• No results found

Weert - Stramproy : sociaal-economische verkenning van een ruilverkaveling in Westelijk Noord-Limburg

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Weert - Stramproy : sociaal-economische verkenning van een ruilverkaveling in Westelijk Noord-Limburg"

Copied!
80
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Drs„ G.G. v. Leeuwen No. 189

WEEET - STRAMPEOY

Sociaal-economische verkenning van een ruilverkaveling in Westelijk Noord-Limburg

Interne Nota

f)

Augustus 1973

Niet voor publikatie - Nadruk verboden

Landbouw-Economisch Instituut

^ DES

(2)

INHOUD

Biz.

HOOFDSTUK I

HOOFDSTUK II

HOOFDSTUK III

ALGEMENE SOCIALE EN ECONOMISCHE ASPECTEN

§ 1. Inleiding

§ 2. H i s t o r i s c h e a c h t e r g r o n d e n van Weert en Stramproy

§ 3 . De g r o e i van de bevolking

§ 4„ De ontwikkeling van de beroepsbevolking en van de werkgelegenheid

§ 5. Kuimtelijke ordening

AGRARISCH STRUCTURELE ASPECTEN § 1„ Inleiding

§ 2, De ontwikkeling van het aantal bedrijven § 3 . De oppervlakte van de bedrijven

§ 4. De produktieomvang van de bedrijven in 1966 - 1971

§ 5. De verkaveling en de e i g e n d o m p a c h t -verhouding

§ 6. De aantallen bedrijven, de oppervlakte van de bedrijven, de produktieomvang, de verkaveling en de e i g e n d o m p a c h t -verhouding in de 4 deelgebieden DE BEDRIJFSSTRUCTURELE ASPECTEN § 1. § 2. § 3„ § 4 . § 5. § 6. § 7. § 8„ § 9. §10, § 1 1 . Inleiding

De ontwikkeling van de totale p r o d u k t i e omvang en van de betekenis van de a k kerbouw, de rundveehouderij, de v e r e d e -ling en de tuinbouw De bedrijfstypen a. Bedrijfstype en cultuurgrond b. Bedrijfstype en produktieomvang De bouwland-grasland verhouding De akkerbouw De rundveehouderij De veredeling Mestproduktie en milieu De tuinbouw Arbeid, a r b e i d s b e z e t t i n g en a r b e i d s -produktiviteit De produktieomvang p e r man en de g r o e i van de arbeidsproduktiviteit 6 7 9 11 14 14 14 19 25 26 29 32 32 32 33 35 37 38 39 40 42 44 45 46 48

(3)

INHOUD (vervolg)

Blz.

HOOFDSTUK IV ENIGE ASPECTEN VAN DE TOEKOMSTIGE ONTWIKKELING VAN DE LANDBOUW IN

HET EUILVEBKAVELINGSGEBIED 50

§ 1. Inleiding 50 § 2. De toekomstige ontwikkeling van het

aantal bedrijven 50 § 3 . De ontwikkeling volgens de indeling

in B l i j v e r s - W i j k e r s - T w i j f e l a a r s 54 § 4. B l i j v e r s - W i j k e r s - T w i j f e l a a r s

naar deelgebied en de oppervlakte van

^ deze bedrijven 55 § 5. De toekomstige b e d r i j f s g r o o t t e s t r u c t u u r 56

§ 6. De bedrijfsomvang van de Blijvers Wij k e r s Twijfelaars en het bedrijf s

-type 57 § 7. De ontwikkeling van de akkerbouw, de

rundveehouderij, de veredeling en de

tuinbouw 58 § 8. E e n benadering van de ontwikkeling van

het arbeidsinkomen p e r bedrijf en p e r

man in 1981 60

SAMENVATTING EN SLOTBESCHOUWING 64

(4)

HOOFDSTUK I

ALGEMENE SOCIALE EN ECONOMISCHE ASPECTEN

§ 1„ I n l e i d i n g

Het ruilverkavelingsgebied Weert-Stramproy omvat gronden gelegen in 4 gemeenten t.w. Weert, Stramproy, Nederweert en Hunsel. De grens van het gebied is aangegeven op de hiernaast afgedrukte kaart 1). De noordgrens wordt gevormd door de Zuid-Willemsvaart en de grens van het bestemmingsplan van Weert., De westgrens wordt voor een gedeelte gevormd door een boscomplex. Ten zuiden hiervan valt de grens samen met de landsgrens met België, De oostgrens loopt langs het kanaal Wes-sem-Nederweert, de Tungelroysche beek en verder door de gemeente Hunsel richting Belgische grens, In het blok liggen verschillende dorpen nl. Stramproy in het zuiden, voorts Altweerterheide, Tungelroy en Swartbroek in de gemeente Weert.

De oppervlakte van het blok binnen de voorlopige blokgrens is + 6 500 ha. Hiervan was in 1971 + 4 700 ha in handen van landbouwbedrij-ven 2). Het overige gedeelte bestaat uit bos en heidevelden en bebouwde terreinen. Rond de kernen liggen hooggelegen oude bouwlandgronden die hoofdzakelijk beteeld worden met akkerbouwgewassen. De rest van de grond is middelhoog en laag gelegen. Deze gronden liggen voornamelijk in grasland. De bodem bestaat uit fijn zand, dat varieert van fijn lemig tot sterk lemig. De bovenlaag is dun, zodat de hoger gelegen gronden g e -voelig zijn voor droogte. Op de lager gelegen gronden komt snel water-overlast voor.

Ten behoeve van de beschrijving van regionale verschillen is een in-deling gemaakt. Deelgebied Weert omvat het westelijk gedeelte van Weert dat in het blok valt nl. Altweerterheide, Moesel en Tungelroy, deelgebied Nederweert het oostelijk gedeelte van Weert (Swartbroek, Leuken) en het aangrenzende gedeelte van Nederweert, het derde deelge-bied de gemeente Stramproy en het vierde deelgedeelge-bied de gemeente Hun-sel voor zover deze binnen het blok ligt.

In dit rapport wordt een beschrijving gegeven van de landbouw in het blok. Alvorens in te gaan op de ontwikkelingen in de landbouw wordt in-gegaan op enige meer algemene sociale en economische aspecten: de omvang en de groei van de bevolking in de voornaamste gemeenten, de omvang van de werkgelegenheid en op de ontwikkelingen op het gebied van de ruimtelijke ordening. Het bevolkingsaantal hangt immers samen met de omvang van het verzorgingsapparaat, waar ook de landbouwbe-volking van afhankelijk i s . De aanwezigheid van een gevarieerd aanbod 1) Opgenomen met toestemming van de Topografische Dienst;

reproduk-tie van het kaartfragment is niet toegestaan. 2) Bedrijven > 10 sbe.

(5)

van werkgelegenheid is van invloed op de mogelijkheden voor boeren en boerenzoons om van beroep te veranderen. Ten slotte; in de

structuur-en bestemmingsplannstructuur-en is estructuur-en visie neergelegd welke op estructuur-en aantal punten de ontwikkelingen in de landbouw zal beïnvloeden.

Bij het samenstellen van dit rapport is gebruik gemaakt van gegevens over het gebied uit diverse bronnen: gegevens van volkstellingen 1947, 1960 en 1971, van provinciale arbeidsmarktbeschrijvingen, van gemeen-telijke structuur- en bestemmingsplannen, en van publicaties over het gebied» In de hoofdstukken 2, 3 en 4 wordt uitgegaan van de gegevens van landbouwtellingen in 1966 en 1971, aangevuld met informaties van ter plaatse goed bekende personen.

§ 2 . H i s t o r i s c h e a c h t e r g r o n d e n v a n W e e r t en S t r a m p r o y De plaatsen Weert en Nederweert zijn ontstaan op hoge droge

gron-den aan de rand van de Peel (Weert = Waard = stuk land gelegen bij of te midden van water) en vormden vroeger een heerlijkheid met een on-gedeeld bestuur. Eerst na 1400 ontstonden afzonderlijke besturen. Stramproy ontstond in een streek met veel bos. Het achtervoegsel "roy" heeft nl. de betekenis dat op deze plaats de bomen gerooid zijn. In de omgeving van deze dorpen lagen uitgestrekte heidevelden die in

gemeen-schappelijk gebruik waren en waarop schapen gehouden werden. De wol van deze schapen werd tot laken verwerkt. Aan dit wolambacht dankten Weert en Stramproy hun eerste bloei (1350 tot 1600).

Na deze periode kwam een tijd met veel troebelen en verval. Het wol-ambacht viel terugnaar eenveel lager niveau. Er bleven in deze plaatsen alleen wat bedrijfjes over welke voorzagen in plaatselijke behoeften. De voornaamste bestaansbron werd gevormd door de landbouw. Stramproy lag in deze tijd aan een paar belangrijke wegen waardoor er een r e l a -tief druk verkeer was. Het wolambacht is hier tot in het midden van de vorige eeuw in stand gebleven.

In de negentiende eeuw kreeg Weert betere verbindingen. In de tijd van Napoleon werd de grote Noordervaart gegraven (+ 1810), welke later in verbinding kwam met de Zuid-Willemsvaart. In 1879 werd de spoor-lijn Antwerpen-Hamont-Weert-Roermond-Duitsland geopend. In 1913 kwam de verbinding met Eindhoven tot stand. De oude verbindingen van Stramproy werden minder belangrijk. De ligging tegen de Belgische grens,de aanleg van het kanaal en van de spoorwegen maakten van Stramproy een afgezonderd plaatsje. Van de vroegere bedrijvigheid bleef weinig over.

De nieuwe verbindingen (ka.naal, spoorwegen) waren van grote beteke-nis voor de landbouw. Vroeger waren alleen gronden rond de kernen in cultuur. Daaromheen lagen uitgestrekte heidevelden, moerassen en zandverstuivingen. Door de bemesting met plaggen te vervangen door aangevoerde mest kreeg men tegen het einde van de 19e eeuw de moge-lijkheid heide en moerasgronden te ontginnen (o,a. Dijkerpeel, de Kruis- en Kalverpeel en een stuk van het Wijfelterbroek). Een gedeelte van deze gronden werd bebost met dennen, waar destijds veel vraag naar

(6)

was voor gebruik in de mijnen in Zuid-Limburg, De rest werd cultuur-grond. De ontwatering in deze ontginningen is in de loop der tijden door de waterschappen de Oude Graaf (ten noorden van Weert-Nederweert) en MiddenLimburg (zuidelijke gedeelte van WeertNederweert) veel v e r -beterd.

Door deze maatregelen is het vroegere landschap met zijn uitgestrek-te heide- en peelvelden suitgestrek-terk veranderd, maar er zijn toch nog op ver-schillende plaatsen stukken natuurschoon van verschillend karakter over-gebleven. We noemen hier de IJzeren Man (80 ha), de Tungeler Wallen (90 ha), Beauchamps (187 ha), Wijfelterbroek (50 ha), Moeselpeel (52 ha), de Krang onder Swartbroek (120 ha) enhet Vosseven en het Areven onder Stramproy.

In de eerste helft van deze eeuw heeft er zich een geleidelijke ontwik-keling in de handel en in de industrie voorgedaan. Na de tweede wereld-oorlog is deze ontwikkeling sneller verlopen. Deze is in Weert mede

ge-stimuleerd doordat deze plaats aangewezen werd als primaire ontwikke-lingskans waardoor een premie- en prijsreductieregeling van toepassing werd. Uit de kleine plaatselijke bedrijfjes groeiden grotere industrieën vnl, metaalindustrie, grafische industrie en bouwnijverheid. Na 1969 gingen de maatregelen ter stimulering van de industrialisatie ook gelden voor de stuwende dienstverlenende bedrijven. In 1971 zijn deze gunstige voorwaarden weer ingetrokken. Men mag verwachten, dat hierdoor de uitbreiding van de werkgelegenheid in de komende tijd langzamer zal verlopen dan in de afgelopen periode.

In Stramproy is de ontwikkeling veel later op gang gekomen. Lange tijd had deze gemeente nog een overwegend agrarisch karakter. De laat-ste jaren beginnen ook hier industrieën van de grond te komen.

§ 3 . De g r o e i v a n d e b e v o l k i n g

Het aantal inwoners van Weert bedroeg in 1971 ongeveer 35 500, Nederweert had een inwonertal van ongeveer 12 000 en Stramproy van 4 200. De gemeente Hunsel laten we buiten beschouwing omdat slechts een betrekkelijk klein gedeelte van deze gemeente in het blok ligt. De kern van Weert fungeert als regionaal verzorgingscentrum voor de om-liggende gemeenten. De kernen van Nederweert en Stramproy zijn veel kleiner hetgeen ook in het verzorgingsgebied tot uiting komt.

De groei van de bevolking van 1947 tot 1971 was vergeleken met Ne-derland als totaal vrij hoog. De totale groei van Weert bedroeg van 1947 tot 1971 74%, die van Nederweert 42% en die van Stramproy 99% (zie ta-bel 1).

De groei van het bevolkingsaantal is voor een belangrijk gedeelte veroorzaakt door eengeboortenoverschot, In de gemeente Weert werd de-ze groei nog versterkt door een vestigingsoverschot. Weert kreeg een belangrijke uitbreiding van de industriële werkgelegenheid. Voorts waren er een aantal scholen en internaten. In de tweede helft van de z e s -tiger jaren is deze internaatsbevolking belangrijk afgenomen, waardoor een vertrekoverschot ontstond. Tevens heeft de woningbouw enigszins

(7)

Tabel 1. De bevolkingsgroei in Weert, Nederweert en Stramproy van. 1947 tot 1971 1947 1950 1955 1960 1965 1970 1971 1972 Aantal inwoners in W e e r t N e d e r -weert 20 479 8 521 22 044 9 204 25105 9205 28 355 10 059 32 034 10 974 35190 11777 35657 12097 35726 12409 S t r a m p r o y 2115 2177 2 297 2 693 3 568 4 087 4 201 4339 W e e r t 100 108 123 138 156 172 174 174 Index (1947 = 100) N e d e r -w e e r t 100 108 108 118 129 138 142 146 S t r a m p r o y 100 108 109 127 169 193 199 205 N e d e r -land 100 104 111 119 127 135 136 138 Bron: CBS-statistieken.

gestagneerd. In Nederweert was er tot 1968 een vertrekoverschot. Indu-striële werkgelegenheid ter plaatse was niet aanwezig. Na 1968 ontstond er een vestigingsoverschot, doordat Nederweert in trek kwam als foren-sengemeente. In Stramproy was in het begin van de vijftiger jaren een vertrekoverschot. Na die tijd is in Stramproy het vertrekoverschot v e r -anderd in een vestigingsoverschot. Van 1965 tot 1970 waren vestiging en vertrek ongeveer met elkaar in evenwicht (zie tabel 2).

Tabel 2. Geboorten-, vertrek- en vestigingsoverschotten in de 3 gemeen-ten van 1951 tot 1969

P e r i o d e g e b o o r te n o v e r -schot 1951-1955 2 488 1956-1960 2 713 1961-1965 2 935 1966-1969 2 375 vestiging e„q. v e r t r e k o v e r -schot 546 539 1377 - 456 Bron: C B S - s t a t i s t i e k e n . g e b o o r te n o v e r -schot 958 1094 1159 740 vestiging c.q. v e r t r e k o v e r -schot - 481 - 282 - 191 - 131 g e b o o r t e o v e r -schot 269 339 410 307 vestiging c.q. v e r t r e k o v e r -schot - 117 + 78 + 522 + 74

Door de sterke natuurlijke groei van de bevolking in deze gemeenten wijkt de bevolkingsopbouw af van die van Nederland als geheel. Het p e r -centage jongeren is hoger en het per-centage ouderen is lager dan in Nederland als geheel (zie tabel 3). De snelle bevolkingsgroei heeft t a l -rijke consequenties voor een toekomstige ontwikkeling. De vraag naar werkgelegenheid zal toenemen. Om hierin te voorzien zullen fabrieken, kantoren etc. gebouwd moeten worden. Het aantal woningen zal uitge-breid worden als ook het aantal winkels, scholen en andere voorzieningen.

(8)

Tabel 3. De bevolkingsopbouw in Weert, Nederweert, Stramproy en Ne-derland in 1971 1)

Leeftijd Weert Nederweert Stramproy Nederland

% 0 - 2 0 jaar 20 - 65 jaar 65 jaar en ouder 38,7 54,1 7,2 44,1 49,2 6,7 100,0 100,0 43,8 49,9 6,3 100,0 35,9 53,9 10,1 100,0 1) Volkstelling 1971. § 4 . De o n t w i k k e l i n g v a n d e b e r o e p s b e v o l k i n g en v a n d e w e r k g e l e g e n h e i d

Met de groei van de bevolking is uiteraard ook de beroepsbevolking toegenomen. Het gedeelte van de beroepsbevolking dat in de landbouw werkzaam is nam daarbij af, de beroepsbevolking werkzaam in de indu-s t r i e - en dienindu-stenindu-sector nam toe. In Weert bedroeg het percentage dat in de landbouw werkzaam was in 1947 22,6%. In 1970 was dit nog 8,2% 1). In Nederweert en Stramproy was in 1947 nog bijna 60% van de beroepsbevolking werkzaam in de landbouw. In Stramproy, waar de totale b e -roepsbevolking sneller toenam dan in Nederweert, bedroeg het percen-tage dat in de landbouw werkzaam was in 1970 12,1%. In Nederweert lag dit hoger nl. op 23,9% teie tabel 4 blz. 10).

Het percentage van de beroepsbevolking dat werkzaam is in de indu-strie is in Stramproy hoger dan in Weert en Nederweert. In Weert is naast de industrie de dienstensector een belangrijke bron van werkge-legenheid. In Stramproy is juist slechts weinig werkgelegenheid in de dienstensector en ook slechts een klein percentage van de beroepsbevol-king werkzaam in deze sector. In Nederweert was in 1970 ongeveer de helft van de beroepsbevolking werkzaam in de industrie en ongeveer een kwart in de dienstensector (zie tabel 4 blz. 10).

De omvang van de werkgelegenheid is iets kleiner dan die van de be-roepsbevolking. Direct na de tweede wereldoorlog was dit verschil voor-al in Weert nog vrij klein. In de loop der jaren nam dit verschil toe. Na + 1965 is de werkgelegenheid ter plaatse sneller gegroeid dan de be-roepsbevolking. Het tekort aan werkgelegenheid werd kleiner. In 1970 bedroeg het verschil voor het arbeidsdistrict Weert, waartoe naast de drie genoemde plaatsen ook Hunsel behoort ongeveer 800 arbeidsplaat-sen. In 1971 was het verschil 1010 (zie tabel 5 blz. 11).

(9)

fr

I

2

•4-> 03 0 © © kl

'S

u © ©

Ï

o > © CQ a o kl © ja .M Ol öS. ö > Ö 0) § Q © •8 13 o eP >> o ki

a

S cd ki *-) ra eP k i o 0) kl © 'S 6Ê c-os IN t r CQ m* CD* oo* eo eo ca t - <N O os eo oo O <M Tj< CO 00 CQ Tj4 0 0 0 0 « o * I O N H co m o* m <N i-i eo r-i I H os o 00 00 o o o o «o co co ^ oo* i n «o Ü 5 M H OS 00 t -• * <N O rt* co «* oo ca ( O M H <N* C O * ^ N O ) Tt< OS t - i n I N ^ OS H N H O N 0 0 00* <M* os" H I O N •^ oo oo ( O fflN O OS T ^ ca ia eo o o o it ca t -e c i f l H m t - co <N t - (M m c- oo co co* os CO ^ r-H OS - ^ eo -tf O <M H n «3 o* w* •*" r-i w eo O t - I N o t - • * oo eo c-Tt« CM I 2 Ö

s 3 3 a -s

os to w H I A N * I H m eo m os co co co «o t H t -y-i 00 Tf ca cxi co <N* <N* i n r H 00 T H . H <N CO OS CO i H 0 0 O o co CD o o oo o os t - -«JI eo o m in CM Tt< 00 i H in os o r- in oo o o co in co ca eo oo* m "tf E -in eo o o o in in o oo co os m eo o o o ÈS « Ö •"— O k i © S3 rn CQ ca os rt g Ä r° t -os T3

»I

CO C OS ki I-l © „ O

2 °*

^ ki § .O "-1 I S Ö « Ä »H CM

(10)

Tabel 5. Werkgelegenheid, beroepsbevolking en pendel in het district Weert in 1964, 1967, 1970 en 1971 (alleen mannen) 1)

1964 1967 1970 1971 Beroepsbevolking Werkgelegenheid V e r s c h i l Inkomende pendel Uitgaande pendel A r b e i d s r e s e r v e 14 400 13 785 615 1100 1650 65 15 900 14 630 - 1270 975 1800 445 16 550 15 755 795 1450 2 085 160 16 800 15 790

-ToTë

1550 2 355 205

1) Provinciale arbeidsmarktbeschrijvingen van 1964, 1967, 1970 en 1971 Een belangrijk gedeelte van de pendel van het district (ongeveer de helft) richt zich op Noord-Brabant (met name Eindhoven), een kwart van de pendel richt zich op Midden-Limburg, vooral op de plaatsen Roer-mond en Sittard. De r e s t gaat naar diverse andere plaatsen niet alleen in Nederland doch ook in Duitsland en België.

Uit de volkstelling 1971 zijn enkele voorlopige cijfers over de pendel per gemeente beschikbaar. Hieruit blijkt dat in de gemeente Weert 71,5% van de totale beroepsbevolking die er woont ter plaatse ook werkt. In Nederweert en Stramproy waren deze percentages veel lager nl. 46% en 42,5%. Nederweert en Stramproy zijn dus duidelijk forensenplaatsen. Een groot gedeelte van de beroepsbevolking werkt in Weert dat een centrumfunctie heeft voor het hele gebied.

Tabel 6. Ligging werkadres 1971 alleen voor personen met beroep (zowel mannen als vrouwen)

In de g e m e e n t e Buiten de g e m e e n t e Tijdelijk niet werkend Totaal W e e r t % 9145 71,5 3 485 27,0 180 1,5 12 830 100,0 § 5 . R u i m t e l i j k e o r d e n i n g W e e r t N e d e r -w e e r t 1945 2 240 45 4 230 % 46,0 53,0 1,0 100,0 S t r a m p r o y 610 825 15 1450 % 42,0 57,0 1,0 100,0

De stadsuitbreiding van Weert vond de afgelopen periode plaats aan de zuidelijke rand van de kern. In de toekomst zal de uitbreiding hier minder zijn. Alleen bij het gebied Moeselpeel zal nog een zekere uitbrei-ding plaatsvinden. De voornaamste uitbreiuitbrei-dingen zullen in de komende periode gerealiseerd worden ten noorden van de kern ni. in de omgeving van Boshoven.

(11)

De dorpen welke in het blok liggen zullen in de komende periode waar-schijnlijk slechts weinig uitgebreid worden (Altweerterheide, Tungeiroy, Swartbroek). In de afgelopen periode vond hier een zekere uitbreiding plaats. In de toekomst zal men echter deze uitbreidingen in. de dorpen beperken en de woningbouw concentreren in de kern Weert.

In het blok liggen een aantal waardevolle natuurgebieden. Het betreft hier bossen en heidevelden als de Altweerterheide, de Tungelroysche Heide, het Wijfelterbroek en de Krang bij Swartbroek. Dit zijn deels r e s -tanten van de vroegere begroeiing, deels later aangeplante bossen. Dit zijn beschermde gebieden. De rest van het gebied onder Weert wordt in het bestemmingsplan in hoofdzaak aangemerkt als agrarisch gebied.

De plannen ten aanzien van het buitengebied worden momenteel her-zien. Een nieuw structuurplan is in voorbereiding. Waarschijnlijk zal de vaststelling van dit plan nog enige tijd duren. In 1971 is het Streekgewest Weert gevormd, waarin verschillende gemeenten (Budel, Grathem, Hunsel, Maarheeze, Nederweert, Stramproy, Weert) samenwerken. Dit s a -menwerkingsverband zal een structuurplan vaststellen. Het nieuwe struc-tuurplan van Weert zal waarschijnlijk pas afgehandeld worden als het structuurplan van het samenwerkingsorgaan er is. Men verwacht echter dat het toekomstige structuurplan van dit gebied niet veel zal afwijken van het oude. Eveneens is er een streekplan in voorbereiding.

Op gebied van de openluchtrecreatie is volgens een recente studie 1) een tekort aan voorzieningen in de omgeving van Weert. In het deel van het blok onder Weert zijn geen voorzieningen voor recreatie, hoewel het volgens dit rapport een aantrekkelijk gebied is door de grote variatie in het landschap (landbouwgebieden worden afgewisseld met bossen, er zijn droge en natte gronden). Door het gebied lopen dan ook enige toeristische routes. Er zijn een aantal tweede woningen. In de directe omgeving ligt de IJzeren Man, een recreatiegebied met onder andere een zwembad en een camping. In dit rapport worden verschillende mogelijkheden aange-geven om het tekort aan voorzieningen voor de dagrecreatie op te heffen

(Laarderheide ten noordoosten van de kern, Lauracomplex ten zuidwes-ten van de kern buizuidwes-ten het blok). Verder wordt er gesteld dat de Tungel-roysche Heide (in het blok) zal moeten dienen als opvanggebied voor dag-recreatieve behoeften van Stramproy en Tungeiroy. Hiervoor zullen eni-ge incidentele voorzienineni-gen eni-getroffen moeten worden (wandelpaden, speelweide en een dagcamping).

Stramproy

De bestaande kern zal aanvankelijk uitgebreid worden in westelijke richting. Voor een gedeelte van de terreinen die hiervoor gereserveerd zijn geldt de bestemming agrarische doeleinden I met dien verstande dat geen gebouwen mogen worden opgericht. Aan de noordzijde van de kern is ruimte gelaten voor industriële doeleinden. Hier mogen alleenge-bouwen voor industrie en nijverheid worden opgericht. Ten oosten van de kern is een nieuwe rondweg geprojecteerd ter vervanging van de weg Weert-Maaseik, die nu door het centrum loopt. Een gebied tussen de kern en de geprojecteerde weg is bestemd voor reserve-uitbreiding. Hier 1) Basisplan voor openluchtrecreatie voor Midden-Limburg.

(12)

mogen alleen gebouwen met een lichte demontabele constructie ten be-hoeve van bestaande agrarische bedrijven worden opgericht. Ten zuiden hiervan en aansluitend aan de kern is een gebied bestemd voor sport en recreatie.

Er worden 3 natuurreservaten onderscheiden. Het eerste ligt in het uiterste westen van de gemeente ten noorden van de Stramproysche Heide. Hierin is een kampeercentrum gelegen. Het tweede natuurreser-vaat ligt in de omgeving van het Areven, halverwege de kern en het

voornoemde natuurgebied. Het derde gebied ligt in het uiterste noordoos-ten en is wat Stramproy betreft veel kleiner dan de twee anderen.

De rest van de gronden onder Stramproy (ruimschoots het grootste gedeelte van de gemeente) is bestemd voor agrarische doeleinden. In de omgeving van de kern liggen langs de landwegen vrij veel verspreide woningen en boerderijen. In de afgelopen periode is hier vrij veel g e -bouwd (ook burgerbebouwing). Het bestemmingsplan in hoofdzaken dat van 1964 stamt,wordt momenteel gewijzigd. De punten waarop wijzigingen aangebracht zullen worden betreffen ten eerste het agrarisch gebied. In dit gebied werd te veel gebouwd (burgerwoningen). Op de tweede plaats de natuurschoongebieden.

(13)

HOOFDSTUK II

AGRARISCH STRUCTURELE ASPECTEN

§ 1 . I n l e i d i n g

In het eerste hoofdstuk is reeds gesteld dat het gedeelte van de be-roepsbevolking, dat in de verschillende gemeenten in de landbouw werkt, geleidelijk kleiner wordt. In de afgelopen periode was er ook in dit blok een sterke vermindering« Deze vermindering vond vooral plaats bij de meewerkende zoons, doch ook het aantal bedrijfshoofden nam iets af. Dit ging gepaard met een vermindering van het aantal bedrijven. In sommi-ge sommi-gevallen veranderde het bedrijfshoofd van beroep en kromp hij zijn bedrijf in of beëindigde het helemaal. Een aantal andere bedrijfshoofden beëindigde hun beroep vanwege de leeftijd, terwijl e r geen opvolger was of een ander die het over wilde nemen. Naast deze opheffing van bedrij-ven werden er een aantal nieuwe gesticht en wel voornamelijk met niet-of minder- grondgebonden produktierichtingen als veredeling, tuinbouw en champignons.

Deze vermindering van het aantal bedrijven had tot gevolg dat er grond vrijkwam welke voor het grootste gedeelte overgenomen werd door de overblijvende bedrijven. De gemiddelde bedrijfsgrootte werd hierdoor echter niet vergroot omdat e r ook grond nodig was voor andere bestem-mingen.

De oppervlakte van de bedrijven is anders dan in veel andere gebie-den in deze regio een gebrekkige indicator voor de structuur van de be-drijven. Een betere indicator wordt gevormd door het begrip standaard-bedrijfseenheden 1). Hierin komt nL ook de betekenis van de veredeling tot uiting. Juist deze veredeling is sterk toegenomen en vormt momen-ten bijna de helft van de totale produktieomvang van de bedrijven.

§ 2 . De o n t w i k k e l i n g v a n h e t a a n t a l b e d r i j v e n

Bij de beschrijving van het aantal bedrijven wordt gebruik gemaakt van gegevens van de meitellingen van 1966 en 1971. Als uitgangspunt werd genomen de in het gebied wonende geregistreerde telplichtigen.

Bij de meitelling in 1971 waren de criteria voor registratie anderr; dan in 1966, In 1966 werden alle landbouwbedrijven en nevenbedrijven geteld welke ten minste 51 kippen, 1 rund, 1 fokzeug, 3 mestvarkens of 1 ha cultuurgrond hadden. In 1971 werden slechts die bedrijven geteld met een produktieomvang van 10 of meer sbe. De bedrijven werden in de

(14)

gende categorieën onderverdeeld:

A-bedrijf °. het bedrijfshoofd is landbouwer of tuinder.

B-bedrijf °. het bedrijfshoofd heeft een nevenberoep buiten de landbouw, C-bedrijf : het bedrijfshoofd heeft zijn hoofdberoep buiten de landbouw of

is loonwerker en oefent de landbouw a l s nevenberoep uit. D-bedrijf : het bedrijfshoofd is rustend of r e n t e n i e r e n d .

S-bedrijf : speciale bedrijven»

Tabel 7„ De ontwikkeling van het aantal A3

1966 tot 1971 B, C, D e a S-bedrijven van Aantal bedrijven 1966 1) 1971 Oppervlakte cultuurgrond 1966 1971 A-bedrijven B-bedrijven A + B C -bed r i j ven D-bedrijven S-bedrijven 359 21 380 171 100 3 325 31 356 78 39 9 4314 176 4 490 421 273 9 3 932 251 4183 281 162 6

De belangrijkste c a t e g o r i e ë n bedrijven zijn de A - en B-bedrijven. Het aantal A + B-bedrijven was 380 in 1966 en 356 in 1971, een v e r m i n d e r i n g van 1,3% p e r j a a r .

Dit is v e r g e l e k e n met een aantal a n d e r e gebieden tamelijk g e r i n g . In het nabijgelegen ruilverkavelingsgebied Oude Graaf was de v e r m i n d e r i n g van 1965 tot 1970 1,7% p e r j a a r , In het ruilverkavelingsgebied Oploo aan de noordelijke rand van de Peel was de v e r m i n d e r i n g 1,6% p e r j a a r . In vele a n d e r e ruilverkavelingsgebieden ligt dit p e r c e n t a g e t u s s e n de 2% en de 3%. Voor Nederland a l s geheel geldt voor deze periode een v e r m i n d e -r i n g s p e -r c e n t a g e van + 3,0% p e -r j a a -r .

De C - en D-bedrijven v o r m e n geen volwaardige landbouwbedrijven. De bedrijfshoofden van de C-bedrijven hebben hun hoofdberoep buiten de landbouw. Van de 78 werkte bijna de helft (34) in de industrie en 17 w e r k ten e r in een a g r a r i s c h verwant b e r o e p a i s b.v. v e e h a n d e l a a r , m o n s t e r -n e m e r e t c . De overige 27 werkte-n i-n d i v e r s e a -n d e r e beroepe-n waarva-n 9 in de bouwnijverheid. Ook de D-bedrijven hebben landbouwkundig s l e c h t s een kleine betekenis,, Het betreft h i e r een aantal oudere b o e r e n of m e n s e n die v r o e g e r een nevenbedrijfje hadden, die eigenlijk hun b e -r o e p beëindigd hebben doch nog wat g-rond of wat vee aangehouden hebben en om die reden, telplichtig zijn. De v e r m i n d e r i n g van de aantallen C - en Dbedrijfjes is hoofdzakelijk v e r o o r z a a k t door de wijzigingen in de t e l -c r i t e r i a . Het aantal G-bedrijven in 1966 > 10 sbe bedroeg 98 met 350 ha cultuurgrond, het aantal D-bedrijven > 10 sbe 51 met 187 ha cultuurgrond.

(15)

De S-bedrijven zijn nagenoeg allen champignonbedrijven. Vanwege de speciale structuur zijn deze apart gehouden.

Van het totaal van 356 A + B-bedrijven liggen e r 150 in het noordwes-telijk deel van het blok: Altweerterheide, Tungelroy en Moesei. E r lig-gen e r 92 in het deelgebied II: Swartbroek, Leuken en Nederweert. In het zuidelijk gedeelte lagen in 1971 114 bedrijven, waarvan 84 in de gemeente Stramproy en de rest in Hunsel. De vermindering verliep in de v e r -schillende delen, uitgezonderd Stramproy, nagenoeg in gelijk tempo nl. 8% in 5 jaar. In Stramproy bleef het aantal bedrijven gelijk (zie tabel 8).

Tabel 8. Hetaantal A+B-bedrijven in 1966 en 1971 in de verschillende deelgebieden

Deelgebied

I A l t w e e r t e r h e i d e Moesel -Tungelroy

II Nederweert - Leuken - Swartbroek III Stramproy IV Hunsel Aantal 1966 163 100 84 33 in 1971 150 92 84 30 Index (1966 = 100) 92 92 100 91

De vermindering van het aantal bedrijven zou sterker geweest zijn als niet een aantal mensen, die eerst het hoofdberoep buiten de landbouw hadden, hun nevenberoep in de landbouw tot hoofdberoep gemaakt hadden en als er niet een aantal nieuwe bedrijven gesticht was. In de volgende tabel worden deze bewegingen tussen de beroepsgroepen en het stichten en opheffen van bedrijven weergegeven.

Tabel 9. De wisselingen tussen de beroepsgroepen, het opheffen van be-drijven en het stichten van nieuwe bebe-drijven tussen 1966 en 1971 Aantal in 1966 A + B - » C A + B - ^ D C -frA + B C - > D + S D - * C opgeheven, niet t e l -plichtig nieuw gesticht aantal in 1971 A + B 380 - 8 - 15 + 18 - 34 + 15 356 Aantal b e d r i i v e n C

ill .

+ 8 - 18 - 3 + 4 - 97 13 78 D 1£0 + 15 + 2 - 4 - 79 5

"23

S 3 + 1 - 1 6

" T"

(16)

Wij zien hier dat e r in totaal in deze periode 33 bedrijven in de A + B-groep zijn gekomen ril. 18 uit de C-B-groep en 15 nieuwe bedrijven. Dit wil zeggen dat 9,3% van de bedrijven, die er in 1971 waren, in 1966 nog niet geregistreerd werden als volwaardig landbouwbedrijf. Vergeleken met een aantal andere gebieden is dit een hoog percentage: Oude Graaf 7,4%, Oploo 4,3%, Schaft 3,3%, Roerstreek 4,5%, Oosterwolde 3,9%, Uithuizen 2,8%, Smilde 3,5%. Indien e r geen bedrijven tot de A + B-groep waren overgegaan zou het aantal bedrijven met 3,2% per jaar verminderd zijn.

De bed rijfshoofden op de nieuwe bedrijven (A + B + S) (21) en de t e

-gengestelde beroepsveranderaars (18) waren voor een aanzienlijk gedeel-te in 1966 nog thuis meewerkende zoons nl. 15. Voorts waren e r 14 in

1966 buiten de landbouw werkzaam. Ook waren er enkele in 1966 reeds zelfstandig boer (zie tabel 10), waarvan 4 binnen en 2 buiten het blok. Zoals later zal blijken zijn hierin belangrijke aanknopingspunten gelegen voor het vooruit berekenen van het aantal bedrijven dat in de toekomst gesticht zal worden.

Tabel 10. De beroepen in 1966 van de bedrijfshoofden op de nieuwe be-drijven in 1971 en van de bebe-drijven die omgezet werden van een nevenbedrijf in een A + B-bedrijf

Zelfstandig landbouwer L a n d a r b e i d e r W e r k n e m e r buiten de landbouw Meewerkend thuis Medefirmant Schoolgaand Onbekend Totaal Gesticht in de p e r i o d e » 6 6 - ' 7 1 A + B 5 -1 6 1 1 1 15 Overgang C A + B -1 12 4 -1 18 Gesticht in de p e r i o d e '66 - '71 S 1 -1 4 -6

Van het totaal van 380 A + B-bedrijven verdwenen e r in de afgelopen periode 57 uit deze beroepsgroep. Iets meer dan de helft van deze be-drijven werd opgeheven of zo sterk verkleind dat ze niet meer geteld werden in 1971. De rest werd aangehouden als nevenbedrijf. Deze 57 of 15% van het totaal is een normaal percentage wanneer wij dit vergelijken met de percentages die in andere gebieden aangetroffen worden: Oude Graaf 15,3%, Oploo 9,0%, Schaft 15,7%, Roerstreek 15,4%, Oosterwolde 15,7%, Uithuizen 30,3%, Smilde 10,4%.

De oorzaak van het beëindigen van het bedrijf moet gezocht worden in de situatie waarin het bedrijfshoofd verkeert en in de kwaliteit van het be-drijf. Zo zal een ouder bedrijfshoofd gemakkelijker de

(17)

rung stoppen dan een jonger bedrijfshoofd. De eerstgenoemde zal omdat zijn gezin voltooid is kunnen volstaan met een lager niveau van inkom-sten, bovendien ontvangt hij nd zijn 65e jaar AOW. De laatstgenoemde zal wanneer hij zijn beroep van boer beëindigt een ander beroep moeten zoe-ken om in het onderhoud van zijn gezin te kunnen voorzien. Wanneer het bedrijf van minder kwaliteit is zal de geneigdheid bij anderen om het over te nemen gering zijn zodat het opgeheven wordt of geleidelijk v e r -dwijnt. Naast beroepsbeëindiging en beroepsverandering kan een bedrijf vrijkomen door andere oorzaken als invaliditeit of sterfte. In de volgen-de tabel worvolgen-den volgen-deze veranvolgen-deringen bij volgen-de bedrijfsleiding weergegeven. Op 104 van de 380 bedrijven vond in de periode 1966-1971 een verande-ring plaats. Slechts 47 bedrijven van deze 104 zijn voortgezet als land-bouwbedrijf. Voorts werden er 23 bedrijven door hetzelfde bedrijfshoofd of door een ander voortgezet als nevenbedrijf of als D-bedrijf, terwijl er 34 opgeheven werden.

Tabel 11. Aantallen mutaties bij de bedrijfsleiding van 1966 tot 1971

Beroepsbeëindiging B e r o e p s v e r a n d e r i n g < 50 j a a r ^ 50 j a a r Overige oorzaken < 50 j a a r 2= 50 j a a r Totaal Aantal totaal 66 10 5 15 8 104 Aantal A + B 36 1 -5 5 47 v o o r C 2 3 3 -8 tgezet a l s D 14 -- • 1 -15 Aantal opgehe-ven 14 6 2 9 3 34

Op 66 bedrijven, alle met een bedrijfshoofd van 50 jaar of ouder, beëindigde het bedrijfshoofd zijn beroep. Daarnaast had nog op 13 andere bedrijven met een bedrijfshoofd van 50 jaar of ouder een verandering in de bedrijfsleiding plaats door beroepsverandering of andere oorzaken. Van deze 79 bedrijven met een ouder bedrijfshoofd waarop een verande-ring in de bedrijfsleiding plaats had werden er 41 overgenomen en voort-gezet als volwaardig landbouwbedrijf. Dit is 51,9%. Voor het zuiden als geheel (Limburg + Brabant) werd in de periode 1964-1969 een overname-percentage van 59,5% berekend 1). Het gebied neemt dus wat opvolging betreft geen uitzonderlijke positie in.

1) Zie: "De vermindering van het aantal agrarische bedrijven in Neder-land en de te verwachten ontwikkeling hiervan tot 1980".

(18)

Deze 41 bedrijven werden niet alle overgenomen door een zoon of schoonzoon. E r werden nl. 8 bedrijven overgenomen door een vreemde. Het opvolgingspercentage door een zoon of schoonzoon is dusjïS ofwel

41,8%. 79 Van de bedrijfshoofden jonger dan 50 jaar in 1966 veranderden er 10

van beroep (= 5%). In de meeste gevallen werd het bedrijf opgeheven. Drie bedrijven werden nog aangehouden en voortgezet als nevenbedrijf. Door overige oorzaken (sterfte, invaliditeit etc.) had op 15 bedrijven met een bedrijfshoofd jonger dan 50 jaar een verandering in de bedrijfsleiding plaats. In 5 gevallen werd het bedrijf voortgezet als A + B-bedrijf, één bedrijf werd overgenomen door een boer die ging rusten en 9 bedrijven werden opgeheven. In totaal waren er in 1966 202 bedrijven met een be-drijfshoofd < 50 jaar. Hiervan verdwenen er 19 uit de A + B-groep nl. 9 door beroepsverandering en 10 door andere oorzaken. Dit is in totaal

9,4% of bijna 2%c per jaar.

§ 3 . De o p p e r v l a k t e v a n d e b e d r i j v e n

De oppervlakte van het blok bedraagt volgens de opgave van de Cul-tuurtechnische Dienst + 6 500 ha. In hoofdstuk I zagen wij dat in het blok verschillende kernen liggen. Voorts wordt een gedeelte ingenomen door bossen, wegen en waterlopen. Het grootste gedeelte wordt ingenomen door cultuurgrond. In deze beschrijving wordt slechts rekening gehouden met die cultuurgrond die opgegeven is door geregistreerde telplichtingen» Deze hadden in 1966 ongeveer 5 200 ha in gebruik en in 1971 + 4 630. Het gaat hier om de geregistreerden in het blok. Deze hebben ook grond in gebruik buiten het blok. Anderzijds zijn er mensen die buiten het ruilver-kavelingsgebied wonen en hier toch grond hebben liggen. Door de ligging tegen de grens zijn er ook buitenlanders die in het blok grond hebben en mensen in het blok die in België grond hebben. In 1971 was dit laatste iets meer dan 50 ha.

De oppervlakte van de geregistreerde bedrijven is verminderd met + 570 ha. Tussen 1966 en 1971 is een aantal bedrijven opgeheven. Voorts zijn door verandering in de telcriteria bedrijven uit de registratie v e r -dwenen. De bedrijven die opgeheven zijn of uit de registratie verdwenen hadden 651 ha cultuurgrond. Hiervan ging 397 ha naar bestaande land-bouwbedrijven, 217 ha hield men zelf of ging naar een ander bedrijf dat in 1971 niet telplicfetig was en 37 ha werd aan het agrarisch gebruik ont-trokken voor uitbreidingsplannen of bosaanplant. Van de vermindering van 570 ha is hierdoor dus 254 ha (217+37) verklaard. Andere oorzaken waardoor grond uit de registratie verdwenen kan zijn zijn de bouw van stallen voor de veredelingsproduktie en niet-officiële verpachting.

De A + B-bedrijven hadden in 1971 4183 ha cultuurgrond in gebruik, de C-, D- en S-bedrijven 449 ha. In 1966 was dit respectievelijk 4 490 ha en 703 ha (zie tabel 7).

In de vorige paragraaf zagen wij dat er een aantal bedrijven opgehe-ven zijn, dat er bedrijopgehe-ven gesticht zijn en dat bedrijopgehe-ven naar een andere categorie overgegaan zijn. Verder vinden er veranderingen in het

(19)

gebruik p l a a t s door v e r g r o t i n g e n en verkleiningen van de blijvende b e -drijven. Het totaal d e r m u t a t i e s in het grondgebruik ontgaat ons omdat wij s l e c h t s beschikken over cijfers op twee tijdstippen ril. 1966 en 1971. Een bedrijf kan in deze periode zowel grond afgestoten a l s aangetrokken hebben. Het totaal d e r v e r a n d e r i n g e n in het grondgebruik zoals dat in de volgende tabel n a a r v o r e n komt is dus van beperkte b e t e k e n i s .

Tabel 12, Mutaties in het grondgebruik van 1966 tot 1971 (in ha)

Verkleiningen Totaal A + B C D Oppervlakte 1966 5193 4490 421 273 S 9 Opheffing c0q„ uit r e g i s t r a t i e - 651 - 294 Verkleining - 388 - 350 Verkleining bij b e -r o e p s g -r o e p o v e -r g a n g A + B • € , D - 84 - 84 C • A + B, Ss D - 11 D >A + B, C, S - 1 Subtotaal 4 058 3 762 171 27 - 11 212 183 8 - 1 81 3 3 V e r g r o t i n g Stichting Vergroting V e r g r o t i n g bij b e -r o e p s g -r o e p o v e -r g a n g A + B— * C , D, S C • A + B, D, S D - * A + B, C, S Subtotaal Saldo b e r o e p s -groepenovergang Totaal 86 439 2 44 3 4 632 4 632 51 418 44 4275 • 92 4 1 8 3 27 14 2 3 258 + 23 281 7 5 93 + 69 162 1 2 V e r m i n d e r i n g cultuurgrond : u i t b r e i d i n g s p l a n n e n / r e c r e a t i e 33 niet telplichtig 174 naar a n d e r e niet telplichtige 44

bosaanplant 4 onbekend 306 totale v e r m i n d e r i n g 561

De bedrijven die opgeheven of uit de r e g i s t r a t i e verdwenen zijn h a d -den in 1966 651 ha cultuurgrond. De 34 A + B- bedr ij ven die dit betrof hadden gemiddeld 8,6 ha grond. De bedrijven die overgingen uit de A +

(20)

B-a»

U 03 > 03 -t-J O o u CO u 03 Xi 03 C 03

• H 03 T3 Ö CO 03 > 03 Q so 03 j a cd efrf Ö tH < .3 & A a § M oT •S + g £ < bio ö « 03 + 03 O.S Q 03 + & ^ r* h I « ! + SH < 9? ^ > ö 03 Q , 03 P w o 6* Ö tH 03 S CO '> U 03

a

& CM oo LO (M CM t H C - 00 CO i H CM CO i - l co oo iH iH i-l O o co <3i CD CO co 00 iH oo as oo co TH Tt< cn - ^ co o oo os o c- o LO co OS (M LO 00 CM tH 00 r-l M t - M ffl N «O ( N I CD C - C - CO CM 1 CM i H rH CT5 CD OS CD CO CM CM CO iH • ^ l O - ^ c n o o T H e o c o co cn TJ* CD CM 'S Ö o ÊH 03

'S

O N a xi t H V a i m V i i H Ä o t H V 1 LO ni Xi LO t H V ] O i H rt Xi o CM V I LO i H CO XI © CO V 1 o CM 03 03 c 03 cd XI © co o o co co CM CO O CM 00 co cn co LO O o o 00 CO o tH LO O Ol cd cd cd • M O oo co CM co t H • * O • t f LO CM t H CM" Oi oo" oo . 2 03 03 S 2 S "' 03 cd - a 'O > SH 03 a o 03 o 0 o-a o

(21)

cs i - i I co co C i i H 0) T J O ° i H 5H O a CD T 3 Cl •^ d <u > EH CD X2 g ffl + < CD T 3 Ö > Ö CD O T3 "rt t/2 CD S I—1 > 5H CD a

(S-T 3 d CD ^ 3 rt h ^ 0 cö > cö CD S I—1 > *H CD O CD S H CD > ca d CD d CD d0 o u bo CD > Vi 0 .O CD Q CD cd O o bO S > cö T3 CD d f - l •—' CD «5 O cö d CD ^ > CÖ ï ?

«.8

CD I-H > CD & o, ra

o3

co co o CD co CM r H t C -o LD oo CM r H CM O O oo CM CO oo c~ CM m • * I D rH •* t -O • * co O} 00 oo i H OS i - l as CM i-H l > •^ cn OS o CM oo CD o c-CM <N Ci C i of • > * oo co co co co O CM i H lO CO i-H co o o o CNT CM C O in o O S CM CO CM O co" oo in" co m CM CM 00 i - i oo o o CO E - CM i-H CM CM CM m co co I rH oo CM CM t - H c- co 00 CM co , d , d cö iH lO V in I o . d O CM I i n O oo o CM o co Al co en co" co m OS oo CM oo •8

(22)

groep naar de C- en D-groep stootten over het algemeen wat grond af, in totaal 84 ha. Deze overgang is vaak een stap in de richting van een g e -leidelijke liquidatie van het bedrijf. Een belangrijk aantal mutaties heeft zich voorgedaan bij de bedrijven die in dezelfde groep gebleven zijn. Per saldo zijn deze met 388 ha verkleind. Deze verkleiningen kunnen op v e r -schillende manieren teweeggebracht worden zoals: beëindiging van pacht, verkoop van grond, splitsing van het bedrijf, onteigening etc.

Tegenover de verkleiningen van een aantal bedrijven staan de v e r g r o -tingen van een aantal andere bedrijven. In totaal kwamen deze vergrotin-gen neer op 439 ha. De grond heeft men dus bijgekocht of bijgepacht. De nieuwe bedrijven die in deze periode gesticht werden hadden in to-taal 86 ha grond in gebruik. De 15 A + B-bedrijven hadden hiervan 51 ha in totaal dus 3,3 ha gemiddeld. De oppervlakte van deze bedrijven is op-merkelijk gering. De bedrijven die overgingen van de C-groep naar de A + B-groep zijn bij deze overgang gemiddeld 2,2 ha vergroot tot gemid-deld 4,7 ha.

Door al deze vergrotingen, verkleiningen en andere mutaties is de g e -middelde oppervlakte van de A + B-bedrijven niet veranderd. De gemid-delde oppervlakte van de C- en D-bedrijven in 1971 is groter dan die in 1966. Door de veranderingen in de criteria voor telplichtig zijn voorna-melijk de kleinere bedrijfjes verdwenen. Aan deze verschillen moet dus geen grote waarde gehecht worden.

De bedrijfsgroottestructuur van de A + B-bedrijven zoals deze tot ui-ting komt im de verdeling naar oppervlakteklassen is wel in gunstige zin veranderd. Het percentage bedrijven < 5 ha nam toe van 11 tot 17%. De betekenis van de bedrijven tussen de 10 en de 15 ha werd kleiner en het percentage bedrijven groter dan 15 ha nam toe van 24 tot 28%. De s p r e i -ding in de bedrijf soppervlakte is dus groter geworden. (Zie tabel 13 op blz. 21.)

De veranderingen in de spreiding in de oppervlakte wordt teweegge-bracht door het proces van opheffen c.q. uit registratie verdwijnen van bedrijven, door het stichten van bedrijven met een andere bedrijfsgroot-testructuur en door vergrotingen en verkleiningen. De bedrijven die uit de A + B-groep verdwenen waren over het algemeen wat kleiner dan de bedrijven die gebleven zijn. De bedrijven die in de periode 19661971 e r -bij kwamen waren gemiddeld kleiner dan de bedrijven die uit de groep verdwenen zijn. Voorts is bij de bedrijven die gebleven zijn de gemiddel-de oppervlakte slechts weinig verangemiddel-derd. Het aantal bedrijven hierongemiddel-der tussen de 5 en de 15 ha nam af, terwijl de aantallen in de andere klassen toenamen. De toeneming van de aantallen bedrijven in de lagere opper-vlakteklassen kwam dus tot stand door stichten van nieuwe kleine bedrij-ven en door de overgang uit de C-groep. Daarnaast ook door bedrijfsver-kleiningen. De toeneming van het aantal bedrijven boven de 20 ha komt alleen tot stand door bedrij f svergroting van bestaande bedrijven.

Wij zagen reeds dat er een aantal bedrijven in de A + B-groep bijgeko-men zijn welke over het algemeen slechts over weinig grond beschikten. Voor het stichten van de nieuwe A + B-bedrijven was 51 ha grond nodig, de bedrijven die overgingen van nevenbedrijf tot hoofdberoepsbedrijf trokken 45 ha grond aan. De bedrijven die de hele periode aanwezig

(23)

wa-ren zijn met 61 ha vergroot. In welke categorie bedrijven deed zich nu de grootste vraag naar grond voor? Anders dan men misschien zou v e r -wachten was dit niet bij de grootste bedrijven. De grootste vraag naar grond deed zich voor bij bedrijven van 10 tot 15 ha. Een aantal van deze bedrijven heeft duidelijk voor de keuze gestaan zich of op de rundveehou-derij en de akkerbouw te specialiseren of minder aandacht te besteden aan de grond maar meer aan varkens en/of pluimvee. Daarnaast zijn ook de bedrijven kleiner dan 5 ha per saldo iets vergroot (zie tabel 14 op blz. 22 ).

Dat de oppervlakte van de bedrijven die in 1966 groter waren dan 15 ha per saldo verkleind is, is voor een gedeelte veroorzaakt door bedrijfs-spütsing. Bedrijfssplitsing had plaats op 10 bedrijven boven de 15 ha. Meestal ging het hierbij zo dat een zoon een pluimveebedrijf of varkens-bedrijf opzette met weinig grond terwijl een ander de oude boerderij overnam met rundvee en de grond.

Voor de bedrijven met voornamelijk veredeling of voornamelijk tuin-bouw is de oppervlakte grond minder belangrijk. De bedrijfsvergroting op de bedrijven met voornamelijk grondgebonden produktie (gemengde drijven en rundveehouderijbedrijven) is hoger dan op de voornoemde be-drijven. De gemiddelde oppervlakte van deze categorie bedrijven was in 1971 1,8 ha groter dan die in 1966. De gemiddelde oppervlakte van de be-drijven waarop de niet grondgebonden produktie de belangrijkste tak was nam toe met 0,7 ha. (Zie tabel 15.) De bedrijven met >60% rundveehou-derij en de gemengde bedrijven zijn in de periode 1966-1971 per saldo met 127 ha vergroot. De veredelingsbedrijven en de tuinbouwbedrijven uit 1966 zijn per saldo in de periode met 59 ha verkleind.

Tabel 15. De bedrijfsgrootteverdeling van de grondgebonden en van de niet grondgebonden bedrijven in 1971 en 1966

Oppervlakte zonder grond <1 ha 1 - 5 ha 5 - 10 ha 10 - 15 ha 15 - 20 ha 20 - 30 ha 30 ha en m e e r Totaal Oppervlakte Gemiddelde oppervlakte Aantal bedrijven 1966 rundveehouderij en g e mengde b e -drijven -_ 1 62 124 53 22 6 268 3 662 13,7 v e r e d e l i n g s -en tuinbouw-bedrijven 4 5 33 37 24 8 1 _ 112 828 7,4 Aantal bed rundveehouderij en g e mengde b e -drijven -2 33 63 42 26 9 175 2 716 15,5 rijven 1971 v e r e d e l i n g s -en tuinbouw-bedrijven 8 17 41 45 48 18 4 -181 1467 8,1

(24)

§ 4 . D e p r od u k t i e o m v a n g v a n d e b e d r i j v e n i n 1 9 6 6 e n 1 9 7 1

De produktieomvang van de bedrijven wordt uitgedrukt in s t a n d a a r d b e -drijfseenheden (zie blz. 6 9 ) . Het aantal sbe p e r bedrijf is een m a a t voor de totale produktieomvang van een bedrijf. Wanneer e e n bedrijf bij v o o r -beeld een produktieomvang van 100 sbe had in 1968 betekent dit dat de factorkosten van dit bedrijf (de beloning welke toegekend moet worden aan de factoren arbeid, kapitaal en grond) onder g e n o r m a l i s e e r d e o m standigheden in 1968 f 20 000, b e d r a g e n zouden hebben. Bij de v e r h o u -dingen van 1968 betekende een aantal van 90 â 100 sbe p e r volwaardige a r b e i d s k r a c h t een produktieomvang waarbij een rendabele b e d r i j f s e x -ploitatie mogelijk w a s .

De gemiddelde produktieomvang p e r bedrijf nam toe van 87 sbe in 1966 tot 116 sbe in 1971 1). In 1966 had 57,4% van de bedrijven een p r o -duktieomvang van m i n d e r dan 90 s b e . In 1971 bedroeg dit p e r c e n t a g e nog 38,2. Het p e r c e n t a g e bedrijven met een omvang van m e e r dan 150 sbe steeg van 5,8% in 1966 tot 26,4% in 1971. Zoals l a t e r zal blijken zijn deze v e r a n d e r i n g e n v e r o o r z a a k t door de g r o e i van de varkenshouderij en de pluimveehouderij.

Tabel 16. De verdeling n a a r produktieomvang in sbe in 1966 en 1971

^ 1966 % 1971 % 10 - 50 sbe (f 1 550 - f 7 750) x) 46 12,1 35 9,8 5 0 - 70 sbe (f 7 7 5 0 - f 10 850) 83 21,8 43 12,1 7 0 - 90 sbe (f 10 850 - f 13 950) 93 24,5 58 16,3 90 - 120 sbe (f 13 950 - f 18 600) 101 26,6 73 20,5 120 - 150 sbe (f 18 600 - f 23 250) 35 9,2 53 14,9 150 - 200 sbe (f 23 250 - f 31500) 19 5,0 70 19,7 200 - 250 sbe (f 31500 - f 38 750) 3 0,8 13 3,7 > 250 sbe (f 38 750 ) 11 3,0 Totaal 380 100,0 356 100,0 Gemiddeld p e r bedrijf 87 116

x) De h i e r v e r m e l d e bedragen hebben betrekking op het a r b e i d s i n k o m e n p e r j a a r . P e r sbe wordt het a r b e i d s i n k o m e n op f 1 5 5 , - g e s t e l d . (Zie bijlage 2.)

Deze v e r b e t e r i n g van de verdeling van de bedrijfsomvang is v e r o o r -zaakt door het opheffen en stichten van bedrijven en door de g r o e i van de bedrijven die gebleven zijn. De gemiddelde bedrijfsomvang in 1966

1) T e r vergelijking enige a n d e r e r u i l v e r k a v e l i n g s g e b i e d e n : Oude Graaf: 1965 81 sbe, 1970 118 sbe; R o e r s t r e e k : 1965 84 s b e , 1970 107 sbe; Schaft: 1965 85 sbe, 1970 119 sbe; Oploo: 1966 82 s b e , 1971 125 s b e .

(25)

was 87 sbe. De bedrijven die opgeheven zijn of voortgezet zijn als C- of D-bedrijf hadden gemiddeld een bedrijfsomvang van 70 sbe. De bedrijven die gebleven zijn hadden een produktieomvang van gemiddeld 90 sbe. De omvang van deze bedrijven nam gemiddeld met 5,5% per jaar toe tot 116 sbe in 1971. De bedrijven die in deze periode in de A + B-groep er bij kwamen (de nieuwe bedrijven en de bedrijven die omgezet werden van nevenbedrijf in hoofdberoepsbedrijf) hadden in 1971 een behoorlijk grote omvang (gemiddeld 110 sbe) en waren dus over het algemeen slechts wei-nig kleiner dan de andere bedrijven.

De groei van de produktieomvang op de kleinere bedrijven was s t e r -ker dan op de bedrijven met veel cultuurgrond. Dit geldt zowel voor de bedrijven welke in 1966 een kleine produktieomvang hadden als voor de bedrijven met een hoge produktieomvang. (Zie tabel 17.)

Tabel 17. De index van de produktieomvang in 1971 (1966 = 100) naar produktieomvang en oppervlakte van de bedrijven in 1966

< 5 ha 5 - 10 ha 10 - 15 ha 15 - 20 ha 20 - 30 ha > 3 0 ha Totaal < 70 248 139 127 -154 70-90 139 130 150 113 85 -139 Produktieomvang in 90-120 129 93 120 132 108 -122 SBE 120-150 -149 122 130 129 126 128 > 150 205 131 95 74 98 81 107 Totaal 185 130 136 124 108 94 130 § 5. De v e r k a v e l i n g e n d e e i g e nd o m - p a c h t v e r h o u d i n g De bedrijven in dit gebied zijn erg versnipperd. De 376 A + B-bedrij-ven in 1966 hadden 4 490 ha cultuurgrond. Deze was verdeeld in 3 148 ka-vels. Per bedrijf waren dus gemiddeld ruim 8 kavels in gebruik welke kavels gemiddeld nog geen 1,5 ha groot waren.

Het aantal kavels per bedrijf is hoger naarmate het bedrijf groter i s . De oppervlakte van de kavels van de grotere bedrijven is wat groter dan die van de kleinere bedrijven. De bedrijven die groter waren dan 30 ha in 1966 namen een uitzonderlijke positie in. Deze waren beter verkaveld. De gemiddelde kavelgrootte van deze 6 bedrijven was 13,74 ha. De rund-veehouderijbedrijven hadden in 1966 gemiddeld minder kavels per be-drijf dan de gemengde bedrijven. De kavels waren daarbij groter dan die van de gemengde bedrijven (zie tabel 18 op blz.27 ).

(26)

Tabel 18. De bedrijfsverkaveling in 1966 < 1 ha 1 - < 5 ha 5 - < 10 ha 10 - < 15 ha 15 - < 20 ha 20 - < 30 ha Aantal b e d r i j -ven 5 34 99 148 61 23 30 ha en m e e r 6 Rundvee-bedrijven Gemengde bedrijven Overige bedrijven Totaal 57 211 108 376 Aantal kavels p e r b e -drijf 1,2 2,9 8,3 8,8 10,8 11,0

JL

5 6,2 10,1 6,1 8,4 Gemiddelde k a v e l -grootte 0,6 0,9 0,9 1,4 1,6 2,1 13,7 2,4 1,3 1,1 1,4 Aantal bedrijyen m e t k a -v e l s 1 4 9 3 6 3 -3 9 5 14 28 2 - 4 1 20 12 24 9 6 2 15 25 34 74 5 en m e e r -5 84 118 49 17 1 33 181 60 274

Naarmate de verkaveling slechter is neemt het percentage van de grond dat in grasland ligt af. In 1966 was deze tendens zeer duidelijk te onderscheiden. In alle oppervlakteklassen was het percentage grasland lager naarmate er meer kavels op het bedrijf waren. Dit is dus ook het geval bij de grotere bedrijven, waarop reeds in 1966 een aanzienlijk percentage grasland voorkwam. Ook in 1971 was het percentage van de grond dat in grasland lag op de bedrijven met veel kavels lager dan op de bedrijven met weinig kavels. Het verschil is groot op de bedrijven met weinig kavels. In de categorie van bedrijven met meer dan 4 kavels zijn de verschillen gering. Het percentage grasland nam in de periode 1966 - 1971 sneller toe naarmate er minder kavels waren. Dit verband is echter slechts zwak (zie bijlage 9).

In 1966 was 61% van de grond in eigendom en 39% werd gepacht. Het grootste gedeelte van de pachtgrond werd gepacht van vreemde eigena-ren en de overheid, 21% was pacht van ouders. In de grotere oppervlak-teklassen werd een hoger percentage gepacht dan in de kleinere opper-vlakteklassen. Van de grond van de bedrijven boven de 30 ha werd 76% gepacht.

(27)

a © <a 5 w s c ri -*-i o h .d CG <û O U > CD 0> O h & 1 CD -!H O Xi 0) Jj , y Ü C ® ^ m «M I O s • o S "S « Cd 3 J> .d o co P. CO en i - i d S o cd o-d m o 12 d CD bo • i—1 W en Ï H i—i CD Xi cd H o CD bo • M CD eN »-^ cd "S cd cd xi < S ? > u fi d CD 3 & s a- "3 O o cd -d IN LO r-l 0 5 ço co C i fr-I H ^ co oo m co m co m m -^ • * co O O rH o m as co <N CM co o o CM CO co o m a co co co co CO LO o to C C -00 o [ > LO ce l-H co t -Th -tf oq co os co co cd ,d i H V CO 00 cd X ! LO 1 l-H 00 CO t > cd xi o 1 LO CM (M 00 cd Xi LO I O 1-i co c-o i - i cd Xi © (M 1 LO i H (M co LO cd Xi © 00 i o <N CO o (M u CD CD S Ö 0)

ä

o co © as •* • * "cd cd O H

(28)

§ 6. De a a n t a l l e n b e d r i j v e n , d e o p p e r v l a k t e v a n d e b e -d r i j v e n , -d e p r o -d u k t i e o m v a ng , -d e v e r k a v e l i n g e n d e e i g e n d o m - p a c h t v e r h o u d i n g in d e 4 d e e l g e b i e d e n De verschillen in de structuur van de landbouw tussen de 4 deelgebie-den zijn wat de bovengenoemde variabelen betreft over het algemeen niet groot. In deze paragraaf worden de belangrijkste cijfers weergegeven.

De percentages A + B-bedrijven bedroegen in de deelgebieden 1, 2 en 3 respectievelijk 61%, 55% en 51%. In het deelgebied Hunsel bedroeg dit percentage 83% (zie tabel 20).

Tabel 20. De beroepsgroepen in 1966 en 1971 naar deelgebied

Deelgebied 1. W e e r t 2. N e d e r w e e r t 3 . S t r a m p r o y 4. Hunsel Totaal % b e r o e p s g r o e p 196( A + B C D 61 55 51 83 58 26 29 27 12 26 12 16 21 5 15 S 1 -1 -1 % b e r o e p s g r A + B C 75 71 71 86 74 17 18 17 3 16 oep 1971 D S 6 2 10 1 8 4 11 8 2

Door het veranderen van het telcriterium werden in 1971 minder kleine bedrijven geteld. Hierdoor namen de aantallen C- en D-bedrijven sterk af en stegen de percentages A + B-bedrijven. In deelgebied Hunsel waar in 1966 al weinig C- en D-geregistreerden waren is het effect hier-van minder.

De verschillen in de verdelingen naar bedrijfsoppervlakte zijn van weinig betekenis. De gemiddelden liggen zowel in 1966 als in 1971 tussen de 10 en de 15 ha. In deelgebied Hunsel is de spreiding in de verdeling groter d.w.z. dat e r percentueel meer kleine dan grote bedrijven waren dan in de 3 andere deelgebieden.

De oppervlakte van de bedrijven met grondgebonden produktie nam in elk van de 4 deelgebieden sneller toe dan die van de bedrijven met voor-namelijk veredeling of tuinbouw. Deelgebied Hunsel valt hier wederom op door de snelste ontwikkeling. De bedrijven met voornamelijk grondge-bonden produktie hadden e r in 1966 gemiddeld 14,7 ha cultuurgrond. In

1971 was dit gemiddeld 18,5 ha (zie tabel 21 op blz. 30).

Wat de produktieomvang van de bedrijven betreft, valt op dat hier wel enige belangrijke verschillen tussen de deelgebieden bestaan. De gemid-delde produktieomvang van de bedrijven in 1966 was in deelgebied 1

6 sbe groter dan in de overige 3 deelgebieden. De groei bedroeg in deel-gebied 1 22% in 5 jaar. In deeldeel-gebied 2 en 3 bedroeg de groei 39%, in deelgebied 4 bedroeg deze 51%. In 1971 was hierdoor de gemiddelde p r o -duktieomvang van de bedrijven in deelgebied 1 111 sbe, in de deelgebie-den 2 en 3 117 en 118 sbe en in deelgebied 4 130 sbe.

De bed rijfsverkaveling laat, zoals wij reeds zagen, veelte wensenover.

(29)

Tabel 2 1 . De gemiddelde oppervlakte van de bedrijven met grondgebon-den produktie in de 4 deelgebiegrondgebon-den

Gemiddelde oppervlakte 1 Weert 1966 1971 2 Nederweert 3 S t r a m p r o y 1966 1971 1966 1971 4 Hunsel 1966 1971 Grondgebon-den bedrijven 14,1 15,9 13,1 14,6 13,0 14,6 14,7 18,5 Overige b e -drijven 7,9 8,8 6,9 7,4 8,2 8,1 5,1 7,7 Totaal 12,5 12,8 10,8 10,4 11,6 11,2 11,8 12,4

T u s s e n de deelgebieden b e s t a a n hierbij aanzienlijke v e r s c h i l l e n . De u i t e r s t e n worden gevormd door het deelgebied Hunsel w a a r in 1966 g e -middeld 5,5 kavels p e r bedrijf w a r e n met een oppervlakte van 2,3 ha en het deelgebied Stramproy w a a r gemiddeld 13,3 kavels p e r bedrijf w a r e n met een oppervlakte van 0,88 ha (zie tabel 22 op b l z . 3 1 ).

Het p e r c e n t a g e van de grond dat in eigendom was van de g e b r u i k e r was het langst in deelgebied 1 met 58% en het hoogst in deelgebied 4 met 69%. Hierbij komt nog dat in het deelgebied 4 ook het percentage pacht van de o u d e r s het hoogste was nl. 27% van de grond die gepacht wordt t e gen 21% in deelgebied 1 en 3 en 16% in deelgebied 2. Het g r o o t s t e g e d e e l -te is pacht van p a r t i c u l i e r e n . In deelgebied 1 en 2 wordt ongeveer een kwart van de pachtgrond gepacht van de overheid. In deelgebied 2 is 13% van de pachtgrond in handen van buitenlandse e i g e n a r e n . In de a n d e r e deelgebieden is dit telkens s l e c h t s 1%.

(30)

co co os o T3 O •pH X! (U bc <a T3 73

(O u 0) .O 0) Q IN "o P Q H G O IN Al OS OS IN 0) O ei M "M 'S :J7 > pH 7 3 co •* <N CO 00 OS CD IN IN 00 IN m os co m 00 oo r-l iH O (N (N*

-Üf

U 3 73 O C 0 X! 0) •i-l P Q m

'S

Q co os co* co" in iH o co o •* iH oo co

'S

0) 'S 0) <B & u <D TJ G fc >> O FH Cl S ai ?-( 73 r—i 0) CQ c a

a

"PH 73 O P C r-l > O a a o T 3 c .SP H co IN

'S

-O > -4-> - d O ai a 0) X ! ä ai > ef« 1 d <D •i-i •i-t 3 -O I —H 0 co c •pH • o •pH CD • d rW <D > O d U <D F—1 o -4-> u a a CQ pH 0) TS d ai d 0) d3 •p-i T~J si o ai a I d a> bp

'S

B

S^4J Q) ai pH P Q O- pH O bO "O a> •PH P D <D bß i — « 0) CD Q en co CO r-l 1-1 •^ r-i CD 00 IN (N CO co pH a> TJ ID CD CO CO m os oo IN • * O i-I ^ oo ^ co 00 CD o os in co C D co oo o ca IN 00 o r-l CO os 00 oo oo a B a p-i m a» w d d

a

31

(31)

HOOFDSTUK III

DE BEDRIJFSSTRUCTURELE ASPECTEN

§ 1. I n l e i d i n g

Lag in het vorige hoofdstuk de nadruk m e e r op de ontwikkeling van het aantal bedrijven, van de grond en van de totale produktieomvang van de bedrijven, in dit hoofdstuk ligt de nadruk op de richtingen waarin de bedrijven p r o d u c e r e n , de omvang van de produktieëenheden van de b e -drijven en de ontwikkelingen h i e r i n .

Naast de veehouderij en de akkerbouw is de veredeling (varkens, p l u i m v e e m e s t e r i j , leghennen) een belangrijke rol gaan spelen. Uit de b e drij f sty pologie zal blijken dat dit de belangrijkste produktietak is g e w o r -den. Zowel bij de rundveehouderij a l s bij de veredeling zullen we zien dat het aantal bedrijven dat zich met de produktie in een bepaalde r i c h -ting bezighoudt afneemt, terwijl de omvang van de produktieëenheden op de bedrijven die overblijven t o e n e e m t . Door dit p r o c e s van s p e c i a l i s a t i e en s c h a a l v e r g r o t i n g ontstaan geleidelijk uit de v r o e g e r e gemengde b e -drijven be-drijven met g r o t e r e eenheden. Voorzag men v r o e g e r met zijn produktie gedeeltelijk in de behoefte van het eigen bedrijf, men gaat e r nu s t e e d s m e e r toe over om voor de m a r k t te p r o d u c e r e n en men koopt de grondstoffen op de m a r k t aan.

§ 2 . D e o n t w i k k e l i n g v a n d e t o t a l e p r od u k t i e o m v a n g e n v a n d e b e t e k e n i s v a n d e a k k e r b o u w , d e r u n d v e e -h o u d e r i j , d e v e r e d e l i n g e n d e t u i n b o u w

De totale produktieomvang van de bedrijven uitgedrukt in sbe nam toe met 24% of wel 4,57c p e r j a a r . De betekenis van de akkerbouw werd

iets m i n d e r , de omvang van de rundveehouderij bleef ongeveer op h e t zelfde peil en de tuinbouwproduktie nam met 3% p e r j a a r t o e . De b e l a n g -rijke uitbreiding deed zich voor in de v e r e d e l i n g s s e c t o r . De omvang h i e r v a n nam toe met 85% in een periode van 5 j a a r , terwijl toch ook al in het begin van de periode de veredeling een belangrijke positie innam met ongeveer een d e r d e van de totale produktieomvang. Door deze b e langrijke uitbreiding is de veredeling de v o o r n a a m s t e produktietak g e -worden met 45,6% van de produktieomvang in 1971. Op de tweede p l a a t s kwam in 1971 de rundveehouderij met 31,8% van de produktieomvang. Daarna volgen de akkerbouw en de tuinbouw met r e s p e c t i e v e l i j k 15,5% en 7% van de produktieomvang (zie tabel 24 op blz. 33).

(32)

Tabel 24. De ontwikkeling van de produktieomvang in de v e r s c h i l l e n d e s e c t o r e n (op A + B-bedrijven) Akkerbouw Rundveehouderij Veredeling Tuinbouw Totaal P r o d u k -tieomv. in sbe in 1966 7 365 13162 10124 2 496 33147 % 22,2 39,7 30,6 7,5 100,0 P r o d u k -t i e o m v . in sbe in 1971 6 412 13 081 18 768 2 915 41176 % 15,5 31.8 45.6 7,1 100,0 Index (1966=100) 87 99 185 117 124 § 3 . D e b e d r i j f s t y p e n

De bedrijven zijn afhankelijk van de mate w a a r i n ze in een bepaalde richting p r o d u c e r e n ingedeeld in de volgende 6 c a t e g o r i e ë n of b e d r i j f s -typen:

1. rundveehouderijbedrijven : 60% of m e e r van de produktieomvang bestaat uit rundveehouderij; 2. veredelingsbedrijven : 80% of m e e r van de produktieomvang

bestaat uit veredeling;

3 . veredelings-(gemengde) : 40-80% van de produktieomvang bestaat bedrijven uit veredeling

4. gemengde (veredelings-) : 20-40% van de produktieomvang bestaat bedrijven uit v e r e d e l i n g , de r e s t uit akkerbouw en

rundveehouderij :

5. gemengde bedrijven : minder dan 20% van de produktieomvang bestaat uit veredeling, de r e s t uit v e r -schillende a n d e r e richtingen;

6. tuinbouwbedrijven : > 40% van de produktieomvang bestaat uit tuinbouw.

Het aantal rundveehouderijbedrijven nam toe van 57 in 1966 tot 82 in 1971. Ook bij de v e r e d e l i n g s b e d r i j v e n had een toeneming plaats nl. van 88 bedrijven in 1962 tot 157 in 1971. Het aantal gemengde bedrijven nam s t e r k af van 211 in 1966 tot 93 in 1971. Het aantal tuinbouwbedrijven bleef constant. Het p e r c e n t a g e grondgebonden bedrijven (de rundveehou-derijbedrijven en de gemengde bedrijven) liep t e r u g van 70% in 1966 tot 49% in 1971 (zie tabel 25 op blz. 34).

De toeneming van het aantal rundveehouderijbedrijven kwam v o o r n a melijk tot stand doordat op een aantal gemengde bedrijven de r u n d v e e -houderij belangrijk uitgebreid w e r d . Op a n d e r e gemengde bedrijven werd de veredeling relatief b e l a n g r i j k e r . Bij de tuinbouwbedrijven valt het op dat in 1971 nog s l e c h t s 13 van de 24 bedrijven die in 1966 t u i n -bouwbedrijf w a r e n a l s tuin-bouwbedrijf over w a r e n . Op 7 tuinbouwbedrij-ven zijn a n d e r e produktietakken belangrijker geworden en 4 bedrijtuinbouwbedrij-ven

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De beginnend beroepsbeoefenaar heeft dan ook specialistische kennis en vaardigheden nodig om deze taak te kunnen uitoefenen. Hij heeft kennis van verschillende zorgsystemen en

Voor alle zekerheid werd in deze proef slechts gewerkt met No Seed en Seedless Set, terwijl later nog met Betapal bespoten werd.. De opzet (zie plattegrond 2) verschilt slechts

De aantasting was in dit geval zeer uitgebreid, + 50 der planten vertoon­ den het ziektebeeld, terwijl de overige planten voor het grootste gedeelte wa­ ren

Belangrijk is dat binneil een fusie de verschillende diensten complementair zijn en dat -voor zover er op meer dan één campus activiteiten worden behouden -de samenwerking ook

Uiteraard mogen wij uw persoonsgegevens enkel gebruiken voor de wetenschappelijke onderzoeksdoeleinden die beschreven staan in het formulier voor

beheersing. Monitoring moet gericht zijn op het volgen van de populatieontwikkeling of op effecten op bestuivende insecten. Bestrijding van nesten moet beperkt worden tot

welke groep nog steeds invloed heeft. Het was echter niet mogelijk vast te stollen, hoe groot deze is. Zoals uit het voorgaande reeds blijkt, is er onder do zelf- standigen

Ik meen dan ook dat men de juiste weg heeft gekozen door de kunstmatige beregening niet uit- sluitend afhankelijk te stellen van zijn invloed op het huidige grond- waterregime en