• No results found

The computer says yes - een onderzoek naar het waarborgen van de onschuldpresumptie bij het vaststellen van een redelijke verdenking op basis van predictive policing

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "The computer says yes - een onderzoek naar het waarborgen van de onschuldpresumptie bij het vaststellen van een redelijke verdenking op basis van predictive policing"

Copied!
52
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

Studentnummer 11966637

E-mailadres kimpaeper@hotmail.com

Mastertrack Publiekrecht, Strafrecht

Begeleider: mr. dr. K. Zeegers

Inleverdatum: 6 juli 2020

THE COMPUTER SAYS YES

E

EN ONDERZOEK NAAR HET WAARBORGEN VAN DE ONSCHULDPRESUMPTIE BIJ HET

VASTSTELLEN VAN EEN REDELIJKE VERDENKING OP BASIS VAN PREDICTIVE POLICING

(2)

0

Illustratie voorblad

(3)

1

Abstract

Door de groei van beschikbare data en technieken om deze data te analyseren en de behoefte om efficiënter en proactiever te werken, neemt het gebruik van predictive policing toe. Predictive policing is het doen van uitspraken over toekomstige criminaliteit op basis van trends en data-analyses. Hierbij wordt gebruik gemaakt van algoritmes om tot een

risicotaxatie te komen. Voorbeelden uit het buitenland tonen aan dat predictive policing risico’s met zich brengt ten aanzien de onschuldpresumptie.

De Nederlandse politie maakt gebruik van predictive policing om proactief en preventief te werken. In deze masterscriptie is onderzocht hoe de onschuldpresumptie in het voorbereidend onderzoek kan worden gewaarborgd bij het vaststellen van een redelijke verdenking op basis van predictive policing. Dit is onderzocht aan de hand van Nederlandstalige en Engelstalige juridisch-wetenschappelijke literatuur, Nederlandse rechtspraak en jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.

Predictive policing vormt in het voorbereidend onderzoek met name een risico voor de abstracte functie van de onschuldpresumptie, kortgezegd het voorkomen van een tunnelvisie. Predictive policing systemen maken gebruik van algoritmes om tot een risicotaxatie te komen. Een algoritmische voorspelling is in beginsel niet voldoende voor het ontstaan van een

redelijke verdenking in het voorbereidend onderzoek. Alvorens te spreken van een redelijke verdenking is een aanvullend onderzoek of observatie vereist. De rechter stelt hieraan echter geen strenge eisen en dit vormt een risico voor de onschuldpresumptie.

Het gebruik van predictive policing brengt ook andere risico’s met zich mee. Zo staat predictive policing op gespannen voet met het beginsel van doelbinding uit de Wet

politiegegevens (Wpg), het analyseren van niet-persoonsgegevens is onvoldoende beschermd en er zijn onvoldoende waarborgen ten aanzien van een zorgvuldige omgang met

niet-persoonsgegevens. Daarnaast kan het gebruik van onjuiste en/of incomplete bronnen voor de risicotaxatie leiden tot discriminatie. Tot slot kunnen de onderliggende algoritmes van predictive policing systemen als complex en ondoorzichtig worden ervaren. Dit kan leiden tot tunnelvisie bij opsporingsambtenaren, heeft een negatieve invloed op de motiveringsplicht van de rechter en nadelige gevolgen voor de equality of arms.

(4)

2

Om de onschuldpresumptie in het voorbereidend onderzoek te waarborgen bij het vaststellen van een redelijke verdenking zijn extra waarborgen vereist.

Onderzocht dient te worden hoe het huidige juridische kader, dat gericht is op traditionele vormen van opsporing, kan worden aangepast zodat het geschikt is voor preventieve en proactieve opsporing. Tevens spelen educatie en transparantie een belangrijke rol bij het waarborgen van de onschuldpresumptie. Kennis over de werking en risico’s van algoritmes binnen predictive policing is noodzakelijk om tunnelvisie te voorkomen en stelt rechters in staat om te onderzoeken in hoeverre de algoritmische voorspelling bijdraagt aan het ontstaan van de redelijke verdenking. Dit geeft rechters vervolgens de mogelijkheid om te beoordelen welke eisen er gesteld moeten worden aan het aanvullend onderzoek of de observatie.

Tot slot is transparantie van belang voor de informatiepositie van de verdachte en om de eventuele discriminerende werking van predictive policing aan te tonen en tegen te gaan.

Hoe complexer predictive policing instrumenten worden, des te belangrijker het wordt dat er voldoende waarborgen zijn in het kader van de onschuldpresumptie.

(5)

3

Afkortingenlijst

AVG Algemene Verordening Gegevensbescherming

BRP Basisregistratie Personen

CAS Criminaliteits Anticipatie Systeem

CBS Centraal Bureau voor de Statistiek

CEPEJ European Commission for the Efficiency of Justice

EHRM Europees Hof voor de Rechten van de Mens

EVRM Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens

IJOP Integrated Joint Operations Platform

IVBPR Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten

KI Kunstmatige Intelligentie

OM Openbaar Ministerie

Polw Politiewet

PRECOBS Pre Crime Observation System

RTI-Geweld Risico Taxatie Instrument Geweld

SSL Strategic Subject List

SyRI Systeem Risico Indicatie

TCI Team Criminele Inlichtingen

Wpg Wet politiegegevens

WvSv Wetboek van Strafvordering

(6)

4

Inhoud

Abstract ... 1

Afkortingenlijst ... 3

Inleiding ... 5

1. Predictive policing en de wettelijke grondslag ... 8

1.1. Vormen van predictive policing ... 8

1.2. Wettelijke grondslag ... 13

1.3. Deelconclusie ... 16

2. De onschuldpresumptie in het voorbereidend onderzoek ... 18

2.1. Praesumptio innocentiae ... 18

2.2. Rechten van de verdachte ... 20

2.3. Deelconclusie ... 22

3. Predictive policing en de inzet van dwangmiddelen ... 23

3.1. Redelijk vermoeden van schuld ... 24

3.2. Een redelijke verdenking op basis van een algoritmische voorspelling ... 27

3.3. Deelconclusie ... 30 4. De risico’s en waarborgen ... 31 4.1. Risico’s ... 31 4.2. Waarborgen ... 35 4.3. Deelconclusie ... 37 Conclusie ... 39 Literatuur- en bronnenlijst ... 42 Literatuur ... 42 Kamerstukken ... 47 Jurisprudentie ... 48 Websites ... 50

(7)

5

Inleiding

In Europa experimenteert de politie in toenemende mate met technologieën als predictive policing.1 Het gebruik van analytische technieken om criminaliteit te voorspellen bestaat al

tientallen jaren, maar neemt door de groei van beschikbare data en technieken om waarden uit deze data te halen wereldwijd steeds sneller toe.2 De politie gebruikt predictive policing met

als doel om effectiever, efficiënter en meer proactief te werken. Predictive policing is het voorspellen van criminaliteit door middel van grootschalige monitoring en slimme

data-analyses, om de inzet van de politie te sturen en hiermee criminaliteit te voorkomen en te bestrijden.3 Hierdoor vindt er een verschuiving plaats van reactieve opsporing naar proactieve

opsporing en risico preventie. Ook de Nederlandse politie gebruikt predictive policing. Het Criminaliteits Anticipatie Systeem (CAS) maakt het bijvoorbeeld mogelijk om per gebied en tijd te voorspellen waar het risico op criminaliteit het grootst is en wordt gebruikt voor het plannen van de inzet van agenten.

Predictive policing systemen maken gebruik van algoritmes om tot een risicovoorspelling te komen. Een algoritme is een reeks instructies om met een computerprogramma bronnen te ‘wegen’ en met elkaar te vergelijken.4 Wanneer een algoritme zelflerend is en in meer of

mindere mate zelfstandig problemen kan oplossen, noemen we dit kunstmatige intelligentie (KI).5

Volgens Minister Grapperhaus, de huidige minister van Justitie en Veiligheid, zal het gebruik van datatoepassingen en KI door de politie toenemen, omdat dit noodzakelijk is om effectief op te kunnen blijven treden.6De huidige vormen van predictive policing die de Nederlandse

politie gebruikt bevatten nog geen KI. Echter predictive policing brengt ook zonder KI al risico’s met zich mee ten aanzien van het recht op privacy, het verbod op discriminatie en de onschuldpresumptie.7 Bekende voorbeelden van deze risico’s komen uit de Verenigde Staten

en China. Zo lieten rechters in de Verenigde Staten zich informeren door algoritme gedreven risicoprofielen met een racistische bias, met als gevolg dat Amerikanen met een donkere

1 Jansen 2018, p. 10.

2 Perry e.a. 2013, p. 2; Rienks 2015, p. 5. 3 Perry e.a. 2013, p. 1-2.

4 Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid 2016, p. 21. 5 Europese Commissie 2018, p. 1.

6 Kamerstukken II, 2019-2020, 26643, 669, p. 1-2. 7 Van Eck, Bovens & Zouridis 2018, p. 3014.

(8)

6

huidskleur het risico liepen een hogere straf te krijgen, omdat de computer bij hen de kans op herhaling van misdaad systematisch hoger inschatte.8In China vindt een vergaande vorm van

predictive policing plaats en worden onschuldige mensen in heropvoedingskampen opgesloten.9

In Nederland worden minder vergaande vormen van predictive policing gebruikt en is geen sprake van situaties zoals in de Verenigde Staten en China, maar de verwachting is dat het gebruik van predictive policing en KI gaat toenemen. De voorbeelden uit de Verenigde Staten en China illustreren waarom voldoende wettelijke waarborgen nodig zijn bij het gebruik van predictive policing. Op 20 februari 2020 heeft de Council of European Commission for the Efficiency of Justice (CEPEJ) dan ook gesproken over de voordelen van predictive policing en KI in het strafrecht en de risico’s ten aanzien van ethische en fundamentele rechten.10

Ook de Nederlandse Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) ziet risico’s bij de huidige vormen van predictive policing.11 Door predictive policing gaat er steeds meer

activiteit plaatsvinden in het vooronderzoek, terwijl de meeste waarborgen op een zorgvuldige rechtsgang zijn verankerd in de fasen van verdere vervolging en het onderzoek ter

terechtzitting.12 In dit onderzoek staat het risico ten aanzien van de onschuldpresumptie

centraal. De vraag is in hoeverre de onschuldpresumptie in het vooronderzoek onder druk komt te staan door predictive policing. Kan door predictive policing een redelijke verdenking ontstaan en zal de politie hierdoor sneller opsporingsbevoegdheden inzetten tegen

onschuldige burgers? Kan de rechter genoegen nemen met een verwijzing naar een voorspelling van een betrouwbaar predictive policing systeem als grond voor de redelijke verdenking?13 Of is een voorspelling op grond van predictive policing onvoldoende specifiek om te spreken van een redelijke verdenking en zal de rechter vragen naar de reden waarom de politie de voorspelling heeft opgevolgd?14 Welke invloed heeft de voorspelling op

handelingen van opsporingsambtenaren?15 Wie houdt er toezicht op het gebruik van predictive

policing16en welke waarborgen worden ingebouwd om valse uitkomsten en biases te

8 Kolman 2018.

9 Human Rights Watch 2019, p. 1-5; Andersen 2019.

10 European Commission for the Efficiency of Justice 2019, p. 49-51, 53-56. 11 Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid 2016, p. 132-135. 12 Van der Sloot & Van Schendel 2019, p. 77-78.

13 De Vries & Smit 2016, p. 16.

14 Hoving 2019, p. 546; De Vries & Smit 2016, p. 16. 15 Hoving 2019, p. 530.

(9)

7

voorkomen?17 En als een predictive policing systeem onjuiste gegevens gebruikt of

discrimineert, hoe wordt dat dan hersteld?

Om het bovenstaande te onderzoeken staat in deze masterscriptie de volgende vraag centraal:

“Hoe kan de onschuldpresumptie in het voorbereidend onderzoek worden gewaarborgd bij het vaststellen van een redelijke verdenking op basis van predictive policing?” Om een antwoord te geven op deze vraag zijn vier deelvragen geformuleerd:

1. Wat is predictive policing en op basis van welke wettelijke grondslag vindt dit in Nederland plaats?

2. Wat wordt er in het voorbereidend onderzoek verstaan onder het begrip onschuldpresumptie en welke rechten vloeien daaruit voort?

3. Op welke wijze speelt predictive policing een rol bij de inzet van dwangmiddelen in het voorbereidend onderzoek?

4. Wat zijn de risico’s van het gebruik van predictive policing en welke waarborgen zijn er in het kader van de onschuldpresumptie?

Het eerste hoofdstuk beschrijft wat predictive policing is en op basis van welke wettelijke grondslag dit in Nederland plaatsvindt. In de daaropvolgende hoofdstukken wordt

achtereenvolgens een antwoord gegeven op de andere deelvragen. De deelvragen zijn

beantwoord door middel van een onderzoek in Nederlandstalige en Engelstalige literatuur en aan de hand van Nederlandse rechtspraak en jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.

(10)

8

1. Predictive policing en de wettelijke grondslag

Dit hoofdstuk beschrijft wat predictive policing is en op basis van welke wettelijke grondslag dit plaatsvindt in Nederland.

1.1. Vormen van predictive policing

Door de enorme groei van de hoeveelheid data, databronnen en analysemogelijkheden,

ontwikkelt informatiegestuurd werken zich door naar predictive policing.18De politie gebruikt

predictive policing vanwege de behoefte om proactief en effectief op te treden onder een toenemende werkdruk.19 Bij predictive policing handelt de politie niet alleen op basis van

historische criminaliteitsgegevens, maar wordt gehandeld, gestuurd én geanticipeerd op basis van risicotaxaties.20

Predictive policing is het voorspellen van crimineel gedrag door middel van grootschalige monitoring en data-analyses, om de inzet van de politie te sturen en hiermee criminaliteit te voorkomen en bestrijden.21Predictive policing maakt voorspellingen op vier aspecten

mogelijk22, namelijk ten aanzien van:

1. de locatie van het strafbare feit (‘waar’);

2. het tijdstip waarop het strafbare feit plaatsvindt (‘wanneer’); 3. de identiteit van de dader en/of het slachtoffer (‘wie’);

4. een combinatie van de drie bovenstaande aspecten: ‘waar’, ‘wanneer’ en ‘wie’.

Predictive identification (‘waar’ en ‘wanneer’)

De term predictive policing werd in 2008 voor het eerst gebruikt door de politie van Los Angeles. Zij maakte als eerst gebruik van de software ‘PredPol’ om op basis van historische criminaliteitsgegevens te schatten waar en wanneer criminaliteit zou gaan plaatsvinden.

18 Informatiegestuurd werken is het “verzamelen en analyseren van informatie en kennis om op basis van

overzicht, inzicht en vooruitzicht beslissingen te nemen over de aanpak van veiligheidsproblemen” aldus Den Hengst, Ten Brink & Ter Mors 2017, p. 21-22.

19 Kamerstukken II, 2019-2020, 26643, 669, p. 1-2; Rienks 2015, p. 11; Mali, Bronkhorst-Giesen & Den Hengst

2017, p. 58

20 De Vries en Smit 2016, p. 11. 21 Perry e.a. 2013, p. 1-2.

(11)

9

Op basis van politiegegevens, zoals criminaliteitscijfers, gedane aangiftes en adressen van bekende verdachten, deelt PredPol een gebied, bijvoorbeeld een stad, op in kleine vakjes en maakt per vakje een risicotaxatie.23 De gebieden waar het risico op criminaliteit hoog is

krijgen vervolgens meer aandacht.24

In Zwitserland en Duitsland maakt de politie gebruik van het Pre Crime Observation System (PRECOBS) en de Nederlandse politie gebruikt het Criminaliteit Anticipatie Systeem (CAS). Deze systemen zijn vergelijkbaar met PredPol. CAS gebruikt naast historische

criminaliteitsgegevens ook openbare gegevens en demografische en socio-economische gegevens via het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).25Denk hierbij aan geografische

gegevens, gegevens over gezinssamenstellingen, geslacht, leeftijd, de aanwezigheid van scholen, cafés, winkels en industrieterreinen en het aantal uitkeringen per wijk.26Op basis van

deze gegevens maakt CAS op een digitale plattegrond zichtbaar waar het waarschijnlijk is dat bepaalde vormen van criminaliteit zullen gaan plaatsvinden.27

PredPol, Precobs en CAS maken het mogelijk om voorspellingen te doen ten aanzien van twee aspecten: de locatie van het strafbare feit (‘waar’) en het tijdstip waarop het strafbare feit zal plaatsvinden ‘wanneer’).28 Dit wordt ook wel predictive identification genoemd.29

Predictive identification maakt het de politie mogelijk om aanwezig te zijn op de locatie waar de kans op een volgend misdrijf het grootst is. De verwachting intentie is dat dit preventief werkt.30Uit het evaluatieonderzoek naar de landelijke pilot van predictive policing blijkt dat

politieteams CAS op verschillende manieren gebruiken om hun inzet te plannen. Dit varieert van diensten die volledig in het teken staan van predictive policing tot diensten waarbij de voorspellingen zoveel mogelijk wordengeïntegreerd met het reguliere werk.

De overeenkomst tussen het gebruik van CAS door de verschillende politieteams is dat CAS met name wordt gebruikt om extra te surveilleren in risicogebieden. Opsporingsambtenaren worden tijdens de briefing geïnformeerd over de risicogebieden en krijgen informatie mee

23www.predpol.com.

24 The Norwegian Board of Technology 2015, p. 33.

25 De Vries & Smit 2016, p. 11-12; Willems & Doeleman 2014, p. 41. 26 De Vries & Smit 2016, p. 11-12; Rienks 2015, p. 23.

27 Dubbeld 2017, p. 29. 28 Perry e.a. 2013, p. 8-9.

29 Schuilenberg 2016, p. 931-932; Das & Schuilenberg 2018, p. 21.

(12)

10

over ‘waar’ en ‘wanneer’ het nuttig is om extra aanwezig te zijn.31 Hoe hier vervolgens verder

invulling aan te geven wordt overgelaten aan de opsporingsambtenaar.32

Predictive identification (‘wie’)

Naast het voorspellen van ‘waar’ en ‘wanneer’ wordt predictive policing gebruikt om voorspellingen te doen ten aanzien van de identiteit van de dader en/of het slachtoffer (‘wie’).33 Dit wordt predictive identification genoemd.34 Voorbeelden van predictive

identification zijn het Integrated Joint Operations Platform uit China (IJOP), de Stratetic Subject List (SSL) uit Amerika en het Risico-Taxatie Instrument Geweld (RTI-Geweld) uit Nederland.

Een vergaande vorm van predictive identification vindt momenteel plaats in de provincie Zinjiana in China.35 Daar verzamelt de politie enorme hoeveelheid data en gebruiken ze

(IJOP) om deze data te analyseren en verdachten te classificeren. IJOP analyseert informatie van overheidssystemen, miljoenen intelligente camera’s en online gedrag van burgers. Met IJOP kunnen politieagenten veel te weten komen over de burger. Denk hierbij aan

medische gegevens, religie, de kleur van iemands auto, sociale netwerken en muziekvoorkeur. Een afwijking van iemands gemiddelde werkweek, een plotselinge verhuizing en weinig sociaal contact met buren kunnen aanleiding zijn om een burger als verdachte aan te merken.36

Uit onderzoek van Human Rights Watch blijkt dat onschuldige mensen, met name de Oeigoeren die een islamitische minderheid vormen, hierdoor in heropvoedingskampen worden opgesloten.37 Pakistan, Kenia, Oezbekistan en Kirgizië hebben eveneens een

technologie waarop IJOP is gebaseerd in gebruik.38

Een minder vergaande, maar desondanks ingrijpende vorm van predictive identification vindt in Amerika plaats. De politie uit Chicago gebruikte tot januari 2020 SSL om proactief op te treden. Het algoritme van SSL wees personen aan waarvan werd verwacht dat ze op korte termijn een misdrijf zouden plegen.39 SSL gebruikte gegevens die betrekking hebben op

31 Mali, Bronkhorst-Giesen & Den Hengst 2017, p. 35-36, 41. 32 Mali, Bronkhorst-Giesen & Den Hengst 2017, p. 118. 33 Perry e.a. 2013, p. 8-9; Willems & Doeleman 2014, p. 42. 34 Schuilenberg 2016, p. 931-932; Das & Schuilenberg 2018, p. 21. 35 Andersen 2019.

36 Andersen 2019; Human Rights Watch 2019, p. 24-25. 37 Human Rights Watch 2019, p. 1-5.

38 Andersen 2019.

(13)

11

individuen die in aanraking zijn geweest met de politie als dader van een schietincident en personen die een connectie hebben met een bij de politie bekende schutter. SSL analyseerde onder andere hoe vaak iemand betrokken was bij een schiet- of geweldsincident, de leeftijd bij arrestatie en eventueel bendelidmaatschap.40Het algoritme was beschikbaar voor

opsporingsambtenaren op straat en gebruik ervan was onderdeel van hun dagelijkse

werkzaamheden. Politieagenten reageerden in de media op spraakmakende misdaadincidenten door te vertellenhoe hoog de verdachte scoorde in het algoritme van SSL.41 Na acht jaar is de

politie van Chicago gestopt met SSL wegens de onbetrouwbaarheid van de voorspellingen van SSL en de negatieve gevolgen die dit heeft gehad met arrestaties die niet tot een

veroordeling hebben geleid. Het systeem had een discriminerende werking en ieder die werd gearresteerd kreeg een risicoscore toegewezen, ongeacht of diegene uiteindelijk werd

veroordeeld.42

Ook de Nederlandse politie gebruikt risicotaxatiemodellen om inschattingen te maken ten aanzien van personen. RTI-Geweld is hier een voorbeeld van. Dit instrument voorspelt van elk persoon die bij de politie bekend is het risico op toekomstig geweld en rangschikt diegene hierop.43Het RTI-Geweld gebruikt informatiebronnen van politie en justitie om

volautomatisch op basis van wetenschappelijke risicofactoren een voorspelling te maken. De politie, van wijkagent tot korpschef, gebruikt RTI-Geweld om preventief op te treden tegen personen met een hoog risico op toekomstig geweld. Zo wordt het RTI-Geweld gebruikt om in overleg met het Openbaar Ministerie, gemeenten en andere veiligheidspartners

preventief te handelen door middel van een integrale persoonsgerichte aanpak voor

geweldplegers.44 Er is momenteel nog weinig literatuur beschikbaar over het gebruik en de

omvang van predictive identification in Nederland.

Voorspellen

Samengevat is predictive policing het voorspellen van crimineel gedrag door middel van grootschalige monitoring en data-analyses, om de inzet van de politie te sturen en hiermee criminaliteit te voorkomen en te bestrijden.45Het doel van het voorspellen van criminaliteit is

40 Posadas 2017; Ferguson 2017. 41 Gorner & Sweeny 2020.

42 Ferguson 2017; Charles 2020; Gorner & Sweeny 2020. 43 Rovers & Jans 2014, p. 7; Rienks 2015, p. 64-65. 44 Rovers & Jans 2014, p. 7, 11-12.

(14)

12

om preventief en efficiënt te werken door op het juiste moment op de juiste plaats te zijn.46

Waar in deze scriptie wordt geschreven over ‘voorspellen’, wordt bedoeld het doen van uitspraken over de toekomst op basis van trends en data-analyses.47Voorspellen impliceert dat

het voorspelde feit ook zal plaatsvinden, maar dat is uiteraard niet altijd het geval.

De voorspelling is immers gebaseerd op vooraf geselecteerde en beschikbare informatie, maar wat is de kwaliteit van deze informatie en is de informatie compleet?48Wellicht ontbreekt er

informatie die zou leiden tot een andere voorspelling. Een voorspelling kan dus onjuist zijn.49

Ook kan het zijn dat een voorspelling niet uitkomt omdat de inzet van de politie invloed heeft op het gedrag van een verdachte.50De aanwezigheid van een agent in een risicogebied

beïnvloedt uiteraard het gedrag van een crimineel op dat moment.

Diverse politieorganisaties stellen dat de criminaliteitscijfers zijn gedaald door het gebruik van predictive policing. Zo zou in Los Angeles de misdaad met 13% en in Santa Cruz het aantal inbraken met 27% zijn gedaald door het gebruik van PredPol als predictive policing instrument.51

Ondanks de toenemende belangstelling voor predictive policing zijn er nog weinig

onafhankelijke wetenschappelijke studies die bevestigen of weerleggen dat predictive policing bijdraagt aan een afname van misdaadcijfers.52Het is lastig om de effectiviteit van predictive

policing te meten, omdat criminaliteitscijfers afhankelijk zijn van veel verschillende factoren. Dit blijkt onder andere uit een evaluatie van de politie uit 2017 van de landelijke pilot van CAS. In deze evaluatie werden geen aanwijzingen gevonden die de veronderstelde werking van predictive policing aannemelijk maken.53

46 Rienks 2015, p. 3; Mali, Bronkhorst-Giesen & Den Hengst 2017, p. 35.

47 Perry e.a. 2013, p. 19; Smit e.a. 2016, p. 12; Bali, Bronkhorst-Giessen & Den Hengst 2017, p. 59-60. 48 Ferguson 2017; De Vries & Smit 2016, p. 17.

49 Doeleman e.a. 2019, p. 40-43.

50 Smit e.a. 2016, p. 19; De Vries en Smit 2016, p. 14

51 De Vries en Smit 2016, p. 14-15; www.predpol.com/results. 52 The Norwegian Board of Technology 2015, p. 45-46. 53 Mali, Bronkhorst-Giessen & Den Hengst 2017, p. 39-41.

(15)

13

1.2. Wettelijke grondslag

Predictive policing is proactief onderzoek, het betreft namelijk het voorspellen van feiten die nog niet zijn begaan op basis van data-analyes. Artikel 3 Politiewet vormt de algemene wettelijke grondslag voor proactief onderzoek54 en artikel 126gg WvSv regelt het proactief

onderzoek in de vorm van het verkennend onderzoek.

Op grond van artikel 126gg WvSv kan op bevel van de officier van justitie een onderzoek worden ingesteld indien uit feiten en omstandigheden aanwijzingen voortvloeien dat binnen verzamelingen van personen misdrijven worden beraamd of gepleegd als omschreven in artikel 67 lid 1 WvSv. Dat de aanwijzingen moeten voortvloeien uit feiten en omstandigheden betekent dat aan het verkennend onderzoek altijd een onderzoek voorafgaat. Een verkennend onderzoek kan bijvoorbeeld worden gestart op basis van een criminaliteitsanalyse waaruit blijkt dat personen uit een sector bepaalde strafbare feiten plegen.55 Het doel van het

verkennend onderzoek is het voorbereiden van een opsporingsonderzoek.56

Predictive policing zal in beginsel niet op grond van artikel 126gg Sv plaatsvinden. Ten eerste zijn de huidige vormen van predictive policing hoofdzakelijk gericht op het voorkomen van strafbare feiten (preventie) in plaats van het voorbereiden van een opsporingsonderzoek. Ten tweede vereist het verkennend onderzoek een voorafgaand onderzoek. Dit voorafgaande onderzoek, bijvoorbeeld in de vorm van een misdaadanalyse, kan dan niet als verkennend onderzoek worden aangemerkt. Uit jurisprudentie blijkt dan ook dat data-analyses doorgaans onder artikel 3 Politiewet en de bepalingen van de Wet

politiegegevens (Wpg) worden geschaard.57

Uit jurisprudentie volgt dat bevoegdheden die op grond van artikel 3 Politiewet plaatsvinden enkel zijn toegestaan voor zover zij “beperkt inbreuk maken op grondrechten van burgers en niet zeer risicovol zijn voor de integriteit en beheersbaarheid van de opsporing”.58

Zodra predictive policing vanwege de duur, intensiteit en frequentie ervan geschikt is om een min of meer compleet beeld te verkrijgen van bepaalde aspecten van iemands persoonlijke leven, is er een specifieke wettelijke grondslag met daarbij behorende waarborgen vereist.

54 Brinkhoff e.a. 2016, §4.2.2.b.

55 Brinkhoff 2014, p. 139, 145; Kamerstukken II 1996-1997, 25 403, nr. 3. 56 Brinkhoff 2014, p. 139-141.

57 Brinkhoff 2014, p. 151; HR 8 september 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI6722, NJ 2009, 427.

(16)

14

Het beginsel van doelbinding

Voor het mogen opslaan en verwerken van gegevens heeft de politie een wettelijke basis nodig. De Wpg regelt hoe de politie dient om te gaan met politiegegevens.

Onder politiegegevens wordt verstaan elk persoonsgegeven59dat in het kader van de

uitoefening van de politietaak, het handhaven van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die dat nodig hebben, wordt verwerkt.60 De Wpg maakt het de politie mogelijk om

gegevens te verzamelen die zij nodig heeft voor het uitoefenen van de politietaak en biedt burgers bescherming tegen ongerechtvaardigd en niet-proportioneel optreden door de politie.61

De Wpg bevat het beginsel van doelbinding: politiegegevens worden slechts verwerkt voor zover zij rechtmatig zijn verkregen en, gelet op de doeleinden waarvoor zij worden verwerkt, toereikend, ter zake dienend en niet bovenmatig zijn.62Politiegegevens mogen worden

verwerkt met het oog op de uitvoering van de dagelijkse politietaak63, het handhaven van de

rechtsorde64, om inzicht te krijgen in de betrokkenheid van personen bij het beramen of plegen

van misdrijven65, controle en beheer van informanten66en ten behoeve van het ondersteunen

van onderzoek en analyse.67

Uit een onderzoek van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) uit 2016 blijkt dat het gebruik van grote hoeveelheden data op gespannen voet staat met het beginsel van doelbinding uit de Wpg.68Bij predictive policing worden informatiebronnen

gecombineerd en ligt de toegevoegde waarde in het vinden van onverwachte toepassingen. Informatiebronnen worden dus niet enkel gebruikt voor welbepaalde en uitdrukkelijk

omschreven doeleinden.69 Het is vooraf niet altijd mogelijk om gegevens te kwalificeren, vast

te stellen op welke wijze en in welke mate ze zullen worden gebruikt en in hoeverre ze iets zeggen over een individu.70Het risico van predictive policing schuilt niet zozeer in het

verzamelen van de gegevens, aangezien de huidige juridische kaders zich hier met name op

59 Alle informatie over een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon.

60 Artikel 1 onder a WPG jo. art. 3 en art. 4 Polw; Franken 2017, p. 67; Denk hierbij aan naam, adres, foto’s,

vingerafdrukken en signalementgegevens.

61 Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid 2016, p. 97

62 Artikel 3 Wpg; zie Aanwijzing Wet politiegegevens en de rol van de officier van justitie (Stcrt, 2018, 36060). 63 Artikel 8 lid 1 Wpg.

64 Artikel 9 WPG. 65 Artikel 10 lid 1 Wpg. 66 Artikel 12 Wpg. 67 Artikel 13 Wpg.

68 Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid 2016, p. 29, 56. 69 Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid 2016, p. 90, 97. 70 Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid 2016, p. 114-115.

(17)

15

richten. Het risico zit in het verwerken van deze gegevens, omdat het analyseren van data minder streng gereguleerd is en het toezicht daarop ook minder is.71

Juridische auteurs erkennen dit probleem. Volgens Rienks is de huidige wet- en regelgeving vooral gericht op klassieke vormen van politieel optreden en zijn er voor predictive policing nog onvoldoende juridische kaders.72 Van der Sloot & Van Schendel stellen dat het huidige

recht aanpassingen nodig heeft om zowel de kansen die predictive policing biedt te benutten alsook om burgers beter te beschermen.73

Bescherming niet-persoonsgegevens

Ook het recht op privacy en de onschuldpresumptie komen onder druk te staan bij het gebruik van predictive policing. Het huidige recht maakt bij het verwerken van gegevens namelijk onderscheid tussen persoonsgegevens en niet-persoonsgegevens, waarbij de eerste categorie de meeste bescherming geniet. Het is echter de vraag of dit onderscheid nog wel zinvol is en of burgers voldoende beschermd worden bij het verwerken van niet-persoonsgegevens.74

Volgens de WRR zijn niet-persoonsgegevens bij data-analyses zoals predictive policing al snel te herleiden naar persoonsgegevens.75Door het combineren van informatiebronnen met

niet-identificeerbare gegevens kan er een completer beeld van een persoon ontstaan zonder aanvullende waarborgen.76 Ook het onderscheid tussen gewone persoonsgegevens en

bijzondere persoonsgegevens77 is bij predictive policing minder relevant.

Bijzondere persoonsgegevens mogen slechts worden verzameld als dit onvermijdelijk is voor het doel dat wordt beoogd78, maar door het combineren van andere data kan er vaak alsnog

iets worden gezegd over iemands etniciteit.79 Denk hierbij bijvoorbeeld aan het combineren

van persoonsgegevens met socio-economische gegevens; een postcodegebied kan een aanwijzing vormen over iemands etniciteit.80

71 Gritter 2018, p. 115; Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid 2016, 123; Schermer 2017, p.

210-212; Commissie modernisering opsporingsonderzoek in het digitale tijdperk 2018, p. 26.

72 Rienks 2015, p. 155.

73 Van der Sloot & Van Schendel NJB 2019, p. 2776. 74 Van der Sloot & Van Schendel NJB 2019, p. 3297.

75 Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid 2016, p. 114.

76 Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid 2016, p. 97; Schermer 2017, p. 211.

77 Persoonsgegevens die extra gevoelig zijn, zoals gegevens over iemands gezondheid, godsdienst, ras en

politieke opvattingen.

78 Artikel 5 WPG; Koops 2012, p. 32.

79 Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid 2016, p. 115

(18)

16

Ontwikkelingen

Naar aanleiding van het onderzoek van de WRR heeft het kabinet aangekondigd te zullen onderzoeken of de wettelijke waarborgen rond het uitvoeren van data-analyses kunnen worden versterkt.81In een brief van 8 oktober 2019 erkent de huidige Minister voor

Rechtsbescherming, minister Dekker, dat zowel voor het verwerken van persoonsgegevens als voor het verwerken van niet-persoonsgegevens extra wettelijke waarborgen nodig zijn.82

De minister heeft daarom extra waarborgen voorgesteld voor het toepassen van algoritmen door de overheid. Deze waarborgen zien toe op transparantie, het beperken van risico’s op onjuistheden in gebruikte algoritmen en het minimaliseren van mogelijke discriminerende effecten.83Deze waarborgen zijn opgenomen in het interne Kwaliteitskader Big Data van de

politie en zullen na de zomer van 2020 zijn geëvalueerd.84 Volgens de minister worden op

grond van deze evaluatie de waarborgen aangepast of aangescherpt en wordt onderzocht welke wetswijzigingen vereist zijn.85

1.3. Deelconclusie

Predictive policing is het voorspellen van crimineel gedrag door middel van data-analyses. De politie plant op basis van algoritmische voorspellingen de inzet van opsporingsambtenaren om criminaliteit te voorkomen en te bestrijden. Met voorspellen wordt bedoeld het doen van uitspraken over de toekomst op basis van trends en data-analyses.

Predictive policing maakt voorspellingen op vier aspecten mogelijk, namelijk ten aanzien van ‘waar’, ‘wanneer’, ‘wie’ en een combinatie van deze drie aspecten. In de literatuur zijn voorbeelden te vinden van systemen die werken met de eerste drie aspecten, maar van het vierde aspect (een combinatie van ‘waar’, ‘wanneer’ en ‘wie’) is (nog) geen voorbeeld van een systeem waarin dit wordt toegepast.

In de praktijk zijn er twee methoden voor predictive policing: predictive identification (het voorspellen ‘waar’ en ‘wanneer’ en predictive identification (het voorspellen van ‘wie’).

81 Kamerstukken II, 2016-2017, 26643, 426. 82 Kamerstukken II, 2019-2020, 26643, 641, p. 5 83 Kamerstukken II, 2019-2020, 26643, 641, p. 8-12.

84 Kamerstukken II, 2019-2020, 26643, 652, p. 4-5; Kamerstukken II, 2019-2020, 26643, 669, p. 7. 85 Kamerstukken II, 2019-2020, 26643, 641, p. 6, 13.

(19)

17

De Nederlandse politie gebruikt CAS als predictive identification-systeem en RTI-Geweld als predictive identification-systeem.

Predictive policing vindt plaats op grond van artikel 3 Politiewet en de Wpg, maar staat op gespannen voet met het beginsel van doelbinding, het recht op privacy en de

onschuldpresumptie. Zolang predictive policing een beperkte inbreuk maakt en niet zeer risicovol is voor de integriteit en beheersbaarheid van opsporing kan dit op grond van artikel 3 Politiewet plaatsvinden. Is predictive policing echter geschikt om een min of meer compleet beeld te verkrijgen van bepaalde aspecten van iemands persoonlijke leven, dan volstaat artikel 3 Politiewet niet en is er een specifieke wettelijke grondslag vereist.

Het kabinet werkt toe naar extra waarborgen om in wetgeving op te nemen. Zo heeft de minister voor Rechtsbescherming in oktober 2019 een aantal extra waarborgen voorgesteld. Na de zomer van 2020 wordt verder onderzocht welke wetswijzigingen vereist zijn voor het gebruik van algoritmen en dus predictive policing.

In het volgende hoofdstuk wordt onderzocht wat er in het vooronderzoek wordt verstaan onder het begrip onschuldpresumptie en welke rechten daaruit voortvloeien.

(20)

18

2. De onschuldpresumptie in het voorbereidend onderzoek

Dit hoofdstuk beschrijft wat in het voorbereidend onderzoek wordt verstaan onder het begrip onschuldpresumptie en welke rechten daaruit voortvloeien. Paragraaf 1 beschrijft vanaf wanneer de rechten van de onschuldpresumptie gelden en paragraaf 2 beschrijft welke rechten de onschuldpresumptie behelst.

2.1. Praesumptio innocentiae

De onschuldpresumptie is in vrijwel alle mensenrechtenverdragen opgenomen en hiermee een universeel erkend beginsel.86De onschuldpresumptie is nog niet gecodificeerd in het

Nederlandse strafrecht, maar de onschuldpresumptie uit het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (IVBPR) en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) zijn verbindend en hebben rechtstreekse werking in Nederland. Artikel 14 lid 2 IVBPR en artikel 6 lid 2 EVRM bepalen dat eenieder die wordt beschuldigd van een strafbaar feit geacht wordt onschuldig te zijn totdat zijn schuld overeenkomstig de wet is bewezen.

Deze masterscriptie beperkt zich tot een beschrijving van de onschuldpresumptie uit artikel 6 lid 2 EVRM, omdat het EVRM in Nederlandse jurisprudentie en literatuur een grote rol speelt. Ten eerste zijn uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) niet alleen bindend binnen de betreffende zaak, maar geven zij ook een bindende uitleg aan het verdrag.87 Ten tweede zijn verplichtingen van artikel 6 EVRM ten dele

gecodificeerd in het Nederlandse strafrecht en is de wetgever voornemens om de onschuldpresumptie te codificeren in het nieuwe Wetboek van Strafvordering.

Artikel 1.1.1.3. zal luiden: “De verdachte wordt voor onschuldig gehouden totdat zijn schuld in rechte is vast komen te staan”. De wetgever sluit met deze formulering aan bij de

onschuldpresumptie uit artikel 6 lid 2 EVRM en de uitleg die het EHRM hieraan geeft.88

86 Bemelmans 2018, p. 187; Zie onder andere art. 11 lid 1 UVRM, art. 14 lid 2 IVBPR, art. 6 lid 2 EVRM, art.

48 Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie, art. 7 lid 1 sub b African Charter on Human and Peoples’ rights, art. 8 lid 2 American Charter on Human Rights, art. 3.7 Asian Human Rights Charter, art. 16 Arab Charter of Human Rights.

87 Bemelmans 2018, p. 188.

(21)

19

Artikel 6 lid 2 EVRM luidt:

“Everyone charged with a criminal offence shall be presumed innocent until proved guilty according to law”.

Criminal charge

De rechten van artikel 6 lid 2 EVRM gaan in beginsel gelden vanaf het moment dat sprake is van een criminal charge.89 Hiervan is sprake als de overheid een persoon de notificatie geeft

dat hij wordt verdacht van een strafbaar feit.90Bijvoorbeeld bij aanhouding op verdenking van

een strafbaar feit.91 Ook voorafgaand aan de notificatie, of bij het achterwege blijven van de

notificatie, kan sprake zijn van een criminal charge. Namelijk vanaf het moment waarop iemand aan handelingen van de overheid de redelijke verwachting kan ontlenen dat tegen hem een vervolging zal worden ingesteld.92 Denk hierbij bijvoorbeeld aan een ondervraging over

betrokkenheid bij een strafbaar feit, ongeacht of iemand als verdachte of als getuige wordt behandeld.93 Ook bepaalde onderzoekshandelingen, zoals het nemen van een forensisch

monster, kunnen een criminal charge opleveren.94 Het enkele feit dat er een politieonderzoek

wordt opgestart en getuigen worden gehoord is onvoldoende.95 Van belang is dat men weet

dat justitie jegens hem/haar belangstelling heeft in het kader van een strafrechtelijke

procedure en dat zijn rechtstoestand hierdoor wordt beïnvloed.96 Of en wanneer men weet of

er vanuit kan gaan dat een vervolging tegen hem is ingesteld, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.97

Onder bijzondere omstandigheden kan voorafgaand aan het ontstaan van een criminal charge de onschuldpresumptie al van toepassing zijn. In het arrest Mulosmani/Albania heeft het EHRM bepaald dat dit het geval is indien voorafgaand aan een strafzaak geuite

89 Of sprake is van een criminal charge hangt af van drie, niet limitatieve, criteria: het antwoord op de vraag of

het gepleegde feit volgens het nationale recht tot het straf- en/of tuchtrecht behoort (1), de aard van het delict (2) en de aard en de zwaarte van de mogelijk op te leggen sanctie (3)(EHRM 8 juni 1976,

ECLI:CE:ECHR:1976:0608JUD000510071, §82-83 (Engel and Others/The Netherlands).

90 EHRM 10 september 2010, ECLI:CE:ECHR:2010: 0910JUD003133306, §143 (MC Farlane/Ireland).

91 EHRM 21 december 2000, ECLI:CE:ECHR:2000:1221JUD003472097, §42 (Heany and McGuiness/Ireland);

EHRM 14 oktober 2010, ECLI:CE:ECHR:2010:1014JUD000146607, §47-50 (Brusco/France).

92 Kronenberg & De Wilde 2010, p. 365; HR 11 mei 1993, ECLI:NL:HR:1993:AC2017, NJ 1994/142, m. nt.

T.M. Schalken.

93 EHRM 18 februari 2010, ECLI:CE:ECHR:2010:0218JUD003966002 , §41-43 (Aleksandr Zaichenko/Russia);

EHRM 5 oktober 2017, ECLI:CE:ECHR:2017:1005JUD002205908, §36-41 (Kalëja/Latvia).

94 EHRM 8 april 2014, ECLI:CE:ECHR:2014:0408JUD003625904, §73-74 (Blaj/Romania). 95 De Hert & Colette in: Sdu Commentaar EVRM, aant. C.10.1 (online, bijgewerkt 31 maart 2019)

96 ECieRM 11 december 1981, nr. 9433/81, ECLI:NL:XX:1981:AC2247, NJ 1982, 142, m. nt. E.A. Alkema

(Menten/Nederland).

(22)

20

beschuldigingen van wezenlijke invloed zijn op de strafrechtelijke procedure.98In deze zaak

was de klager, een jaar voorafgaand aan zijn aanhouding, door een voorzitter van een politieke partij publiekelijk beschuldigd van een politieke moord. Het arrestatiebevel wekte daardoor de indruk dat de beschuldigingen de verdenking versterkten of ondersteunden.99

Voor een beroep op de onschuldpresumptie is van belang dat er op enig moment een criminal charge ontstaat. Zolang er geen sprake is van een criminal charge is een beroep op

schendingen van artikel 6 lid 2 EVRM niet mogelijk.100

Preventief toezicht

Volgens jurisprudentie van het EHRM valt preventief toezicht niet onder de criminal charge, aangezien het geen strafrechtelijke vervolging inhoudt en enkel wordt gebruikt om het plegen van strafbare feiten te voorkomen.101 Ook een preventieve waarschuwing van de politie levert

geen criminal charge op.102 Het doel van de waarschuwing is namelijk preventief, streeft niet

naar vergelding en afschrikking en levert geen boete of een beperking van de vrijheid op.

2.2. Rechten van de verdachte

Bewijs- en behandeldimensie

De onschuldpresumptie is primair een procesrechtelijk beginsel, het bevat normen voor de bewijslastverdeling en de bewijswaardering tijdens het onderzoek ter terechtzitting.103

Deze normen hebben gedurende het voorbereidend onderzoek geen inhoudelijke betekenis en blijven daarom in dit onderzoek buiten beschouwing.104

Tijdens het onderzoek ter terechtzitting moet de rechter ‘uitstralen’ dat hij de verdachte niet reeds als een veroordeelde beschouwt. 105 Dit uitgangspuntschaart Bemelmans onder de

‘behandelingsdimensie’; iemand waarvan de schuld nog niet is bewezen moet met

98 EHRM 8 oktober 2013, ECLI:CE:ECHR:2013:1008JUD002986403, §138-140 (Mulosmani/Albania). 99 Bemelmans 2018, p. 272, 512-513.

100 Bemelmans 2018, p. 270-271.

101 EHRM 22 februari 1994, ECLI: CE:ECHR:1994:0222JUD001295487, §43 (Raimondo/Italy); EHRM 23

februari 2017, ECLI:CE:ECHR:2017:0223JUD004339509, §143 (De Tommasso/Italy).

102 EHRM 4 januari 2007, ECLI:CE:ECHR:2007:0104DEC003350605 (R/The United Kingdom). 103 Buruma 2009, p. 851; Bemelmans 2018, p. 78.

104 Bemelmans 2018, p. 510.

(23)

21

terughoudendheid worden behandeld en bejegend.106 De behandelingsdimensie beperkt zich

niet tot het onderzoek ter terechtzitting, maar is ook van toepassing gedurende het voorbereidend onderzoek.107De behandelingsdimensie bepaalt dat:

− de overheid zich, zowel verbaal als non-verbaal, dient te onthouden van het doen van uitspraken en het nemen van besluiten waaruit blijkt dat de schuld van de verdachte, stilzwijgend of expliciet, al wordt aangenomen;

− de informatievoorziening van de overheid aan de media moet worden beperkt tot vaststaande feiten;

− de overheid zoveel mogelijk moet voorkomen dat de verdachte voor veroordeling wordt onderworpen aan irreparabele maatregelen en dat die maatregelen

strafdoeleinden nastreven.108

Het toepassen van dwangmiddelen wordt hierdoor begrensd.109Een dwangmiddel mag niet

ingrijpender zijn dan strikt noodzakelijk. Daarnaast mogen de beoogde doelen van het dwangmiddel en de afweging van deze doelen tegen de betrokken persoon niet getuigen van een schuldoordeel alvorens de schuld van de verdachte in recht is vastgesteld.110

Abstracte functie

De onschuldpresumptie heeft ook een abstracte functie. Volgens De Jong & Van Lent vormt de onschuldpresumptie een belangrijk tegenwicht voor tendensen om zo snel, efficiënt en slachtoffergericht mogelijk op te sporen, te berechten en sancties ten uitvoer te leggen.111

Het dient om een tunnelvisie te voorkomen.112

Recht op een eerlijk proces

De onschuldpresumptie is een onderdeel van artikel 6 EVRM, het recht op een eerlijk proces. De onschuldpresumptie staat hierdoor niet op zichzelf, maar is zoals Bemelmans beschrijft nauw verbonden met andere rechten en rechtsbeginselen.113 Men kan in het voorbereidend

106 Bemelmans beschrijft de behandelingsdimensie als “een normatief verbodsnorm om een niet-veroordeelde

als schuldig aan een strafbaar feit te bejegenen” en dit heeft “betrekking op de wijze waarop de burger wordt behandeld en bejegend, niet op gedachten of gevoelens”; Bemelmans 2018, p. 135, 142 en 184.

107 Buruma 2009, p. 851

108 Keulen & Knigge 2010, p. 87-89; Bemelmans 2018, p. 184; Gerards, Nehmelman & Vetzo 2018, p. 81-82. 109 Corstens 2018, p. 434.

110 Bemelmans 2018, p. 412, 425; Corstens 2018, p. 434; Hillebrandt 2016, p. 191. 111 De Jong & Van Lent 2013, p. 275-280.

112 Bemelmans 2018, p. 159-161. 113 Bemelmans 2018, p. 499.

(24)

22

onderzoek een beroep doen op de onschuldpresumptie als ondersteuning van, of in samenhang met andere geldende rechten.114 Dit zijn de volgende rechten: het zwijgrecht, het recht om

zichzelf niet te hoeven incrimineren (nemo tenetur), bijstand door een raadsman en recht op informatie en inzage van processtukken.115

2.3. Deelconclusie

De onschuldpresumptie is van toepassing vanaf het moment dat sprake is van een criminal charge. Hiervan is sprake als een persoon door de overheid als verdachte wordt aangemerkt of als iemand uit gedragingen van de overheid de verwachting kan ontlenen dat hij strafrechtelijk zal worden vervolgd. Bij preventieve politiewerkzaamheden is geen sprake van een criminal charge. In bijzondere omstandigheden kan voorafgaand aan een criminal charge de

onschuldpresumptie, specifiek de behandelingsdimensie, al van toepassing zijn. Dit is het geval als voorafgaand aan een strafzaak geuite beschuldigingen van wezenlijke invloed zijn op de strafrechtelijke procedure.

De rechten die voortvloeien uit de onschuldpresumptie zijn onder te verdelen in een bewijs- en behandelingsdimensie. De bewijsdimensie is zuiver procedureel van aard en daarom niet relevant voor het voorbereidend onderzoek; het vervult pas een functie vanaf het onderzoek ter terechtzitting. De behandelingsdimensie is wel relevant voor het voorbereidend onderzoek. De behandelingsdimensie houdt in dat de verdachte zijn onschuld niet hoeft te bewijzen en dat de schuld van de verdachte niet als uitgangspunt mag worden genomen. De overheid dient zich te onthouden van bejegeningen, zowel verbaal als non-verbaal, die de schuld van de verdachte impliceren. In communicatie met de media dient de overheid zich te beperken tot vaststaande feiten. Daarnaast begrenst de onschuldpresumptie de inzet van dwangmiddelen.

De onschuldpresumptie is een recht dat samenhangt met andere rechten die gelden bij het gebruik van predictive policing, waaronder het recht om te zwijgen, het nemo-teneturbeginsel, het recht op bijstand door een raadsman en het recht op informatie en inzage van

processtukken.

114 Van Kempen 2011, p. 14. 115 Van Kempen 2011, p. 12-19.

(25)

23

3. Predictive policing en de inzet van dwangmiddelen

Uit hoofdstuk 1 blijkt dat predictive policing wordt gebruikt als middel om de inzet van agenten te plannen. Het algoritme voorspelt dat er mogelijk een strafbaar feit gaat plaatsvinden en aan de hand van deze risicotaxatie wordt bepaald waar en wanneer extra wordt gesurveilleerd. Tevens kunnen op basis van de risicotaxatie preventieve maatregelen en controlebevoegdheden worden ingezet. In de literatuur wordt geschreven over het risico dat door predictive policing vroegtijdiger dwangmiddelen zullen worden ingezet.116

Das & Schuilenberg, docenten Strafrecht en Criminologie, beschrijven in kritische artikelen over predictive policing het risico dat onschuldige mensen en etnische minderheden door predictive policing eerder zullen worden onderworpen aan dwangmiddelen.117 Zij stellen dat:

scherp gesteld ooit iedere burger verondersteld werd onschuldig te zijn, maar dat door gebruik te maken van predictive policing iedereen een potentiële verdachte is geworden.118Ook de

WRR stelt in haar onderzoeksrapport de vraag hoe en op welke wijze er een redelijk vermoeden van schuld ontstaat bij het gebruik van big data en algoritmes en benoemt het gevaar van discriminatie door het gebruik van predictive policing.119

Voor het inzetten van dwangmiddelen, zoals de aanhouding120, het ophouden voor

onderzoek121 en de inverzekeringstelling122, is een redelijk vermoeden van schuld vereist.

De vraag is op welke wijze predictive policing kan bijdragen aan het ontstaan van deze verdenkingsgraad. Dit hoofdstuk geeft een antwoord op de vraag op welke wijze predictive policing een rol kan spelen bij de inzet van dwangmiddelen in het voorbereidend onderzoek.

Omdat er nog geen jurisprudentie is over de vraag hoe een algoritmische voorspelling kan bijdragen aan het ontstaan van een redelijke verdenking, beschrijft paragraaf 1 allereerst wat het huidige wettelijk kader is van de redelijke verdenking. Hierbij wordt onderzocht op welke wijze de kennis en ervaring van opsporingsambtenaren en anonieme bronnen een redelijke verdenking kunnen opleveren. Paragraaf 2 vergelijkt predictive policing met deze

116 Een definitie van dwangmiddelen is ‘in het kader van de strafvordering aan te wenden bevoegdheden

waardoor daadwerkelijk, anders dan door de tenuitvoerlegging van een straf of maatregel, inbreuk wordt gemaakt op de rechten en vrijheden van personen. Zie Corstens 2018, p. 434.

117 Das & Schuilenberg 2018, p. 23-25; Schuilenberg 2016, p. 931-936.

118 Das & Schuilenberg 2018, p. 23; zie ook Gstrein, Bunnik & Zwitter 2019, p. 87. 119 Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, 2016, p. 70, 112-113. 120 Artikel 53 en 54 WvSv.

121 Artikel 56a WvSv.

(26)

24

informatiebronnen om vast te stellen hoe predictive policing kan bijdragen aan het geheel van omstandigheden die de redelijke verdenking vormen.

3.1. Redelijk vermoeden van schuld

Uit hoofdstuk 2 blijkt dat de onschuldpresumptie de inzet van dwangmiddelen begrenst. De overheid moet, zolang er geen schuld is vastgesteld, de vrijheid van individuen respecteren.123Voor het rechtmatig inzetten van dwangmiddelen is daarom een redelijk

vermoeden van schuld vereist. Artikel 27 WvSv bepaalt:

“als verdachte wordt vóórdat de vervolging is aangevangen, aangemerkt degene te wiens aanzien uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit

voortvloeit”.

Allereerst is van belang dat het vermoeden slaat op een strafbaar feit: er moet daadwerkelijk een strafbaar feit zijn of worden gepleegd.124Het risico dat iemand een strafbaar feit gaat

plegen is hierdoor uitgesloten van de redelijke verdenking; iemand kan niet te allen tijde en plaatse aangemerkt worden als verdachte. Voor een redelijke verdenking dienen er op een bepaald tijdstip en op een bepaalde plaats concrete(re) aanwijzingen te zijn.125 Daarnaast moet

het vermoeden redelijk zijn: het moet zijn gebaseerd op objectief gerechtvaardigde feiten of omstandigheden.126 Een onderbuikgevoel of een subjectief vermoeden levert geen redelijk

vermoeden op.127 Hoe sterk het vermoeden moet zijn is casuïstisch en het vermoeden kan op

verschillende feiten en omstandigheden berusten, waaronder constateringen van

opsporingsambtenaren, kennis en ervaring van opsporingsambtenaren, feiten van algemene bekendheid en anonieme bronnen.128

Er is nog geen jurisprudentie over het gebruik van voorspellende algoritmes om tot een redelijk vermoeden van schuld te komen. In deze paragraaf wordt daarom onderzocht hoe

123 Corstens 2018, p. 434

124 Corstens 2018, p. 96-99; Keulen & Knigge 2010, p. 193.

125 Ferguson 2012, p. 288; Hoving 2019, p. 534-535, 539; HR 8 december 1981, ECLI:NL:PHR:1981:AC0633,

NJ 1982, 533, m. nt. G.E. Mulder.

126 Keulen & Knigge 2010, p. 194; artikel 5 lid 1 onder c EVRM bevat de reasonable suspicion als een van de

gronden die een vrijheidsontneming kan rechtvaardigen. De uitleg die het EHRM hieraan geeft komt overeen met de voorwaarde voor het aannemen van een redelijke verdenking: ‘for there to be a reasonable suspicion

there must be facts or information which would sastify an objective observer that the person concerned may have committed a criminal offence’.

127 Keulen & Knigge 2010, p. 194; Kronenberg & De Wilde 2010, p. 155. 128 Keulen & Knigge 2010, p. 194-195.

(27)

25

andere informatiebronnen kunnen bijdragen aan het ontstaan van een redelijke verdenking. Ferguson, een Amerikaanse hoogleraar die is gespecialiseerd in predictive policing, heeft onderzocht op welke wijze de kennis en ervaring van opsporingsambtenaren en anonieme bronnen kunnen bijdragen aan het ontstaan van een reasonable suspicion in het kader van the Fourth Amendment.129 The Fourth Amendment beschermt burgers tegen onredelijke

huiszoekingen en inbeslagnemingen en vereist een reasonable suspicion voor het uitvoeren van huiszoekingen en inbeslagnemingen. Hoving, universitair docent straf- en

strafprocesrecht aan de Rijksuniversiteit Groningen, heeft een vergelijkbaar onderzoek gedaan binnen het Nederlandse rechtssysteem.130 De manier waarop de kennis en ervaring van

opsporingsambtenaren en anonieme bronnen kunnen bijdragen aan het ontstaan van een redelijke verdenking kan inzicht geven over de vraag hoe rechters de bijdragen van een

voorspellend algoritme zullen beoordelen.131 Bij de beoordeling van deze informatiebronnen is

namelijk net als bij algoritmische voorspellingen een kritische houding vereist. De kennis en ervaring van een opsporingsambtenaar kan berusten op persoonlijke opvattingen en

vooroordelen en van anonieme bronnen is onbekend hoe de informatie tot stand is gekomen.132

Net als Ferguson en Hoving zal ik onderzoeken hoe de kennis en ervaring van

opsporingsambtenaren en anonieme bronnen kunnen bijdragen aan een redelijk vermoeden van schuld als bedoeld in artikel 27 WvSv.

Kennis en ervaringen van opsporingsambtenaren

Een redelijke verdenking kan (mede) worden gebaseerd op de kennis en ervaringen van opsporingsambtenaren. De algemene ervaringsregel dat er veel wordt ingebroken in een wijk is op zichzelf niet voldoende voor het ontstaan van een redelijke verdenking ten aanzien van alle personen die in de wijk worden gezien. Er moet een concrete observatie bij plaatsvinden: opsporingsambtenaren moeten bijvoorbeeld observeren dat er ’s nachts een persoon met inbrekerswerktuig bij een woning naar binnen kijkt.133

129 Ferguson 2012, p. 261-325. 130 Hoving 2019, 530-546. 131 Ferguson 2012, p. 287-289.

132 Amnesty International 2013, p. 27-30, 90. 133 Hoving 2019, p. 536-538.

(28)

26

Voordat een redelijke verdenking kan ontstaan, moet er dus een concrete observatie worden gedaan. Bij het observeren van bepaalde handelingen door bepaalde personen, gebruiken opsporingsambtenaren hun kennis en ervaring om een voorspelling te doen over de observatie. De constatering dat twee personen geld en een klein object uitwisselen, kan

bijvoorbeeld door de kennis en ervaring van de opsporingsambtenaar een redelijke verdenking van drugshandel opleveren omdat de uitwisseling plaatsvindt in een gebied waar veel

drugscriminaliteit is.134De voorspelling van de opsporingsambtenaar is echter geen zekerheid.

Of de kennis en ervaring van de opsporingsambtenaar een basis kan bieden voor het inzetten van dwangmiddelen is onder meer afhankelijk van de mate van waarschijnlijkheid dat de voorspelling klopt.135

Uit jurisprudentie volgt dat de kennis en ervaring kan slaan op de persoon van de verdachte. Staat een persoon bijvoorbeeld bekend als fietsendief, dan kan deze wetenschap worden gebruikt bij het vaststellen van een redelijke verdenking als die persoon wordt aangetroffen bij een fiets met een verbroken slot.136De kennis en ervaring kan naast individuele gevallen

ook slaan op algemene feiten en omstandigheden, zoals locaties die bekend staan als ontmoetingsplaatsen voor drugshandel.137De kennis hoeft niet te zijn gebaseerd op eigen

ervaringen van de opsporingsambtenaar, maar mag ook algemene kennis van binnen de politieorganisatie zijn.138Tot slot kan, mits gecombineerd met een concrete observatie, een

redelijke verdenking ook worden gebaseerd op feiten van algemene bekendheid. Een gebied kan bijvoorbeeld algemeen bekend staan als een gebied waar veel wordt ingebroken.139

Anonieme bronnen

Informatie uit anonieme bronnen, zoals anonieme meldingen van burgers en informatie van het Team Criminele Inlichtingen (TCI-tips) kan, mits concreet en gedetailleerd, voldoende zijn voor het aannemen van een redelijk vermoeden van schuld.140 In beginsel wordt echter de

eis gesteld dat aanvullende onderzoeksgegevens de anonieme melding of TCI-informatie

134 Ferguson 2012, p. 297-298. 135 Hoving 2019, p. 540

136 HR 7 november 2006, ECLI:NL:HR:2006:AY8901, NJ 2007, 108, m. nt. Y. Buruma. 137 HR 4 april 2000, ECLI:NL:PHR:2000:ZD1765, NJ 2000, 735.

138 HR 14 januari 1975, ELCI:NL:PHR:1975:AB4724, NJ 1975, 207, m. nt. A.L. Melai (Ruimte). 139 HR 28 mei 1985, ECLI:NL:HR:PHR:1985:AC8904, NJ 1985, 876; Hoving 2019, p. 538.

140 Hoving 2019, p. 538; HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2492, r.o. 2.5. en 2.6., NJ 2011,293, m. nt. Y.

(29)

27

moeten bevestigen voordat dwangmiddelen rechtmatig kunnen worden ingezet.141 Er is

tenslotte een risico dat de informatie onjuist is.142De politie heeft de plicht om inspanningen te

verrichten om anonieme meldingen te verifiëren.143 Hoe eenvoudiger het is om aanvullend

onderzoek te doen, hoe eerder dit ook wordt verlangd. Hoe gevaarzettender en/of moeilijker te verifiëren het mogelijke strafbare feit is, hoe minder streng de eisen voor het aanvullend onderzoek.144Van het aanvullend onderzoek naar een hennepplantage wordt dus meer

verlangd dan van het onderzoek naar het bezit van grote hoeveelheden vuurwapens. Ook het tijdsverloop sinds de melding is relevant voor de beoordeling in hoeverre aanvullend

onderzoek kan en moet plaatsvinden.145

Hoe het aanvullend onderzoek eruit moet zien verschilt per zaak, maar er worden geen strenge eisen aan gesteld.146Naar aanleiding van een anonieme melding dat een verdachte wapens in

zijn woning heeft liggen, werd het raadplegen van de Basisregistratie Personen (BRP) om te controleren of de verdachte daar stond ingeschreven bijvoorbeeld voldoende geacht.147Ook de

aanvullende controle of iemand eerder een strafbaar feit heeft gepleegd kan voldoende aanvulling zijn voor het ontstaan van een redelijke verdenking bij een anonieme melding.148

Zowel de vraag in hoeverre er aanvullend onderzoek nodig is en hoe dit aanvullend onderzoek er uit moet zien is dus casuïstisch.

3.2. Een redelijke verdenking op basis van een algoritmische voorspelling

Uit paragraaf 1 blijkt dat enkel het risico c.q. de voorspelling dat iemand een strafbaar feit gaat plegen geen redelijke verdenking kan opleveren. Op basis van een algoritmische

voorspelling zonder dat er een strafbaar feit is gepleegd, kunnen er dus geen dwangmiddelen worden ingezet.149Daarnaast beschrijft paragraaf 1 op welke wijze de kennis en ervaring van

opsporingsambtenaren en anonieme bronnen kunnen bijdragen aan het ontstaan van een

141HR 13 juni 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV4179, NJ 2006, 346; HR 22 januari 2008,

ECLI:NL:HR:2008:BC1375. 142 Brinkhoff 2008; Brinkhoff 2014, p. 85, 104. 143 HR 13 juni 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV4179, NJ 2006, 346. 144 Brinkhoff 2014, p. 68-69, 85-86. 145 Brinkhoff 2014, p. 71; Ferguson 2012, p. 303-304, 312. 146 Brinkhoff 2014, p. 68-70.

147 Gerechtshof ’s-Gravenhage 3 augustus 2012, ECLI:NL:GHSGR:2012:BX3869, NJFS 2012, 194; Brinkhoff

2014, p. 68, 73.

148 Gerechtshof ’s-Gravenhage 25 april 2012, ECLI:NL:GHSGR:2012:BX0369; Brinkhoff 2014, p. 68, 73. 149 Ferguson 2012, p. 303; Hoving 2019, p. 539.

(30)

28

redelijke verdenking. Dit geeft inzicht in de vraag hoe predictive policing kan bijdragen aan het geheel van omstandigheden die een redelijke verdenking vormen.

Vergelijking met de kennis en ervaring van opsporingsambtenaren

De kennis en ervaring van opsporingsambtenaren hoeven niet te zijn gebaseerd op eigen ervaringen en ook feiten van algemene bekendheid kunnen bijdragen aan de redelijke verdenking. Geconcludeerd kan worden dat een opsporingsambtenaar de kennis afkomstig van een algoritmische voorspelling zou kunnen worden gebruikt voor het vaststellen van een redelijke verdenking. De opsporingsambtenaar kan zonder eigen ervaringen van een gebied de risicovoorspelling dat in het gebied een verhoogd risico op inbraak is gebruiken om tot een redelijke verdenking te komen.

Zoals in paragraaf 3.1 beschreven blijkt uit jurisprudentie dat de kennis en ervaring van opsporingsambtenaren dient te worden gecombineerd met een concrete observatie alvorens te spreken van een redelijke verdenking. Geconcludeerd kan worden dat dit vereiste ook geldt bij een algoritmische voorspelling. Enkel de voorspelling dat er in wijk A 80% kans op inbraak is levert namelijk geen redelijke verdenking op. Er zal eerst een constatering moeten plaatsvinden die verband houdt met deze voorspelling. Bij het doen van deze constatering dient de opsporingsambtenaar gebruik te maken van zijn eigen kennis en ervaring om te beoordelen of hetgeen hij waarneemt mogelijk een (gepleegd) strafbaar feit is.

Vergelijking met anonieme bronnen

Enerzijds is een anonieme bron met een algoritmische voorspelling te vergelijken: de

opsporingsambtenaar die geen kennis heeft van de werking van het onderliggende algoritme weet niet exact hoe de voorspelling tot stand is gekomen en hoe betrouwbaar de voorspelling is.150 Het verdient daarom de voorkeur om de voorspelling eerst te bevestigen met aanvullend

onderzoek of observatie, alvorens te kunnen spreken van een redelijke verdenking en het inzetten van dwangmiddelen. Uit paragraaf 1 blijkt dat bij de anonieme bron geen strenge eisen worden gesteld aan de omvang van het aanvullend onderzoek: een onderzoek in de BRP of in politiegegevens kan voldoende zijn. Het is de vraag wat een algoritmische

voorspelling aan aanvullend onderzoek vereist. Dit zal mijns inziens afhankelijk zijn van de gegevens die het algoritme gebruikt om tot een voorspelling te komen: de voorspelling

(31)

29

verifiëren met dezelfde bronnen heeft immers geen toegevoegde waarde.

Anderzijds verschilt een anonieme bron van een algoritmische voorspelling. Voor algoritmes geldt immers dat kan worden nagegaan van welke bronnen het algoritme gebruik maakt en hoe het algoritme werkt. Daarnaast kan onderzoek worden gedaan naar het percentage juiste voorspellingen. Als de algoritmische voorspelling concreet en gedetailleerd is en in de loop van de tijd bewezen heeft betrouwbaar te zijn, dan zou de voorspelling in sommige gevallen, net als bij een anonieme bron, voldoende moeten zijn voor het aannemen van een redelijk vermoeden van schuld.151

Aanvullende observatie

Concluderend kan, indien de algoritmische voorspelling concreet, gedetailleerd en

betrouwbaar is, een redelijk vermoeden van schuld worden gebaseerd op predictive policing. Dit zal net als bij het gebruik van kennis en ervaring van opsporingsambtenaren en anonieme bronnen eerder een uitzondering zijn dan de regel. In beginsel is er aanvullend een concrete observatie nodig die past bij de voorspelling. Bij het doen van deze observatie zijn

opsporingsambtenaren aangewezen op hun eigen kennis en ervaring. Net als bij een anonieme bron neemt de waarde van de voorspelling af naar mate de tijd verstrijkt tussen de anonieme melding en het ontstaan van de redelijke verdenking.

Weging risicopercentage

Een nog openstaande vraag is hoe zwaar een voorspelling meeweegt in het ontstaan van de redelijke verdenking. Een algoritmische voorspelling drukt in cijfers en/of statistieken uit hoe groot een kans is. Bij een menselijke voorspelling of inschatting op basis van kennis en ervaring wordt de onzekerheid vaak impliciet gelaten.152De rechter kijkt naar het geheel van

feiten en omstandigheden om te beoordelen of sprake is van een redelijke verdenking, maar hoe zal de rechter dit doen als een voorspelling in percentages is uit te drukken? Stel dat er in wijk A 15% kans is op inbraak en in wijk B 40%. Is de redelijke verdenking in wijk A dan minder overtuigend omdat er gebieden zijn met een hoger risicopercentage?153

151 Hoving 2019, p. 546. 152 Hoving 2019, p. 541.

(32)

30

3.3. Deelconclusie

In dit hoofdstuk is een antwoord gezocht op de vraag op welke wijze predictive policing een rol kan spelen bij de inzet van dwangmiddelen in het voorbereidend onderzoek. Voor het inzetten van dwangmiddelen is een redelijk vermoeden van schuld vereist. Dit moet slaan op een strafbaar feit (enkel het risico dat iemand in de toekomst een strafbaar feit gaat plegen is uitgesloten van de redelijke verdenking) en moet gebaseerd zijn op objectief gerechtvaardigde feiten of omstandigheden.

Samen met Ferguson en Hoving kom ik tot de conclusie dat een algoritmische voorspelling in beginsel niet voldoende mag zijn voor het ontstaan van een redelijke verdenking. Indien de algoritmische voorspelling nauwkeurig en gedetailleerd is, kan predictive policing hier wel aan bijdragen. Hoewel uit jurisprudentie blijkt dat een anonieme tip soms voldoende kan zijn voor een redelijke verdenking, is in de meeste gevallen een aanvullende observatie vereist. Met predictive policing worden toekomstige strafbare feiten voorspeld. Predictive policing is in die zin anders dan een anonieme bron: een anonieme bron kan informatie bevatten over een reeds gepleegd strafbaar feit of een lopend strafbaar feit. Op het moment van de voorspelling is er echter nog geen sprake van een strafbaar feit. Er is dus altijd een aanvullend onderzoek of observatie vereist, omdat enkel het risico dat iemand een strafbaar feit gaat plegen niet kan leiden tot een redelijke verdenking.

Aanvullend op het onderzoek van Ferguson en Hoving concludeer ik dat uit jurisprudentie blijkt dat de rechter geen strenge eisen stelt aan het aanvullende onderzoek of de observatie die moet plaatsvinden. Hoe concreter, gedetailleerder en betrouwbaarder de voorspelling, hoe minder streng de eis zal zijn van een aanvullend onderzoek. Dat geen strenge eisen worden gesteld aan het aanvullend onderzoek vormt een risico voor het ontstaan van een redelijke verdenking op basis van een voorspelling. Mijns inziens dient de opsporingsambtenaar die gebruik maakt van de voorspelling om tot een redelijke verdenking te komen te weten op basis van welke bronnen de voorspelling tot stand is gekomen. Voor het aanvullend onderzoek is namelijk van belang dat onderzoek wordt gedaan naar bronnen die niet zijn gebruikt door het algoritme. Anders wordt de voorspelling bevestigd met bronnen waarop de voorspelling is gebaseerd en heeft het aanvullend onderzoek geen toegevoegde waarde. De rechter en procespartijen moeten dus weten op basis van welke bronnen de voorspelling tot stand is gekomen om de waarde van het aanvullend onderzoek te kunnen beoordelen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Z: Het is een feilbaar systeem, dat fouten gaat maken dus op het moment dat het helder is dat er een fout is dan moet je daar ook processen voor hebben om het weer helemaal los

cijfers zijn lastig te geven, maar volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek wordt meer dan 70% van alle ondervonden delicten niet bij de politie

Insufficient communication and cooperation with actors and regions The respondents Inability of regions to request territorial evidence support Regions are unaware of the

This research focuses on the above-mentioned variables. Figure 1 gives an overview of the relations between the different variables. Model variables Advice Taking.. 10 The

Overweeg in uitzonderlijke gevallen bij persisterende verdenking een X-oesofagus (/ maagdarm)passage met contrast indien dit kan worden beoordeeld door een bekwame radioloog in

According to the ideology of mediation, it is the conflict situation, the relation- ship that is under consideration more than the offence or the offerader. Citing the law,

Door ook de volgende stap in het gebruik van predictive policing technologie – het bruikbaar maken van de uitkomsten – te ontleden, hebben wij laten zien dat dit afhan- kelijk is

One of the main reasons policing in Mitchell‟s Plain is perceived to be difficult by police officers, is the fact that a lot of people are more willing to