• No results found

Het verband tussen slachtofferschap van kindermishandeling en partnergeweld in de adolescentie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het verband tussen slachtofferschap van kindermishandeling en partnergeweld in de adolescentie"

Copied!
23
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Het Verband tussen Slachtofferschap van Kindermishandeling en Partnergeweld in de Adolescentie

Universiteit van Amsterdam Scriptie Anoek van Vugt (11308354)

Scriptiebegeleider: Mark Assink Aantal woorden: 4696

(2)

Abstract

Partnergeweld brengt persoonlijke en maatschappelijke negatieve gevolgen met zich mee. Om partnergeweld te voorkomen moeten risicofactoren die aanleiding geven tot het plegen van partnergeweld geïdentificeerd worden. Deze review beschouwt het verband tussen de risicofactor ‘het ervaren van kindermishandeling’ en het plegen van partnergeweld in de adolescentie. Aan de hand van de observationeel leren theorie van Bandura is de hypothese geformuleerd dat kindermishandeling ervaren inderdaad het risico vergroot op het plegen van partnergeweld in de adolescentie. Onderzocht zijn twee vormen van kindermishandeling, namelijk getuige zijn van huiselijk geweld en fysieke kindermishandeling ervaren. In overeenstemming met de hypothese wordt geconcludeerd dat beide vormen van kindermishandeling een voorspeller zijn voor het plegen van partnergeweld in de adolescentie. Bovendien zijn er genderverschillen gevonden voor beide vormen van

kindermishandeling. Het voorkomen van ervaringen met kindermishandeling is dan ook een cruciaal element in het voorkomen van partnergeweld en de negatieve persoonlijke en maatschappelijke gevolgen.

Sleutelwoorden: daderschap partnergeweld, slachtofferschap kindermishandeling, huiselijk geweld, adolescentie, kindertijd

(3)

Inhoudsopgave

Abstract 2

Inleiding 4

Middendeel 7

Het verband tussen getuige zijn van huiselijk geweld en het plegen van partnergeweld 7 Het verband tussen fysieke kindermishandeling en het plegen van partnergeweld 11

Conclusie en discussie 15

(4)

Het Verband tussen Slachtofferschap van Kindermishandeling en Partnergeweld in de Adolescentie

Steeds meer Nederlanders accepteren gewelddadige gedraging van hun partners. Hiermee stijgt dan ook de mate waarin geweld voorkomt in een relatie (Romkens, Van den Brink, & de Jong, 2018). Een zorgelijke trend die negatieve uitkomsten met zich meebrengt. Partnergeweld heeft namelijk negatieve gevolgen voor zowel het betrokken individu als de maatschappij. Op de lange termijn kan slachtoffer zijn van partnergeweld namelijk leiden tot gedragsproblemen zoals roken, overmatig alcoholgebruik en eetproblemen, maar ook tot psychologische gezondheidsproblemen waaronder een slecht zelfbeeld, laag zelfvertrouwen en depressieve symptomen (Ackard, Eisenberg, & Neumark-Sztainer, 2007). Naast deze gezondheidsproblemen hebben slachtoffers ook een verhoogde kans op een posttraumatische stressstoornis (Campbell, 2002). Uiteindelijk leiden deze gedrags- en gezondheidsproblemen tot grotere maatschappelijke problemen zoals hogere ziektekosten en meer werkuitval.

Een manier om de problemen die worden veroorzaakt door partnergeweld te

minimaliseren is het aanpakken van risicofactoren voor partnergeweld. Uit onderzoek blijkt dat de ouder-kind relatie op jonge leeftijd van invloed is op de relaties die het kind in de adolescentie aangaat met anderen, zoals een liefdespartner (Conger, Cui, Bryant, & Elder, 2000). Eén van de factoren waarvan is bewezen dat deze een prominente invloed heeft op een verstoorde ouder-kind relatie is het ervaren van mishandeling op jonge leeftijd. In dit

literatuuroverzicht wordt daarom het verband tussen slachtofferschap van

kindermishandeling, wat een kenmerk kan zijn van een slechte ouder-kind relatie, en partnergeweld in de adolescentie onderzocht.

Over het algemeen wordt er bij onderzoek naar kindermishandeling onderscheid gemaakt tussen twee vormen van mishandeling, namelijk getuige zijn van huiselijk geweld en fysieke kindermishandeling. Fysieke kindermishandeling wordt gedefinieerd volgens de

(5)

Nederlandse Jeugdwet (2014): ‘’Elke vorm van voor een minderjarige bedreigende of

gewelddadige interactie van fysieke aard, die de ouders actief of passief opdringen, waardoor ernstige schade wordt berokkend of dreigt te worden berokkend aan de minderjarige in de vorm van fysiek of psychisch letsel’’. Ten tweede wordt gekeken naar kinderen die getuige zijn geweest van huiselijk geweld, maar niet direct fysiek mishandeld zijn door hun ouders. Hiermee wordt bijvoorbeeld het zien van ruziënde ouders of het zien van ouders die elkaar slaan bedoeld. In deze studie wordt gebruikgemaakt van dezelfde tweedeling met betrekking tot kindermishandeling om aan te sluiten bij de bestaande literatuur. Voor beide vormen van kindermishandeling wordt gekeken naar kinderen tussen 0 en 18 jaar.

Onder partnergeweld wordt elk gedrag in een huidige intieme relatie of ex-relatie dat fysieke, psychologische of seksuele schade veroorzaakt verstaan (Cecil, Goldman, & Schafer, 2012). Deze schade wordt door de partner toegebracht middels fysieke agressie, zoals

schoppen en slaan; psychologisch geweld, zoals intimidatie, vernedering; controlerende gedragingen, zoals isolatie van familie en vrienden, financiële controle en beperking van toegang tot diensten; en seksueel geweld, zoals gedwongen geslachtsgemeenschap en andere vormen van seksuele dwang. Om partnergeweld te meten wordt gekeken naar adolescenten tussen de 13 en 25 jaar oud. Het aangaan van een romantische relatie is namelijk een

ontwikkelingstaak in de overgang tussen adolescentie en de jongvolwassenheid. Het hebben van een liefdevolle romantische relatie zorgt bij de adolescent voor meer zelfvertrouwen en verbetert het algemeen welzijn (Conger et al., 2000). Echter, in deze zelfde levensfase komt het plegen van partnergeweld het meest voor in vergelijking tot andere leeftijdsfasen. Het is dus van belang om onderzoek te doen naar deze kwetsbare leeftijdsgroep omdat een

liefdevolle relatie belangrijk is voor adolescenten en dit door partnergeweld ondermijnd wordt.

(6)

Onderzoek heeft aangetoond dat een groot deel van de vrouwen die partnergeweld ervaart vroeger is mishandeld of getuige van huiselijk geweld is geweest (Coffey et al., 1996; Abramsky et al., 2011). Ook is al eerder een verband gevonden tussen kindermishandeling en het plegen van partnergeweld in de adolescentie. Sommige onderzoekers verklaren deze relatie door middel van de psychologische gevolgen van kindermishandeling die als

mediatoren voor later partnergeweld zorgen (Kendra, Bell, & Guimond, 2012; Berthelot et al., 2014), terwijl andere studies alleen de directe relatie tussen kindermishandeling en

partnergeweld onderzoeken. De studies geven dan ook uiteenlopende resultaten weer. Uit sommige studies blijkt dat zowel fysieke kindermishandeling als getuige zijn van huiselijk geweld voorspellers zijn van partnergeweld (Gómez, 2011; Hamby et al., 2012). Daarentegen concluderen andere studies enkel een significante relatie tussen kindermishandeling en partnergeweld, waarbij geen significante relatie wordt gevonden tussen getuige zijn van huiselijk geweld en later partnergeweld (Gover, Kaukinen, & Fox, 2008; Gover, Park, Tomsich, & Jennings, 2011).

Een mogelijke verklaring voor partnergeweld zou de theorie van het observationeel leren kunnen zijn (Bandura, 1978). Deze theorie beschrijft dat agressie door kinderen kan worden overgenomen door observationeel leren. Door het zien van agressief gedrag bij anderen, kunnen kinderen dit gedrag als normaal gaan beschouwen en hun cognitieve schema’s hierop gaan aanpassen. In geval van mishandeling betekent dit dat door

slachtofferschap van fysieke kindermishandeling, of getuige zijn van huiselijk geweld, door de ouders het beeld wordt doorgegeven dat het normaal is om dergelijk gedrag naar anderen te vertonen. Daarnaast leert het kind dat agressie een normale manier is om te reageren op andere mensen met wie het kind een relatie heeft. Dit geldt voor relaties in de kindertijd en ver daarna, dus ook in partnerrelaties die worden aangegaan in de adolescentie. De vroeger mishandelde kinderen zullen agressie zien als een normale reactie op zijn of haar partner. Op

(7)

basis van deze theorie kan worden verwacht dat kindermishandeling kan leiden tot een hogere kans op het plegen van partnergeweld in de adolescentie.

In dit literatuuroverzicht wordt nagegaan wat het verband is tussen

kindermishandeling en partnergeweld in de adolescentie door een overzicht te geven van (recent) wetenschappelijk onderzoek hiernaar. Wanneer meer informatie bekend is over deze relatie, en over de risicofactoren die partnergeweld mogelijk veroorzaken, kunnen preventieve interventies hierop aangepast worden. Zo kunnen in de toekomst de negatieve gevolgen van partnergeweld voorkomen of geminimaliseerd worden.

In twee paragrafen wordt het verband tussen kindermishandeling en partnergeweld nader bekeken. De eerste paragraaf geeft een beschrijving van studies naar het verband tussen getuige zijn van huiselijk geweld en partnergeweld, terwijl de tweede paragraaf een

beschrijving geeft van studies naar het verband tussen fysieke kindermishandeling en partnergeweld.

Het verband tussen getuige zijn van huiselijk geweld en het plegen van partnergeweld Eén van de eerste studies die is uitgevoerd om het verband tussen getuige zijn van huiselijk geweld en partnergeweld in de adolescentie te bestuderen is de studie van Gover, Kaukinen, en Fox (2008). Het doel van dit onderzoek was om de ‘Intergenerationele

Overdracht van Geweld Hypothese’ te toetsen. Dit deden de onderzoekers middels een cross-sectionele onderzoeksopzet en een grote steekproef. Deze steekproef bestond uit studenten van verschillende universiteiten in Zuidoost-Azië. Aan deze studenten werd een vragenlijst voorgelegd die uit 167 vragen bestond over hun gezin en andere relationele ervaringen. Met deze vragenlijst werd achterhaald of en in hoeverre de student getuige was geweest van huiselijk geweld en of de studenten in hun huidige of pas beëindigde relatie een vorm van partnergeweld hebben gepleegd. Dit onderzoek vond geen verband tussen getuige zijn van huiselijk geweld en later partnergeweld. Wanneer kinderen op vroegere leeftijd getuige zijn

(8)

geweest van huiselijk geweld zou het volgens deze uitkomsten niet leiden tot het vertonen van partnergeweld in de adolescentie. Echter, roept de onderzoeksmethode van Gover et al.

(2008) vraagtekens op, de grote hoeveelheid items waar de vragenlijst uit bestond kan hebben geleid tot het niet zorgvuldig beantwoorden van de vragen. Bovendien zou beargumenteerd kunnen worden dat de onderwerpen die in de vragenlijst aan bod waren gekomen als te

persoonlijk worden ervaren om deze naar waarheid in te vullen. De onderzoekers hebben door de aanpak dus een grote groep proefpersonen weten te bereiken, maar wellicht niet op een kwalitatief juiste manier.

In tegenstelling tot bovenstaande resultaten vonden Gover, Parks, Tomsing, en

Jennings (2011) in later uitgevoerd onderzoek wel een significant verband tussen getuige zijn van huiselijk geweld en het plegen partnergeweld in de adolescentie. Deze studie toont wat betreft onderzoekswijze veel overeenkomsten met de studie van Gover et al. (2008). In deze studie is namelijk dezelfde vragenlijst afgenomen met een soortgelijke steekproefgrootte bij een andere groep Zuidoost-Aziatische studenten. Echter, stond in de studie van Gover et al. (2011) een ander onderzoeksdoel centraal, namelijk de frequentie van partnergeweld onder studenten en of genderverschillen konden worden gevonden onder deze studenten. In het onderzoek is onderscheid gemaakt tussen vader-op-moeder geweld en moeder-op-vader geweld. Moeder-op-vader geweld bleek voor jongens een significant positieve voorspeller voor het plegen van partnergeweld, bij meisjes leidde dit juist tot een vermindering van partnergeweld in de adolescentie. Daarentegen bleek getuige zijn van vader-op-moeder geweld voor meisjes wel een significant positieve voorspeller voor het plegen van

partnergeweld in de adolescentie te zijn en juist geen significante voorspeller voor jongens. Desalniettemin moeten deze resultaten met voorzichtigheid geïnterpreteerd worden, omdat de steekproef exclusief bestaat uit Zuid-Koreaanse studenten. Dit kan invloed hebben op de generaliseerbaarheid van de resultaten naar de Westerse cultuur.

(9)

Latzman, Vivlo-Kantor, Niolon, en Ghazarian (2015) hebben in recenter onderzoek de meetmethode uitgebreid en verbeterd door meerdere vragenlijsten voor te leggen aan

participanten. Hierdoor werden de variabelen ‘getuige zijn van huiselijk geweld’ en ‘het plegen van partnergeweld’ preciezer gemeten. In plaats van één algemene vragenlijst werden verschillende vragenlijsten gebruikt met verschillende hoofdonderwerpen. Hiermee worden de variabelen ‘partnergeweld’ en ‘getuige zijn van huiselijk geweld’ met meer vragen beoordeeld en kan een betere inschatting worden gemaakt van de ervaringen van de adolescent. In de studie van Latzman, Vivolo-Kantor, Niolon, en Ghazarian (2015)

participeerden 417 Amerikaanse adolescenten. De steekproef bestond uit adolescenten die in een hoog-risico wijk woonden. Deze wijken worden gedefinieerd als woonwijken waarin sprake is van bovengemiddelde criminaliteit en economische achterstand. Naast het verband tussen getuige zijn van huiselijk geweld en partnergeweld werd ook gekeken naar of de opvoedvaardigheden van de ouders, zoals monitoring en supervisie, dit verband zouden kunnen beïnvloeden. Geconcludeerd kon worden dat de adolescenten die aangaven getuige te zijn geweest van huiselijk geweld grote kans hadden om op de afgenomen vragenlijsten een hoge mate van het plegen van partnergeweld gerapporteerd te hebben. Dit zou kunnen betekenen dat getuige zijn van huiselijk geweld een grotere kans op partnergeweld in de adolescentie voorspelt. Wanneer sprake was van huiselijk geweld maar de ouders ook grote betrokkenheid toonden tegenover het kind, dan kon dit tot een vermindering van

partnergeweld in de adolescentie leiden.

Door de cross-sectionele designs met één meetmoment van de hierboven besproken studies kan alleen worden vastgesteld of er een significant verband is of niet. De hierop volgende studies hebben gebruikgemaakt van een longitudinale opzet, waardoor meer en nauwkeuriger informatie verzameld kon worden over het verband tussen getuige zijn van huiselijk geweld en het plegen van partnergeweld in de adolescentie. McKinney, Ceatano,

(10)

Ramisetty-Mikler, en Nelson (2009) concludeerden dat meisjes die getuige zijn geweest van vader-op-moeder geweld in hun jeugd anderhalf keer zoveel kans hebben op partnergeweld op latere leeftijd dan meisjes die geen geweld hebben meegemaakt. Het onderzoek van McKinney et al. (2009) kan worden beschouwd als betrouwbaar vanwege de grote steekproef en de gekozen onderzoeksmethode. Hun resultaten zijn namelijk gebaseerd op een

representatieve westerse steekproef waarbij face-to-face interviews zijn afgenomen. De 1615 koppels die romantisch met elkaar betrokken zijn, waren geworven middels een meervoudige cluster-steekproeftrekking uit de Amerikaanse huishoudensbevolking. De interviews zijn beoordeeld door beoordelaars waardoor minder kans geweest kan zijn op het zelfrapportage probleem (Hindelang, Hirschi, & Weis, 1981). Doordat beoordelaars de antwoorden van de participanten op een gestructureerde manier hebben beoordeeld, is de kans op over- of onderrapportage minimaal en is de subjectiviteit van de gegeven antwoorden

geminimaliseerd. Daarnaast hebben de onderzoekers ook een verband gevonden tussen huiselijk geweld in het algemeen (geen specifieke richting tussen vader en moeder) en een grotere kans op het plegen van partnergeweld voor jongens en meisjes.

Aansluitend op de resultaten van McKinney et al. (2009) toont de relatief korte longitudinale studie van Izzaguirre en Calvete (2017) ook een verband aan voor meisjes die slachtoffer zijn geweest van vader-op-moeder geweld. In deze studie werd op twee momenten data verzameld door vragenlijsten af te nemen bij 845 adolescenten tussen de 13 en 18 jaar oud. Op het eerste meetmoment hebben de participanten over hun ervaringen met getuige zijn van huiselijk geweld en partnergeweld gerapporteerd, waarna op het tweede meetmoment, zes maanden later, alleen over partnergeweld is gerapporteerd. Uit deze studie kan geconcludeerd worden dat getuige zijn van vader-op-moeder geweld voor een verhoogde kans op daderschap van partnergeweld in de adolescentie zorgt bij meisjes. Deze resultaten sluiten aan bij eerder aangehaalde resultaten van Gover et al. (2011). Door de longitudinale opzet van de studie kan

(11)

door de onderzoekers worden gesuggereerd dat getuige zijn van geweld een antecedent is van het plegen van partnergeweld in de adolescentie. Desondanks moet rekening gehouden worden met het korte interval tussen de meetmomenten. In deze korte onderzoeksperiode hebben de participanten de transitie tussen kindertijd en de adolescentie niet volledig kunnen doorlopen, waardoor de onderzoekers toch middels retrospectieve vragenlijsten informatie verworven. De opzet van het onderzoek neigt richting een cross-sectionele onderzoeksopzet. Een langere onderzoeksperiode met meer meetmomenten is gewenst om dit verband beter te onderzoeken.

Op basis van aangehaalde literatuur kan worden geconcludeerd dat getuige zijn van huiselijk geweld een voorspeller is voor daderschap van partnergeweld in de adolescentie voor zowel jongens als meisjes. Niet in alle studies wordt een even groot verband gevonden en soms zelfs geen verband. Een opvallend resultaat is dat er genderverschillen zijn gevonden in de mate waarin huiselijk geweld later daderschap van partnergeweld voorspelt. Het

geslacht en het type geweld dat een kind meemaakt hebben invloed op het verband. Wanneer je als meisje getuige bent van vader-op-moeder geweld, dan is dit een voorspeller voor het plegen van partnergeweld op latere leeftijd voor meisjes. Bij jongens is dan geen sprake van een voorspellend verband. Daarentegen leidt moeder-op-vader geweld juist tot een hogere mate van het plegen van partnergeweld in de adolescentie bij jongens, bij meisjes leidt dit tot een vermindering van partnergeweld. Wanneer ouders hun kinderen goed monitorden, dan kon dit leiden tot een vermindering van partnergeweld bij hun kinderen.

Het verband tussen fysieke kindermishandeling en partnergeweld

Twee van de eerste studies die met een degelijk grote steekproef het verband tussen fysieke kindermishandeling en partnergeweld hebben onderzocht hadden overeenkomende resultaten (Gover et al., 2008; Gover et al., 2011). De Gover et al. studies (2008; 2011) hadden een vergelijkbare opzet waarin gebruik werd gemaakt van dezelfde vragenlijst die

(12)

wordt toegepast op dezelfde leeftijdsgroep (adolescenten). Wel was de steekproef van Gover et al. (2008) een stuk groter. Beide studies vonden dat fysieke kindermishandeling een

significante voorspeller is van het plegen van partnergeweld in de adolescentie. Terwijl de ene studie alleen concludeert dat fysieke kindermishandeling een voorspeller is voor het plegen van partnergeweld in de adolescentie (Gover et al., 2008), gaat de andere studie dieper in op het verband door te kijken naar eventuele genderverschillen. Gover et al. (2011)

concludeerden dat fysieke kindermishandeling een grotere voorspeller is van het plegen van partnergeweld in de adolescentie voor jongens dan voor meisjes. Door de cross-sectionele opzet van beide studies kan niet worden gesproken van een causaal verband. Wel geven de resultaten aanwijzingen hiervoor.

De hierop volgende onderzoekers die keken naar het verband tussen ervaringen met kindermishandeling en daderschap van later partnergeweld kozen voor een andere aanpak. In tegenstelling tot voorgaande onderzoeken, zijn de onderzoeken die volgen vooral

longitudinaal van opzet. Richards, Tilly, en Wright (2017) hebben in hun onderzoek gebruikgemaakt van een al bestaande dataset uit de National Longitudinal Study of Adolescent to Adult Health. Deze dataset is verworven bij Amerikaanse kinderen die

gedurende 15 jaar lang hebben geparticipeerd aan het onderzoek. De participanten deden dit middels het invullen van vragenlijsten met betrekking tot kindermishandeling en

partnergeweld. Deze dataset geeft een representatief beeld van de populatie, omdat daarin sprake is van een willekeurige steekproef. Adolescenten die afweken van de doelgroep die de onderzoekers wilden onderzoeken werden uit de dataset verwijderd, waarna 12,379

adolescenten overbleven. Uit de resultaten bleek dat, voor zowel jongens als meisjes, fysieke kindermishandeling was geassocieerd met een hoger risico op het plegen van partnergeweld in de adolescentie. Wel wijzen de onderzoekers op de grote kans op onderraportage van kindermishandeling in de discussie. Als reden hiervoor wordt de verwijdering van cases die te

(13)

veel missing data betroffen gegeven. Deze cases bleken namelijk een hogere mate van mishandeling op te geven dan de cases die wel zijn betrokken bij het onderzoek. Door het uitsluiten van deze cases is de kans op onderraportage van kindermishandeling erg groot en kan het voor een vertekend beeld in de resultaten hebben gezorgd. De resultaten moeten hierdoor met voorzichtigheid worden geïnterpreteerd.

Izzaguire en Calvete (2017) hebben een vergelijkbaar onderzoek uitgevoerd met een longitudinale opzet maar de studie betrof een relatief kleine steekproef. Echter, Izzaguire en Calvete (2017) hebben wel zelf gegevens verzameld in plaats van uit een eerder onderzoek de dataset overgenomen. Dit kan de betrouwbaarheid van de onderzoeksresultaten ten goede beïnvloeden, omdat de onderzoeksmethode speciaal is aangepast op de centrale

onderzoeksvragen. Iets dat bij Richards et al. (2017) niet het geval was. In een korte onderzoekperiode van zes maanden werden op twee verschillende momenten vragenlijsten aan de 845 participerende adolescenten voorgelegd. De onderzoekers stellen dat adolescenten die agressief gedrag vertonen in een relatie met een dierbare (bijvoorbeeld ouders) een

verhoogde waarschijnlijkheid hebben op het tonen van agressief gedrag in relaties, zoals bijvoorbeeld ten opzichte van hun partner. Dit ondersteunt de observationeel leren theorie van Bandura (1978). Daarnaast leidde fysieke kindermishandeling door de vader tot een

verhoogde kans op het plegen van partnergeweld in de adolescentie bij meisjes.

Kaufman-Parks et al. (2018) hebben een longitudinaal onderzoek van negen jaar uitgevoerd naar kindermishandeling en de waarschijnlijkheid dat deze ervaring resulteert in het tonen van agressie tegen partners in de adolescentie. Dit geeft, in tegenstelling tot de korte onderzoeksperiode van Izzaguire en Calvete (2017) van zes maanden, een completer beeld van een eventuele relatie tussen de twee variabelen. Een grote groep adolescenten werd door Kaufman-Parks et al. (2018) op hun 15e, 16e, 18e, 20e en 25e bevraagd over hun ervaringen

(14)

kindermishandeling in de vroege kindertijd een voorspeller is van het plegen van

partnergeweld in de adolescentie. Daarnaast vonden de onderzoekers ook dat de kwaliteit van de ouder-kind relatie invloed kan hebben op het plegen van partnergeweld. Wanneer kinderen een goede band hadden met hun ouders, hadden zij een verminderde kans op partnergeweld in de adolescentie. Hierbij is geen sprake van een interactie-effect. Dit betekent dat wanneer beide variabelen (slechte relatie tussen ouder en kind, en fysieke kindermishandeling) van toepassing zijn op een situatie dit niet resulteert in gevolgen die dubbel zo erg zijn dan

wanneer alleen sprake is van één negatieve variabele. Een limitatie aan dit onderzoek is dat de steekproef is getrokken uit een regionale populatie, geen nationale, hierbij kan de

generaliseerbaarheid van de resultaten in twijfel worden getrokken.

Het laatste onderzoek heeft niet alleen het verband tussen één vorm van

kindermishandeling en partnergeweld bestudeerd, maar ook het verband tussen het meemaken van beide vormen van kindermishandeling (getuige zijn van huiselijk geweld, en fysieke kindermishandeling) en later partnergeweld (McKinney et al., 2009). De onderzoekers hebben 1615 koppels van 18 jaar of ouder geïnterviewd over hun huidige relaties en over vroegere ervaringen met geweld in het gezin waarin zij zijn opgegroeid. Jongens die fysiek waren mishandeld in hun kindertijd hadden vier keer zoveel kans om geweld te plegen tegen hun partner in de adolescentie dan jongens die niet fysiek waren mishandeld. Jongens die fysiek mishandeld zijn én getuige zijn geweest van huiselijk geweld in het gezin waarin zij

opgroeiden, hadden bovenop de grotere kans die de fysieke mishandeling teweeg brengt nog eens drie keer zoveel kans op het plegen van partnergeweld in de adolescentie ten opzichte van jongens die enkel fysiek mishandeld waren. Onder vrouwen werden enkel significante verbanden gevonden tussen beide vormen van kindermishandeling apart van elkaar en het plegen van partnergeweld in de adolescentie. Wanneer meisjes fysiek mishandeld waren of getuige waren geweest van geweld, dan hadden zij een hogere kans om later partnergeweld te

(15)

plegen. Echter, wanneer meisjes beide vormen van kindermishandeling mee hadden gemaakt, toonden de resultaten van dit onderzoek geen extra verhoogde kans op partnergeweld aan, in tegenstelling tot de resultaten van de onderzochte jongens.

Uit de hier besproken literatuur blijkt dat fysieke kindermishandeling een duidelijke voorspeller is voor het plegen van partnergeweld in de adolescentie. Alle onderzoeken laten een sterk verband zien tussen deze twee variabelen. Daarnaast duiden de resultaten van de onderzoeken op genderverschillen. Zo zou fysieke kindermishandeling een grotere

voorspeller zijn voor jongens dan voor meisjes voor het plegen van later partnergeweld. Echter, wanneer de fysieke mishandeling door de vader wordt gepleegd, dan is dit juist een grotere voorspeller voor meisjes van het plegen van partnergeweld in de adolescentie. Daarnaast zou een combinatie van getuige zijn van huiselijk geweld en fysieke

kindermishandeling leiden tot een nog grotere kans op het plegen van partnergeweld dan wanneer alleen sprake is van één van de soorten kindermishandeling. Dit speelt vooral een rol bij jongens. Een goede ouder-kind relatie kan helpen om het plegen van partnergeweld tegen te gaan.

Discussie

In dit literatuuroverzicht werd het verband tussen kindermishandeling en

partnergeweld in de adolescentie onderzocht. Op basis van de antwoorden op de deelvragen werd een verband geconcludeerd tussen kindermishandeling en later partnergeweld. Zowel voor getuige zijn van huiselijk geweld in de kindertijd, als het ondergaan van fysieke kindermishandeling zijn in de literatuur bewijzen gevonden dat deze ervaringen de kans op daderschap van partnergeweld in de adolescentie vergroot. Echter, de factoren hebben niet allemaal even duidelijke invloeden. In de eerste paragraaf, die het verband tussen getuige zijn van huiselijk geweld en partnergeweld beschouwde, is een minder duidelijk verband te zien dan voor de tweede deelvraag; het verband tussen fysieke kindermishandeling en

(16)

partnergeweld. Over het verband tussen getuige zijn van huiselijk geweld en later

partnergeweld werden in de aangehaalde studies verschillende conclusies getrokken. Tussen fysieke kindermishandeling en later partnergeweld was een duidelijk groter verband te zien. Hierover waren de aangehaalde onderzoeken een stuk eenduidiger en concludeerden alle besproken studies dat fysieke kindermishandeling een voorspeller is van later partnergeweld. Daarnaast werden genderverschillen gevonden in de literatuur. Wanneer je als meisje getuige bent van vader-op-moeder geweld, dan is dit een voorspeller voor later partnergeweld. Echter, wanneer een jongen dit geweld meemaakt is dit geen voorspeller voor later partnergeweld. Bij fysieke kindermishandeling werd in de literatuur geconcludeerd dat deze soort mishandeling een grotere voorspeller voor jongens is dan voor meisjes voor het plegen van later

partnergeweld. Bandura’s sociaal leren theorie (1978), die stelt dat kinderen die op vroege leeftijd in aanraking komen met agressief gedrag van de ouders dit gedrag ook gaan vertonen in andere relaties, kan op basis van de resultaten worden bevestigd. Als laatste kan gesteld worden dat wanneer er bij jongens sprake was geweest van fysieke kindermishandeling en de jongens ook getuige waren geweest van huiselijk geweld, dan was de kans op later

partnergeweld nog groter dan wanneer alleen fysieke kindermishandeling plaats had gevonden.

Een opvallend resultaat is dat vader-op-moeder geweld geen effect heeft op jongens en wel op meisjes. Als verklaring hiervoor kan de Gender Schema Theory van Bem (1981) worden gegeven. Deze theorie stelt dat meisjes en jongens zich eerder identificeren aan een volwassene met hetzelfde geslacht dan een volwassene van het andere geslacht. Wanneer deze theorie wordt toegepast op de resultaten wordt gesuggereerd dat jongens zich in deze situatie niet identificeren aan de mishandelde moeder, waardoor de mishandeling geen, of minder, effect heeft op hen. Meisjes identificeren zich in deze situatie wel aan hun moeder, wat leidt tot gewelddadige gedragingen tegenover hun partner in de adolescentie. Doordat hun

(17)

moeder mishandelt is, hebben zij meer negatieve gevoelens tegenover de man die dit gedaan heeft. Zij uiten deze gevoelens dan, onbewust, op latere leeftijd tegenover hun eigen partner. Toekomstige studies zouden deze opvallende resultaten nader kunnen onderzoeken. Dit kan worden gedaan door bijvoorbeeld specifiek te kijken naar de invloed van moeder-op-vader geweld bij jongens of de invloed van vader-op-moeder geweld bij meisjes.

Bij het interpreteren van de resultaten moet wel rekening worden gehouden met de vele cross-sectionele studies die gebruikmaakten van zelfrapportage om de mate van mishandeling te meten. In deze onderzoeken kan het self-report probleem een rol hebben gespeeld (Hindelang, Hirschi, & Weis, 1981). Dit houdt in dat door subjectieve metingen sprake kan zijn van over- of onderrapportage van de mate van mishandeling en

partnergeweld. Zelfrapportage is subjectief en kan voor vertekeningen zorgen in de resultaten van het onderzoek (Van der Laan & Blom, 2011; Adams, Soumerai, Lomas, & Ross-Degnan, 1999). Dit probleem is in deze studie geminimaliseerd door ook studies met andere

onderzoeksmethoden, zoals interviews, te gebruiken en hiermee de resultaten van de andere studies te bevestigen of te ontkrachten. Voor verder onderzoek wordt aanbevolen een

longitudinale opzet te hanteren met meerdere meetmomenten waarbij de variabelen niet alleen worden gemeten door vragenlijsten, maar gebruik wordt gemaakt van andere en meerdere meetmethoden. Dit zorgt voor betrouwbaardere resultaten die beter te generaliseren zijn.

Het gebruik van vragenlijsten met verschillende maten van specificiteit is een andere factor die dit onderzoek enigszins limiteert. Zo maakten vijf van de aangehaalde studies gebruik van de Conflicts Tactics Scale (Straus, 1979) en de rest niet. In de vragenlijst van Straus (1979) wordt gevraagd naar specifieke handelingen die betrekking hebben tot

mishandeling zoals slaan en schoppen. Deze vragenlijst wordt in de sector gezien als de beste vragenlijst om mishandeling te meten en resulteert vaak in hogere mate van mishandeling dan wanneer er een andere vragenlijst wordt gebruikt (Archer, 2002). De onderzoeken die een

(18)

andere vragenlijst hebben gebruikt vinden wellicht hierdoor een lagere mate van

mishandeling. Voor een optimale vergelijking van de onderzoeksresultaten zouden dan ook alle studies gebruik moeten maken van de Conflicts Tactics Scale (Straus, 1979) voor het meten van de variabelen. Door de verschillen in vragenlijsten zijn de twee variabelen mishandeling en partnergeweld op verschillende manieren geoperationaliseerd en gedefinieerd. Dit leidt tot brede definities en operationalisaties van de begrippen met

eventueel als vervolg een vertekening in de resultaten. Vervolgonderzoek zou hier aandacht aan kunnen besteden door te letten op welke vragenlijsten er worden gebruikt om de

begrippen te meten.

Het aanhalen van twee niet Westerse studies, beide uitgevoerd door Gover et al. (2008; 2011), kan als limitatie worden gezien. De vraag is of de resultaten van deze in Zuidoost-Azië uitgevoerde studies naar een Westerse populatie gegeneraliseerd kunnen worden. Het argument hiervoor is dat wanneer onderzoeksresultaten in grote mate zijn toegespitst op een specifieke doelgroep, deze resultaten niet gelden voor adolescenten die buiten deze doelgroep vallen (Agresti & Franklin, 2014). Culturele verschillen worden gezien als een factor die potentieel te grote verschillen in de doelgroep kan veroorzaken. De

verschillen in culturele normen en waarden kunnen vrouwen zowel emanciperen als

onderdrukken, hierdoor kan cultuur de mate van partnergeweld en het type partnergeweld wat plaatsvindt in een cultuur beïnvloeden (Raj & Silverman, 2002). Daar deze studie zich focust op het gevolg van mishandeling op later partnergeweld en niet op de mate van of het type partnergeweld zijn deze cross-culturele verschillen niet limiterend voor huidig onderzoek.

Om de problematiek die partnergeweld met zich meebrengt, zoals gedrags- en psychologische gezondheidsproblemen, op te lossen zou volgens de resultaten

kindermishandeling tegen moeten worden gegaan. De resultaten impliceren namelijk dat wanneer kindermishandeling wordt tegengegaan, je kan zorgen voor een vermindering van

(19)

het plegen van partnergeweld in de adolescentie. Nu het verband tussen kindermishandeling en partnergeweld is aangetoond, kunnen jeugdinstanties rekening houden met deze

bevindingen. Eventueel kan door kinderen die slachtoffer zijn geweest van

kindermishandeling te informeren over partnergeweld en te monitoren, het partnergeweld verminderd worden. De precieze manier waarop voorkomen kan worden dat deze

mishandelde kinderen in de adolescentie partnergeweld gaan vertonen moet nog blijken uit verder onderzoek. Aangehaalde literatuur geeft aanwijzing voor de invloed van ouders. Ouders zouden bij het proces betrokken kunnen worden, omdat zij een positieve invloed op later partnergeweld zouden kunnen uitoefenen middels monitoring en het creëren van een betere ouder-kind relatie.

Concluderend kan gesteld worden dat als partnergeweld tegen wilt worden gegaan, niet alleen rekening moet worden gehouden met de huidige status van de betrokkenen. Hun verleden kan namelijk ongewild en onbewust een rol in spelen in het veroorzaken van de problematiek. Zaak is dus om door middel van meer onderzoek te achterhalen op welke manier te voorkomen is dat ervaringen met kindermishandeling op jonge leeftijd zich vertalen in partnergeweld tijdens de adolescentie. Uiteindelijk lijkt de beste oplossing hiervoor om ervaringen met kindermishandelingen geheel uit te sluiten en een goede ouder-kind relatie te stimuleren.

(20)

Literatuurlijst

Abramsky, T., Watts, C. H., Garcia-Moreno, C., Devries, K., Kiss, L., Ellsberg, M., ... & Heise, L. (2011). What Factors are associated with recent Intimate Partner Violence? Findings from the WHO multi-country study on Women's Health and Domestic Violence. BMC public health, 11(1), 109. doi:10.1007/s10896-012-9415-7 Ackard, D. M., Eisenberg, M. E., & Neumark-Sztainer, D. (2007). Long-term impact of

Adolescent Dating Violence on the Behavioral and Psychological Health of Male and Female Youth. Journal of Pediatrics, 151(5), 476–481. doi:10.1016/j.jpeds.2007.04. 034

Adams, A. S., Soumerai, S. B., Lomas, J., & Ross-Degnan, D. (1999). Evidence of self-report bias in assessing adherence to guidelines. International Journal for Quality in Health Care, 11, 187-192. doi:10.1093/intqhc/11.3.187

Agresti, A. & Franklin, C. (2014). Statistics: The art and science of learning from data. (New International Edition) Boston, MA: Pearson Education.

Archer, J. (2002). Sex Differences in Physically Aggressive acts between Heterosexual Partners: A meta-analytic review. Aggression and Violent Behavior: A Review Journal, 7, 313-351. doi:10.1016/S1359-1789(01)00061-1

Bandura, A. (1978). Social Learning Theory of Aggression. Journal of Communication, 28 (3), 12-29.

Bem, S. L. (1981). Gender Schema Theory: A Cognitive Account of Sex Typing. Psychological review, 88(4), 354.

Berthelot, N., Hébert, M., Godbout, N., Goulet, M., Bergeron, S., & Boucher, S. (2014). Childhood Maltreatment increases the Risk of Intimate Partner Violence via PTSD and Anger Personality Traits in individuals consulting for Sexual Problems. Journal of Aggression, Maltreatment & Trauma, 23(9), 982-998. doi:10.1080/10926771.2014.9

(21)

60631

Campbell, J. C. (2002). Health Consequences of Intimate Partner Violence. The lancet, 359(9314), 1331-1336. doi:10.1016/S0140-6736(02)08336-8

Cecil, R. L. F., Goldman, L., & Schafer, A. I. (2012). Goldman's Cecil Medicine, Expert Consult Premium Edition--Enhanced Online Features and Print, Single Volume, 24: Goldman's Cecil Medicine, (Vol. 1). Elsevier Health Sciences.

Coffey, P., Leitenberg, H., Henning, K., Bennett, R., & Jankowski, M. (1996). Dating Violence: The Association between Methods of Coping and Women’s Psychological Adjustment. Violence and Victims, 11, 227-238.

Conger, R. D., Cui, M., Bryant, C. M., & Elder, G. H. (2000). Competence in Early Adult Romantic Relationships: A developmental perspective on Family Influences. Journal of Personality and Social Psychology, 79(2), 224. doi:10.1037///0022-3514.79.2.224 Gover, A. R., Kaukinen, C., & Fox, K. A. (2008). The Relationship between Violence in the

Family of Origin and Dating Violence among College Students. Journal of Interpersonal Violence, 23(12), 1667-1693. doi:10.1177/0886260508314330 Gover, A. R., Park, M., Tomsich, E. A., & Jennings, W. G. (2011). Dating Violence

Perpetration and Victimization among South Korean College Students: A focus on Gender and Childhood Maltreatment. Journal of Interpersonal Violence, 26(6), 1232- 1263. doi:10.1177/0886260510368161

Hamby, S., Finkelhor, D., & Turner, H. (2012). Teen Dating Violence: Co-occurrence with other victimizations in the National Survey of Children's Exposure to Violence (NatSCEV). Psychology of Violence, 2(2), 111. doi:10.1037/a0027191

Hindelang, M., Hirschi, T., & Weis, J. (1981). Measuring delinquency. Beverly Hills, CA: Sage.

(22)

Violence and Child-to-Parent Aggression in Spanish Adolescents. Youth & Society, 49(3), 393-412. doi:10.1177/0044118X16632138

Jeugdwet (2014, 1 maart). Geraadpleegd op www.wettenoverheid.nl/BWBR0034925/ Kaufman-Parks, A. M., DeMaris, A., Giordano, P. C., Manning, W. D., & Longmore, M. A.

(2018). Familial Effects on Intimate Partner Violence Perpetration across Adolescence and Young Adulthood. Journal of Family Issues, 39(7), 1933-1961. doi:10.1177/0 192513X17734586

Kendra, R., Bell, K. M., & Guimond, J. M. (2012). The Impact of Child Abuse History, PTSD Symptoms, and Anger Arousal on Dating Violence Perpetration among College Women. Journal of Family Violence, 27(3), 165-175. doi:10.1007/s10896-012-9415-7 Latzman, N. E., Vivolo-Kantor, A. M., Niolon, P. H., & Ghazarian, S. R. (2015). Predicting

Adolescent Dating Violence Perpetration: Role of Exposure to Intimate Partner Violence and Parenting Practices. American Journal of Preventive Medicine, 49(3), 476-482. doi:10.1016/j.amepre.2015.06.006

Manchikanti Gómez, A. (2011). Testing the Cycle of Violence Hypothesis: Child Abuse and Adolescent Dating Violence as Predictors of Intimate Partner Violence in Young Adulthood. Youth & Society, 43(1), 171-192. doi:10.1177/0044118X09358313

McKinney, C. M., Caetano, R., Ramisetty-Mikler, S., & Nelson, S. (2009). Childhood Family Violence and Perpetration and Victimization of Intimate Partner Violence: Findings from a national population-based study of couples. Annals of epidemiology, 19(1), 25- 32. doi:10.1177/0044118X16632138

Raj, A., & Silverman, J. (2002). Violence against Immigrant Women: The Roles of Culture, Context, and Legal Immigrant Status on Intimate Partner Violence. Violence against Women, 8(3), 367-398. doi:10.1177/10778010222183107

(23)

overlap of Perpetration and Victimization: Considering the influence of Physical, Sexual, and Emotional Abuse in Childhood. Child Abuse &Neglect, 67, 240-248. doi:10.1016/j.chiabu.2017.02.037

Romkens, R., van den brink, A., & de Jong, T. (2018). Welk geweld telt? Opvattingen van Nederlanders over Partnergeweld. Atria; kennisinstituut voor Emancipatie en

Vrouwengeschiedenis. Geraadpleegd op https://redactie.atria.nl/wp-content/uploads/2 018/01/onderzoek-welk-geweld-telt.pdf.

Straus, M. A. (1979). Measuring Intrafamily Conflict and Violence: The Conflict Tactics (CT) Scales. Journal of Marriage and the Family, 41, 75-88.

Van der Laan, A. M., & Blom, M. (2011). Jeugdcriminaliteit in de periode 1996-2010: Ontwikkelingen in zelfgerapporteerde daders, door de politie aangehouden verdachten en strafrechtelijke daders op basis van de monitor Jeugdcriminaliteit 2010. Den Haag: WODC.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The transfer of funds from the mining company to the financial institution providing the bank guarantee would not be deductible for tax purposes as the payment does not result from an

In relation to the second aim (refer Chapter 1.4.2), namely to ascertain whether training needs and identified shortcomings are addressed along the course of in-service among

The results from the Bayesian hierarchical model showed that the proportion of heterosexual transmission among women with new HIV infections increased from about 20% in 2011

Literature has linked the perception of women to their likelihood of being elected, of which is mostly negative (Fox and Lawless 2011). Furthermore, political familism and

Table 2: Contextual equity factors at the international, national and sub-national level, that may determine access or capacity to participate in the design of REDD+ and at the

What is also interesting to mention, is that the recent changes in immigration/emigration rates in Portugal have created dynamics unseen to date in a country so strongly formed

A nationwide framework is needed because then there is one central institution where everything comes together and it acts as knowledge partner that secures the knowledge of

Thus, public authorities can use re- ward planning as a policy instrument to reward property owners with appealing spatial rights if these actors have made an effort to contribute to