loofontwikkeling van kroten.

7. Banga, O. De veredeling van de aardbei in de V.S. van Amerika. December 1947 ƒ 0,60

8. Algemene Veredelingsdagen 1947. Verslag van voordrachten en discussies. Juli 1948 ƒ ls15

Banga, O. Voor welke gewassen en op welke wijze is veredelingswerk economisch gerechtvaardigd en

gewenst. I. Algemene inleiding.

Zwaan, Rijk (Zaadproducent, R'dam). Idem. II. Groentegewassen. Rietsema, I. (R.K. Land- en Tuinb.school, Breda). Idem. I I I . Fruitgewassen.

Koopman, C. (Vered. bedrij f Centr. Bureau, Hoofddorp). Kostenberekening bij veredelingswerk. Wellensiek, S. J. (Lab. v. Tuinb. pl.t., Wageningen). Vegetatieve vermeerdering bij de veredeling, speciaal

van groentegewassen.

Floor, J. Over vegetatieve vermeerdering van fruitgewassen.

Sneep, J. Toepassing van de vegetatieve vermeerdering bij de veredeling van koolgewassen.

9. Banga, O. De veredeling van tuinbouwgewassen in de V.S. van Amerika. Juli 1948 Uitverk. io. Banga, O. Krotenstudies. November 1948 ƒ 0,25

I I I . Vernalisatie en devernalisatie van bieten.

IV. Verschillen in schiet-neiging bij verschillende rassen en selecties van platte of ronde kroten.

i i . Algemene Veredelingsdagen 1948. Verslag van voordrachten en discussies. December 1948 ƒ 1,05 Banga, O. De huidige stand van de mogelijkheden voor bescherming van de kwekerseigendom.

I. De perspectieven van het Kwekersbesluit 1941 voor verschillende tuinbouwgewassen.

Erkelens, M. A. (N.A.K.-B., Den Haag). Idem. II. Controle op de vermeerdering van moeilijk te

deter-mineren rassen van fruitgewassen.

Barten, D. (Fa. Jacob Jong, Noordscharwoude). Idem. I I I . De mogelijkheid van bescherming bij

toe-passing van het „Deense systeem" bij niet-determinabele rassen van groentegewassen.

Hiele, T. van (Rijkstuinb.cons, voor koelaangelegenheden, Bennekom). Richtlijnen voor het kweken van

rassen van fruit- en groentegewassen, die geschikt zijn voor bewaring, conservering of diepvriezen. I. Bewaring.

Zweede, A. K. (Inst. Bewaring en Verwerking Tuinb.prod., Wageningen). Idem. II. Verwerking.

12. Banga, O. Het kweken van nieuwe vruchtboomonderstammen in Engeland. Maart 1949 ƒ 0,20 13. Banga, O. en Hester G. Kronenberg. Teelt en veredeling van aardbeien in België. Juni 1949 . . ƒ 0,20

14. Banga, O . Krotenstudies. Juli 1949 ƒ 0,50 V. De inwendige vleeskleur van kroten. Haar beoordeling bij rassenvergelijking en selectiewerk.

15. Andeweg, J. M. Veredelingsdoeleinden en -resultaten bij de tomaat. September 1949 ƒ 0,20 16. Hubbeling, N. Veredelingsdoeleinden bij slabonen. September 1949 ƒ 0,20

*) Zolang de voorraad strekt kunnen deze publicaties franco worden toegezonden, na ontvangst van het vermelde bedrag op giro no. 425340 van het Instituut voor de Veredeling van Tuinbouwgewassen te Wageningen onder vermelding van wat verlangd wordt.

(17)

17- Algemene Veredelingsdagen 1949. Verslag van voordrachten en discussies. Mei 1950 ƒ 1,40

Banga, O. Selectie en groeikracht bij kruisbestuivers. Sneep, J. Enige ervaringen op het gebied van de zaadteelt.

Minderhoud, A. (Rijksbijenteeltcons., Wageningen). Het gebruik van bijen en hommels voor bestuiving

in afgesloten ruimten.

jacobï, E. F. (Rijkstuinb.cons., Boskoop). De taak van het Proefstation voor de Boomkwekerij te

Boskoop.

Veldhuyzen van Zanten, N. (N.V. Sluis en Groot's Kon. Zaadt. en Zaadh., Enkhuizen). Wat moet

het Nederlandse zaadvak doen om tegen het buitenland opgewassen te zijn.

Banga, O. Mogelijkheden voor samenwerking in het veredelingswerk bij fruit. Kronenberg, Hester G. Variaties in rassen van klein fruit.

Sonnaville, P. de Mutaties in het grote fruit.

18. Zeventien korte artikelen voor boomkwekers. Juni 1950 Uitverk.

Floor, J. Kwee en vorstgevoeligheid.

Importkwee. Crab C.

De zaailingonderstam. De tussenstam. Redcoat Grieve.

Sonnaville, P. de Nieuwe, veelbelovende appelrassen.

Enkele nieuwe perenrassen.

Floor, J. Laxton no. 1 en Laxton Perfection.

Kronenberg, H. G. en E. T. Nannenga. De frambozenrassen ir Leendertz en Verbeterde Pruisen. Nannenga, E. T. De frambozenrassen Mailing Enterprise, Mailing Landmark en Mailing Promise. Weerdt, J. H. v. d. Het oculeren van perziken.

Het stekken van kruisbessen.

Floor, J. Het stekken van Myrobolan B.

Het afleggen. Het aanaarden. Vakliteratuur.

19. Banga, O. Krotenstudies. September 1950 ƒ 1,50

VI. De invloed van het loof op de groeisnelheid van de knol.

VII. Classificatie van platte en ronde kroten naar knolindex, niveau van loofprestatie en groeisnelheid.

20. Praktijkproeven tomaten 1948—1949. October 1950 ƒ 0,75 21. Banga, O. Krotenstudies. November 19,50. VIII. Veredelingsmethodiek bij de rode biet . . . . ƒ 0,25

22. Kronenberg, H. G. Teelt en veredeling van fruitgewassen in Zwitserland. December 1950 . . . ƒ 0,25 23. Banga, O. en J. Sneep. Veredeling van tuinbouwgewassen in Denemarken. December 1950 . . . ƒ 0,25 24. Floor, J. Het enten van noten. Januari 1951 ƒ 0,35 25. Floor, J. De vermeerdering van onderstammen voor fruitgewassen. Augustus 195X ƒ 0,75 26. Banga, O. Bescherming van de kwekerseigendom. October 1951 ƒ 0,30 27. Sneep, J. Selectie op het juiste tijdstip. October 1951 ƒ 0.25 28. Floor, J. Onderstammen-onderzoek. October 1951 ƒ 0.30

RASSENLIJSTEN1)

UITGEGEVEN DOOR HET INSTITUUT VOOR DE VEREDELING VAN TUINBOUWGEWASSEN

Eerste Beschrijvende Rassenlijst voor Griendhout, 1940. Redacteur Ir W. D. J. Tuinzing. (Uitgegeven door de

N.A.K., maar verkrijgbaar bij het I.V.T.) ƒ 0,17 Tweede Beschrijvende Rassenlijst voor Populieren, Wilgen en Iepen, 1947. Redacteur Prof. Dr G. Houtzagers ƒ 0,50 Vierde Beschrijvende Rassenlijst voor Groentegewassen, 1951. Redacteur Dr O. Banga ƒ 1,50

(18)

PUBLICATIES VAN HET INSTITUUT VOOR DE VEREDELING VAN TUINBOUWGEWASSEN IN ANDERE ORGANEN OF IN BOEKVORM EVENTUEEL

IN SAMENWERKING MET ANDERE INSTELLINGEN

Van de artikelen, waarbij de prijs genoemd is, zijn in beperkte mate overdrukken beschikbaar. Overigens wende men zich tot de opgegeven bronnen.

Banga, O. Bijdrage tot het rassenonderzoek van kropsia. Med. van de Tuinbouwvoorl.dienst no. 14, 1939 ƒ 0,32 Banga, O. Een vergelijking van het voor meeldauw onvatbare tomatenras „Vetomold" met enkele

Neder-landse rassen van kastomaten. Med. v. d. Tuinbouwvoorlichtingsdienst no. 24, 1941 ƒ 0 3 2

Banga, O. Bloemkoolstudies. Med. v. d. Tuinbouwvoorlichtingsdienst no. 30, 1942 ƒ 0,32 Banga, O. Bijdrage tot het rassenonderzoek van andijvie. Med. v. d. Tuinbouwvoorl.dienst no. 32, 1942 . . ƒ 0,32 Banga, O. Veredeling van Tuinbouwgewassen. Algemene grondslagen. Tjeenk Willink, Zwolle, 1944, 211 pp. ƒ 3,35 Kronenberg, H. G. Kort verslag van het onderzoek naar de aardbeienziekten in Kennemerland. Med.

Inspec-teur van de Tuinbouw en het Tuinbouwonderwijs 7, (Januari 1944), no. 1, p. 26.

Banga, O. De taak van de keuringsdiensten bij het effectief maken van het kwekersrecht. Med. Directeur

van de Tuinbouw 8, (Jan./Juni 1945), no. 1/6, p. 6.

Braak, J. P. Kortedag-behandeling van kropsia. Med. Dir. van de Tuinb. 8, (Oct. 1945), no. 10, p. 155. Hubbellng, N. Ziektebestrijding en gezondsheidsselectie bij tuinbonen. Med. N.A.K.-G. 3, (Febr. 1946),

no. 14, p. 96 en no. 15, p. 103.

Kronenberg, H. G. en B. Macbielse. Aardbeienselectie voor Kennemerland. Med. Directeur van de

Tuin-bouw 9, (Jan. 1946), no. 1, p. 20.

Andeweg, J. M. Het kweken van Cladosporium resistente tomaten. Med. N.A.K.-G. 4, (April 1947), no. 26,

p. 201.

Banga, O. Gevoeligheid voor de daglengte van doperwtenrassen. Med. Directeur van de Tuinbouw 10,

(Febr. 1947), no. 2, p. 81.

Banga, O. Het begrip warmtesom als kenmerk van doperwtenrassen. Med. Directeur van de Tuinbouw xo,

(April 1947), no. 4, p . 198.

Banga, O. Enkele grepen uit de veredeling van tuinbouwgewassen in de Ver. Staten. Med. Directeur van

de Tuinbouw 10, (Juli en Aug. 1947), no. 7, p. 382 en no. 8, p. 437 ƒ 0,10

Hubbeling, N. Amerikaanse slabonenrassen. Med. N.A.K.-G. 4, (April 1947), no. 26, p. 201.

Kronenberg, H. G. Kan met gezondheidsselectie in de frambozen nog iets worden bereikt ? De Fruitteelt 37,

(Juli 1947), no. 28, p. 218.

Floor, J. en J. H. v. d. Weerdt. Nieuws uit België op het gebied van het kweken van vruchtbomen. De

Boom-kwekerij 3, (Nov. 1947), no. 3, p. 17 en no. 4, p. 26 ƒ 0,10

Klinkenberg, C. H. (Lab. Myc.) en H. G. Kronenberg (I.V.T.). Aardbeiplanten; ziekten, teelt en selectie.

Uitgeversbedrijf voor de Tuinbouw N.V., Surinamestraat 18, 's-Gravenhage, 1947, 28 pp ƒ 1,—

Boom, B. K. Boomteelt. Uitgever: H. Veenman & Zonen, Wageningen, 1948, 147 pp. Ingenaaid ƒ 4,25, geb. ƒ 5,75 Andeweg, J. M. Welk tomatenras moet ik in 1948 telen ? De Tuinbouw 3, (Januari 1948), no. 1, p. 3.

Floor, J. Vegetatieve vermeerdering van fruitgewassen. De Boomkwekerij 3, (Februari 1948), no. 10, p. 73. Davidse, J. Uit de geschiedenis van de cyclamen-veredeling. Vakbl. voor de Bloemisterij 3, (April 1948), no. 25. Andeweg, J. M. Een gemakkelijk morphologisch kenmerk bij selectie van tomaten. Zaadbelangen 2, (Mei 1948),

no. 9, p. 106.

Davidse, J. Het rassenonderzoek bij doperwten. Zaadbelangen 2, (Mei/Juni 1948), no. 10/11, p. 118/126 . . ƒ 0,10 Gerritsen, C. J. Het barsten van kersen. Med. Directeur van de Tuinbouw 11, (Mei 1948), no. 5, p. 348. Kronenberg, H. G. Aardbeirassen. Groenten en Fruit 3, (Mei 1948), no. 48, p. 652.

Nannenga, E. T. Kwekerij-kenmerken van kersen. De Boomkwekerij 3, (Juni 1948), no. 19, p. 152. Sneep, J. en G. Elzinga. Resultaten van een stekproef met hartloze bloemkool. Med. Directeur van de

Tuin-bouw 11, (Juni 1948), no. 6, p. 393 ƒ 0,10

Gerritsen, C. J. De teelt van kersen in België. Med. Directeur van de Tuinbouw 11, (Juni 1948), no. 6, p. 406. Gerritsen, C. J. De plaats van de kers in de fruitteelt. De Fruitteelt 38, (Juni 1948), no. 24, p. 396. Gerritsen, C. J. Is de aanplant van kersen nog verantwoord ? De Tuinbouw 3, (Juni 1948), no. 6, p. 143. Andeweg, J. M. Gele komkommerrassen. Groenten en Fruit 4, (Juli 1948), no. 4, p. 51.

Hubbellng, N. Over de bestrijding van ziekten en de teelt van resistente rassen bij bonen. Groenten en Fruit 4,

(Juli 1948), no. 1, p . 10.

Andeweg, J. M. Practijkproeven met tomatenselecties in 1948. Groenten en Fruit 4, (Juli 1948), no. 1, p. 8. Gerritsen, C. J. Verwarring in enkele kerserassen. De Fruitteelt 38, (Oct. 1948), no. 40, p. 672. Floor, J. De opzet van proeven met onderstammen. Med. Dir. v. d. Tuinbouw 11, (Nov. 1948), no. 11, p. 710. Sneep, J. De vier belangrijkste kropslarassen. De Tuinbouw 3, (Nov. 1948), no. 11, p. 294.

Kronenberg, H. G. (I.V.T.), J. D . Gerritsen (R.t.c, Geldermalsen), C. H. Klinkenberg (Lab. M y c ) ,

m.m.v. M. A. Erkelens (N.A.K.-B.) en A. K. Zweede (Inst. Bew. en Verw. Tuinb. prod.). De aardbei.

Tjeenk Willink, Zwolle, 1948, 327 pp Ingen, ƒ 7,—, geb. ƒ 8,50

Sneep, J. De Cavallius reuzenspinazie. Groenten en Fruit 4, (Nov. 1948), no. 20, p. 279.

Davidse, J. Over enige Allium-soorten, die tot groentegewassen gerekend worden. Groenten en Fruit 4, (Dec.

1948), no. 25, p. 360.

Banga, O. Praktijkproeven met selecties van groentegewassen volgens het Deense systeem. Zaadbelangen 3,

(Jan./Febr. 1949), no. 2/3, p. 13/25 ƒ 0,10

Floor, J. Aalbesserassen. De Fruitteelt 39, (Febr. 1949), no. 5, p. 92.

Banga, O. Punten in het veredelingswerk, die de aandacht verdienen. De Tuinbouw 4, (Febr. 1949), no. 2, p. 38. Banga, O. Veredelingsmethoden. De Tuinbouw 4, (Maart 1949), no. 3, p. 72.

Sneep, J. Mogelijkheden tot verbetering van de asperge (I en II). Tuinbouwblad (Vakblad Tuinbouwbond

N . C. B.) 2, April 1949, no. 4/5, p. 28/36 ƒ 0,10

Banga, O. Selectie van ronde of platronde kroten op inwendige kleur. Zaadbelangen 3, (Mei 1949), no. 9, p. 106 Banga, O. Veredeling van de asperge in Californie. Med. Directeur van de Tuinbouw 12, (Mei 1949), no. 5,

(19)

Gerritsen, C. J. Wanneer zullen we Meikersen in Mei kunnen eten ? De Fruitteelt 39, Quai 1949), no. 22, p. 408.

Hubbeling, N. Over virusziekten bij bonen. Tijdschrift over Plantenziekten 55, (Mei/Juni 1949), afl, 3, p. 229. Banga, O. Beperking van het rassensortiment. Zaadbelangen 3, (Juni 1949), no. 11, p. 129.

Kronenberg, H. G. Een slechte vruchtzetting bij het aardbeiras Jucunda. Groenten en Fruit s en De Fruitteelt 39, (Juli 1949), no. 1/28, p. 7/512.

Banga, O. Wege zur Verbesserung des Obstbaues in den Niederlanden. Früchte und Gemüse, Basel, (Oct. 1949), no. 3, p. 14.

Sonnavüle, P . de. Mutaties bij het groot fruit. D e Fruitteelt 30, (Nov. 1949), no. 46, p. 867. Gerritsen, C. J. De vooruitzichten van de notenteelt De Fruitteelt 39, (Dec. 1949), no. 52, p. 1020. Gerritsen, C. J. Plant een noteboom. Nieuwe aspecten door toegepaste selecties. Boer en Tuinder 3, (Dec.

1949), no. 155, p. 7.

Sonnaville, P. de. Enkele nieuwe pererassen. De Boomkwekerij 5, (Jan. 1950), no. 7, p. 60.

Hubbeling, N. Rassenkeuze. Ziekteresistentie en nieuwe rassen. Groenten en Fruit 5, (Jan. 1950), no. 26, p. 522. Gerritsen, C. J. Veredelde notebomen. Zijn er afzetmogelijkheden? De Boomkwekerij 5, (Jan. 1950), no. 8, p. 66. Gerritsen, C. J. Veredelde notebomen. Aan welke eisen moet een goed notenras voldoen? De Boomkwekerij 5,

(Febr. 1950), no. 9, p. 73.

Sneep, J. Rassenkeuze bij bloemkool. Groenten en Fruit 5, (Febr. 1950), no. 31, p. 642. Gerritsen, C. J. De vooruitzichten van de notenteelt. De Fruitteelt 40, (Maart 1950), no. 9, p. 168. Nannenga, E. T. en C. ƒ. Gerritsen. De kers Early Rivers en Früheste der Mark. De Boomkwekerij 5, (Maart

1950), no. 11, p. 88

Floor, J. Het proefstation East Mailing. De Fruitteelt 40, (Maart 1950), no. 10, p. 188. Sneep, J. Rassenkeuze bij spruitkool. Groenten en Fruit 5, (Maart 1950), no. 34, p. 705.

Banga, O. Uitslag Praktijkproeven 1949 Berlikumer wortel. Groenten en Fruit 5 en De Tuinderij 30, (Maart 1950), no. 35/11, p. 729.

Sneep, J. De waarde van onze tuinbouwproducten voor de vitamine C voorziening. Voeding n , (Maart 1950),

no. 3, p. 91 ƒ 0,15 Gerritsen, C. J. Het enten van kersen. De Fruitteelt 40, (April 1950), no. 14, p. 281.

Andeweg, J. M. Witte komkommerrassen. Groenten en Fruit 5, (1950), no. 38/39, p. 804 en Zaadbelangen 4, (1950), no. 6, p. 362.

Banga, O. Sortenprüfung und Sortenschutz von Gemüse in den Niederlanden. Früchte und Gemüse, Basel, (April 1950), no. 1, p. 6.

Sonnaville P. de. Enkele bekende en minder bekende winterperen. De Boomkwekerij 5, (Mei 1950), no. 16, p. 130.

Boom, B. K. Het aanstaande Internationaal Botanisch Congres. De Boomkwekerij 5, (Mei 1950), no. 17, p. 135. Kronenberg, H. G. (I.V.T.), C. H. Klinkenberg (Lab. M y c ) , M. A. Erkelens (N.A.K.-B). Voorjaarsbont

in het aardbeiras Madame Moutot. De Tuinderij 30, (Juni 1950), no. 22. Gerritsen, C. J. Veredelde notebomen. De Boomkwekerij s> (Juni 1950), no. 19, p. 150.

Gerritsen, C. J. Rassenkeus en rentabiliteit van de kersenteelt. De Fruitteelt 40, (Juni/Juli 1950), no. 26/29, p. 496/552.

Keuls, M. Rassen- en factorenproeven. Internationaal Tijdschrift voor Brouwerij en Mouterij 1949, 1-2, p. 1. Kronenberg, H. G. Enkele nieuwe frambozenrassen uit East Mailing. De Boomkwekerij 5, (Aug./ Sept.

1950), no. 22/23, p. 178/192.

Floor, J. Het afleggen van pruime-onderstammen. Jaarboek van „de Proeftuin", Boskoop 1949, p. 91—93 ƒ 0,10 Banga, O. Bescherming van de kwekerseigendom. De Tuinbouw 5, (Sept. 1950), no. 9, p. 222.

SonnavUle, P. de. President Drouard-Beurré d'Anjou. De Fruitteelt 40, (Sept. 1950), no. 39, p. 737. Gerritsen, C. J. De teelt van okkernoten. De Nieuwe Veldbode 17, (Oct. 1950), no. 4, p. 74.

Gerritsen, C. J. De kers en andere fruitsoorten in Frankrijk. Bijlage Med. Directeur van de Tuinbouw, (Nov. 1950), p. 181.

B o o m , B . K. De Corsicaanse den en zijn verwanten. De Boomkwekerij 6, (Dec. 1950), no. 6, p. 42). Banga, O. Uitslag practijkproeven tuinbonen, bakwortelen, platronde en ronde kroten. Zaadbelangen 5,

(Jan. 1951), no. 2, p. 18 en in diverse andere vakbladen.

Banga, O. De veredeling van kruisbestuivende groentegewassen. Erfelijkheid in Praktijk 12, (Jan./Febr. 1951), no. 1, p. 1.

Banga, O. Uitslag praktijkproeven met pronkbonen 1951. Zaadbelangen 5, (Maart 1951), no. 5, p. 60. De Zaadwereld 15, (April 1951), no. 3, p. 96 en in diverse andere vakbladen.

Kronenberg, H. G. Ervaringen in Schotland met de Mailing Promise en enkele andere frambozenrassen. De Boomkwekerij 6, (Maart 1951), no. 10, p. 82.

Elzenga, G. Wenken voor de kruidenteelt in Maart. Herba 10, (Maart 1951), no. 2, p. 36. Verschijnt elke maand, behalve in Herba ook in andere vakbladen, vanaf Maart 1951.

Banga, O. Hoe veredelt men een gewas? Herba 10, (Maart 1951), no. 2, p. 25.

Dijkstra, S. P . Verbeterde uitvoering van de door Hegnauer en Flück ontworpen methode voor de snelle bepaling van het alkaloidengehalte van Solanaceeèn-drogerijen. Pharmaceutisch Weekblad 86, (Maart 1951), p. 129.

Banga, O. Uitslag practijkproeven met Westlandse Boerenkool in 1949-1950 en 1950-1951. Zaadbelangen 5, (Maart 1951), no. 6, p. 73. De Zaadwereld 15, (April 1951), no. 3, p. 96 en in diverse andere vakbladen. Gerritsen, C. J. Walnotenselecties. De Fruitteelt 41, (April 1951), no. 14, p. 244.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

This article investigates the personal reflections and religious appre- ciation of a young and inexperienced volunteer candidate-minister, A D Luckhoff (1874-1963), expressed in a

 Artikel RVS : ‘Overheid moet e-health-snelweg realiseren’ op website Skipr (26 januari)  Artikel RVS over eHealth: verleid patiënten met financiële voordelen en

Anon. Kairos International Newsletter. Kairos Outside of Northe. A Message from the Chairperson.. American Heritage Dictionary of the English Language, fourth

Iedereen die een appelboom in de tuin heeft en deze het hele jaar door aan- schouwd, constateerd dat de boom een klein wonder verricht.. Wat

Mail ze dan naar Aduis (info@aduis.nl) en wij plaatsen deze dan als downlaod op onze web

appel - abrikoos - druiven - walnoot - pruim - peer - kweepeer - bramen framboos - kersen - hazelnoot - aardbei - nectarine - kastanje. wijnkers – blauwe bosbes - amandelen –

[r]

Doel van het onderzoek is toetsing van effecten op Natura 2000-gebieden als gevolg van de activiteiten binnen de inrichting van Van Ossenbruggen Fruit B.V.. aan de Wet