20
Arbeid
Zaterdag 11 juni 2016
W
at rechtvaar-digt de bestu-dering van geschiedenis, of meer speci-fiek, het verleden van Fryslân? Wat is het nut van mijn werk – een gevoel van vertwijfeling dat de historicus wellicht nader staat dan pakweg de klusjesman of de schoon-maakster. Ecce historicus! Hij zit in zijn hok, hij leest in zijn boek, hij kijkt naar zijn scherm. Een theezak-je uitknijpen, een collega aanschie-ten, constateren dat de knop voor kort doortrekken in de wc nog steeds niet werkt.De nutsvraag drong zich de afge-lopen maanden des te pregnanter aan mij op daar het Fryske Akade-mygebouw zo dikwijls werd bezocht door die klusjesmannen. Zij legden vloeren, zetten glas, installeerden elektronica. Zij bouwden de hokken waar de historici en alle andere wetenschappers aan de Akademy na de verbouwing weer hun intellectu-ele eilanden betrokken. Zouden de klusjesmannen zich afvragen waar de bewoners van de door hen vak-kundig opgeleverde hokjes mee bezig zijn – is het belangrijk dat ze dat weten? De klusjesman klust. Voor de wetenschapper, want die heeft een hok nodig. Maar wat heeft de klusjesman aan de wetenschap-per?
Ik stelde diezelfde vraag aan de schoonmaakster. Als zij ermee uitscheidt en niemand breekt haar staking, dan is de Fryske Akademy binnen de kortste keren bezaaid met een dikke laag stof, urinevlek-ken in de wc en uitgeknepen thee-zakjes. Maar wat nou als de weten-schappers in hun schone hokken het werk neerleggen – wier levens worden daardoor geraakt, wat zal de schoonmaakster daarvan merken? Ze had slechts een vaag idee wat er in dit gebouw gebeurde, ,,ze zijn bezig met het Fries in andere lan-den”, had ze van iemand begrepen.
De intellectuele eilandjes lagen buiten haar blikveld. Toch deerde het haar niet dat hier mensen werk-ten aan kwesties zo ver van haar bed, voor een goed salaris, terwijl haar onmisbare schoonmaakwerk zo karig werd beloond. Ze liet zich niet tot de Revolutie verleiden, want ,,zij doen hun werk, ik doe het mijne”.
Zo is het tenslotte ook wel, en het zou al te proletarisch zijn om te beweren dat de historicus, of wat dat betreft elke wetenschapper in de letteren, pas zijn nut bewijst als klusjesman en schoonmaakster tot zijn lezersschare zijn toegetreden. Resultaten van academisch onder-zoek beïnvloeden dikwijls voorna-melijk een kleine elite en via die elite het functioneren van en den-ken over de samenleving.
Trickle-down academia, en daar is niks mis mee.
Maar luiheid dreigt voortdurend terwijl alertheid geboden is: het is niet meer dan logisch dat academici in de letteren gemaand worden de maatschappelijke waarde van hun onderzoek te motiveren. Zeker voor hen die zich, meer dan op empiri-sche gegevens, verlaten op de kracht van het narratief, het vertel-len, is de ambitie gerechtvaardigd om met hun geschrijf een breder publiek aan te spreken dan enkel vakbroeders. Onderschat dus niet het belang van vorm, hoe belangrijk
wetenschappelijke inhoud uiteraard ook is. Niet louter het ware en het goede, maar evenzeer het schone verdient onze aandacht. Niet louter omwille van zichzelf, maar omdat zij elkaar ten dienste staan. Immers, een fraaie vorm maakt inhoud behapbaar en aantrekkelijk, het ondersteunt zijn overdracht.
Collectief geheugen
Zo bestaat een flink deel van de maatschappelijke waarde van de historicus uit zijn vermogen om min of meer gewone mensen te interesseren voor zijn interpretatie van de geschiedenis en zo bij te dragen aan publieke discussie over het verleden en aan een rijker, uiteindelijk meer uitgebalanceerd collectief geheugen. Even noodzake-lijk als een deugdenoodzake-lijk en proper onderdak is dat natuurlijk niet. Maar geschiedenis, taal en andere bekommernissen van de letterenwe-tenschapper maken vele levens net wat aangenamer. Wetenschap als luxe. Een luxe om te koesteren, niettemin, mits goed beargumen-teerd.
Dit alles vertaald naar mijn vak-gebied: een van de beste manieren om Friese geschiedenis relevantie te geven, is door haar groter te maken – door het Friese verhaal te vergelij-ken met dat van andere minder-heidscultuurgebieden, of het in te bedden in bredere historiografische
discussies. Navelstaarderij in de Friese wetenschap is een recept voor marginalisering, maar daar-over wellicht later eens meer.
Een andere manier is om de studieobjecten, de Friezen zelf dus, actief bij historisch onderzoek te betrekken via oral history, mondeling overgeleverde geschiedenis. Zo rekruteerde ik informanten voor mijn onderzoek naar de modernise-ring in de Friese zuivel door een website op te zetten, suvelfabryk.nl, en een pr-campagne te lanceren en zodoende interesse te wekken bij een breed publiek. Uit meer dan honderd aanmeldingen koos ik er tien uit voor een uitgebreid gesprek, bij hen thuis. In mijn scriptie kijk ik terug op die manier van werken:
‘Steeds kreeg ik mannen tegen-over me die in ieder geval qua leef-tijd sterk van mij verschilden. Ze waren geboren in de jaren twintig tot veertig. Kwamen ze van een boerderij, dan zagen ze heit nog zitten op z’n melkstoeltje onder een koe, kenden ze de spanning van te vroeg opkomende buien als het hooi nog lag te drogen, de geur van vee op stal in de winter. Veilig ver-zuild waren ze ‘s zondags tweemaal naar de kerk gegaan of hadden ze een vast vertrouwen gekoesterd in de Internationale. Verschillende van hen hadden aan den lijve ondervon-den wat armoede betekende, waren opgegroeid met petrolielamp, de kleren van hun oudere broer en eenmaal per week in de wastobbe. Ze konden nog het sonore geraas oproepen van overvliegende Spitfi-res en minstens een van hen wist wat het in sompige Indonesische dessa’s betekende om je vaderland te dienen.
En daar stond ik voor hun deur, jongen van vijfentwintig, gewapend met opnameapparatuur, verleng-snoer en het nodige papierwerk. Ik had zelfs de Koude Oorlog niet meegemaakt en wat wist ik, lette-renstudent uit een linksig
onderwij-zersgezinnetje, van ambachtswerk, productiecijfers en bedrijfsvoering – wat verwachtten zij van mij; was de afstand overbrugbaar?’
Het antwoord op die vraag laat nog even op zich wachten; dit na-jaar verschijnt de weerslag van het onderzoek in mijn scriptie.
Presidenten
Door mensen verhalen te laten vertellen, biedt de oral historian hun de kans zichzelf te plaatsen in de geschiedenis, bij te dragen aan het collectief geheugen van de samenle-ving. Een mondelinge geschiedenis van de Friese zuivel is een verhaal van gewone mensen. Maar helden, koningen en presidenten zouden al snel niets meer te doen hebben als de koe niet gemolken, de melk niet ontroomd, de room niet gekarnd zouden worden en de loonzakjes niet uitgekeerd. Onder meer in die notie schuilt het belang van verha-lende geschiedenis. Geschiedschrij-ving als emancipatie, zo mogelijk tot klusjesman en schoonmaakster aan toe.
Jan Ybema is onderzoeksmaster-student Moderne geschiedenis (RuG) en loopt stage bij de Fryske Akademy. Hij onderzoekt de modernisering en innovatie in zuivelfabrieken in Fryslân (1955-1980) op basis van getuigenissen van oud-fabrieksmedewerkers, van melkrijder tot directeur