• No results found

Im Osten nichts neues? De ervaringen van Duitse militairen aan het Oostfront tijdens de Eerste Wereldoorlog

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Im Osten nichts neues? De ervaringen van Duitse militairen aan het Oostfront tijdens de Eerste Wereldoorlog"

Copied!
84
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Im Osten nichts neues?

De ervaringen van Duitse militairen aan het Oostfront tijdens de Eerste

Wereldoorlog

Student: Raymon van Os Studentnummer: 10526587

E-mailadres: raymonvanos@hotmail.com

Scriptie Onderzoeksmaster Geschiedenis Universiteit van Amsterdam

Scriptiebegeleider: dr. M. Föllmer Tweede lezer: dr. J.C. van Zanten Datum: 12 juli 2018

(2)

Afbeelding op de omslag: Een foto zonder beschrijving uit het dagboek van Otto Borggräfe genomen op 3 november 1916. Borggräfe had zelf deze foto genomen. Het is mogelijk dat hij op deze foto staat, maar bij de foto is niet vermeldt wie er op staan. Otto Borggräfe, Mein

Tagebuch, 3. November 1916, Bibliothek für Zeitgeschichte.

(3)

Inhoudsopgave

Inleiding 4

Methodologie 6

De militairen 8

1.Vechten, vrije tijd en vlooien: Het alledaagse leven aan het Oostfront 10

Naar het front 10

Onderweg zijn 12

Bed, bad en brood 15

Het Oostfront: loopgraven en vernietiging? 22

Het Oostfront: cavalerie en plunderingen? 25

Vrije tijd zonder Soldatenheim 30

2.“Befehl ist Befehl”: Waarom Duitse militairen aan het Oostfront bleven vechten 34

Sterven voor het vaderland 34

Der Wind trug unsern Choral zu den Russen hinüber 37

Kameraadschap of egoïsme? 40

Hoop en alcohol 42

Heimwee aan het front 44

Discipline en militarisme 45

3.Een complex palet van culturen 50

Arme Russen 51

Beleefde Polen en gierige Joden 55

Schlappe Österreicher 58

Duitsland in Transsylvanië 61

4.Natuurbeleving: natuur als onderdeel van de soldatenervaring aan het Oostfront 64

Het weer als schoonheid en irritatie 64

Van Poolse Urwälder tot Hongaarse steppe 67

Die Flußpiraten Ost-Europas 70

Wegdromen in de vrije tijd 73

Conclusie 76

Bronnen 82

(4)

Inleiding

What battles have in common is human: the behaviour of men struggling to reconcile their instinct for self-preservation, their sense of honour and the achievement of some aim over which other men are ready to kill them. The study of battle is therefore always a study of fear and usually of courage; always of leadership, usually of obedience; always of compulsion, sometimes of insubordination; always of anxiety, sometimes of elation or catharsis; always of uncertainty and doubt, misinformation and misapprehension, usually also of fait hand

sometimes of vision; always of violence, sometimes also of cruelty, self-sacrifice, compassion; above all, it is always a study of solidarity and usually also of disintegration – for it is towards the disintegration of human groups that battle is directed. … Battles belong to finite moments in history, to the societies which raise the armies which fight them, to the economies and technologies which those societies sustain. Battle is a historical subject, whose nature and trend of development can only be understood down a long historical perspective.1

Dit citaat uit The face of battle van John Keegan geeft in mijn ogen het beste weer wat historisch onderzoek naar frontervaringen in houdt, namelijk het analyseren van gedragingen en gedachtes van mensen. Natuurlijk is het mogelijk om oorlogen en veldslagen te

beschrijven aan de hand van kaarten, statistieken of de bewegingen van divisies, maar om de gevechten goed te kunnen beschrijven en te begrijpen moet de ervaring van de soldaat

centraal staan. In tegenstelling tot Keegan zal dit onderzoek niet over een lange periode gaan, maar op één oorlog. Dit heeft niet alleen te maken met de grootte van het onderzoek, maar ook met de weinige kennis die er over Duitse ervaringen aan het Oostfront van de Eerste Wereldoorlog is, terwijl er veel belang aan wordt gehecht in relatie tot de Tweede Wereldoorlog.

Dit onderzoek heeft als centrale vraag: In hoeverre waren de ervaringen van de Duitse militairen aan het Oostfront tijdens de Eerste Wereldoorlog divers en uniek? Om deze vraag te kunnen beantwoorden richt het onderzoek zich op drie thema’s. Het eerste thema is opgedeeld in twee hoofdstukken. In hoofdstuk één staat de vraag centraal hoe zag het leven van Duitse militairen eruit aan het Oostfront tijdens de Eerste Wereldoorlog? Het gaat hierin over alle aspecten van het dagelijks leven, natuurlijk gevechten, beschietingen en

rustmomenten, maar ook verveling, voedsel, onderdak en transport. Al deze elementen te samen geven ons een goed en breed beeld van wat de Duitsers aan het Oostfront meemaakten. Deze ervaringen zijn belangrijk voor het tweede hoofdstuk, namelijk wat was de motivatie om te blijven vechten aan het Oostfront? Dit klinkt als een brede en vage vraag, maar het gaat om de gedachtes en redenen van de soldaten om aan dit front te zitten. Was het patriottisme of haat? Was het plichtsgetrouwheid of om de kameraden te helpen? Daarnaast veranderen dit soort gedachtes gedurende de oorlog en kunnen zij zich afzetten tegen het vechten. Hoofdstuk

(5)

twee brengt hiermee diepte toe aan de ervaringen die in het eerste hoofdstuk beschreven zijn. Daardoor beslaat het eerste thema zowel de letterlijke ervaringen aan het front als de diepere emoties en gedachtes die de militairen voelden.

Het tweede thema beslaat de ervaringen die Duitsers hadden met niet-Duitsers. In Oost-Europa kwamen de Duitsers in contact met veel verschillende culturen en volkeren, waarvan zij vaak weinig kennis van hadden of die totaal onbekend waren. Deze nieuwe ervaringen hadden invloed op hun beeld van Oost-Europa. Wat waren de beelden van en de relatie met niet-Duitsers aan het Oostfront? Hierbij gaat het zowel om het letterlijke contact die zij hadden met anderen als de ideeën over andere culturen. In dit onderzoek wordt een breed gebied als Oostfront beschouwd, namelijk ook het Roemeense front en een beetje het Servische front. Het gevolg is dat er een breed scala aan culturen onderzocht worden. Tegenstanders, zoals Russen, Roemenen en Serven, bondgenoten, zoals Oostenrijkers, Bulgaren en Hongaren, en bevolkingsgroepen die zij achter het front tegenkwamen, zoals Polen, Joden, Oost-Europese Duitsers en Litouwers, zullen allemaal aanbod komen. Het onderzoeken naar de Duitse ervaringen met veel verschillende volkeren geeft een goede mogelijkheid om vergelijkingen te trekken. Niet alleen hoe de Duitsers deze andere culturen met hun eigen cultuur vergeleken, maar ook de vergelijkingen tussen de diverse niet-Duitse culturen onderling, zowel door de Duitsers zelf gedaan of door dit onderzoek.

Tenslotte, het laatste thema richt zich op de beleving van natuur. Niet alleen de Oost-Europese culturen waren nieuw voor de Duitsers, maar ook de natuur en het. Als kinderen van de negentiende eeuw waren de militairen beïnvloedt door de (natuur)romantiek en het

oeroude, natuurrijke en niet door de industrie aangetaste Oost-Europa was hier een goede plek voor. De uitgestrekte bossen in heel Oost-Europa, de hoge bergen in de Karpaten en Noord-Roemenië, de uitgestrekte vlaktes van Hongarije en de idyllische dorpen en steden creëerden een natuurromantische kijk op het gebied. Het grillige klimaat, met zijn hete zomers, koude winters en regenachtige lente en herfst, complementeerde het beeld. Al zal het weer ook in hoofdstuk één over het alledaagse leven deels aan bod komen, is het ook een belangrijk element voor de beleving van natuur. Dus in zowel hoofdstuk één als hoofdstuk vier zal er aandacht zijn voor de invloed van het weer op de ervaringen.

(6)

De primaire bronnen voor dit onderzoek zijn brieven, dagboeken en enkele postkaarten. Samen met soldatenkranten vormen deze egodocumenten de belangrijkste bronnen voor onderzoek naar soldatenervaringen. Kenmerkend voor deze brieven en dagboeken zijn, dat de militair met grote regelmaat schreef en dus geen grote tijdsspanne zit tussen de teksten. In veel gevallen gaan de egodocumenten over ervaringen van één dag, al schrijven sommigen, vaak door tijdsgebrek of gevechten, hun ervaringen van meerdere dagen op. Tussen brieven en dagboeken bestaan een paar belangrijke verschillen. Een dagboek is, in tegenstelling tot een brief, niet voor een bepaald persoon geschreven. Wat in een dagboek geschreven is, is meestal alleen voor de schrijver zelf bestemd en is dus privébezit, terwijl brieven van

militairen meestal voor ouders, familieleden of geliefden zijn en daarmee een publiek karakter hebben. Dit heeft als gevolg dat de schrijver van een dagboek niet alles moet verduidelijken, waardoor er gaten en gedachtes in de tekst voorkomen die een belangrijke bron voor

historisch onderzoek zijn. Dagboeken hebben daarnaast weinig last gehad van censuur. Alle berichten die militairen naar huis stuurden, werden gecontroleerd op de inhoud. Daardoor konden zij niet alles in hun brieven vermelden. Dagboeken bleven meestal privé en als die toch naar huis werden gestuurd, dan meestal via bekenden of soldaten die naar huis gingen. In dagboeken hadden zij meer vrijheid om hun ervaringen te noteren. Kortom, dagboeken zien historici als de belangrijkste en meest waardevolle bron voor historisch onderzoek naar ervaringen. Toch zijn brieven ook waardevol. Ondanks de censuur schreven militairen ook in brieven hun ervaringen en emoties op. Bovendien zijn er veel meer brieven bewaard gebleven en toegankelijk. Veel dagboeken bevinden zich noch in privébezit of zijn verloren gegaan. Daarmee kan de hoeveelheid aan brieven een breder beeld vormen dan de dagboeken. In dit onderzoek is daarom voor een combinatie van beide bronnen gekozen, waardoor er

geprofiteerd wordt van de inhoudelijke kwaliteit van de dagboeken als de kwantiteit van de brieven.

Wat beide bronnen duidelijk met elkaar gemeen hebben, is dat het subjectieve en persoonlijke documenten zijn. Dit betekent dat deze teksten ons een inkijk geven in de ervaringen en gedachtes van een persoon. Echter, wat is dan de historische waarde van deze persoonlijke verhalen? Alles wat de militairen meemaakten, is bij het opschrijven door de schrijver geselecteerd en gereduceerd tot hun beeld van de situatie. De totstandkoming van dit beeld wordt beïnvloedt door tijd en sociaal-culturele factoren. Hoe meer tijd tussen de

gebeurtenis en het noteren zit, hoe meer er vergeten wordt en hoe kleiner het beeld. Sociaal-culturele factoren leiden er toe dat er meer, minder of geen aandacht is voor bepaalde thema’s.

(7)

Zo zullen religieuze soldaten meer over religie schrijven en patriottische soldaten meer over het vaderland. Egodocumenten bieden ons eigenlijk vooral een selectief ogentuigenverslag. Juist daar zit ook de waarde van dit soort bronnen in. Uit officiële militaire documenten kunnen we zien wat het krijgsverloop is, maar wat zij niet kunnen is het laten zien wat er op persoonlijk niveau werd meegemaakt. Die persoonlijke selectie van ervaringen is dan ook wat de historische waarde is. Schrijft een soldaat veel over basisbehoeften, zoals voedsel en kleding, en niets over gevechten, dan kan dat betekenen dat hij aan een rustig front zit. Echter, het kan ook zo zijn dat door gevechtstrauma of door onverschilligheid of het niet ongerust willen maken van geliefden, de soldaat de gevechten niet noteert. Bij historisch onderzoek aan de hand van egodocumenten moet er gekeken worden wat er staat geschreven en wat er niet staat geschreven. Dit wordt dan ook in dit onderzoek toegepast.

Om van al deze personen en wat zij allemaal wel en niet schreven een goed onderzoek te maken, zullen er veel vergelijkingen worden gemaakt. Hierbij gaat het zowel om

symmetrische als asymmetrische vergelijkingen. Bij symmetrische vergelijkingen draait het om vergelijkingen tussen de Duitse militairen die in dit onderzoek centraal staan. Met asymmetrische vergelijkingen worden in dit onderzoek de ervaringen van de onderzochte Duitse militairen vergeleken met andere militairen. Verschillende asymmetrische

onderzoeken naar soldatenherinneringen gaan over verschillende oorlogen, over een lange periode en met verschillende nationaliteiten, zoals in The face of battle van John Keegan of

Firing line van Richard Holmes.2 Echter, in dit onderzoek zal er alleen vergeleken worden met militairen uit de Eerste Wereldoorlog. Dit heeft niet alleen met de ruimte van dit

onderzoek te maken, maar ook met het feit dat het dan veel meer een algemene geschiedenis van soldatenervaringen wordt dan specifiek de ervaringen van Duitse militairen aan het Oostfront. Het overgrote deel van de asymmetrische vergelijkingen zullen gemaakt worden tussen de Duitse en Oostenrijkse militairen. Een vergelijking met Oostenrijkse militairen heeft een aantal voordelen. Zo gebruikten zij, op wat dialect verschillen na, dezelfde taal als de Duitsers, waardoor er geen vertaalproblemen ontstaan. Zij vochten aan een aantal van dezelfde fronten en tegenstanders als de Duitsers. Daarnaast is er al redelijk goed onderzoek gedaan naar de ervaringen van Oostenrijkse soldaten tijdens de Eerste Wereldoorlog. De thema’s die hierin worden besproken passen heel goed bij dit onderzoek, waardoor de kennis die er is van Oostenrijkse ervaringen goed te vergelijken is met de ervaringen van Duitse militairen die in dit onderzoek naar voren komen.3

2 Keegan, The face of battle.; Richard Holmes, Firing Line (Londen etc. 1985).

3 Bijvoorbeeld: Wolfram Dornik, ‘Torn apart between time and space? A collective biography of Austro-Hungarian military personnel on the Eastern Front, 1914-1918’, Günter Bischof ea ed., Austrian Lives (New

(8)

De militairen

Wie zijn de militairen die in dit onderzoek onderzocht worden? Zoals eerder vermeldt, richt dit onderzoek zich niet op hoge militairen, zoals stafofficieren en generaals, maar op lagere militairen die aan of achter het front zaten. Ondanks de poging om ook soldaten mee te nemen in dit onderzoek, zijn vrijwel alle onderzochte personen (onder)officieren. Een aantal

luitenants, een korporaal en een sergeant. Daarnaast zijn er egodocumenten van twee veldhospitaalmedewerkers, een dagboek van een arts bij de infanterie en fragmenten uit het dagboek van een veldpostsecretaris. Van soldaten zijn er alleen enkele brieffragmenten en het dagboek van Otto Borggräfes. De reden dat er vrijwel alleen de teksten over het Oostfront van (onder)officieren bewaard zijn gebleven is niet geheel duidelijk. Het zal niet ermee te maken hebben dat Duitse soldaten niet schreven, want van andere fronten zijn er wel egodocumenten van soldaten beschikbaar. Het meest waarschijnlijke is dat de teksten van veel soldaten of nog in privébezit zijn of nog niet goed gearchiveerd zijn of verdwenen zijn. Bovendien waren deze militairen vrijwel allemaal onderdeel van een eenheid die niet in de voorste linies zat. De meesten zaten in een artillerie of een medisch eenheid. Dat er veel meer egodocumenten van militairen uit de eenheid achter de voorste linies komen is niet opmerkelijk. Door de

technologische ontwikkelingen waren er steeds minder militairen nodig voor de voorste linies. Tijdens de Eerste Wereldoorlog was er voor één soldaat in de frontlinie acht militairen in ondersteunende rol achter het front. Echter, dit betekent niet dat zij niet in aanraking kwamen met gevechten en de gevolgen ervan.4

De leeftijden van de onderzochte militairen lopen redelijk uiteen. Vijf militairen waren bij het uitbreken van de oorlog in 1914 tussen de 18 en 24 jaar, namelijk de achttienjarige Karl Finke, Otto Borggräfes van 19 jaar, Hugo Frick van 20 jaar, Fritz-Hellmuth Bergmann 21 jaar en Adolf Alber 24 jaar. Vijf andere militairen waren redelijk oud toen de oorlog begon, namelijk August Dänzer 29 jaar, Georg Weber en Paul Kessler 31 jaar, Sebastian Heinlein 36 jaar en Theodor Zuhöne 37 jaar.5 Deze elf personen kwamen uit allerlei

verschillende regio’s van Duitsland, Frick, Alber, Dänzer en Kessler uit Baden-Württemberg, Borggräfes, Weber en Zuhöne uit Neder-Saksen, Heinlein uit Hessen, Finke uit de Elzas, Adolf Starck uit Noordrijn-Westfalen en Bergmann uit Silezië. Allemaal kwamen zij uit de

Orleans 2012), 280-305.; Sigrid Wisthaler, Karl Außerhofer. Das Kriegstagebuch eines Soldaten im Ersten

Weltkrieg (Innsbruck 2011).

4 Joanna Bourke, An intimate history of killing. Face-to-face killing in twentieth-century warfare (Londen 1999) 6.

(9)

middenklasse of de hoge middenklasse en hebben minimaal de middelbare school afgerond. Finke had net zijn Abitur gehaald, Borggräfes volgde de opleiding tot koopman, Frick en Bergmann waren studenten, Alber was werknemer bij de Firma Leitz, Starck was griffier, Dänzer was een Gerichtsassessor (een tijdelijke rechter), Weber en Heinlein waren winkeliers, Kessler was post assistent en Zuhöne was arts. Op Hugo Frick na hebben alle militairen de oorlog overleefd. Één ding hebben al deze mannen gemeen, namelijk dat zij allemaal aan de verschillende fronten van het Oostfront hebben gevochten en dat zij ons een inkijk kunnen geven in hun ervaringen hiervan.

Vechten, vrije tijd en vlooien: Het alledaagse leven aan het Oostfront

In zijn dagboek schrijft August Dänzer op 21 september 1916 het volgende: ‘Wagen verpackt, gestrichen. B[eobachtungs]`Wagenleiter und Entfernungsmesser abgegeben und einige Ausrüstungs- und Bekleidungsstücke. Pferde eingeteilt, Mannschaften eingeteilt u.s.w.

(10)

Abends Tanz mit den Bauernmädels aus Petersdorf6.’7 Dit is natuurlijk niet wat je verwacht te lezen in een dagboek van een militair aan het front tijdens de Eerste Wereldoorlog. Soldaten die na de voorbereiding op een verplaatsing gaan dansen met de plaatselijke bevolking. Je verwacht eerder dat de egodocumenten van militairen aan het front vol staan met fragmenten, zoals het volgende stuk uit een brief van Dänzer:

Am 25/10 war der Angriff auf Pr.[edeal] angesetzt. Alle Kaliber spielten, nachdem Pr.[edeal] schon Tage lang zuvor unter Feuer gelegen hatte. Ich beschoss mit meiner Batterie einen Graben von 60 m Länge mit 300 Schuß. Die letzte Viertelstunde vor Sturmbeginn hagelte es kleine und grosse Geschosse auf den unglücklichen Ort. Die Rum.[änen] begannen zu wanken. Sie verliessen einzeln die Gräben. Die letzten 5 Minuten war Pr.[edeal] in Rauch gehüllt. Schlag 10 Uhr hörte das Feuer auf dem Nordrand auf und wurde gegen den Südrand verlegt. Die Infanteriesturmwellen gingen vor. Kein Gewehrschuss fiel. Predeal war 5

Minuten später ohne Verluste erobert. … Mein Graben war eingeebnet und voll Toter. Es war begreiflich, daß darin kein Schuss gefallen war auf die stürmende Infanterie.8

Artilleriebeschietingen van loopgraven met allerlei soorten kanonnen, de bestorming van de loopgraaf door infanterie (in dit geval zonder slachtoffers) en de vele doden op het slagveld, dat is het beeld die de frontervaringen van de Eerste Wereldoorlog oproepen. Is het eerste citaat dan iets unieks en geen goed voorbeeld voor ervaringen aan het Oostfront? Nee, integendeel zelfs, want het leven aan de frontlinie bestaat ook uit rustmomenten, wachten, verveling, wandelingen maken, et cetera. Uit alle egodocumenten van de onderzochte militairen aan het Oostfront komt dit diverse beeld van het leven aan het front naar voren.

Naar het front

Voordat de militairen aan het front in Oost-Europa konden zijn, moesten zij er natuurlijk naar toe vervoerd worden. Deze reis vanuit Duitsland of vanaf het Westfront was vaak een hele operatie die dagen en soms wel weken duurden. Het grootste gedeelte van het transport ging per trein. De meeste militairen geven in hun egodocumenten een lijst of beschrijving van de steden die zij op hun reis aandeden. Het vertrekpunt en het eindpunt bepaalden natuurlijk de exacte route, maar sommige steden waren vaak indicaties voor bepaalde fronten. Zo waren Dresden, München, Praag, Wenen of Budapest vaak de steden die aan werden gedaan op weg naar het Roemeense, Servische of het Karpatenfront. Berlijn, Posen (Poznan) en Breslau (Wrocław) lagen meestal op de route richting de Baltische Staten, Polen of Galizië. Een

6 Duitse naam voor de Roemeense plaats Petreşti in Transsylvanië.

7 August Dänzer, dagboek 21.09.1916, http://www.uni-cms.net/feldpostsammlung/. 8 Dänzer, brief 31.10.1916.

(11)

fragment uit de brief van Adolf Stark, die ook in de inleiding van deel één is gebruikt, is een goed voorbeeld hoe de steden een goede indicatie voor de bestemming waren:

Jetzt ist alles wieder gespannt, wohin es nun geht. Der Transportführer weiß selbst nichts. Wir haben eine bestimmte Nummer, und diese Nummer wird telegraphisch von weither – entweder um Metz oder Berlin aus – dirigiert. Von Posen aus hieß es z.b.: „Transport Soundso Richtung Bentschen-Cotzbus.“ Von Cotzbus ging’s weiter nach Falkenberg. Vorher auf der Fahrt hatten wir schon alle möglichen Kombinationen gemacht. Als wir nun gar in F. 4 Stunde Aufenthalt hatten (von 1-4 morgens), waren wir sicher, daß wir nun über Dresden-Prag-Wien herunter nach Serbien können. Jawoll- gerade entgegengesetzt!9

Afhankelijk van het nummer dat zij kregen werd bepaald waar zij heen gingen. Ook blijkt hieruit dat het meteen duidelijk werd of het transport richting het West- of Oostfront, namelijk Metz of Berlijn, ging.

De reis was in sommige gevallen zeer aangenaam, maar kon soms ook zeer moeizaam en vervelend zijn. Het vervoer per trein was voor veel militairen goed geregeld en plezierig. Op de meeste stations werden zij goed verzorgd en sommige officieren konden zelfs in de trein genieten van luxe. Theodor Zuhöne zat tijdens zijn reis terug naar Litouwen na een vakantie van drie weken, in de restauratiewagen een aantal flessen Bourgondische wijn te drinken met een vriend. Tijdens de tussenstop op een station konden de militairen ook wel eens de stad in. Zuhöne ging tijdens dezelfde rit Berlijn in om bier drinken met een vriend totdat zijn volgende trein ging.10 Op zijn reis naar Transsylvanië kon August Dänzer elke avond de stad in gaan, maar niet alleen om te gaan drinken. In zijn dagboek schrijft hij op 12 september 1916: ‘Die Ungarinnen machen schaehn [dialect voor schöne] Augen. Die Zeit ist leider zu kurz.’11 Waar Dänzer te kort tijd voor heeft is waarschijnlijk wel duidelijk, zeker met wat hij een paar dagen ervoor schrijft: ‘… mit nettem kleinem Mädel in die Nacht.’12 Of hij deze nacht deelde met een prostitué is niet duidelijk. Er zijn enkele onderzoeken geweest naar prostitutie vlak achter het front tijdens de Eerste Wereldoorlog en dan met name naar de speciale bordelen voor militairen die opgericht werden, ook aan het Oostfront.13 Echter, de meeste bronnen zijn officiële documenten en weinig egodocumenten. In de meeste brieven en

9 Adolf Stark, brief 15.10.15, Bibliothek für Zeitgeschichte, N:Koch 1914/18: Starck.

10 Jürgen Kessel, “Jetzt gehts in die Männer mordende Schlacht…” Das Kriegstagebuch von Theodor Zuhöne

1914-1918 (Damme 2012), 2.8.17. http://www.wlb-stuttgart.de/sammlungen/bibliothek-fuer-zeitgeschichte/themenportal-erster-weltkrieg/tagebuecher/ .

11 Dänzer, dagboek 10.9.1916. 12 Ibidem, 12.9.1916.

13 Krista Cowman, ‘Touring behind the lines. Britsh soldiers in French towns and cities during the Great War’,

Urban History 1 (2014) 105-123.; Vejas Liulevicius, War land on the Eastern Front . Culture, national identity and German occupation in World War I (Cambridge 2000) 133.

(12)

dagboeken staat er heel af en toe iets over een relatie met een lokale meid, maar over seksuele relaties vrijwel nooit.14 Dat maken de twee dagboekfragmenten van Dänzer zeer interessant.

De treinreis naar het Oostfront kon zo aangenaam zijn dat Adolf Starck aan zijn moeder schreef: ‘hatte ich schon Angst, der schöne Transport werde gar zu schnell zu Ende sein.’15 Voor sommige andere militairen daarentegen kon de reis niet snel genoeg voorbij zijn. De wagons waren niet altijd verwarmd en het kon ook zijn dat de militairen in open wagons vervoerd werden, zelfs in de winter. Na een vakantie keerde Fritz-Hellmuth Bergmann in januari 1917 naar zijn eenheid terug. Eerst moest hij 21 uur wachten in een overvolle

onverwarmde D-trein tussen Berlijn en Brest-Litovsk om vervolgens vier uur lang in een open wagon naar het front te worden gereden. Dit alles terwijl het streng vroor, want een per dagen later was het -20 tot -25 graden Celsius.16 Ook zonder vrieskou en in een dichte wagon kon de reis vervelend zijn: overvolle wagons waar een stank en slechte lucht hing, volle hotels en stations en soms uren wachten voordat de trein verder kon rijden.17 Toch is er één element dat bij alle militairen terug komt als het gaat om transport in Oost-Europa: slechte wegen. De trein kon de soldaten niet tot aan de frontlinie brengen waardoor het laatste stuk lopend, per paard of per (vracht)auto moest worden afgelegd. De slechte wegen die in stof- of

modderbaden veranderden waren een uitputtingsslag voor mens en machine.

Onderweg zijn

Het Oostfront was in het algemeen een bewegingsoorlog. De fronten verschoven vaak

waardoor de militairen niet alleen onderweg waren om van sectoren te wisselen maar ook om het front bij te houden. Dit gold zowel voor de infanterist in de voorste linies tot de

veldhospitalen achter het front. Bij goede wegen en goed weer was de mars goed te doen. Interessant is ook dat wanneer het vroor de onderzochte militairen vrijwel niet klaagden over de opmars. Dit had te maken met het feit dat de zand en modder door de vrieskou in een hard wegdek veranderden.18 Als je Hugo Frick moet geloven waren de marsen heerlijk en leidde hij ‘ein schönes Zigeunerleben’.19 Toch is Fricks uitspraak niet representatief voor de ervaring

14 Een ander voorbeeld is Hugo Frick wiens eerste liefde het Poolse meisje Hela Witkowski was. Hugo Frick, 52, de brieven zijn getranscribeerd en gebundeld door zijn nicht Irene Habermann, Bibliothek für Zeitgeschichte, N:Frick.

15 Starck, brief 22.10.15.

16 Hellmuth Bergmann, Mein Vater Fritz-Emil (Hellmuth) Bergmann im Kriege 1914-1918. Zusammenfassung

seiner Feldpostbriefe (Oetrange 2002) 32.

17 Georg Weber, brief 10.6.15, Bibliothek für Zeitgeschichte, N:Schülling, 524-525.; Dänzer, dagboek 10.01.1917-13.01.1917.; Starck, brief 23.10.1915.

18 Borggräfe, Mein Tagebuch, 16 November 1916 en 21. November 1916. 19 Frick, 47.

(13)

van de lange marsen van het Oostfront. Een paar maanden later is een andere opmars geen mooi ‘zigeneurleven’ meer, maar een vermoeiende eindeloze stoffige tocht.20

De constante beweging kwam voor een groot deel door de Duitse tegenstanders. Zowel de Russen als de Roemenen en de Serven trokken zich vaak snel terug waardoor het Duitse leger weer aan een opmars kon beginnen. Het gevolg was dat de militairen aan het Oostfront lange marsen moesten maken. Zonder uitgebreide rustmomenten moesten zij kilometers lopen. Zo schreef een soldaat Meier dat hij 22 tot 25 kilometer per dag moest lopen.21 Dit vond plaats onder alle weersomstandigheden. Sebastian Heinlein marcheerde met zijn manschappen 34 kilometer tijdens zomerse hitte.22 Over zo’n hele campagne liepen de kilometers dan ook goed op:

Kürzlich stellte ich die ungefähre Zahl der Kilometer unserer Offensiven in Russland von Przasnysz bis Wolkowysz fest: allein die Vorwärtsbewegung beträgt 390 km! Der Rückmarsch nach Lyck natürlich mindestens 450, zusammen also etwa 840 km in den Monaten Juli-September! Und jetzt wieder ----!23

Als er in drie maanden tijd 840 kilometer afgelegd werd, is het goed te begrijpen dat de marsen een uitputtingsslag waren. Met goede verzorging en slaapplaatsen zou het vol te houden zijn, maar dat was niet altijd het geval zoals Meier klaagde: ‘die Schlappheit nahm infolge der ‘guten’ Verpflegung von Tag zu Tag zu.’24 Frick was zo uitgeput dat hij bij ‘kurzen Halt und es nässelte noch dazu auf das Straßenpflaster hinlegte und gleich immer einschlief.’ Daarnaast zag hij ruiters die op hun paard in slaap vielen tijdens de rit.25

Bovenop de uitputtende lange marsen kwam de slechte infrastructuur van Oost-Europa. Het overgrote deel van de wegen waren zandwegen waar kolonnes aan militairen en hun materieel over heen moesten. Bij elk weertype zorgden deze wegen voor problemen. Bij droog weer ontstonden er stofwolken en het diepe losse zand waarin ‘… den Roß, Rad und Soldat weit einsinkt’26. Alles zakte weg in het zand en elke stap koste veel energie. Met regen veranderden de wegen in een grote modderpoel waarin mens, dier en machine net als in het zand vast kwamen te zitten. Wat deze natte wegen nog erger maakte, was dat de voeten en de

20 Ibidem, 78 en 79.

21 Bernd Ulrich en Benjamin Ziemann, Frontalltag im Ersten Weltkrieg. Wahn und Wirklichkeit (Frankfurt am Main 1994), 127.

22 Sebastian Heinlein, Die Kriegstagebücher des Sebastian Heinlein, 29. Juni 1915, Bibliothek für

Zeitgeschichte. http://www.wlb-stuttgart.de/sammlungen/bibliothek-fuer-zeitgeschichte/themenportal-erster-weltkrieg/tagebuecher/.

23 Adolf Alber, brief 11.11.15, Bibliothek für Zeitgeschichte, N: Alber. 24 Ulrich en Ziemann, Frontalltag im Ersten Weltkrieg, 127.

25 Frick, 78. 26 Frick, 79.

(14)

schoenen doorweekt raakten en niet gedroogd konden worden. Er werden verwoede pogingen gedaan om de verzakkingen in het zand of de modder tegen te gaan, zoals hout en takken onder de wielen te doen. De genietroepen legden op sommige plekken zogeheten

‘Knüppelwegen’ aan. Dit zijn balken en ander hout dat tegen elkaar wordt gelegd om zo een stabieler wegdek te vormen voor het verkeer. Zoals eerder vermeldt kon in de winter de vrieskou de weg juist verbeteren doordat het een harde ondergrond werd. Doch teveel ijs of sneeuwval konden de wegen in de winter ook onbegaanbaar maken. Daarnaast konden (vracht)auto’s door de heftige kou niet starten.27

Niet alleen de weg zelf, maar ook wat er op de weg lag kon tot problemen en irritatie leiden. De oorlog liet zijn sporen na in de infrastructuur. Veel bruggen waren verwoest waardoor zij per boot, via noodbruggen of enkele balken naar de overkant moesten.28 De verwoestingen, de kleine zandwegen en de grote hoeveelheid mensen die onderweg waren, leidden natuurlijk tot opstoppingen: ‘Es ging sehr langsam vorwärts. Alle paar Minuten wurde gehalten, [das] ein[e] oder das andere Fahrzeug war liegen geblieben und musste durch die Kanoniere vorwärts gebracht werden.’29 Naast kolonnes van militairen en materiaal waren er ook vluchtelingen op de wegen te vinden: ‘Unendliche Kolonnen von Geschützen, Wagen aller Art und Fußtruppen pilgerten ostwärts, nach Westen gingen nur Flüchtlinge’.30

Al met al is het niet verwonderlijk dat er één woord constant in alle egodocumenten terug komt als het gaat over het onderweg zijn aan het Oostfront: weiter. Het is constant ‘immer weiter’31, ‘wieder weiter’32 of ‘dann weiter’33. Het is een soort overgave aan de situatie die dan ook meestal naar voren komt uit de teksten. ‘Wir marschieren und marschieren den ganzen Tag. … Ich müde.’34, schrijft Dänzer in zijn dagboek.

Weinig emoties komen in dit fragment naar voren op vermoeidheid na. Dat is juist wat de ervaringen van de marsen aan het Oostfront typeert. De militairen zijn geïrriteerd door de lange afstanden, slechte wegen en de eentonigheid van het marcheren, maar ze weten ook dat zij er niets aan kunnen doen en dat het dagen lang kan duren.

27 Heinlein, Die Kriegstagebücher des Sebastian Heinlein, 7 Mai 1915, 16 en 17.Juni.1915, Borggräfe, Mein

Tagebuch, 30.Oktober 1916, Karl Finke, Kriegstagebuch 1915-1918, 8 en 30. Getranscribeerd en gebundeld

door Karl Konrad Finke (2013). http://www.wlb-stuttgart.de/sammlungen/bibliothek-fuer-zeitgeschichte/themenportal-erster-weltkrieg/tagebuecher/.

28 Ibidem 14 Mai 1915, Paul Kessler, dagboek, 90, Bibliothek für Zeitgeschichte, N: Kessler. 29 Borggräfe, Mein Tagebuch, 24. Oktober 1916.

30 Frick, 79. 31 Ibidem.

32 Alber, brief 21.7.15.

33 Heinlein, Die Kriegstagebücher des Sebastian Heinlein, 13. Mai 1915, 14. Mai 1915 en 16. Mai 1915. 34 Dänzer, dagboek 2.10.1916.

(15)

Bed, bad en brood

Het belangrijkste voor een militair aan het front, naast het overleven natuurlijk, zijn de basisbehoeften: voedsel, onderdak en hygiëne. Eten en honger hebben een grote invloed op het handelen en het moraal van militairen. Hongerige soldaten zijn eerder ziek en moe, egoïstischer en moeilijker aan te zetten tot actie. In vrijwel elk leger zijn er problemen met voedsel geweest. Het voedsel was vaak te eentonig, van slechte kwaliteit of werd helemaal niet geleverd, waardoor militairen honger leden. Tekort of slecht voedsel is dan ook een terugkerend thema in welke vorm van soldatenherinneringen dan ook.35 In de egodocumenten van de onderzochte militairen aan het Oostfront is dat niet anders. Het gaat hierbij dan niet zo zeer om wat zij aten, maar hoe zij het wel of niet verkregen.

De eerste manier voor de militairen aan het Oostfront om aan voedsel te komen is vanuit het leger zelf. Op een enkele keer na beschrijven zij de voedselvoorziening als belabberd.36 Het eten bestaat “… in der Hauptsache aus trockenem Brot und fragwürdigen Suppen,”37 stelt Fritz-Hellmuth Bergmann. Drinken was vaak ook een probleem, zeker water. Koffie, thee en alcoholische dranken werden vooral genuttigd, omdat het drinkwater vol bacteriën zat. Al werd alcoholische dranken meer op prijs gesteld en niet alleen vanwege de alcohol: ‘Schnaps (Wodka) ist gut für Cholera, die wir sonst schon lange hätten – manche mir hier den Kaffee immer aus dem Flußwasser, worin manch‘ Million Bazillen drin ist’.38

Het gevolg van de slechte voedselvoorziening was dat het eten meestal op andere manieren werd verkregen. Georg Weber en zijn eenheid hadden een eigen kok in dienst en August Dänzer bakte zelf brood.39 Militairen die in rustige sectoren zaten en tijd hadden, gingen soms jagen, vissen of vruchten plukken om aan extra eten te komen.40 Anderen haalden voedsel uit de regio zelf, zo schrijft Dänzer in een brief: ‘Die Truppe empfängt nur Brot, Kaffe und Zucker, sonst ernährt sie sich aus dem Lande.’41 Soms gaf de lokale

bevolking voedsel aan de militairen of kookte zelfs voor ze: ‘Gerade setzt die Großmutter [van het gezin waar Adolf Stark verbleef] eine Kettel mit Pellkartoffeln auf den Tisch. Kaffee ist durch gekocht worden.’42 In de meeste gevallen moesten zij het voedsel kopen van de

35 Holmes, Firing line, 125-129.

36 Borggräfe, Mein Tagebuch, 29.September 1916.

37 Bergmann, Mein Vater Fritz-Emil (Hellmuth) Bergmann im Kriege 1914-1918, 37. 38 Frick, 62.

39 Weber, 10.6.15.; Dänzer, dagboek 19.12.16 en brief 27.4.17.

40 Kessel, “Jetzt gehts in die Männer mordende Schlacht…”, 20.8.17 en 2.9.17.; Kessler, dagboek 87. 41 Dänzer, brief 3.1.17, zie ook Dänzer, dagboek 28.12.16.

(16)

bevolking, vaak tegen hoge prijzen.43 Al kocht Adolf Alber ‘natürlich nicht von Einwohnern, die gibts bei uns hier vorne nicht mehr, aber von unserem Marketender-Wagen’,44 dachten de meesten zoals Sebastian Heinlein: ‘Ich kaufte mir da für 1 Mark gekochten Speck, denn vom Hungern hat man keinen Vorteil.’45Als er geen voedsel gekocht kon, konden militairen op één andere manier regelmatig aan voedsel komen: pakketten van thuis. Vrijwel allemaal vroegen zij in hun brieven om het sturen van voedsel, kleding over andere spullen. Daarbij werd niet alleen om brood, worst of kaas gevraagd, maar zelfs om bananen en cognac. Bij een enkeling was dat bijna de enige reden om een brief naar huis te sturen.46

Als het eten niet geleverd, gekocht of op een andere manier verkregen kon worden, dan leden de militairen honger. Dit is iets wat in vrijwel alle legers uit de geschiedenis voor is gekomen en dus ook in het Duitse leger aan het Oostfront. Van de onderzochte militairen spreken verschillende militairen dat er honger was aan het front. In de meeste van deze gevallen beschrijven zij het niet uitgebreid en zonder enige emotie of boodschap. In de brieven en dagboeken staat dan ‘wenig Essen’ of ‘Viertel oder ein Drittel Brot’ of dat zij smachten naar bepaalde producten als witbrood, warm eten of drank.47 Alleen Frick en Meier gebruiken het woord honger. In het geval van Frick kwam dat door vijandelijke

bombardementen:

Zum feindlichen Feuer hin knurrte der Magen sein Hunger bezw. Kohldampflied; keiner hatte was zu Essen. Die Küche konnte nicht ranfahren und so mußten wir brach liegen bis die dunkle Nacht uns erlöste und eine Fuhr Essen kam, in dem gebuddelten Deckungsgraben mit Zeltbahn drüber pennte ich auf Flades.48

Bij Frick had de honger niet te maken met een constante tekort aan voedsel, want hij verkreeg voedsel van het leger of van thuis of kocht zelf eten. Het was de gevechtssituatie die voor een tijdelijke onderbreking van voedsel zorgde. Meier spreekt als enige van een structureel probleem en richt zich ook tegen de verantwoordelijken. Als zijn eenheid generaal von Hindenburg ontmoette, schrijft Meier: ‘Er [Hindenburg] bitte sich eine stramme Haltung aus. Hundertstimmige Antwort der Truppe: >Hunger, Hunger, Brot, Essen< - nur der Herr sagte nichts mehr.’ Uit een collectie brieffragmenten die door de Duitse postinspectie tussen 25 juni

43 Klagen over prijzen: Weber, 10.6.15.; Frick, 43 en 111. 44 Alber, brief 21.2.15.

45 Heinlein, Die Kriegstagebücher des Sebastian Heinlein, 15. Mai 1915.

46 Bijvoorbeeld de brieven van Adolf Alber en Adolf Stark. De lijst met onder andere cognac en bananen, Alber, 18.6.15.

47 Heinlein, Die Kriegstagebücher des Sebastian Heinlein, 25. Mai 1915.; Bergmann, Mein Vater Fritz-Emil

(Hellmuth) Bergmann im Kriege 1914-1918, 11.; Finke, Kriegstagebuch 1915-1918, 27.

(17)

en 13 juli 1917 was verzameld en aangeboden aan Generaal Ludendorff, ondersteunt Meiers het beeld van structurele hongersnood en frustratie tegenover hogergeplaatsten. Hieronder enkele fragmenten:

Sie sehnen sich alle hier nach Frieden; denn es kann nicht mehr lange mit dem Essen so weitergehen. […] Es ist wirklich ein Jammer mit der Kost, nicht zum Aushalten: Graupe – Grütze, Grütze – Graupe. […] Ich habe nämlich keine Lust mehr, den Heldentod zu sterben, oder soll man vielleicht den Hungertod sterben; […] Diese Dickköpfe, die zu Hause sitzen, das sind die Schuldigen. Die wollen einen regelrechten Sieg.49

Wat hier eveneens uit blijkt is dat de honger ook de wil om te vechten en de continuering van de oorlog ondermijnd. Dit is ook iets wat onder Oostenrijkse militairen plaats vond. De voedselsituatie van Karl Außerhofer verslechterde vanaf 1916 en was met name in 1918 enorm slecht. Sigrid Wisthaler laat zien dat Außerhofer gelijktijdig kritisch op de oorlog werd en steeds minder bereid was zijn leven te wagen.50 Opvallend genoeg is dit niet terug te vinden onder de elf onderzochte Duitse militairen. Een deel van hen is nooit in een situatie van voedseltekort gekomen en diegene die wel weinig voedsel hadden of honger leden waren redelijk gelaten onder de situatie. Grotendeels zou dit komen door het feit dat de meeste van de onderzochte militairen officier waren. Hierdoor hadden zij een betere voedselvoorziening dan de gewone soldaat. Toch kwam het voor dat ook officieren te weinig voedsel hadden.

Naast voedsel is een slaapplaats ook een belangrijke basisbehoefte. Deze slaapplaats kon elke dag anders zijn, zoals Frick schetst:

In den letzten 10 Tagen, wo habe ich da geschlafen: Am 29.3 in des Baracke zu Growno … Am 30. im Kuppee um Thorn herum. Am 31. in einem Raum des halb zerschossenen Bahnhofs in Zovicz, wo wir uns in Stroh einbuddelten. An 1. in des Küche oder besser auf dem Boden des Küche bei einem russ. Poln. Juden in Tomaschow. … Am 2.4 in Rogow schnappte ich ein Offiziersbett … Die Osternacht 3/5 bei den Bauern mit den vielen kleinen Viechern! Am 4. Ostern … ein ähnlich armseliges Lager … Am 5. wieder die viecherreiche Bauernstube. Am 6. war ich … in einem einsamen verlassenen Gehöft … heute Nacht 7/8 schlief ich in dem Batteriunterstandsraum.51

Daarnaast was de kwaliteit van de slaapplek nog al verschillend. Sommigen verbleven tijdelijk in luxe, zoals goede huizen, villa’s, hotels of kastelen. Meestal was het tijdens de opmars of terugtocht dat militairen zich een luxe slaapplaats konden toe eigenen, al konden hotels ook overvol raken.52 De meeste aparte slaapplaats komt op naam van Adolf Alber,

49 Ulrich en Ziemann, Frontalltag im Ersten Weltkrieg, 128. 50 Wisthaler, Karl Außerhofer, 55 en 56.

51 Frick, 46 en 47.

52 Kessel, “Jetzt gehts in die Männer mordende Schlacht…”, 7.5.17.; Borggräfe, Mein Tagebuch, 20. April 1917.; Dänzer, brief 24.11.17 en dagboek 13.1.17.

(18)

namelijk een ambassade in Belgrado: ‘Wir hausen in den Zimmern der französischen Gesandtschaft – 1 Stock höher ist neutral, da wohnt der Amerikaner. Im ersten Stock kann man alles haben, im 2. ists Neutralitätsbruch!’53 Overnacht werd er ook wel eens bij de lokale bevolking thuis. Dit kon een gezellige goed verzorgde overnachting zijn, zo kookte de

grootmoeder van het gezin waar Adolf Starck verbleef eten voor hem.54 Toch kon de overnachting ook plaats vinden, zoals in het eerdere citaat van Hugo Frick, in een armzalig huis of hut vol dieren en ongedierte.

De militairen bouwden ook zelf slaapplaatsen. Dit is niet uniek, want in de frontlinie van alle fronten werden er schuttersputjes of onderkomens gegraven. Echter, wat wel opvallend is aan het Oostfront is de bouw van blokhutten en huizen aan de frontlinie. Diverse militairen beschrijven de bouw van deze onderkomens aan het front die ook huiselijk werden ingericht. Het voordeel hiervan is dat zij droog en warm bleven, maar het nadeel was dat het toch wel een tijd duurde voordat het af was. Daarom kon het alleen als de eenheid voor langere tijd op dezelfde plaats bleef. Dat het wel degelijke blokhuizen waren die zij bouwden, bewijst Otto Borggräfe. Tweemaal bouwde hij met zijn eenheid een onderkomen aan het front. Van de eerste woning geeft hij een korte beschrijving, namelijk dat het een lemen huis is met een grote ruimte dat als woon- en slaapkamer dient waarin een grote kacheloven en een grote tafel met stoelen staat. Het interessante van Borggräfe is, is dat hij foto’s van de blokhutten heeft gemaakt. Op de foto’s is duidelijk te zien dat de militairen daadwerkelijk grote blokhutten bouwden. Daar was natuurlijk veel tijd voor nodig. Niet voor niets zijn de meeste dan ook eind 1916 of in 1917 gebouwd, want toen bleef het Oostfront in met name Russisch Polen en Wit-Rusland nagenoeg bewegingsloos. Deze foto’s bieden ons een interessante kijk in deze opvallende onderkomens aan het Oostfront. Deze blokhutten waren gebouwd van hout, zoals op de foto 2 en 3 te zien is. Dit betekent dan ook dat er veel tijd gestoken is in de bouw ervan. Al is foto 1 niet heel duidelijk, wel is te zien dat zo’n blokhut huiselijk werd ingericht met tafels, stoelen en afbeeldingen op de muren. Dit geeft aan dat naast het comfort en gemak, een bepaald gevoel van thuis of huislijkheid belangrijk was voor de militairen.55

53 Alber, brief 18/19.11.15. 54 Starck, brief 26.10.15.

55 Borggräfe, Mein Tagebuch, 20. Oktober 1916 en 9. März 1917.; Kessel, “Jetzt gehts in die Männer mordende

Schlacht…”, 1.6.17.; Dänzer, brief 17.11.16 en dagboek 5.11.16, 8.11.16 en 17.11.16.

(19)

Niet altijd was er een warme blokhut aan het front. Nogal eens sliepen de militairen in tenten of zelfs onder de vrije sterrenhemel. Het slapen in een tent of buiten was regelmatig een koude ervaring aan het Oostfront, zeker als het geen zomer was. Het verschil tussen met of zonder tent was niet heel groot, want ook in een tent lagen zij ‘auf blanker Erde.’56

Om warmte en enig comfort te hebben bij het slapen gebruikten de meeste militairen stro, al was dat niet altijd voor handen.57 Toch kozen militairen er zelf voor om buiten te slapen: ‘Nur kahle flohreiche Zimmer, ohne Betten finden wir zum Schlafen. Nirgends Stroh, der blanke Boden ist unser Lager. Viele von uns legen sich ins Freie. Sie sagen, besser dies, als das viele Ungeziefer.’58 Heel vaak waren de slaapplaatsen aan het Oostfront ronduit slecht en vies. Zoals het citaat hierboven laat zien waren de meeste onderkomens niet gemeubileerd en vol vlooien, muizen, ratten en vliegen. Daarnaast viel de bouwkwaliteit van het onderdak vaak ook tegen, want strohutten en boerderijschuren boden weinig weerstand tegen kou en regen.59 Ook de slaapplaats van Oostenrijkse troepen aan het Oostfront was meestal een tent, de buitenlucht, een vieze hut of kamer. Een verschil is wel dat in tegenstelling tot de Oostenrijkers, de Duitse militairen een redelijke afwisseling hadden in goede en slechte onderkomens.60

De omstandigheden in de smerige onderkomens sluit goed aan bij de laatste basisbehoefte: hygiëne of liever gezegd het gebrek aan hygiëne. Op een enkeling na zijn vlooien en luizen een grote ergernis onder de militairen. Het zorgde niet alleen voor veel jeuk,

56 Heinlein, Die Kriegstagebücher des Sebastian Heinlein, 10.5.15.

57 Ibidem, 9-11.5.15.; Finke, Kriegstagebuch 13.; Frick, 58, 83 en 94.; Bergmann, Mein Vater Fritz-Emil

(Hellmuth) Bergmann im Kriege 1914-1918, 10 en 28.

58 Ibidem, 9.5.15.

59 Dänzer, dagboek 26.9.16 en 24.12.16.; Bergmann, Mein Vater Fritz-Emil (Hellmuth) Bergmann im Kriege

1914-1918, 36.; Kessler, dagboek 29.7.17.; Frick, 54 en 42.; Kessel, “Jetzt gehts in die Männer mordende Schlacht…”, 1.9.17.

60 Wisthaler, Karl Außerhofer 57.

(20)

maar ook voor slaapproblemen. Sommigen telden hoeveel zij van het ongedierte op hun lichaam hadden: Heinlein had een keer 126 luizen, Dänzer 133 en Frick had er 3000 in zijn hemd.61 Diezelfde Frick schreef dat hij tijdens het schrijven van één van zijn brieven, ‘lege ich 4 Läuse und 1 Floh tot bei.’62 Als bestrijding tegen vlooien, luizen en ook vliegen vroegen zij van thuis om anti-insecten en vliegengaas, maar ‘Mittel helfen da nicht mehr, alles ist mit Läusen besonders verseucht, sie können höchstens lindern.’63

Het enige wat echt hielp tegen ongedierte waren de grote ontluizingsstations. In de meeste gevallen vond de ontluizing plaats tijdens het transport. Soms kwam een

ontluizingstation naar de militairen toe. Na een uitbraak van luizen regelde de eenheid van Borggräfe dat een ‘Lausoleum’ langs kwam om hen te helpen. Het bad en de schone kleding waren een hele verademing.64 Heinlein heeft in zijn dagboek op geschreven hoe zo’n

ontluizing verliep:

Tornister ablegen; Kleider- und Wertsachennetz-Empfang; Kleider- und Wertsachenabgabe; Kleider und Decken kamen in einen Sektor unter Heißdampf. Unterdessen gingen wir ins Brausebad. Nachher bekam jeder frische Wäsche und Strümpfe; alles neu. Dann gab‘s Tee. Kleider zurück. Reissuppe. Netzabgabe. Wertsachenempfang. Nun konnten wir losgehen.65 Een ontluizing nam een groot deel van de dag in beslag. Daarom vond een ontluizing maar een paar keer tijdens hun verblijf aan het Oostfront plaats. De enige manier om dan zelf schoon te blijven was om een bad te nemen en schone kleding aan te doen. In de frontlinie was dit onmogelijk, omdat hiervoor geen tijd en ruimte was. Je zou verwachten dat achter de frontlinie wel mogelijkheden waren om te wassen, maar dat viel nogal tegen. Niet alleen waren er weinig wasgelegenheden, maar door de bewegelijkheid van het Oostfront was hier ook achter het front weinig tijd voor. Alles en iedereen schoof met het front mee. Als er een mogelijkheid was om in een bad, rivier of zelfs de zee te gaan baden, dan werd dat met twee handen gegrepen. Kleding wasten de militairen vaak zelf of ze stuurden die op naar huis. Sommigen lieten hun was door de plaatselijke bevolking doen. Vrij zijn van ongedierte, viezigheid en stof was niet alleen profijtelijk voor het lichaam, maar ook voor de geest. Het idee van schoon zijn zorgt voor een betere motivatie en minder verzet bij militairen.66

61 Heinlein, Die Kriegstagebücher des Sebastian Heinlein, 5.6.15.; Dänzer, dagboek 4.1.17.; Frick, 49. 62 Bergmann, Mein Vater Fritz-Emil (Hellmuth) Bergmann im Kriege 1914-1918, 57.

63 Ibidem.

64 Borggräfe, Mein Tagebuch, 25. November 1916 en 27. November 1916 65 Heinlein, Die Kriegstagebücher des Sebastian Heinlein, 30.6.15.

66 Kessel, “Jetzt gehts in die Männer mordende Schlacht…”, 10.8.17 en 20.8.17.; Frick, 65.; Alber, brief 5.1.15, 13/14.3.15 en 29.9.15.; Finke, Kriegstagebuch 1915-1918, 14.; Weber, 19.6.16.

(21)

Een ander groot probleem aan het Oostfront naast de ongedierte zijn ziektes. Aan het Oostfront lag het aantal zieke militairen 25 procent hoger dan aan het Westfront. Menig militair werd opgenomen met malaria, tyfus, cholera, koorts, dysenterie of de voor de Duitsers onbekende vlektyfus dat door vlooien wordt overgedragen. De onderzochte militairen hebben het meest te lijden gehad van koorts of diarree. Een opmerkelijke ziekte waaraan Dänzer leed aan het front was reuma. Het veel onderweg zijn aan het Oostfront leidde bij hem dus tot problemen aan het bewegingsapparaat. Hij is wel de enige die hierover klaagt. De cholera en tyfuspatiënten komen terug in het dagboek van Heinlein, omdat hij als arts in een

veldhospitaal de militairen moet verzorgen.67

Deze hoge aantal ziektegevallen aan het Oostfront hebben te maken met de al eerder genoemde factoren voedsel, drinkwater en onderdak. Vooral drinkwater was een groot probleem. Uit het citaat van Hugo Frick op pagina 6 komt al naar voren dat het beter was alcohol te drinken dan bijvoorbeeld koffie in verband met de vele bacteriën in het drinkwater. Zelf hadden de militairen ook wel invloed op het slechte water, want zo schrijft Frick: ‘Denn so ein Wässerlein wie die Rawka ist unersetzlich: darin wäscht und fischt und krebst man, der andere spuckt hinein, der eine hängt die Füße rein, der andere – ich – gehe ganz hinein und wir alle holen uns Kaffeewasser daraus!!!’68 De enige manier om water te kunnen drinken was door het te koken. Het Duitse leger probeerde ziektes te voorkomen door het oprichten van Lausoleums, oftewel ontluizingsstations, en door inentingen. De inentingen gebeurden niet alleen bij aanmelding voor het leger, maar ook aan het front kon een inenting plaats vinden.69 Al hadden de meeste militairen op enig moment goede verzorging van de basisbehoeften, namelijk goed eten, warme onderkomens, een bad en schone kleding, de ervaringen aan het Oostfront werden toch vooral gekenmerkt door weinig en slecht eten, ongedierte, koude en slechte onderkomens, viezigheid en ziektes.

Het Oostfront: loopgraven en vernietiging?

De Duitse militairen waren niet naar het Oostfront gestuurd om rond te trekken en verzorgd te worden, maar om te vechten en respectievelijk de Russen, Roemenen of Serven te verslaan. In

67 Helmut Rübsam, ‘Deutsche Kriegserfahrungen im Osten, 1914-1917’ in: Bernhard Bachinger en Wolfram Dornik ed., Jenseits des Schützengrabens. Der Erste Weltkrieg im Osten. Erfahrung-Wahrnehmung-Kontext (Innsbruch 2013) 223-241, aldaar 228. Dänzer, dagboek 24.11.16 en 19.12.16.; Bergmann, Mein Vater

Fritz-Emil (Hellmuth) Bergmann im Kriege 1914-1918, 36.; Kessel, “Jetzt gehts in die Männer mordende

Schlacht…”, 28.5.17.; Heinlein, Die Kriegstagebücher des Sebastian Heinlein, 4.6.15 en 7.6.15.; Frick, 43 en

70.

68 Frick, 67.

(22)

de historiografie wordt er altijd een tegenstelling gecreëerd tussen de strijd aan het Westfront en het Oostfront. Aan het Westfront zou er sprake zijn van een moderne industriële

oorlogvoering met massale legers in een desolaat vernietigd landschap vol landschappen, terwijl het Oostfront een ouderwetse oorlog was met kleinere bewegende legers, grote hoeveelheden gevangenen en cavalerieaanvallen. Het is maar de vraag in hoeverre deze tegenstelling klopt. Nuance is waarschijnlijk hier beter op zijn plaats.70

In de Eerste Wereldoorlog werd zowel aan het Westfront als aan het Oostfront met min of meer dezelfde wapens gevochten. Dat betekent dat het karakter van de gevechten aan het Westfront, namelijk loopgraven, massale stormaanvallen, grote artilleriebeschietingen en een verwoest landschap, zou moeten zijn terug te vinden aan het Oostfront. Uit de bronnen komt dit beeld zeker terug. Overal, van Litouwen tot Roemenië, werd de oorlog aan het Oostfront grotendeels gevoerd vanuit de loopgraven. We spreken niet van één greppel waar de militairen zich in verscholen, maar van een netwerk van loopgraven, vaak drie loopgraven diep, die met elkaar verbonden waren. Ook allerlei obstakels werden aangelegd in de

frontlinie, zoals Heinlein beschrijft over de verdediging rond de Poolse stad Zakliczyn: ‘Um die Stadt herum ist alles festungsmäßig hergerichtet. Bombensichere Unterstände.

Laufgräben. Es geht östlich. Täler und Höhen strotzen von Erdbefestigungen, Schützengräben und Drahtverhauen. Die Straße war wie mit einem Eisentor durch spanische Reiter gesperrt.’71 De verwachting is dat dit alleen bij vestingen of rustige sectoren gebeurde in verband met de hoeveelheid tijd die het bouwen van de loopgraven koste. Evenwel, ook na een verplaatsing leggen de militairen een nieuwe stelling aan of gebruiken de Russische loopgraven.72

Dit leidt er toe dat de gevechten vaak het karakter van een loopgravenoorlog had. Uit een groot deel van de beschrijving van de strijd komt dit beeld ook naar voren. Met massaal gebruik en concentratie van artillerievuur bestookten de Duitsers en Russen elkaar in de vorm van trommelvuur met allerlei kalibers artillerie. Het gedreun, de rookwolken, het lawaai en de verwoesting die de artillerie veroorzaakte is het meest besproken gevechtsonderdeel in de egodocumenten. De samenwerking tussen artillerie en infanterie was ook aan het Oostfront

70 Bijvoorbeeld: Liulevicius, War land on the Eastern Front. Culture, national identity and German occupation

in World War I (Cambridge 2000) 4.; Nuancering van dit beeld is te vinden in: Bernhard Bachinger en Wolfram

Dornik, ‘Jenseits des Schützengrabens-Narrativs? Einleitende Bemerkungen über Kriegserfahrungen und Kriegserinnerung an der Ostfront im Vergleich’ in: Bernhard Bachinger en Wolfram Dornik, Jenseits des

Schützengrabens. Der Erste Weltkrieg im Osten. Erfahrung- Wahrnehmung-Kontext (Innsbruck 2013) 9-23,

aldaar 11-12.

71 Heinlein, Die Kriegstagebücher des Sebastian Heinlein, 10.5.15.

72 Borggräfe, Mein Tagebuch, 10. Oktober 1916 en 26. Februar 1917.; Frick, 68 en 81.; Dänzer, brieven 10.10.16 en 19.2.17, dagboek 27.2.17.

(23)

belangrijk voor het slagen van een aanval.73 Het volgende citaat is een beschrijving in het dagboek van Otto Borggräfe van de aanval op Heuvel 192 op 2 november 1916:

Morgens 8 Uhr ging die Kanonade los und dauerte bis mittags 1.15, als der Angriff einsetzte. – Das Wirkungsschießen war in 6 Zeitabschnitte eingeteilt. Jeder Zeitabschnitt endete mit einem 10 Minuten langen Trommelfeuer. Die ganze Höhe war in eine Wolke eingehüllt. Im ersten Zeitabschnitt wurde von der Artillerie die 6. russ. Linie beschossen; im zweiten die 5. Linie und so fort bis zur ersten Linie. Während der gesamten Zeit beschossen die Minenwerfer aller Größen die Drahtverhaue und vordersten Gräben. Beim Einsetzen des Sturmes war ein Zerschneiden der Drahtverhaue durch Infanteristen und Pioniere garnicht mehr nötig. Um 1.15 Uhr ging der Sturm vor sich. Die Infanterie ging in 3 Wellen vor. Die erste lief sofort, als das Artilleriefeuer feindwärts verlegt wurde, vor; kurz darauf dann die 2. & 3. Welle.74

Dit had ook zo een beschrijving van een aanval aan het Westfront kunnen zijn. Eerst een grote concentratie artilleriebeschietingen op de vijandelijke loopgraven en

prikkeldraadversperringen, vervolgens kwam er een aanval van de infanterie die optrok nadat de artillerie zijn vuur had verlegd. Als de verdedigingslinie grotendeels intact bleven ondanks het bombardement dan zien we hetzelfde gebeuren als aan het Westfront. Een massale

infanterieaanval die gestopt wordt door machinegeweer- en artillerievuur en leidt tot een grote hoeveelheid verliezen. Dit geldt zowel voor Russische als Duitse aanvallen. Verschillende malen verliest ook het Duitse leger honderden militairen bij aanvallen op de Russische linies. ‘Aber kein Mensch hat eine Ahnung vom Fechten, alles rannte in dicken Linien in das russische Artillerie- und Maschinengewehrfeuer hinein’75, schrijft een onbekende militair in zijn dagboek in november 1914. Ook aan het Oostfront zien we dus de technologische industriële en massale slachtpartij die het Westfront juist kenmerkt terug.76

Een laatste overeenkomst is het verwoeste landschap van de frontlinie. Het beeld van het Westfront is duidelijk: loopgraven in een desolaat gebied bestaande uit granaattrechters en waar geen baksteen meer op de andere ligt en vrijwel geen boom meer rechtop staat.

Hier sieht man schon Kriegsspuren. Gräber, geziert mit schwarz-gelben Schleifen. Der Bahnhof ist beschädigt von Infanterie und Artillerie. Das Gelände ist durchweg flach. Es ist durchzogen von groß angelegten Drahthindernissen. Erdwerke. Schützengräben. Riesige Granatlöcher. Schon sieht man zerschossene und verbrannte Häuser

73 Heinlein, Die Kriegstagebücher des Sebastian Heinlein, 30.5.15 en 18.6.15.; Dänzer, brieven 10.10.16 en 31.10.16. Borggräfe, Mein Tagebuch 22. Oktober 1916.; Frick, 48.; Alber, brief 12/14.6.15.

74 Borggräfe, Mein Tagebuch, 2. November 1916.

75 Ulrich en Ziemann, Frontalltag im Ersten Weltkrieg, 87.

76 Frick, 69.; Heinlein, Die Kriegstagebücher des Sebastian Heinlein, 28.5.15.; Dänzer, brieven 10.10.16 en 31.10.16. Bergmann, Mein Vater Fritz-Emil (Hellmuth) Bergmann im Kriege 1914-1918,12-13.; Alber, brieven 20-12-14.

(24)

Het citaat hierboven zou zo uit een beschrijving van het Westfront kunnen komen, maar dit fragment komt uit het dagboek van Heinlein over de strijd rond Krakau. Natuurlijk was de concentratie van verwoesting aan het Oostfront minder, omdat het een bewegingsoorlog was en het daardoor over een heel gebied verspreid was, maar door de artillerie en de

loopgravenoorlog was de vernietiging in Oost-Europa ook groots. In de verschillende egodocumenten komen dezelfde beschrijvingen voor over het frontlandschap aan het

Oostfront als die voor het Westfront. Huizen en dorpen die brandden of al afgebrand waren en granaattrechters, loopgraven en prikkeldraad die bossen en velden omwoelden. Doordat er ook periodes van gevechten en rust in loopgraven plaatsvonden aan het Oostfront, is het niet voor niets dat enkele militairen het front typeerden als ‘Stellungskampf’.77

Het Oostfront: cavalerie en plunderingen?

Toch zijn er ook elementen van de strijd aan het Oostfront die typisch zijn voor dit front en niet kenmerkend zijn voor het Westfront. Het belangrijkste element zijn de snelle

terugtrekking van de Russen en Roemenen en de simpele opmars van Duitse en Oostenrijk-Hongaarse militairen waarbij de Russen de verschroeide aarde tactiek hanteerden. Door het vaak technologische overwicht van de Duitsers aan het Oostfront trokken de Russen en Roemenen zich vaak na korte gevechten of zelfs zonder enige gevechtshandeling terug.

Am selben Tag, an dem wir die ersten Schüsse feuerten, war der Feind gewichen. Am nächsten Tag (dem 27/9) einige kleine Nachhutkämpfe und dann am 28/9 ging es vorwärts. Dreimal mußten wir unverrichteter Dinge auffahren. Die Rumänen waren außer Schußweite. Daß 4. mal endlich erwischten wir sie. Sie waren zwischen Heltau und Czod zum

Gegenangriff vorgegangen und gerieten in das Feuer unserer Haubitzen. Mitten in die Schwärme aufgelöster Schützenlinien schlugen unsere Geschosse. Und wieder liefen sie. Sie liefen so rasch, daß wir sie wiederum bald aus dem Bereich der Geschütze verloren. Vorwärts ging es wieder.78

Deze terugtrekking zorgde ervoor dat de Duitsers gemakkelijk en met weinig verliezen veel gebied in Oost-Europa veroverden, al zagen we eerder dat transport aan het Oostfront vaak moeizaam verliep. De Russische terugtocht ging wel gepaard met de tactiek van de

verschroeide aarde. De meeste dorpen werden in brand gestoken en nog al eens geplunderd. De bevolking werd meegevoerd of vluchtte naar de Duitsers. Het vee werd door de Russen

77 Verwoesting: Heinlein, Die Kriegstagebücher des Sebastian Heinlein, 25.5.15 en 29.6.15.; Dänzer, brief 31.10.16.; Starck, brief 23.10.15. Stellungskampf: Frick, 69.; Alber, brief 24.1.15.; Dänzer, brief 9.2.17. 78 Dänzer, brief 30.9.16.

(25)

gedood of ook meegenomen. Dit was dan ook het beeld dat veel Duitse militairen beschreven aan het Oostfront:

Taglich, besonders Nachts sah man Flammen und Rauchsäulen, die oft den ganzen östl. Horizont röteten, das waren von den Russen angesteckte Gehöfte oder Dörfer, meist von der russischen Nachhut, den Kosacken angestellt, die das Getreide verbrannten, die Leute

mittrieben, Vieh nahmen, alles zerstörten, damit für uns alles vernichtet und entwertet werde.79 De dakloze en bezitloze bevolking die niet werd meegevoerd en overbleef in de dorpen waren afhankelijk van de Duitsers. Zo schrijft Adolf Alber dat hij een meisje en haar moeder, wiens huis en spullen verloren waren gegaan, eten gaf wat tot gigantische vreugde en dankbaarheid leidde. Dit incident en de vele brandende dorpen is ‘ein Schaurig, – schönes Schauspiel.’80 De verschroeide aarde gaf hem en vele anderen een dubbel gevoel. Aan de ene kant

verschrikkelijk in verband met de verwoesting en menselijk leed en aan de andere kant mooi vanwege de gemakkelijke opmars en de rode vlammen en zwarte rook die vanuit de dorpen de horizon kleurden.

Er waren ook een aantal aspecten aan de gevechten van het Oostfront die bijzonder waren aan dit front. Cavalerieaanvallen vonden weldegelijk plaats aan het Oostfront. Aan beide zijden zetten de legers cavalerie-eenheden, de Russen Kozakken en de Duitsers Ulanen, in voor snelle beweeglijke aanvallen. De uitgestrektheid van het Oostfront zou in het voordeel zijn van cavalerie, maar door de moderne wapentechnologie waren aanvallen te paard ook aan het Oostfront niet heel effectief, zoals uit het volgende citaat blijkt.

Gestern haben wir schwere Blutarbeit geleistet, mit 6 M.G. zwei Kosakenangriffe abgewiesen. Wir faßten sie im Nebel hoch zu Roß auf 500 m, als sich die Hölle vor ihnen auftat. Nur wenige sind entkommen. 2 Reiter waren sogar bis auf 50 m an uns herangekommen, ihnen ist förmlich der Körper zersägt worden.81

Alhoewel de beruchte reputatie van de kozakken enige angst aanjoeg bij de tegenstander, was hun daadwerkelijke effect en die van andere cavalerie aan het Oostfront redelijk klein.82

Wat wel effectief was, zeker psychologisch, waren hinderlagen en nachtelijke

aanvallen. Er zijn in de egodocumenten van de onderzochte militairen verschillende verhalen te vinden over nachtelijke overvallen of hinderlagen van Russische troepen. In de meeste gevallen ging het om groepjes Russen die ongezien door de Duitse linie slopen of de wachten

79 Frick, 82.

80 Alber, brief 8-12-14.

81 Ulrich en Ziemann, Frontalltag im Ersten Weltkrieg, 85. 82 Rübsam, ‘Deutsche Kriegserfahrungen im Osten’, 226.

(26)

ombrachten door middel van een list. Het meest indrukwekkende verhaal hierover komt van Fritz-Hellmuth Bergmann:

So gelang es denn auch vorgestern Nacht einem größeren Trupp Russen, unbemerkt durch unsere Linien zu kommen. Sie marschierten in großen Bogen rückwärts durch die Wälder und überfielen das Dorf Nevel, das 3 km rückwärts von uns liegt. Die Posten wurden

niedergestochen, ohne daß sie alarmieren konnten, und im Nu waren sie in allen Straßen drin. Die Russen, meist Tscherkessen, hausten fürchterlich, wie die Raubtiere. Sie warfen durch die Fenster aller Häuser Handgranaten, zündeten die Häuser an, alles was raus lief wurde mit dem Bajonett niedergestochen. Wehrlose Menschen hatten oft bis 15 Bajonettstiche. Im Schloß war gerade in dieser Nacht unser Divisionskommandeur, der wurde ohne Rock und Mantel mitgeschleppt, sein Generalstabsoffizier niedergestochen. Ferner fiel unser

Regimentskommandeur und dessen Adjutant, der Regimentskommandeur der Infanterie und dessen Ordonanzoffizier, seinem Adjutant wurde die recht Hand abgehauen. Die Leichen wurden noch schnell ausgeplündert. Sobald dann die Infanterie gesammelt war und angriff, zogen sich die Russen schleunigst durch die Wälder zurück. Es war eine schreckliche Nacht, wir wurden sofort alarmiert, konnten aber natürlich nicht mehr eingreifen. Das ist kein Krieg mehr, sondern Schlachten!83

Deze aanvallen zorgden voor veel angst onder de militairen en zij waren erna dan ook extra op hun hoede. De wachtposten werden dubbel bezet en elk incident moest onmiddellijk gemeld worden. Door de toch vaak dunne bezetting van de frontlinie waren deze maatregelen niet te handhaven en konden de Russen deze aanvallen blijven uitvoeren. Deze aanvallen veroorzaakte ook chaos, waardoor zij hun eenheden kwijtraakten of door de Russen gevangen werden genomen. Zo hoorde Adolf Alber dat een vriend naar alle waarschijnlijkheid

gevangen genomen was tijdens één van deze aanvallen.84

Gevangenschap was tevens een ander belangrijk aspect van strijd aan het Oostfront. Honderden en zelfs duizenden soldaten en officieren raakten bij één aanval in

krijgsgevangenschap. Eind 1917 waren meer dan vijf miljoen militairen aan het Oostfront door één van de strijdende partijen gevangen genomen, terwijl het aantal aan het Westfront en in Italië een paar honderdduizend was. Van de 2,4 miljoen door de Russen gevangen genomen militairen van de Centralen, was 2,1 miljoen afkomstig uit het Oostenrijk-Hongaarse leger tegenover 170.000 uit het Duitse leger. Interessant is, is dat 40.000 van deze Duitsers gevangen genomen werden wanneer zij de Oostenrijkers ondersteunden aan het front. De Centralen hebben samen tussen de 2,8 en 3,4 miljoen Russen gevangen genomen aan het Oostfront. De massale aantallen gevangenen hebben deels met de grootte van de legers te maken, maar ook met de situatie van het front. Wanneer het front beweeglijk was, zoals de doorbraak bij Gorlice-Tarnów, waren de aantallen hoog, terwijl bij een loopgravenoorlog of

83 Bergmann, Mein Vater Fritz-Emil (Hellmuth) Bergmann im Kriege 1914-1918, 23. 84 Alber, brief 10.1.15.

(27)

als de Russen en Roemenen zich zonder gevecht terugtrokken het aantal gevangenen een heel stuk lager was.85

De grote hoeveelheid Russische gevangenen zorgden in 1914 en begin 1915 voor praktische problemen voor Duitsland en Oostenrijk-Hongarije. Waar konden zij de Russen onderbrengen en epidemieën onder de gevangenen voorkomen? Midden 1915 kwamen zij met een dubbele oplossing, namelijk het tewerkstellen van Russische gevangenen. Door de

mobilisatie was een tekort gekomen aan arbeiders. De gevangenen konden dit tekort als goedkope arbeidskrachten oplossen en daarmee de Duitse en Oostenrijkse industrie en landbouw draaiende houden. Daarnaast zorgden dit ervoor dat de Russen in kleine groepen verspreidt over het land werden en epidemieën voorkomen werden. Adolf Stark kwam Russische gevangen tegen en schreef: ‘Alles arbeitet da emsig Hand in Hand. Einen

sonderbaren Eindruck macht es, daß die russischen Gefangenen in ihrem eigenen Landes für uns schaffen müssen. So haben wir wenigstens keine müßigen Esser an ihnen!’86 Deze laatste zin geeft in mijn optiek een extra onderbewuste reden aan voor de tewerkstelling van

Russische gevangenen dat weinig belicht wordt. Als er niets met de gevangenen gebeurde dan zagen Duitsers dit als een verspilling van voedsel, terwijl dat door de Britse handelsblokkade en het tekort aan landarbeiders onder druk stond. Wat het citaat ons laat zien is dat de

tewerkstelling van Russische gevangenen niet alleen praktisch en economisch was, maar ook symbolisch. Het was een manier van de Duitse regering om aan Duitsers zoals Starck te laten zien dat zij gevangenen aan het werk zetten.87

Een laatste element van de gevechten aan het Oostfront beslaan plunderingen, verzet en misdaden. Net als in de meeste oorlogen vonden ook aan het Oostfront plunderingen plaats. Verschillende militairen maken melding van geplunderde huizen, dorpen of steden die zij tegen kwamen aan het front. Als de daders van de plunderingen genoemd worden dan zijn het meestal Russen of Bulgaren. Duitse plunderaars worden nergens genoemd, zelfs niet in de dagboeken, maar dat betekent niet automatisch dat zij hier niet aan meededen. Zo spreekt Karl Finke over een plundering dat door ‘meist von den Bulgaren’ is gepleegd.88 Niet iedereen dus, wat inhoudt dat de overigen waarschijnlijk Duitsers waren, omdat Duitse eenheden op deze plaats samen met Bulgaren vochten. Er zijn ook weinig exacte beschrijvingen te vinden, op

85 Reinhard Nachtigal, ‘Die Kriegsgefangenen- Verluste an der Ostfront. Eine Übersicht zur Statistik und zu Problemen der Heimatfronten 1914/15’ in: Gerhard P. Groß, Die vergessene Front. Der Osten 1914/15. Ereignis

Wirkung, Nachwirkung (Paderborn etc. 2006) 201-215, aldaar 202.

86 Starck, brief 23.10.15.

87 Nachtigal, ‘Die Kriegsgefangenen- Verluste an der Ostfront’, 201-203 en 210-211. 88 Finke, Kriegstagebuch 1915-1918, 27.

(28)

woorden als brandend geplunderd dorp na.89 Waarom zij zo kort en oppervlakkig de

plunderingen vermelden, heeft misschien te maken met een verzadiging van geweld. Overal staan dorpen in brand door beschietingen of terugtrekkende Russen en meestal plunderden zij eerst de huizen en namen alles en iedereen mee. Als de militairen in contact zijn geweest met de verwoesting en dood van oorlog, dan vallen de plunderingen niet meer op.

Dit geldt niet voor Finke. Een van zijn eerste echte oorlogservaring was de plundering van de Roemeense stad Constanţa door Bulgaren. De stad werd volledig geplunderd en vernield en bijna alle bewoners waren gevlucht. Deze plundering deed hem denken aan een historische gebeurtenis: ‘Da konnte man sich ein Bild vom 30-jährigen Krieg machen.’90 De vergelijking met de dertigjarige oorlog geeft aan hoe intens deze ervaring voor Finke was, omdat deze oorlog berucht is vanwege de gruwelijke plunderingen en verwoestingen van steden. Is Finkes beschrijving van de plundering van Constanta een voorbeeld of een uniciteit van plunderingen aan het Oostfront? Dat is lastig te beantwoorden. Uit de documenten van de onderzochte militairen weten we dat er plunderingen plaats vonden aan het Oostfront, alleen een exacte beschrijving ontbreekt. Finke biedt ons wel deze beschrijving, maar het blijft het verhaal van één persoon tijdens één grote plundering. Alleen als er meer verhalen zoals Finke gevonden worden, kan er een beter beeld van het verloop van plunderingen aan het Oostfront worden gemaakt.

Niet alleen vonden er plunderingen aan het Oostfront plaats, maar ook lokaal verzet en militaire misdaden. Al is het aantal verhalen hierover in de onderzochte documenten niet groot, er zijn toch een paar opvallende gebeurtenissen te noteren. Waar aan het Westfront de Duitsers angst hadden voor franc-tireur, Belgische en Franse verzetslieden, was er aan het Oostfront sprake van ‘Russtireurs’. Tegen de sabotage, spionage en aanslagen door verzetslieden werd ook aan het Oostfront opgetreden door de Duitsers. Zo schrijft Hugo Frick: ‘… es mußte eine Straße vor Rawa mit poln. Bauernbevölkerung, also einzelne Gehöfte geräumt werden, wegen Verrat oder wegen geplanter Operation?’91 Al weet hij niet zeker of de Poolse bevolking uit huis werd geplaatst in verband met verzet, het feit dat Frick dit als een mogelijke reden ziet geeft aan dat de Duitsers weldegelijk verzet bestraften. Er is weinig bekend of er ook grootschalige oorlogsmisdaden tegen de burgerbevolking door de Duitse militairen plaats vonden, zoals in België gebeurde. Het enige verhaal wat hierover te vinden is, geeft Benjamin Ziemann aan in zijn boek. Door verwarring en paniek vernietigden Duitse militairen op 3 augustus en op 7 en 8 augustus 1914 huizen en gijzelden en executeerden zij

89 Bijvoorbeeld: ‘verlassenes, geplündertes Dorf’, Frick, 84. 90 Ibidem

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De bakstenen constructies werden door de Duitsers gebouwd tijdens de Tweede Wereldoorlog, toen enkele bunkers van de batterij geïncorporeerd werden in de Atlantikwall (Yves

Deze morgen is het een over en weer rijden van wagens en karren, de eenen optrekkend in de richting van Breedene, den andere de stad intrekkend. Rond 9 1/2 ure komt in de statie,

Maastricht en Luik bezet : een comparatief onderzoek naar vijf aspecten van de duitse bezetting van Maastricht en Luik tijdens de tweede wereldoorlog..

Dans le droit fil de cette idée le choix a été fait d’examiner et d’analyser, dans une comparaison, aussi bien les péripéties de la ville de Maastricht pendant la Deuxième

De onzinnigste geruchten loopen in stad rond : 't zijn de Engelsche schepen die schieten op de stad, 't is de haven die ondermijnd werd door de duitschers en die ze nu doen

(Natuurlijk noemde niemand deze toen de Eerste Wereldoorlog om de simpele reden dat er nog geen Tweede Wereldoorlog was geweest!) Naar het einde toe verwezen mensen er soms naar

Servië en Griekenland waren nu de winnaars, maar Servië kreeg niet helemaal zijn zin: het moest toestaan dat Albanië een zelfstandig koninkrijk werd, en het kreeg geen toegang tot

Nederlanders ten aanzien van Duitse migranten voor, tijdens en na de Eerste Wereldoorlog..