• No results found

Paasexcursie 2012, Zuid Touraine, Indre-et-Loire, Frankrijk

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Paasexcursie 2012, Zuid Touraine, Indre-et-Loire, Frankrijk"

Copied!
6
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

AFZETTINGEN WTKG 33(4),2012 80

Paasexcursie

2012,

Zuid

Touraine, Indre-et-Loire, Frankrijk

Leonard Vaessen ¹

De deelnemerswarenDavidBaron,Tonvan

Eijden,

Colin

van

Elderen,

Paulus de

Graaf-Rutteman,

BenenJoke

Nie-land,

Eddy Spijkerman,

Henk-JanvanVlietenLen Vaes-sen.

Eddy

wasdeze keer decontactman in

Nederland, bij

wie menzich kon opgevenenLen deed de

voorbereidin-genter

plaatse.

Pauvrelay,

gemeente

Paulmy

Zaterdag

7

april

om 10uur washet verzamelen op de

cam-ping

vanGrand

Pressigny.

Van hieruit

zijn

we

gezamenlijk

naarde negen kilometer

noordelijker gelegen

oude groeve

bij Pauvrelay,

in degemeente

Paulmy gereden.

Hier konden we

vrij

terecht. Voor de kleine groeve kon ik deze keer geen

toestemming krijgen.

In de oude groeve is echter dezelfde

afzetting

ontsloten als in de

kleine,

ermoestalleenwatmeer gegraven wordenom

bij

de

lagen

tekomen.

In de

zandgroeves

hier

bij

het

gehucht Pauvrelay zijn

de ‘sa-bles

coquilliers grossiers’

vande faciesPontilévien

ontsloten,

deze

zijn afgezet tijdens

het

Langhian,

Midden Mioceen. Voor meer

stratigrafische

details zie

mijn

artikel uit 2007. Tussen de oudeende kleine groeve,

ligt

nogeenhelegrote

zandaf-graving

waarvande

exploitatie

verleden

jaar

isgestopt.Het

betredenvandeze

afgraving

is

altijd

tenstrengsteverboden

geweestenis datnunog. Erstaanzoveel borden inenrond de groeve die dit aangeven dat het niet slim is dezete

nege-ren.Deze

zandput

wordtnu

dichtgestort

met

puin

enklei. De

westelijke

en

noordelijke

wandvande oude groeve

zijn

nog

goed toegankelijk

enineen

heerlijk zonnetje

werder

stevig

gegravenen

gezeefd (foto

1en

2).

De

oostelijke

wand vande groeve is

begroeid

enhet stonker

vreselijk

vanwege eendassenburcht dieeris

gevestigd.

Indezegroeveiseen

pakket kalkhoudende,

grijs-gele,

slecht

gesorteerde

grove zanden

ontsloten,

soms zelfszeer

grof

met nestenstenen; vuursteen, verkiezelde kalkstenenen somssponzen

geëro-deerd uit het

onderliggende

Senoon. Grote

exemplaren

van deoesterCrassostraea

gryphoides

komen hierin ook

regel-matig

voor.Verder veel

afgerolde

enniet

afgerolde

schel-pen,

bryozoën

en

koraaltjes

meteen

Langhian

ouderdom. Restenvan

vertebraten,

zowel land als

marien, zijn

zeld-zaam. Toch

zijn

er hier

tijdens

de excursie wel enkele

haaientandjes gevonden.

De molluskenvan

Pauvrelay

be-staanuit benthischevormen, onder andere bivalven soor-tendie

tijdens

hun levenaanhard substraat vastzitten zoals Arcanoae

biangulina (D’Orbigny, 1852),

Barbatia

vincen-ti

(CoufTon,

1905),

Barbatia barbata

(Linnaeaus,

1758),

Barbatia

polymorpha (Mayer, 1868),

Striarca lactea

(Lin-naeus,1758),

Chama

gryphoides Linnaeus,

1758,Cardita crassa

Lamarck,

1819;

of endobionten

(ingegraven

in het

zand)

zoals Anadara turoniensis

(Dujardin, 1837),

Glycy-meristuronica

(Mayer, 1868), Glycymeris

nummaria

(Lin-naeus,

1758), Glycymeris

texta

(Dujardin,

1837),

Venus subrotunda

Defrance,

1828. Van

Glycymeris

bimaculata

(Poli 1795)

worden meestal alleenmaarbrokstukken ge-vonden. In destenenkan Barnea sp. worden

aangetrolfen.

Bij

de

verspeelde gastropoden zijn

vooralconussen en

cy-praea’s populair bij

verzamelaars. Kleine

exemplaren

van Conus

dujardini Deshayes,

1845 komen

regelmatig

voor en somskomteen

exemplaar

van eencypraea

(Schilderia

sp.)

uit het zand

tevoorschijn, begeleid

met

vreugdekreten

vande

gelukkige

vinder.

De niet

verspeelde gastropoden zijn

vanhet benthischetype.

De DiodoraenPatellasoorten leefden

vastgehecht

op de

stenenvande

klifkust,

evenals

Serpulorbis

arenariusen an-dere Vermetidae. De

aanwezigheid

vanPotamides

wijst

op eenabnormaal

zoutgehalte.

Dat dezesoortenin

Pauvrelay

redelijk geconserveerd zijn,

nieterg

gerold,

duidt opeenkort

transport ineen

hoog energetisch

milieu.Alles

wijst

erop dat de

Langhian

faluns in

Pauvrelay zijn afgezet langs

een kust bestaande uit Senoonkliffenmeteenmin ofmeer

stei-le

helling

ineen

(sub)tropisch

klimaat

(Lecointre

1947).

2(rechtsonder).Pauvrelay.Gravenindewestelijke groeve-wand.Ookde excursieleider(voorgrond)kon hetweerniet

lat-enomzakken te vullen.(Foto EddySpijkerman)

Enkele

jaren geleden

kon ik nog zeggen Paasexcursienaar het Loirebekken

(Vaessen, 2007)

omdatweook nog

vind-plaatsen

inde facies

Savignien

enfacies Pontilévien had-dentennoordenvande Loire enrond Manthelan.Helaas,

die

zijn

ernietmeer. Slechtstwee

vindplaatsen zijn

nog

toegankelijk,

een

bij

Fèrriere

Largon

en een

bij Pauvrelay

in degemeente

Paulmy.

Beide in de

zuidelijke

Touraine. Dat waswel anders toen we in 1976voorde eerstekeer

in het Loirebekkenneerstreken,toen haddenwe minstens tien locatiester

beschikking.

Maartoenwaren weookmet

veel meermensen,overde 30. In 2007 haddenwe nog

vijf

vindplaatsen

ter

beschikking

en waren wemet20 verzame-laars. Dit

jaar

waren we metnegen verzamelaars. Je kunt

dus zeggen dathet aantal

vindplaatsen

zich heeftaangepast aanhet aantal

excursiegangers.

Of is hetsomsandersom?

In 1976zaten alle excursiedeelnemers op de

camping

in Grand

Pressigny

intentenofcaravan

(zie

foto in

stukje

van Anton Janse in

Afzettingen

33

(1),

pag. 16).Nu zatener tweedeelnemersin een vandetwee

huisjes

die sinds kort

op deze

camping

staan

(zie

foto 2 op

pagina

16 van An-ton’s

stuk),

twee stondenerop de

camping

meteen

cam-per, tweezaten erin eenhotel in Tours

(60

km

noordelij-ker)

tweezatenerineenhotel in Chatelierault

(35

kmten westen vanhet

excursiegebied)

en

één,

de excursieleider

en nu

verslaglegger, sliep

gewoon thuis in Petit

Pressigny,

midden in het

excursiegebied.

1 (rechtsboven).Pauvrelay, Paulmy.Overzichtoverde oude groeve. Paulus ligtop dewestelijk helling. Figuurtjebovenin netonder de rand vannoordelijkehellingis Henk-Jan. (Foto

(2)
(3)

AFZETTINGEN WTKG 33(4), 2012 82

Les

Verdaux, gemeente

Ferrière

Larçon

Na de lunch vertrok het hele

gezelschap

naarhet acht ki-lometernaarhetoosten

gelegen

Ferrière

Larpon.

De

vind-plaats bij

Ferrière

Larpon ligt

ongeveertweekilometerten

noordoostenvanhet

dorp,

rechts vande D96

richting

Es-ves-le-Moutier.

Ongeveer

200meter

voorbij

de

afslag

naar de

boerderij

LaPlacette’ iseenkleine

zandweg

naarrechts die uitkomtopeenverwilderd

grasland bij

een

bosje.

Het

bosje ligt

ineenoude groeve. In dit

bosje zijn

in de wan-denvande

voormalige

groevegatengegravendoor verza-melaars. Ook buiten het

bosje zijn

gatentevindenenwel

linksachterin op het

grasland (foto 3).

Deze locatie wordt

aangeduid

als Les Verdaux

(zie

Vaessen 2007voor meer

details).

Ook hier

zijn

de ‘sables

coquilliers grossiers’

van de facies Pontilévienontsloten.

Inde tuin van de

boerderij

‘La Placette’

ligt

ook nogeen

kleine groeve waarin de facies Pontilévien is ontsloten, maarik

kreeg

deze keer weergeen

toestemming

om erte verzamelen.Nuwaren er

bijen necrgcslrckcn

endie

moch-ten niet verstoord worden. In 2009

kreeg

ik geen

toestem-ming

omdaterwaterin de groeve stondendat werd door de

twee

paarden

als drinkwater

gebruikt.

In 2007was ditwater

dooronze

graaf-

enzeefactiviteiten

ernstig

vervuild zodat

het

lange tijd

door de

paarden

niet als drinkwater kon wor-den

gebruikt.

Nu stondergeenwatermaarzatener

bijen

en

die

zijn tegenwoordig

heilig

verklaard. Dollfus &

Dautzenberg

(1902)

geven op

pagina

25 van

Memoire27een

profiel

van de oude groeve

bij

‘La Gran-de Varenne’ welkenet ten oostenvan‘La Placette’

lag.

Het

lijkt

eropdat het

pakket

datnuin ‘La Placette’ nogtezien

is de “Sables blanc

fin,

a

Bryozoaires” zijn

meteendikte

van3,50meterenhet

pakket

datnunogtezien is

bij

‘Les Verdaux’ de “Sables

grossier,

Jaunatre,aVenus clatharata”

zijn, i

Venus clatharata

Dujardin,

1837 iseen

junior

syno-niemvoor Venus subrotunda

Defrance,

1828. Deze komt inderdaad

redelijk

veel voor in ‘Les Verdaux'. Daarnaast ook veelsoortendieweookin

Pauvrelay gezien hebben,

al-leen is de conservatietoestand hier veelbeter,nietzo

gerold.

De zanden

zijn

hier

waarschijnlijk

ineenwat

rustiger

mili-eu

afgezet,

ineenbaai

afgeschermd

vande

golven

en

stro-ming (Lecointre

1947).

Wat hiermeervoorkomt

zijn

kleine Muricidae zoals:

Hexaplex bourgeoisi (Toumouër,

1875),

Ocenebra vindobonensis

ligeriana (Toumouër, 1875),

Spi-nucella

angulata (Dujardin, 1837),

Favartia

suboblonga

(D’Orbigny,

1852)

en

natuurlijk

veel trivia’sen

regelmatig

eencypraea,somszelfvan

behoorlijke afmetingen.

Wat ik

voorbij

zag komenwasin ieder

geval

eenfraai

exemplaar

vanSchilderia columbaria

(Lamarck,

1822)

en van Schil-deria decorticata

(Defrance, 1826).

Eenvandezewas ze-ker

bij mij

in de zeef

terechtgekomen

als ik nietwas voor-3. LesVerdaux,FerrièreLargon.Met z’nallen in hetgatin hetgrasland. (Foto EddySpijkerman)

(4)

83 AFZETTINGEN WTKG 33(4),2012

gekropen bij

het vullenvandezeven,nu wasJoke de

gelukkige

enkonik slechtstandenknarsend toezien.

Tja, eigen

schuld dikke bult heet dat dan. Door het

regelmatig

vindenvanzo’n mooie cypraea is

Eddy

ter

plekke

bekeerd totKALK, daarvoor deed

hij

al-leenmaar aan vandiezwarte

pinnetjes.

Op

foto 4 is dat

duidelijk

tezien. Haaientanden

zijn

zeer zeldzaam op deze

vindplaats,

dus het zeefïana-tismemoetwelvoorKALK

zijn.

Tollaatin de

namiddag

werder

stevig doorgewerkt.

Daarna werderdooreendeelvande groep in het

stam-café ‘Bar

Préhistorique’

in Grand

Pressigny

nogeen

biertje gedronken

omhet stof wegte

spoelen.

Meigné-le-Vicomte

/

Channay-sur-Lathan

Zondagochtend zijn

DavidenColin vanuitTournaar een vande laatste

vindplaatsen

metFacies

Savignien

gegaan. Het

is,

of beter

gezegd

was,eengrote

zandaf-graving

net tenoostenvan

Meigné-le-Vicomte.

Daar waarde D3 uit de

richting Channay-sur-Lathan

overgaat in de D140naar

Meigné, ligt

detoegangtotde groeve.

Tij-dens de excursievan2009wasdeze groeve nog in

bedrijf.

Nu troffen DavidenColin alleen nog wat

storthopen

aan en wasde groeve zelfnagenoeg

geëgaliseerd. Op

de

stort-hoop

vondenzenogwat

fragmenten

en een

bijna

hele

Gi-gantopecten

ligerianus (Dollfuss

&

Dautzenberg,

1906)

(foto 5).

De ouderdomvanditmateriaal is

waarschijnlijk

ook

Langhian (Courville

&

Bongrain 2003).

Derestvan degroep

ging

weernaarFerrière

Lanjon

om hier verdertegraven op

jacht

naarSchilderia’senander

4. LesVerdaux,Ferrière Largon.Eddyhardop weg naareenprachtigeCypraea,vanKALK !!(Foto ColinvanElderen)

Gigantopecten ligerianus (Dollfuss&

Dautzenberg, 1906)uit de groevebijMeigné-le-Vicomptemetfacies Savignien (Langhian).(FotoColin vanElderen)

(5)

AFZETTINGEN WTKG 33(4), 2012 84

mooi

spul. Tegen

de

middag

kwamen DavidenColinook aan.JokeenBen hieldenhet in de

loop

vande

middag

voor

gezien

en

gingen

eenbezoek

brengen

aanhet kasteel van Grand

Pressigny

met

zijn prachtige

collectieaan

prehis-torische

werktuigen

vanvuursteen. De streek rond Grand

Pressigny

staat netals

Rijkholt

in

Zuid-Limburg

bekendom

zijn werkplaatsen

waar

tijdens

het Neolithicum

werktuigen

uitvuursteen werden

gemaakt

dieoverheel West

Europa

verspreid zijn teruggevonden

in

nederzettingen

uit die

tijd.

Derest bleef nogtottegendeavond,onder een

heerlijk

voorjaarszonnetje

zakken vullen in ‘LesVerdaux’.Colin

en David vertrokken toennaarhun hotel in Touren

twee-de

paasdag

weer

richting

Nederland.

Eddy

enPaulus

zoch-tenhun hotel in Chatelleraultweerop enkeerden tweede

paasdag

ookterugnaarhuis.

Zondagavond

werden

Rieja (mijn

vrouw)enik

uitgenodigd

om op kostenvan de excursiedeelnemersvan een

etentje

te

genieten bij

hetrestaurant ‘Chez Grand Ma’ inGrand

Pressigny,

dit werd in dank aanvaard. Het diner werd

ge-nuttigd

in het

gezelschap

van

Joke, Ben,

TonenHenk-Jan.

Nogmaals

dank hiervoor.

Op

tweede

paasdag

vertrokken ook de deelnemers die in Grand

Pressigny

zatenhuiswaarts.

Determineren

Bij

het determinerenvande

uitgebreide

falunfauna kan voor de Bivalvia

gebruikt

worden

gemaakt

van; Dollfus,

G.-F & Ph.

Daulzenberg,

1902-1920.

Conchyliologic

du Miocène

Moyen

du Bassin de laLoire,Mém Soc. Géol. France

Paleontologie,

Mém. 27.

Aangevuld

met Glibert M. & L. van dePoel,

(1965-1970).

Les Bivalvia fossiles du

Cénozoïque étranger,

deel 1-6,

Verhandelingen

Kon.

Belg.

Instituutvoor

Natuurwetenschappen,

tweede

reeks,

delen77,81,82,83en84. Voor de modernere nomencla-tuur en omde

foutjes

vanD&Dte

corrigeren.

Voor de

Gastropoda

kan

gebruikt gemaakt

wordenvan:

Gli-bert, M., 1949en1952.

Gastropodes

du Miocène moyen du Bassin de laLoire,2

delen. Verhandelingen

Kon.

Belg.

Instituutvoor

Natuurwetenschappen,

tweedereeks,deel 30

endeel 46. In dit werkvoert

hij nogal

eens

onnodig

nieuwe

soortenenondersoorten inen

vergiste hij

zich weleens.Dit

corrigeert hij grotendeels

in

zijn

serie

‘Gastropodes

fossi-les du

Cénozoïque’ (Glibert,

M.

1960-1963,

7

delen).

Ver-handelingen

Kon.

Belg.

Instituutvoor

Natuurwetenschap-pen, tweedereeks,delen

61,63,68,69,70, 73,74.

Moder-nere literatuur zal echter ook

geraadpleegd

moeten wor-denvoorde

juiste

moderne

naamgeving

vande generaen

omtaxonomische

slippertjes

te

corrigeren.

In

Afzettingen

heb ik

onlangs

deconussenal

gereviseerd

(Vaessen,

2010).

Onlangs

verscheen in Cainozoic Researcheenartikelvan

Fehse&

Grego (2012),

waarin ook de Eratoidaevanhet

Langhian

van het Loirebekken worden behandeld. In dit artikelstaat

bij sommige vindplaatsen

in het

Loiregebied

dat de

afzettingen

een Serravallian ouderdomhebben,dit is echter nietzo.Alle midden-miocene

afzettingen

van ge-noemde

vindplaatsen

in het Loirebekken hebbeneen

Lang-hian ouderdom.

Glycymeris insubrica,

G. cor, G. violacescens of tochG. nummaria?

Frcddy

vanNieulande

(2009)

heeft in

Afzettingen

de

Gly-cymerididae

vande Loire behandeld. In dit stuk wordt,wat

ik hierboven

Glycymeris

nummaria(Linneaus, 1758)noem

nog

Glycymeris

insubrica

(Brocchi,

1814) genoemd

enstaat

denaamG. nummaria

bij

de

synoniemen

evenals denamen G.cor

(Lamarck, 1805)

enG. violascens

(Lamarck,

1819),

in deze laatstenaamziteen

spelfout

diemeervoorkomt in de

literatuur,

zie later.

Waaromnoemik dezesoortnu

Glycymeris

nummaria

(Lin-neaus,

1758)?

Dit is in

navolging

van Markus Huberdie in

zijn Compendium

ofBivalves, 2010

uitgegeven

door

ConchBooks,

Hackenheim,

op

pagina

580 het

volgende

schrijft

over de taxonomievan dezesoort,die

overigens

nog steeds

algemeen

in de Middellandse Zee voorkomt

(originele

tekst in het

Engels).

“De taxonomie is

hoogst

verwarrendenin het verleden

zijn

veelnamen

gebruikt

Reeve

(1843) gebruikte

Pectunculus violascens(err.pro P. violacescens

Lamarck,

1819);

Hidal-go

(1867) gebruikte

Pectunculus

gaditanus; Lamy (1912)

gebruikte, gebaseerd

op fossiele

MNHN-Parijs

types, Pec-tunculuscorLamarck, 1905;Nicol

(1945) gebruikte

Glycy-meris nummaria

(Linnaeus, 1758); Pope

&Goto

(1994)

ge-bruikten Arca insubricaBrocchi, 1814. TenslotteCLEMAM

gebruikt violacescens,

maarzetervier ouderenamenmet

vraagtekens bij:

nummariaen

pallens

van

Linnaeus,

Cardi-um gaditanCardi-um

Gmelin 1791 eninsubricaBrocchi,

1814).”

(Bij

controlevan de CLEMAN gegevens op 6-11-2012 bleek PectunculuscorLamarck 1805 ookmeteen

vraag-teken in deze

lijst

te staan

(LV)).

Huber

schrijft

verder:

“Hier is Arca nummaria

Linnaeus,

1758

geselecteerd

als de valide oudstenaam:

- Linnaeus korte

originele beschrijving (OD)

isaccuraat

genoegom de karakteristieke

eigenschappen

van een

juveniel

mediterraan

exemplaar

teherkennen.

- In doos 165

gemarkeerd

als nummaria in de London

Linnean

Society Collection,

eenenkele

klep,

met inkt

gemerkt

152, representeert het

holotype.

-Nicol

(1945)

en

Dodge (1952)

geven

duidelijk

toedat nummariaenviolacescens identiek

zijn.

Echter

Dodge

negeerde

de

analyse

van

Lamy (1912)

ende

uitspraken

vanNicolen

accepteerde

denaam vanLinnaeusniet.

Hij

dachteenstabiele nomenclatuurbetervandienstte

zijn

door denaamviolacescensvanLamarckte

gebruiken.

Tegenwoordig blijkt

dat

Dodge

met

zijn

‘non-decision’ de stabiliteit in gevaar

brengt,

zoals

blijkt

uit de vier

(5

LV) vraagtekens

in CLEMAM. Door de Londense ty-pesvanLinnaeusteaccepterenwordt het irrelevant of er aan

getwijfeld

moet worden of Gmelin’s

gaditanum

uit 1791 hetzelfdeis,of Lamarckscoruit 1805een va-lide eerderenaam was enof insubricavanBrocchiuit

1814eeneerderenaam was voor

violacescens,

dit

sta-biliseert de nomenclatuurvandeze soort.”

TotzoverdetextvanMarkus Huber in

zijn

(6)

85 AFZETTINGEN WTKG 33 (4),2012

Aangezien

bovenstaande

verhandeling betrekking

heeft op eenrecenteMiddelandseZeesoortis het nog de vraag

of de fossielen uit het Mioceenvande Touraine onder de-zelfdenaamgevangen kunnen worden. Dit

lijkt mij

het

geval

want behalvedenaam Cardium

gadilanum

Gme-lin, 1791 duiken alle anderenamenop in de literatuur die

gaatoverde bivalven-faunavanhet Midden Mioceenvan de Touraine. Gliberten vande Poel

(1965) gebruiken

al denaam

Glycymeris

nummaria

(Linnaeus,

1758)

evenals

Agnès Lauriat-Rage (1981)

en noemencor,insubricaen violacescens als

jongere synoniemen.

Latenwe

hopen

dat erdoor het

gedegen

werkvanHubereeneinde is

gekomen

aandit taxonomisch

probleem.

Literatuur

CLEMAM:

http://www.mnhn.fr/base/malaco.html,

CLE-MAM-authoritative database of the marine mollusca of

Europe

and

surrounding

areas. Hosted

by

MNHM, Paris,

concepted by Jacques

Le Renard.

Courville,

Ph.&M.

Bongrain,

2003. LesPectinidae miocè-nesdes faluns

(Ouest

de la

France).

Intéréts

biostrati-graphiques

des associations. -Annales de

Paléontolo-gje

89: 125- 151.

Dollfus, G.-F & Ph.

Dautzenberg,

1902.

Conchyliologie

duMiocène

Moyen

du Bassin de la Loire.-Mém Soc.

Géol. France

Paléontologie,

Mém.

27,2 parties.

Fehse,

D.,& J.

Grego,

2012. Contributionstoeratoid sys-tematics

(Mollusca, Gastropoda, Trivioidea),

5. Middle

Miocene,

BadenianEratoidae from Borsodbóta

(Hunga-ry).

- Cainozoic Research 9

(1);

15-63.

Glibert,

MaximeetLuc vande Poel 1965. Les Bivalves Fossiles du

Cénozoïque Etranger.

I Palaeotaxodontaet

Eutaxodonta.- Mémoires Mus.

Roy.

Hist. Nat.

Belg.

Série2,Fase 77: 112 p. Bruxelles.

Huber, Markus,

2010.

Compendium

of Bivalves. 901 p 1 CD.

ConchBooks, Hackenheim, Germany.

Lauriat-Rage, Agnès

1981. Les Bivalves du Redonien.

-Mém. du Mus. Nat. D’Hist. Nat. Nouvelle

série,

Série

C,

lomeXLV,173 p., 16

planches.

Paris.

Lecointre, G.,

1947. La

Touraine, géologie régionale.

250 p., 2de druk 1978.

Uitg.

Herman,Paris.

Nieulande, Freddy

van, 2009.

Samenvatting

vande

lezing

over

Glycymerididae

vanhet Loire

gebied, gehouden

op 22 november 2008.-

Afzettingen

WTKG 30(1):27-31. Vaessen,Leonard 2007. De ‘Faluns’van het Loirebekken.

-

Afzettingen

WTKG 28

(3):

51-61.

Vaessen,

Leonard 2010. De Conussoorten uitbet

Langhian

vanhet Loirebekken.-

Afzettingen

WTKG 31

(1):

5-15.

'Leonard

Vaessen,LesBonins, 37350 Le Petit

Pressigny,

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

We considered that the most- widely used assays (some of which are speci fied in the OIE manual), were developed using the limited sequence data that was available at that time.

Referring to the core themes that emerged in my exploration of participants’ coping with destructive leadership behaviour in South African organisations, the following section

Objectives of the study were set out and the main objective being - to assess cost of antiretroviral treatment, by specifically assessing cost of antiretroviral regimens,

• As gevolg van die formele opset van Graad-R-klasse by laerskole en die feit dat dieselfde rooster as die res van die Grondslagfase deur Graad-R-klasse gevolg word, kry

Los en vast.. bezighouden en ontroeren. En terwijl hij deze problemen in zich heeft samengevat, moet hij als wijsgeer daarin een hoogere eenheid hebben gevonden en als kunstenaar

The need for reading material and problems with resources have also been identified in this study and it is thus a fact that the need to have jobs in this country be

Het gebruik van de term ‘realisme’ door Immanuel Kant zou voor de kunst- en literatuurbeschouwing minder belangrijk zijn wanneer Friedrich Schiller niet zo'n trouw student was

Daarby was Dek zeer uitgeput. Hy had veel moeten overwinnen voor hy er toe besluiten kon om door het leveren van kopy in zyn behoeften te voorzien. Maar eenmaal dat besluit