• No results found

De mediërende rol van adaptieve emotieregulatie in het verband tussen temperament en depressieve symptomen tijdens de woelige adolescentieperiode

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De mediërende rol van adaptieve emotieregulatie in het verband tussen temperament en depressieve symptomen tijdens de woelige adolescentieperiode"

Copied!
66
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

DE MEDIËRENDE ROL VAN ADAPTIEVE

EMOTIEREGULATIE IN HET VERBAND

TUSSEN

TEMPERAMENT

EN

DEPRESSIEVE SYMPTOMEN TIJDENS

DE WOELIGE ADOLESCENTIEPERIODE

Aantal woorden: 23613

Zoé Botte

Studentennummer: 01503204

Promotor: Dr. Laura Wante

Masterproef II voorgelegd voor het behalen van de graad master in de richting Klinische Psychologie Academiejaar: 2019 – 2020

(2)

Voorwoord

Deze masterproef ter afsluiting van mijn opleiding Klinische Psychologie was een erg leerrijke en interessante ervaring. Doorheen dit proces heb ik hulp en steun gekregen van een aantal mensen rondom mij. De meeste dank ben ik mijn promotor en begeleidster Laura Wante verschuldigd voor al haar inspanningen en voor de constructieve feedback. Dankzij haar kreeg ik de kans om mij in dit onderwerp te verdienen, alsook was haar bijdrage op het gebied van inhoud, stijl en samenhang een grote meerwaarde. Ik ben ook dank verschuldigd aan mijn ouders en zussen. Zonder hun blijvende geloof en steun was het allemaal veel moeilijker geweest. Daarnaast wil ik mijn hechte vrienden bedanken voor hun bemoedigende woorden. Als laatste wil ik Eva Vermeire bedanken voor het nalezen van mijn masterproef.

(3)

Corona Verklaring Vooraf

Wat betreft het schrijven van deze masterproef heb ik geen hinder of problemen ondervonden door de coronamaatregelen.

(4)

Abstract

Het ervaren van depressieve symptomen tijdens de vroege adolescentie brengt een groot aantal negatieve gevolgen met zich mee en dit op zowel psychologisch als sociaal vlak. De temperamentsfactoren negatief affect (NA) en positief affect (PA) werden op basis van eerder onderzoek reeds in verband gebracht met de ontwikkeling van depressieve symptomen. Recent wordt adaptieve emotieregulatie (ER) vooropgesteld als een potentieel verklarende factor in deze relatie. Het doel van deze masterproef is dan ook om te onderzoeken of twee belangrijke emotieregulatievaardigheden, namelijk emotioneel bewustzijn en het gebruik van adaptieve ER-strategieën, een mediërende rol spelen in de relatie tussen temperament en depressieve symptomen bij 347 niet-klinische jongeren tussen elf en veertien jaar (52,7% jongens/ 47,3% meisjes). Er werd gebruik gemaakt van zelfrapportagevragenlijsten waarin gepeild werd naar temperamentsfactoren, gebrek aan emotioneel bewustzijn, adaptieve ER-strategieën en depressieve symptomen. Op basis van een Preacher en Hayes (2004) bootstrapping methode werd het mediatiemodel getoetst. Er werd, tegen de verwachtingen in, geen evidentie gevonden voor adaptieve ER als (partiële) mediator in de relatie tussen NA en depressieve symptomen. Wel werd de relatie tussen PA en depressieve symptomen partieel gemedieerd door zowel een gebrek aan emotioneel bewustzijn en het gebruik van adaptieve ER-strategieën. De resultaten suggereren dat adaptieve ER de relatie tussen temperament en depressieve symptomen gedeeltelijk kan verklaren. Deze bevindingen brengen theoretische en klinische implicaties met zich mee en vormen een aanzet tot verder onderzoek naar adaptieve ER.

(5)

Inhoudsopgave

Beschrijving van een Depressieve Stoornis ... 1

Categorische versus Dimensionele Benadering ... 1

De Prevalentie van Depressie tijdens de Adolescentie ... 4

De Rol van Temperamentsfactoren/ Persoonlijkheid in Relatie tot Depressie. ... 5

Emotieregulatie ... 7

Emotieregulatie-strategieën ... 8

Emotioneel Bewustzijn als belangrijke Basisvaardigheid van Emotieregulatie ... 8

De Relatie tussen Temperament en Emotieregulatie ... 11

De Relatie tussen Temperament en Emotieregulatie-strategieën ... 11

De Relatie tussen Temperament en Emotioneel Bewustzijn ... 11

De Relatie tussen Emotieregulatie en Depressieve Symptomen ... 12

De Relatie tussen Emotieregulatie-strategieën en Depressieve symptomen ... 12

De Relatie tussen Emotioneel Bewustzijn en Depressieve Symptomen ... 13

De mediërende rol van ER in de Relatie tussen Temperament en Depressieve Symptomen . 14 Conclusie en Onderzoeksvragen ... 15 Onderzoeksvragen ... 16 Methode ... 18 Deelnemers ... 18 Meetinstrumenten ... 19 Procedure ... 20 Statistische Analyses ... 21 Resultaten ... 22 Descriptieve Analyses ... 22 Preliminaire Analyses ... 24 Mediatieanalyses ... 24 Discussie ... 28

Bespreking van de Resultaten ... 29

Sterktes en beperkingen ... 38

Implicaties ... 40

Conclusie ... 41

(6)

De overgangsfase van kindertijd naar adolescentie kan gezien worden als een stressvolle en risicovolle ontwikkelingsperiode daar jongeren tijdens deze overgang met diverse lichamelijke, emotionele, sociale en cognitieve veranderingen worden geconfronteerd. Verscheidene studies toonden aan dat deze veranderingen bijdragen aan de toename van de intensiteit en frequentie van negatief affect (Flannery, Montemayor, Eberly, & Torquati, 1993; Larson & Lampman-Petraitis, 1989; Larson & Richards, 1991), wat gezien kan worden als een risicofactor op de ontwikkeling van een depressie bij adolescenten (Ormel et al., 2013).

Het ontwikkelen van een depressie tijdens de adolescentie kan psychosociale gevolgen met zich meebrengen op korte en lange termijn (Jaycox et al., 2009; Quiroga, Janosz, Bisset, & Morin, 2013). Gegeven de gevolgen op zowel korte als lange termijn is het van belang dat men preventief ingrijpt alvorens de depressieve stoornis zich manifesteert. Dit impliceert dat grondig en kritisch onderzoek bij adolescenten naar de onderliggende mechanismen voor depressie een vereiste is.

Uit onderzoek bleek reeds dat bepaalde temperamentsfactoren zoals een hoge negatieve affectiviteit en een lage positieve affectiviteit het risico op een depressie tijdens adolescentie verhogen (Lonigan, Phillips, & Hooe, 2003). Echter is het tot op heden onduidelijk of er nog andere onderliggende en werkbare mechanismen zijn die deze relatie verklaren. Recent wordt adaptieve emotieregulatie (ER) vooropgesteld als een potentieel verklarende factor in dit model. Het doel van deze masterproef is dan ook om te onderzoeken of emotioneel bewustzijn en het gebruik van adaptieve ER-strategieën een mediërende rol spelen in de relatie tussen temperament en depressie. Emotioneel bewustzijn en emotieregulatie-strategieën (ER-strategieën) zijn beide kernelementen van ER die sinds kort meer aandacht krijgen en hier mogelijks een mediërende rol in spelen (Zeman, Cassano, Perry-Parrish, & Stegall, 2006).

Het onderzoek naar de mediërende rol van emotioneel bewustzijn en het gebruik van adaptieve ER-strategieën bij adolescenten is tot op heden beperkt. Bijgevolg zal deze masterproef onderzoeken of emotioneel bewustzijn en adaptieve ER-strategieën een mediërende rol spelen in de relatie tussen temperament en depressie. Alvorens dit onderzocht wordt, zal dit theoretisch kader zowel depressie, temperament, ER en emotioneel bewustzijn beschrijven aan de hand van diverse literatuur.

Beschrijving van een Depressieve Stoornis Categorische versus Dimensionele Benadering

Een depressieve stoornis bij adolescenten is een ernstig gezondheidsprobleem dat zich uit in een cluster van specifieke symptomen (Thapar, Collishaw, Pine, & Thapar, 2012). Alvorens dieper in te gaan op een depressieve stoornis is het belangrijk dat er een onderscheid wordt gemaakt tussen een depressief syndroom, depressieve symptomen en een depressieve stoornis.

(7)

Een depressief syndroom betekent dat er meerdere depressieve symptomen aanwezig zijn. Deze symptomen uiten zich in negatieve gevoelens zoals lusteloosheid, prikkelbaarheid en gevoelens van waardeloosheid. Om een depressieve stoornis te diagnosticeren, moet het syndroom voor een langere tijdsperiode aanwezig zijn, waardoor het functioneren van de persoon in kwestie aangetast wordt (Braet & Prins, 2014).

Een depressieve stoornis kan in kaart gebracht worden via de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM-5; American Psychiatric Association, 2013). De DSM-5 is een classificatiesysteem voor het beschrijven van mentale stoornissen en maakt gebruik van een categoriale indeling van depressieve klachten. Binnen de DSM-5 vallen depressieve klachten samen met de persisterende depressieve stoornis en de stemmingdisregulatiestoornis onder de rubriek ‘depressieve stoornissen’ (APA, 2013).

Volgens de DSM-5 kan er pas van een depressieve stoornis gesproken worden wanneer het kind ten minste gedurende twee weken een pervasieve of diep doordringende verandering in de stemming vertoont (APA, 2013). Deze pervasieve verandering in de stemming wordt gekenmerkt door twee kernsymptomen, namelijk het verlies van interesse en plezier en een sombere of apathische stemming. Andere depressie-gerelateerde symptomen omvatten significante gewichtstoename of -verlies, insomnia of hypersomnia, vermoeidheid of energieverlies, psychomotorische agitatie of remming, gevoelens van waardeloosheid of irreële schuldgevoelens, een verminderd denk- of concentratievermogen en suïcidegedachten en/of pogingen. Men kan pas van een depressieve stoornis spreken indien ten minste één van de twee kernsymptomen in combinatie met minstens vier van de zeven andere bijkomende symptomen aanwezig zijn. Bovendien moet de ervaring van dergelijke symptomen van die omvang zijn dat ze een significant lijden veroorzaken op het sociaal vlak, het beroepsmatig functioneren of in het functioneren op andere belangrijke terreinen.

Een categorische benadering, zoals de DSM-5, wordt in de klinische praktijk vaak gehanteerd omdat de aan- of afwezigheid van een stoornis indicatief is voor de behandeling, alsook om te zorgen voor een eenduidig taalgebruik (Stein, 2012). Echter levert deze visie op depressie verscheidene problemen op. Ten eerste kan de manier waarop een depressie geuit wordt verschillen naargelang het ontwikkelingsniveau. De DSM-5 heeft hier enigszins rekening mee gehouden door een ontwikkelingsperspectief in te brengen. Echter is de definiëring van een depressieve stoornis bij kinderen en adolescenten gebaseerd op de formele criteria voor volwassenen, waardoor de verschillende ontwikkelingsaspecten niet goed in kaart worden gebracht. Peuters zullen hun depressieve symptomen voornamelijk uiten in somatische klachten zoals slaapproblemen, het verlies van eetlust of, maagpijn (Carlson & Cantwell, 1980). Bij kleuters daarentegen uit een depressie zich in lusteloosheid, stemmingswisselingen,

(8)

prikkelbaarheid en externaliserende problemen zoals agressie (Jellinek & Snyder, 1998; Mehler-Wex & Kölch, 2008). Deze gedragsproblemen kunnen de depressie maskeren, waardoor de depressie in deze leeftijdsgroep vaak niet opgemerkt wordt. Kinderen uit de basisschool (zes tot twaalf jaar) ervaren meer internaliserende symptomen zoals schuldgevoelens of faalangst ten gevolge van een depressie. Ook ervaren ze meer verdriet en worden zelfmoordgedachten op deze leeftijd voor het eerst gerapporteerd (Mehler-Wex & Kölch, 2008; Ryan, 1987). Adolescenten vertonen meer problemen op het vlak van prestatie en zelfwaarde en kunnen net als volwassen angstig zijn ten aanzien van de toekomst (Mehler-Wex & Kölch, 2008; Ryan, 1987). Daarnaast uiten ze hun depressieve stemming meer in een prikkelbare of agressieve gemoedstoestand of gedrag (APA, 2001; Kessler et al., 2001). Deze uitingsvorm vinden we minder terug bij volwassenen.

Een tweede probleem is dat er sprake is van heterogeniteit binnen individuen met een depressieve stoornis, wat erop wijst dat de symptomen tussen twee individuen sterk kunnen variëren (Stein, 2012). De DSM-5 stelt echter dat depressie een specifieke en coherente stoornis is, waarbij het aantal aanwezige symptomen doorslaggevend is voor de diagnose (Parker, 2005). Toch stemt deze visie niet overeen met de realiteit aangezien er meer dan 227 unieke symptoomprofielen voor de diagnose van depressie bestaan wanneer men negen DSM-5 criteriumsymptomen in rekening brengt (Fried & Nesse, 2015).

Ten derde is er een hoge mate aan comorbiditeit met andere mentale stoornissen die adolescenten met een depressieve stoornis vertonen. De studie van Birmaher en Brent (2007) toont aan dat de helft van de depressieve jongeren niet één maar zelfs twee of meerdere comorbide diagnoses rapporteren. De DSM-5 stelt dat een stoornis aan- of afwezig is op basis van de symptomen die gerapporteerd worden, waardoor er meerdere stoornissen aanwezig kunnen zijn binnen een individu (Avasthi, Sarkar, & Grover, 2014). Echter is er vaak sprake van een grijze zone tussen verscheidene stoornissen, waardoor men twijfelt of er effectief verschillende klinische entiteiten aanwezig zijn (Hengeveld, van Balkom, Van Heeringen, & Sabbe, 2009). Bovendien kan het ontvangen van meerdere psychiatrische classificaties stigmatiserend werken, wat gebleken is uit het perspectief van patiënten die aangeven dat dit een extra impact heeft op hun zelfbeeld (Cooper, 2012).

Een dimensionele benadering op depressie tracht tegemoet te komen aan de beperkingen die verbonden zijn aan de categoriale benadering. Deze benadering situeert de symptomen van een stoornis op een continuüm gaande van normaal tot ernstig (Avasthi et al., 2014), waardoor men meer rekening kan houden met contextuele, culturele en individuele variaties (Marsili, Roelandt, Caria, Benradia, & Bacle, 2011). Daarnaast kunnen individuen met een subklinische depressie via deze benadering beter geïdentificeerd worden. Een subklinische depressie houdt in

(9)

dat er depressieve symptomen aanwezig zijn, maar onvoldoende om van een depressieve stoornis te kunnen spreken (Cuijpers & Smit, 2008). Subklinische depressieve symptomen tijdens de adolescentie mogen niet onderschat worden, aangezien ze een goede voorspeller zijn voor de ontwikkeling van een depressieve stoornis op latere leeftijd (Pine, Cohen, Gurley, Brook, & Ma, 1998). Bovendien is er binnen deze benadering meer ruimte voor symptomen die een transdiagnostische functie hebben zoals een depressieve stemming of slaapproblemen (van Os, 2015). Dit betekent dat depressieve symptomen niet enkel voorkomen bij depressie, maar evengoed aanwezig kunnen zijn bij andere stoornissen zoals angststoornissen (Beesdo, Knappe, & Pine, 2009; Kessler et al., 2011). Gegeven de problemen van comorbiditeit en heterogeniteit binnen de categorische benadering, kan een dimensioneel classificatiesysteem voor meer handvaten zorgen daar deze benadering meer rekening houdt met de grijze zone tussen stoornissen (Hengeveld et al., 2009). In deze masterproef wordt depressie bekeken vanuit een dimensioneel perspectief door symptomen in kaart te brengen aan de hand van een vaak gebruikte depressievragenlijst, namelijk de Children’s Depression Inventory (CDI; Kovacs, 1992).

De Prevalentie van Depressie tijdens de Adolescentie

Hoewel depressie tijdens de kindertijd relatief zeldzaam is, toont recent onderzoek aan dat de prevalentiecijfers stijgen naarmate kinderen ouder worden. (Costello, Erkanli, & Angold, 2006; Polanczyk, Salum, Sugaya, Caye, & Rohde, 2015). Tijdens de overgangsfase van de kindertijd naar de adolescentie nemen de prevalentiecijfers van depressie toe van ongeveer 2% bij kinderen tot ongeveer 8% bij adolescenten, met een sterkere stijging bij meisjes in vergelijking met jongens (Birmaher & Brent, 2007; Costello, Copeland, & Angold 2011).

Verder toont een systematische review (Rohde, Beevers, Stice, & O’Neil, 2009) aan dat ongeveer 9 tot 16% van de adolescenten subklinische symptomen van depressie vertonen die mogelijks kunnen leiden tot de ontwikkeling van een depressie. Dit is een belangrijke observatie aangezien reeds werd aangetoond dat het ervaren van subklinische depressieve symptomen een belangrijke voorspeller is van een depressieve stoornis op latere leeftijd (Pine et al., 1998). Het beschikbaar onderzoek omtrent de prevalentiecijfers van depressie in België is beperkt, maar naar schatting beantwoorden ongeveer 15% van de volwassen Belgen aan de criteria van een depressieve stoornis (Bruffaerts, Bonnewyn, Van Oyen, Demarest, & Demyttenaere, 2004). Het voorkomen van een depressieve stoornis gedurende een jaar bij Belgische eerstejaarsstudenten (KULeuven) zou naar schatting 11.3% bedragen (D'hulst, 2018).

Samengevat blijkt dat depressie een vaak voorkomende mentale stoornis is die jaarlijks vele adolescenten treft (Lopez, Mathers, Ezzati, Jamison, & Murray, 2006). Het ontwikkelen van een depressie tijdens de adolescentie kan nefaste gevolgen met zich meebrengen (Balázs et al., 2013; Quiroga et al., 2013). Op korte termijn kan een depressie leiden tot problemen in de sociale

(10)

relaties, alsook meer schooluitval en verminderde schoolprestaties (Jaycox et al., 2009; Quiroga et al., 2013). De lange termijn gevolgen veroorzaken meer middelenmisbruik, slaapproblemen, depressieve stoornissen op latere leeftijd en vaker suïcidepogingen en geslaagde suïcides (Balázs et al., 2013; Hölzel et al., 2011). Omwille van deze nefaste gevolgen is het erg belangrijk om een beter zicht te krijgen op de onderliggende mechanismen van depressie. Depressie is multifactorieel bepaald waarbij verscheidene onderliggende factoren een invloed uitoefenen op het ontstaan van een depressie (Maughan, Collishaw, & Stringaris, 2012). Deze masterproef focust zich op de rol van één psychologisch mechanisme, namelijk temperament.

De Rol van Temperamentsfactoren/ Persoonlijkheid in Relatie tot Depressie.

Bepaalde temperamentsfactoren maken adolescenten kwetsbaarder voor de ontwikkeling van depressie (Yap, Allen, & Sheeber, 2007). Zo lopen kinderen met een moeilijk temperament meer risico om een depressieve stoornis te ontwikkelen (Lonigan et al., 2003).

Rothbart en Bates (2006, p.100) definiëren temperament als “individuele verschillen in reactiviteit en zelfregulatie met betrekking tot emoties, gedrag en aandacht.” In het tweefactoren model van Watson en Tellegen (1985) spelen twee reactieve en onafhankelijke temperamentsfactoren een grote rol in relatie tot depressie; namelijk negatief affect (NA) en positief affect (PA). Volgens dit model zullen kinderen en adolescenten in stressvolle periodes meer kans maken op het ontwikkelen van een depressie indien ze hoog scoren op de temperamentsfactor NA en laag op de temperamentsfactor PA.

NA kan men omschrijven als de mate waarin iemand een breed scala aan negatieve gemoedstoestanden, zoals angst, vijandigheid, minachting en afkeer ervaart (Watson, Clark, & Carey, 1988). Het onderzoek van Chorpita (2002) toont aan dat kinderen en volwassen die veel NA ervaren meer kans maken op een depressie. Deze resultaten vindt men zowel terug in klinische als in niet-klinische populaties. Uit het onderzoek van Van Cauwenberge, Wiersema, Hoppenbrouwers, Van Leeuwen en Desoete, (2011) blijkt dat jongeren die meer NA ervaren hoger scoren op internaliserende problematieken.

Onder NA valt de dimensie negatieve emotionaliteit (NE; Compas, Connor-Smith, & Jaser, 2004). NE wordt beschreven als een niet-specifieke, transdiagnostische kwetsbaarheidsfactor (Lahey, 2009; Tackett et al., 2013), aangezien deze temperamentsdimensie gecorreleerd is met diverse vormen van psychopathologie (Clark & Watson, 1991; Lonigan et al., 2003). Kinderen met een hoge mate aan NE gaan sterker reageren op negatieve emoties (Rothbart & Posner, 2006). Uit het onderzoek van Oldehinkel, Hartman, De Winter, Veenstra, en Ormel, (2004) blijkt dat 10 tot 12 jarigen die meer NE ervaren ook meer internaliserende problematieken, waaronder depressie, vertonen. Een interessante bevinding is dat NE bij zowel volwassenen als kinderen gelinkt is aan de persoonlijkheidstrek neuroticisme (Ellenbogen & Hodgins, 2004;

(11)

Rothbart, Ahadi, & Evans, 2000; Yap et al., 2007), dewelke op zijn beurt een risicofactor vormt voor de ontwikkeling van een depressie (Hakulinen et al., 2015).

PA blijkt een invloed te hebben op de ontwikkeling en instandhouding van depressieve symptomen. PA is een samenstelling van trekken die verwijzen naar iemands enthousiasme, energielevel, mentale oplettendheid en interesses (Watson & Tellegen, 1985). Kinderen die meer PA vertonen zijn sneller te kalmeren, vertonen een groter aanpassingsvermogen en zijn vlotter in sociale omgang (Berk, 2006). Bijgevolg reageren deze kinderen minder reactief ten aanzien van stressoren en maken ze eveneens meer gebruik van flexibele en actieve copingstrategieën wanneer ze geconfronteerd worden met stressoren (Compas et al., 2004). Er is steeds meer bewijs dat kinderen minder kans maken om een depressie te ontwikkelen wanneer ze hoog scoren op deze temperamentsfactor (Lyubomirsky, Sheldon, & Schkade, 2005). Het onderzoek van Harding, Hudson en Mezulis (2014) dat werd uitgevoerd bij studenten toont aan dat een verlaagde PA een voorspellende waarde heeft voor latere depressieve symptomen.

Onder de hogere orde temperamentsfactor PA vinden we de dimensie van positieve emotionaliteit (PE) terug. PE blijkt in tegenstelling tot NE die een transdiagnostische factor is -een specifieke risicofactor te zijn voor de ontwikkeling van -een depressie (Clark, Watson, & Mineka, 1994). Adolescenten die lager scoren op PE vertonen minder positieve emoties en meer anhedonie (i.e. verlies van interesse en plezier tijdens dagelijkse activiteiten), waardoor ze een verhoogd risico lopen op depressie (Clark, 2005; Clark & Watson, 1991; Watson, Stasik, Ellickson-Larew, & Stanton, 2015). Verder toont ook recent onderzoek een negatief verband aan tussen PE en depressieve symptomen bij adolescenten (Van Beveren, Harding, Beyers, & Braet, 2017). Zowel cross-sectioneel als longitudinaal onderzoek bevestigen de relatie tussen PE en depressie, waarbij een lage PE een risicofactor is voor de ontwikkeling van depressie tijdens de adolescentie (Kendall et al, 2015; Khazanov & Ruscio, 2016; Malouff, Thorsteinsson, & Schutte, 2005). Deze resultaten komen overeen met voorafgaand onderzoek dat bij kinderen werd uitgevoerd (Caspi, Moffitt, Newman, & Silva, 1996; van Os, Jones, Lewis, Wadsworth, & Murray, 1997). Daarnaast blijkt PE sterk te correleren met de persoonlijkheidstrek extraversie (Clark & Watson, 1991; Compas et al., 2004). Individuen die laag scoren op de persoonlijkheidsdimensie extraversie lopen een verhoogd risico op de ontwikkeling van depressie (Hakulinen et al., 2015).

Tot slot toont recent onderzoek aan dat men nog een derde temperamentsdimensie kan onderscheiden, namelijk effortful control (EC; Yap et al., 2011). EC is in tegenstelling tot NE en PE een zelfregulerende temperamentsdimensie die ervoor zorgt dat men een bepaalde respons op een stimulus kan bedwingen (Rothbart & Rueda, 2005). EC blijkt zowel aan internaliserende (bijvoorbeeld depressie) als externaliserende problematieken gelinkt te zijn (Eisenberg et al.,

(12)

2001). Onderzoek toont aan dat kinderen en jongeren die moeite hebben met het reguleren van EC meer kans maken op internaliserende problematieken (Oldehinkel et al., 2004; Muris & Ollendick, 2005). Daarnaast tonen verscheidene studies aan dat kleuters en kinderen die lager scoren op EC meer externaliserende problemen vertonen (Murray & Kochanska, 2002). In deze masterproef zullen we echter specifiek focussen op NA en PA want dit zijn beide aangeboren en reactieve componenten van temperament. EC daarentegen ontwikkelt zich pas vanaf de tweede helft van het eerste levensjaar (Zentner & Bates, 2008).

De adolescentie is een interessante periode om temperament te bestuderen, aangezien jongeren tijdens deze periode frequenter negatief affect ervaren (Ormel et al., 2013), wat kan leiden tot emotionele instabiliteit (Larson & Lampman-Petraitis, 1989). Een hoge mate van NE en een lage mate van PE zijn kwetsbaarheidsfactoren voor het ontwikkelen van een depressie bij adolescenten. De laatste jaren wordt in theorie en onderzoek steeds meer nadruk gelegd op het belang van emotieregulatievaardigheden in de relatie tussen temperament en depressie. Echter heeft voorafgaand onderzoek zich voornamelijk gefocust op de rol van maladaptieve ER-strategieën in relatie tot depressie (Mezulis, Priess, & Hyde, 2011). Recent poneert men echter dat een gebrek aan adaptieve ER-strategieën eveneens een belangrijke kwetsbaarheidsfactor kan zijn voor de ontwikkeling van depressie (Schäfer, Naumann, Holmes, Tuschen-Caffier, & Samson, 2016). De studies die onderzoeken of een gebrek aan adaptieve ER-strategieën een mediërende rol kan spelen in de relatie tussen temperament en depressie zijn uiterst schaars. Daarnaast hebben deze studies zich voornamelijk gefocust op kinderen en deze bevindingen zijn niet zomaar te generaliseren naar adolescenten. Deze masterproef tracht bijgevolg te onderzoeken of en hoe adaptieve ER de relatie tussen temperament en depressie tijdens de adolescentieperiode verklaart. In wat volgt gaan we dieper in op het concept ER, de link met temperament en de link met depressie.

Emotieregulatie

Theorie en onderzoek veronderstelt dat de manier waarop individuen hun emoties reguleren afhankelijk is van temperamentsfactoren, waarbij emotieregulatie (ER) mogelijks een belangrijk onderliggend mechanisme is in de relatie tussen temperament en depressie (Yap et al., 2007). In de literatuur wordt ER op verscheidene manieren gedefinieerd. De beschrijving van Gross (1998, p.275) luidt als volgt “de processen die individuen gebruiken wanneer ze een invloed willen uitoefenen op de emoties die ze ervaren, wanneer ze deze emoties ervaren en de mate waarin ze deze uiten.” Het meeste onderzoek naar depressie richtte zich voornamelijk op negatieve emoties (Braet, Cracco, & Van Durme, 2013), aangezien negatieve emoties vaker geassocieerd worden met de ontwikkeling van depressie (Kring & Bachorowski, 1999). Echter

(13)

blijkt uit onderzoek dat de ervaring van negatieve emoties op zich niet maladaptief zijn, maar dat het cruciaal is dat individuen deze emoties leren reguleren (Keenan, 2000).

Emotieregulatie-strategieën

ER-strategieën verwijzen naar de verschillende manieren die individuen hanteren om

hun emoties effectief te reguleren (Koole, 2009). Theoretisch gezien kan er een opdeling gemaakt worden tussen maladaptieve en adaptieve ER-strategieën (Aldao, NolenHoeksema, & Schweizer, 2010). Maladaptieve ER-strategieën zijn vaker disfunctioneel daar ze mogelijks klachten of symptomen veroorzaken op korte of lange termijn (Cracco, Van Durme, & Braet, 2015). ER-strategieën die als maladaptief beschouwd worden zijn opgeven, zich terugtrekken, zelf-devaluatie, ruminatie (Aldao et al., 2010). Opgeven en terugtrekken zorgen ervoor dat iemand een emotionele ervaring, activiteit of situatie vermijdt. Zelfdevaluatie betekent dat iemand de schuld bij zichzelf legt. De strategie rumineren betekent dat je voortdurend nadenkt/piekert over wat je boos, bang of verdrietig maakt en dat je die gedachten niet kan uitschakelen (Cracco et al., 2015). ER-strategieën worden als adaptief beschouwd indien deze instaan voor het verwijderen of veranderen van de stressoren die negatieve emoties uitlokken (Aldao et al., 2010). Bijgevolg zijn deze ER-strategieën functioneel. Adaptieve ER-strategieën die al sinds lange tijd onderzocht worden zijn probleemgericht handelen en herevaluatie (Aldao et al., 2010). Bij probleemgericht handelen probeert men op een bewuste manier de stressvolle situatie te wijzigen en bij herevaluatie tracht men door middel van positieve herinterpretaties om te gaan met de stressvolle situatie (Aldao et al., 2010). Andere adaptieve ER-strategieën zijn afleiding, accepteren, cognitieve probleemoplossing, et cetera (Braet et al., 2013). Uit onderzoek blijkt dat emotioneel bewustzijn een fundamentele vaardigheid is die mogelijks een invloed heeft op het gebruik van ER-strategieën (Eastabrook, Flynn, & Hollenstein, 2013; Furman, Waugh, Bhattacharjee, Thompson, & Gotlib, 2013). In wat volgt zal dieper ingegaan worden op het concept emotioneel bewustzijn.

Emotioneel Bewustzijn als belangrijke Basisvaardigheid van Emotieregulatie

Emotioneel bewustzijn is een kernelement van ER (Zeman et al., 2006), want alvorens men emoties adaptief kan reguleren en communiceren, is het noodzakelijk dat de emoties eerst begrepen worden (Leyden & Shale, 2012). Emotioneel bewustzijn is een noodzakelijke vaardigheid alvorens een individu gebruik kan maken van adaptieve ER-strategieën (Eastabrook et al., 2013). Een gebrek aan emotioneel bewustzijn kan bijdragen aan de ontwikkeling van maladaptieve ER-strategieën (Halberstadt, Denham, & Dusnmore, 2001). Wanneer individuen niet in staat zijn om de eigen emoties te herkennen en te beschrijven, kan dit ertoe leiden dat ze overweldigd geraken door hun emotionele toestand, met als gevolg dat ze deze toestand niet

(14)

kunnen reguleren (Kerr, Johnson, Gans, & Krumrine, 2004). Lane en Schwartz (1987) omschreven emotioneel bewustzijn als ‘de cognitieve capaciteit om zowel de eigen emotionele ervaring als die van de ander te omschrijven en te identificeren’. Deze vorm van bewustzijn kan men opdelen in meerdere componenten. De eerste component “aandacht voor emoties” omvat de hoeveelheid aandacht die men besteedt aan hun emoties en de tweede component “emotionele helderheid” verwijst naar de mate waarin iemand in staat is zijn emoties te beschrijven en te identificeren (Coffey, Berenbaum, & Kerns, 2003; Gohm & Clore, 2002). In de literatuur wordt emotioneel bewustzijn vaak afwisselend gebruikt met de termen ‘alexithymie’ of ‘interoceptief bewustzijn’. Lane (2000) veronderstelt dat er een link is tussen een tekort aan emotioneel bewustzijn en kenmerken van alexithymie. Alexithymie is een persoonlijkheidsconstruct dat verwijst naar de beperkte capaciteit van een persoon om zijn gevoelens te benoemen en te identificeren (Herbert, Herbert, & Pollatos, 2011). Daarnaast blijkt alexithymie negatief gecorreleerd te zijn met interoceptief bewustzijn (Herbert et al., 2011). Interoceptief bewustzijn verwijst naar de mate waarin iemand gevoelig is voor bepaalde sensaties in het lichaam (Pollatos, Schandry, Auer, & Kaufmann, 2007).

Onderzoek naar de relatie tussen indexen van emotioneel bewustzijn en ER-strategieën is momenteel beperkt (Boden & Thompson, 2015). Het cross-sectioneel onderzoek van Eastabrook et al. (2013) toonde aan dat de relatie tussen emotioneel bewustzijn en depressie gemedieerd wordt door de adaptieve ER-strategie herevaluatie. Een recente studie bij Vlaamse jongeren (Van Beveren et al., 2018) vond geen relatie tussen emotioneel bewustzijn en het gebruik van maladaptieve ER-strategieën. Echter blijkt dat emotioneel bewustzijn een invloed heeft op het gebruik van adaptieve ER-strategieën. Adolescenten met meer emotioneel bewustzijn zijn vaker geneigd om adaptieve ER-strategieën te hanteren. Er wordt verondersteld dat adolescenten die geconfronteerd worden met negatieve emoties en zich bewust zijn van dergelijke emoties meer toegang hebben tot het activeren van adaptieve ER-strategieën. Dit impliceert dat een adolescent met een gebrek aan emotioneel bewustzijn meer moeite zal hebben met het differentiëren van emoties en minder in staat is om de oorzaak van dergelijke emoties te begrijpen. Het onderzoek van Laloyaux, Fantini, Lemaire, Luminet en Larøi (2015) toont aan dat adolescenten met een hoge mate aan alexithymie vaker gebruik maken van maladaptieve ER-strategieën. Echter zijn het merendeel van deze studies cross-sectioneel van aard en dient men deze relaties longitudinaal te onderzoeken alvorens men uitspraken kan doen over causaliteit.

De ontwikkeling van emotieregulatie. ER-strategieën ontwikkelen zich doorheen het

leven van een individu (Cole, 1994). De vroege sociale context is cruciaal voor het aanleren van de eerste vormen van ER, waarbij ouders een belangrijke rol spelen in dit ontwikkelingsproces (Morris, Silk, Steinberg, Myers, & Robinson, 2007). Gedurende de eerste drie maanden komt er

(15)

een primair socialisatieproces tot stand waarbij het kind volledig afhankelijk is van de verzorger (Kopp, 1989). Op een bepaald moment is een kleuter tot op zekere hoogte in staat zichzelf te reguleren, daar de ontwikkeling van taal en cognitie op gang komt (Kopp, 1989; Zeman et al., 2006). Naarmate men ouder wordt, leert men een onderscheid te maken tussen eigen gevoelens en gevoelens die anderen ervaren (Zeman et al., 2006). Lagere schoolkinderen hanteren meer geavanceerde strategieën (Kopp, 1989). Tijdens de adolescentieperiode nemen de ER-strategieën toe en worden deze verder afgesteld (Zeman et al., 2006). Adolescenten gaan steeds meer gebruik maken van adaptieve ER-strategieën en minder van maladaptieve ER-strategieën (John & Gross, 2004). Onderzoek toont aan dat kinderen grote individuele verschillen vertonen met betrekking tot de ontwikkeling van ER-strategieën (Cole, Martin, & Dennis, 2004). Aangezien emotioneel bewustzijn een kernelement is van ER kan dit mogelijks een rol spelen in de ontwikkeling van ER-strategieën (Cole et al., 2004).

De ontwikkeling van emotioneel bewustzijn. Emotioneel bewustzijn ontwikkelt zich

doorheen de jaren onder invloed van ouders, leeftijdsgenoten, media en andere omgevingsaspecten (Buckley & Saarni, 2006; Saarni, 2000). Net zoals bij ER is de gehechtheidsrelatie met de verzorger een cruciale relatie voor de ontwikkeling van emotioneel bewustzijn (Cassidy, 1994; Taylor & Bagby, 2004). Emotioneel coachende ouders kunnen zichzelf beter kalmeren en zijn daardoor beter in staat hun emoties te reguleren (Gottman, Katz, & Hooven, 1996). De onderzoekers vonden dat kinderen van emotioneel coachende ouders meer emotioneel bewustzijn vertonen. Ouders die de negatieve emoties van hun kinderen vermijden of kinderen dergelijke emoties niet laten tonen, zijn minder in staat om hun eigen emoties en die van hun kinderen te identificeren of te begrijpen (Ciarrochi, Heaven, & Supavadeeprasit, 2008; Gottman et al., 1996). Wanneer kinderen opgroeien wordt het emotioneel bewustzijn echter beïnvloed door relaties met andere mensen in hun dichte omgeving. Leerkrachten en leeftijdsgenoten oefenen op verscheidene manieren een invloed uit op de ontwikkeling van emotioneel bewustzijn, bijvoorbeeld door regels en grenzen te stellen, het aanvaarden en het geven van warmte voor iemand zijn emoties, door model te staan of door over emoties te discussiëren (Leyden & Shale, 2012). Daarnaast ontwikkelen kinderen ook taal en neemt het cognitieve vermogen toe, waardoor emoties als meer complex en gedifferentieerd ervaren worden en het emotioneel bewustzijn toeneemt (Lane & Schwartz, 1987). De studie van Kranzler et al. (2015) rapporteerde echter tegenstrijdige bevindingen, waarbij ze vinden dat oudere kinderen minder emotioneel bewustzijn vertonen in relatie tot jonge kinderen. De onderzoekers trachten deze bevindingen te verklaren door het feit dat wanneer kinderen ouder worden, ze meer geconfronteerd worden met stressoren waardoor het voor hen een stuk uitdagender wordt om hun emotionele reacties te begrijpen en te herkennen.

(16)

Zoals eerder gesteld toont de literatuur aan dat ER een potentieel verklarend mechanisme kan zijn in de relatie tussen temperament en depressie. Het antwoord op de vraag of het temperament van een kind een invloed heeft op ER-strategieën is interessant om te onderzoeken. In het volgende deel zal dieper ingegaan worden op de relatie tussen temperamentsfactoren en ER-strategieën en de relatie tussen ER-strategieën en depressie.

De Relatie tussen Temperament en Emotieregulatie De Relatie tussen Temperament en Emotieregulatie-strategieën

Temperament is een belangrijke kindfactor in relatie tot ER. Meer bepaald toont onderzoek aan dat er grote individuele verschillen zijn in het gebruik van ER-strategieën afhankelijk van het temperament van individuen (Yap et al., 2007).

Onderzoek toont aan dat ER beïnvloed wordt door de twee temperamentsfactoren namelijk NE en PE. Gegeven dat individuen die hoog scoren op NE meer NA ervaren, ondervinden ze meer moeilijkheden met het reguleren van hun emoties (Yap et al., 2007). Daarentegen gaan individuen die hoger scoren op PE meer PA ervaren waardoor ze emoties makkelijker kunnen reguleren. (Yap et al., 2007). Het onderzoek naar de relatie tussen PA/PE en adaptieve ER-strategieën is relatief beperkt, daar het meeste onderzoek zich gefocust heeft op maladaptieve ER-strategieën (Mezulis et al., 2011). Echter toont het recente onderzoek van Van Beveren en collega’s (2017) aan dat er een positieve associatie bestaat tussen PE en twee adaptieve ER-strategieën: herevaluatie en acceptatie. Adolescenten die lager scoren op PE maken minder gebruik van dergelijke adaptieve ER-strategieën.

We kunnen veronderstellen dat temperament niet enkel verbonden is met gebruik van specifieke ER-strategieën, maar ook met een belangrijke ER-vaardigheid, namelijk emotioneel bewustzijn (Motan & Gençöz, 2007).

De Relatie tussen Temperament en Emotioneel Bewustzijn

Het onderzoek naar de relatie tussen temperamentsfactoren en emotioneel bewustzijn is beperkt (Motan & Gençöz, 2007). Enkele onderzoeken tonen aan dat er een relatie bestaat tussen temperamentsfactoren en alexithymie (i.e. gebrek aan emotioneel bewustzijn). Meer bepaald toont het onderzoek van Motan en Gençöz (2007) aan dat er bij studenten een positieve associatie bestaat tussen NA en alexithymie en een negatieve associatie tussen PA en alexithymie. Daarnaast tonen andere onderzoeken aan dat er een relatie bestaat tussen de persoonlijkheidstrekken neuroticisme en extraversie, die verbonden zijn met temperamentsfactoren, en emotioneel bewustzijn. Neuroticisme (positief gecorreleerd met NE) is positief geassocieerd met een gebrek aan emotioneel bewustzijn en alexithymie. Met andere woorden mensen die meer neuroticisme ervaren gaan zich minder bewust zijn van hun emoties (Bagby, Parker, & Taylor, 1994;

(17)

Barańczuk, 2019). Extraversie, wat positief gecorreleerd is met PE, toont daarentegen een negatieve associatie met een gebrek aan emotioneel bewustzijn en alexithymie (Bagby, et al., 1994). Dit betekent dat mensen die hoger scoren op extraversie zich meer bewust zijn van hun emoties. Aangezien het onderzoek naar de relatie tussen temperamentsfactoren en emotioneel bewustzijn duidelijk beperkt is, is het aangewezen om deze relatie verder te onderzoeken in toekomstig onderzoek. Dit is dan ook een belangrijke (deel)onderzoeksvraag in deze masterproef.

Op basis van onderzoek wordt er verondersteld dat verschillende factoren een rol spelen bij de ontwikkeling van depressieve symptomen. Deze masterproef focust zich op twee factoren, namelijk ER-strategieën en emotioneel bewustzijn. In wat volgt zal er dieper ingegaan worden op de relatie tussen ER-strategieën en depressieve symptomen en de relatie tussen emotioneel bewustzijn en depressieve symptomen.

De Relatie tussen Emotieregulatie en Depressieve Symptomen De Relatie tussen Emotieregulatie-strategieën en Depressieve symptomen

De laatste tien jaar benadrukt theorie en onderzoek dat ER-vaardigheden een belangrijk rol spelen bij de ontwikkeling en instandhouding van depressieve symptomen (Nolen-Hoeksema & Aldao, 2011; Schäfer et al., 2016; Silk, Steinberg, & Morris, 2003). Maladaptieve ER-strategieën worden gezien als een risicofactor voor de ontwikkeling van depressieve symptomen (Aldao et al., 2010). Een aantal onderzoeken tonen aan dat het gebruik van maladaptieve ER-strategieën gerelateerd is aan het ervaren van meer depressieve symptomen (Campbell-Sills, Barlow, Brown, & Hofmann, 2006; Garnefski & Kraaij, 2006; Kring & Werner, 2004). Onderzoek bij adolescenten toont aan dat er drie specifieke maladaptieve ER-strategieën geassocieerd zijn met de ontwikkeling van depressieve symptomen, namelijk suppressie, vermijding en ruminatie (Schäfer et al., 2016). Meer specifiek toont dit onderzoek bij adolescenten aan dat er een positief verband bestaat tussen suppressie en depressieve symptomen. Daarnaast gaan adolescenten die vaker gebruik maken van de strategie vermijding meer depressieve symptomen rapporteren (Siu & Shek, 2010). Tot slot vertoont ruminatie een groot verband met de ontwikkeling, ernst en instandhouding van depressieve symptomen (Abela, Brozina, & Haigh, 2002; Joormann, 2010).

Voorgaand onderzoek heeft zich voornamelijk gefocust op maladaptieve ER-strategieën in relatie tot depressie (Aldao & Nolen-Hoeksema, 2012; Braet et al., 2014). Toch toonden een beperkt aantal studies ook het belang aan van adaptieve ER-strategieën in relatie tot depressieve symptomen bij jongeren. Zo stelt Aldao (2010) in haar review dat jongeren die minder adaptieve ER-strategieën gebruiken, meer risico lopen op het ontwikkelen van een depressie. Daarnaast tonen een aantal studies aan dat er een negatief verband bestaat tussen het gebruik van adaptieve ER-strategieën en depressieve symptomen (Hughes, Gullone, & Watson, 2011; Kraaij et al.,2003)

(18)

Bepaalde adaptieve ER-strategieën zoals acceptatie kunnen tijdens de adolescentie een bescherming bieden tegen de ontwikkeling van depressie (Schäfer et al., 2016). Naast acceptatie blijkt ook probleemoplossing een beschermende factor te zijn voor het ontwikkelen van depressieve symptomen (Aldao et al. 2010; Schäfer et al., 2016). Herevaluatie, tenslotte, kent inconsistente verbanden met depressie. Het ene onderzoek toont aan dat het gebruik van deze adaptieve ER-strategie een bescherming kan bieden tegen de ontwikkeling van depressie (Schäfer et al., 2016), terwijl het onderzoek van Aldao en Nolen-Hoeksema (2012) geen verband vindt tussen herevaluatie en depressieve symptomen.

Samenvattend kan men stellen dat adaptieve ER-strategieën gelinkt zijn aan een daling of vermindering van depressieve symptomen (Aldao et al., 2010). Steeds meer leggen theorie en onderzoek ook de nadruk op het belang van emotionele basisvaardigheden zoals, emotioneel bewustzijn, om jongeren te beschermen tegen psychische problemen zoals depressie (Eastabrook et al., 2013). In wat volgt gaan we verder in op wat er tot nu toe geweten is over de link tussen emotioneel bewustzijn en depressieve symptomen.

De Relatie tussen Emotioneel Bewustzijn en Depressieve Symptomen

Een tekort aan emotioneel bewustzijn is een voorspeller van psychische problemen, zoals depressie (Ciarrochi, Kashdan, Leeson, Heaven, & Jordan, 2011). Verscheidene studies tonen aan dat kinderen en adolescenten die problemen ondervinden op het vlak van emotioneel bewustzijn, zoals moeilijkheden met het beschrijven en identificeren van gevoelens, hoger scoren op zowel depressieve als angstsymptomen (Lahaye, Luminet, Van Broeck, Bodart, & Mikolajczak, 2010; Rieffe & De Rooij 2012; Sim & Zeman 2004). De relatie tussen een gebrek aan emotioneel bewustzijn en depressie kan op verschillende manier verklaard worden. Ten eerste zal een persoon met een tekort aan emotioneel bewustzijn meer last ondervinden met het verwerken van emotionele informatie en met het hanteren van ER-strategieën (Taylor, Bagby, & Parker, 1997). Daarnaast toont onderzoek bij depressieve volwassenen aan dat ze lichamelijke gewaarwordingen minder goed detecteren en begrijpen (Furman et al., 2013). Daartegenover gaan adolescenten en volwassenen met meer emotioneel bewustzijn een beter onderscheid kunnen maken tussen verschillende emoties en gaan ze lichamelijke gewaarwordingen sneller herkennen (Eastabrook et al., 2014). Resultaten tonen aan dat kinderen uit de basisschool meer kans maken op het ontwikkelen van depressie indien ze moeite hebben met het differentiëren en begrijpen van emoties. Deze bevindingen worden zowel cross-sectioneel als longitudinaal bevestigd (Reiffe & De Rooij, 2012; Rieffe, Oosterveld, Miers, Meerum Terwogt, & Ly, 2008). Bovendien toont onderzoek ook aan dat kinderen en adolescenten met een tekort aan emotionele helderheid (i.e. aspect van emotioneel bewustzijn) meer last ervaren om met negatieve emoties om te gaan, alsook

(19)

met interpersoonlijke stress. Uiteindelijk kan dit leiden tot de ontwikkeling van een negatieve zelfperceptie, hopeloze gevoelens en andere symptomen van depressie (Flynn & Rudolph, 2010). Het onderzoek van (Furman et al., 2013) dat bij volwassen werd uitgevoerd onderzocht de relatie tussen interoceptief bewustzijn en depressie. De resultaten tonen aan dat interoceptief bewustzijn significant lager was bij patiënten met een depressieve stoornis in vergelijking met de controlegroep. Een kanttekening bij dit onderzoek is dat de steekproef uitsluitend vrouwen omvatte, waardoor uitspraken over generaliseerbaarheid moeilijker worden.

Samengevat blijkt, op basis van voorafgaande onderzoeken, dat een gebrek aan emotioneel bewustzijn tijdens de adolescentie de kans op depressieve symptomen vergroot. Daarnaast blijkt emotioneel bewustzijn ook verbonden te zijn aan temperament. Toch wordt dit aspect van ER, in vergelijking met het gebruik van ER-strategieën, veel minder onderzocht. Bijgevolg is het belangrijk om dit verder te onderzoeken. Deze masterproef tracht dan ook na te gaan wat de rol is van emotioneel bewustzijn en of er eventuele adaptieve ER-strategieën zijn die deze relatie kunnen verklaren.

De mediërende Rol van ER in de Relatie tussen Temperament en Depressieve Symptomen

Het onderzoek naar de mediërende rol van ER in de relatie tussen temperament en depressieve symptomen is beperkt (Van Beveren, Kuppens, Hankin, & Braet, 2019). Bepaalde temperamentsfactoren zouden ervoor zorgen dat adolescenten meer kwetsbaar zijn voor het ontwikkelen van depressieve symptomen (Yap et al., 2007). Het onderzoek naar de onderliggende en verklarende factoren in deze relatie is op heden beperkt. Er wordt vooropgesteld dat ER een mogelijks onderliggend mechanisme vormt in de relatie tussen temperament en depressie (Yap et al., 2007). Zo toont onderzoek bij adolescenten aan dat de relatie tussen de temperamentsfactor NE en depressieve symptomen gemedieerd wordt door de maladaptieve ER-strategie ruminatie. Een adolescent die hoger scoort op NE zal meer kwetsbaar zijn om depressieve symptomen te ontwikkelen omdat hij meer gebruik zal maken van de maladaptieve ER-strategie ruminatie (Mezulis et al., 2011). Daarnaast worden ook adaptieve ER-strategieën steeds vaker onderzocht als mediërende factor in de relatie tussen temperament en depressie. Onderzoek toont aan dat adolescenten die lager scoren op de temperamentsfactor PE minder gebruik maken van adaptieve ER-strategieën en bijgevolg meer kans maken op depressieve symptomen (Van Beveren et al., 2017). Een recent cross-sectioneel onderzoek (Van Beveren et al., 2019) dat werd uitgevoerd bij jongeren bestudeerde de relatie tussen temperamentsfactoren, ER-strategieën en depressieve symptomen. De bevindingen uit dit onderzoek liggen in lijn met vorig onderzoek en bevestigen dat adolescenten die hoger scoren op NE meer gebruik maken van maladaptieve ER-strategieën. Daartegenover gebruiken adolescenten die lager scoren op PE minder adaptieve ER-strategieën. Beide groepen lopen meer kans om depressieve symptomen te ontwikkelen.

(20)

Naast het gebruik van bepaalde strategieën is het mogelijk dat ook andere ER-gerelateerde factoren zoals emotioneel bewustzijn een rol spelen in de relatie tussen temperament en depressie. Recente bevindingen toonden aan dat emotioneel bewustzijn nauw gerelateerd is aan ER-strategieën en depressieve symptomen (Kranzler et al., 2016). Naar onze kennis zijn er nog geen studies uitgevoerd waarbij emotioneel bewustzijn vooropgesteld wordt als mediërende factor in de relatie tussen temperament en depressieve symptomen. Echter is wel onderzoek uitgevoerd naar de mediërende rol van alexithymie, een construct dat geassocieerd is met emotioneel bewustzijn, in de relatie tussen neuroticisme en depressie (Lee & Guajardo, 2011). Dit onderzoek toont aan dat studenten die hoger scoren op neuroticisme meer moeite hebben met het identificeren van emoties (i.e. component van alexithymie) wat op zijn beurt de kans op depressieve symptomen verhoogt.

Conclusie en Onderzoeksvragen

Depressie is een ernstige mentale ziekte die verscheidene nefaste gevolgen met zich meebrengt op zowel korte als lange termijn (Balazs et al., 2013; Quiroga et al., 2013). Tijdens de adolescentie blijken jongeren kwetsbaarder te zijn voor de ontwikkeling van depressie, daar ze met verschillende veranderingen geconfronteerd worden (Flannery et al., 1993; Larson & Lampman-Petraitis, 1989; Larson & Richards, 1991). Onderzoek toont aan dat temperament een belangrijke kwetsbaarheidsfactor is voor depressie (Yap et al., 2007). Steeds meer wordt ER vooropgesteld als een belangrijk tussenliggend mechanisme die de relatie tussen temperament en depressie kan verklaren. ER beschouwt men als een complexe set van vaardigheden waar emotioneel bewustzijn en ER-strategieën onderdeel van zijn. (Eastabrook et al., 2013). De temperamentsfactoren NE en PE blijken een grote rol te spelen bij de ontwikkeling van ER (Yap et al., 2007). Een hoge NE is gelinkt aan het gebruik van meer maladaptieve en minder adaptieve ER-strategieën (Gross & John, 2003). Daarentegen is een hoge PE gelinkt aan het gebruik van minder maladaptieve en meer adaptieve ER-strategieën (Gross & John, 2003; Verstraeten, Vasey, Raes, & Bijttebier, 2011). ER speelt daarenboven een belangrijke rol bij de ontwikkeling en instandhouding van depressieve symptomen tijdens de adolescentie (Schäfer et al. 2017; Silk et al., 2003). Zo worden een lage mate van emotioneel bewustzijn en het gebruik van maladaptieve ER-strategieën gelinkt aan het ervaren van meer depressieve symptomen. Daarnaast blijkt een hoge mate van emotioneel bewustzijn en het gebruik van adaptieve ER-strategieën geassocieerd te zijn met minder depressieve symptomen (Aldao et al., 2010).

Ondanks dat er in recent onderzoek meer aandacht wordt besteed aan adaptieve ER is het tot op heden nog niet duidelijk wat de rol is van emotioneel bewustzijn en ruimer adaptieve ER-strategieën in de relatie tussen temperamentsfactoren en depressieve symptomen. In het verleden heeft onderzoek zich voornamelijk gefocust op maladaptieve ER in relatie tussen temperament

(21)

en depressieve symptomen (Mezulis et al., 2011), waarbij het positieve verband tussen NA en depressieve symptomen gemedieerd wordt door het gebruik van maladaptieve ER-strategieën. Een recent onderzoek van Van Beveren et al. (2019) vond echter evidentie dat het gebruik van adaptieve ER-strategieën de relatie tussen temperament en depressieve symptomen deels medieert bij adolescenten tussen negen en zeventien jaar.

Naast de focus op maladaptieve ER, focuste voorgaand onderzoek zich voornamelijk op kinderen of volwassenen, maar niet op adolescenten (Boden & Thomspon, 2015; Furman et al., 2013). Huidig onderzoek komt hieraan tegemoet door te focussen op (1) adaptieve ER (i.e. gebrek aan emotioneel bewustzijn en adaptieve ER-strategieën) en (2) jonge adolescenten.

Onderzoeksvragen

Huidig onderzoek betreft een cross-sectionele vragenlijststudie bij jonge adolescenten. Het mediatiemodel en de bijhorende onderzoeksvragen staan afgebeeld in Figuur 1.

Figuur 1. De mediatie van adaptieve emotieregulatie in de relatie tussen temperamentsfactoren en depressieve symptomen.

De relatie tussen temperament en depressieve symptomen. De eerste onderzoeksvraag

heeft betrekking op de directe relatie tussen temperament en depressieve symptomen (zie Figuur 1, pijl 1). Uit onderzoek bleek reeds dat bepaalde temperamentsfactoren zoals een hoge NA en een lage PA het risico op een depressie tijdens adolescentie verhogen (Lonigan et al., 2003). Bovendien toont onderzoek aan dat adolescenten die lager scoren op PE een verhoogd risico lopen op depressieve symptomen (Clark, 2005; Clark & Watson, 1991; Watson et al., 2015). Onze hypothese is dus dat PA negatief gerelateerd is aan depressieve symptomen en dat NA positief gerelateerd is aan depressieve symptomen. Meer specifiek verwachten we dat adolescenten die minder PA vertonen meer depressieve symptomen rapporteren. Daartegenover verwachten we dat adolescenten die hoger scoren op NA meer depressieve symptomen vertonen.

Temperament (NA/ PA) Depressieve symptomen

Adaptieve emotieregulatie-strategieën

Gebrek aan emotioneel bewustzijn 1 3 2 5 4

(22)

De relatie tussen temperament en gebrek aan emotioneel bewustzijn. De tweede

onderzoeksvraag heeft betrekking op de relatie tussen temperament en emotioneel bewustzijn (zie Figuur 1, pijl 2). Het beperkte onderzoek toont aan dat er een positieve associatie bestaat tussen NA/NE en een gebrek aan emotioneel bewustzijn en een negatieve associatie tussen PA/PE en een tekort aan emotioneel bewustzijn (Bilotta, Giacomantonio, Leone, Mancini, & Coriale, 2015; Motan & Gençöz, 2007). Dit wordt bevestigd in ander onderzoek waarbij emotioneel bewustzijn gemeten wordt in termen van alexithymie (De Gucht, 2003). In huidig onderzoek verwachten we een positieve associatie te vinden tussen NA en gebrek aan emotioneel bewustzijn en een negatieve associatie tussen PA en gebrek aan emotioneel bewustzijn. We veronderstellen dat jongeren met een hoge mate van NA ook minder emotioneel bewustzijn vertonen en jongeren die hoger scoren op PA minder hoog scoren op een gebrek aan emotioneel bewustzijn.

De relatie tussen temperament en emotieregulatie-strategieën. De derde

onderzoeksvraag bestudeert de relatie tussen temperament en adaptieve ER-strategieën (zie Figuur 1, pijl 3). Eerder onderzoek toont aan dat adolescenten die hoger scoren op NA minder gebruik maken van adaptieve ER-strategieën, zoals herbeoordeling (Gross & John, 2003). Daarnaast blijkt uit recent onderzoek dat adolescenten die lager scoren op PA minder gebruik maken van adaptieve ER-strategieën (Harding et al., 2014; Van Beveren et al., 2017). Gebaseerd op voorgaande bevindingen, verwachten we een negatieve relatie tussen NA en adaptieve ER-strategieën en een positieve relatie tussen PA en adaptieve ER-ER-strategieën. Dit betekent dat jongeren die enerzijds hoger scoren op NA of anderzijds lager scoren op PA minder adaptieve ER-strategieën hanteren.

De relatie tussen een gebrek aan emotioneel bewustzijn en depressieve symptomen.

De vierde onderzoeksvraag betreft de relatie tussen emotioneel bewustzijn en depressieve symptomen (zie Figuur 1, pijl 4). Verscheidene studies toonden aan dat kinderen en adolescenten die problemen ondervinden op het vlak van emotioneel bewustzijn, zoals moeilijkheden met het beschrijven en identificeren van gevoelens, hoger scoren op zowel depressieve als angstsymptomen (Lahaye et al., 2010; Rieffe & De Rooij 2012; Sim & Zeman 2004). Bijgevolg verwachten we in huidig onderzoek een positieve relatie te vinden tussen een gebrek aan emotioneel bewustzijn en depressieve symptomen, waarbij jongeren die hoger scoren op een gebrek aan emotioneel bewustzijn meer depressieve symptomen rapporteren.

De relatie tussen ER-strategieën en depressieve symptomen. Deze onderzoeksvraag

gaat de relatie tussen ER-strategieën en depressieve symptomen na (zie Figuur 1, pijl 5). De literatuur toont aan dat ER-strategieën een belangrijke rol spelen in relatie tot depressie (Aldao et al., 2010; Schäfer et al., 2016; Silk et al., 2003). Voorafgaand onderzoek toont aan dat jongeren die minder adaptieve ER-strategieën gebruiken, meer risico lopen op het ontwikkelen van een

(23)

depressie (Aldao et al., 2010; Braet et al., 2014; Kraaij et al.,2003). Toch is het onderzoek naar adaptieve ER-strategieën in relatie tot depressieve symptomen bij jongeren beperkt. In huidig onderzoek verwachten een negatieve associatie te vinden tussen adaptieve ER-strategieën en depressieve symptomen, waarbij jongeren die minder adaptieve ER-strategieën hanteren meer depressieve symptomen rapporteren.

Een gedeeltelijke of volledige mediatie van gebrek aan emotioneel bewustzijn en adaptieve ER-strategieën in de relatie tussen temperament en depressieve symptomen.

Tenslotte, tracht deze masterproef na te gaan of de rechtstreekse relatie tussen temperament en depressie gemedieerd wordt door een gebrek aan emotioneel bewustzijn en ruimer adaptieve ER-strategieën. Op basis van vorig onderzoek wordt verwacht dat jongeren die lager scoren op PA/ PE minder adaptieve ER-strategieën hanteren en mogelijks minder emotioneel bewustzijn vertonen (Harding et al., 2014; Van Beveren et al., 2017). Een gebrek aan emotioneel bewustzijn en adaptieve ER-strategieën leidt op zijn beurt tot meer depressieve symptomen (Aldao et al., 2010; Braet et al., 2014; Kraaij et al.,2003). Naar onze kennis is er op heden slecht één onderzoek bij adolescenten verricht naar de mediërende rol van adaptieve ER in deze relatie, waarbij er aangetoond werd dat de relatie tussen PA en depressieve symptomen deels gemedieerd wordt door de adaptieve strategie, positieve herbeoordeling. Daartegenover bleken adaptieve ER-strategieën de relatie tussen NA en depressieve symptomen niet te mediëren (Van Beveren et al., 2019). In huidig onderzoek verwachten we dat de relatie tussen temperament en depressieve symptomen partieel gemedieerd wordt door adaptieve ER. Enerzijds veronderstellen we dat jongeren die hoger scoren op NA meer depressieve symptomen rapporteren, waarbij deze relatie deels verklaard kan worden door een verminderd gebruik van adaptieve ER (i.e. lager gebruik van adaptieve ER-strategieën + hoger gebrek aan emotioneel bewustzijn). Anderzijds gaan jongeren die lager scoren op PA meer depressieve symptomen ervaren, waarbij we veronderstellen dat dit deels verklaard kan worden door een verminderd gebruik van adaptieve ER (i.e. lager gebruik van adaptieve ER-strategieën + hoger gebrek aan emotioneel bewustzijn).

Methode Deelnemers

Dit onderzoek bestaat uit een steekproef van 347 adolescenten, waarvan 183 jongens (52.7%) en 164 meisjes (47.3%). De adolescenten zijn tussen de elf en veertien jaar (M=11.92, SD= 0.56). Alle jongeren zijn schoolgaand en gerekruteerd uit verschillende middelbare scholen in Oost-Vlaanderen. De meerderheid komt uit de A-stroom (85.2%) en de overige jongeren komen uit de B-stroom (14.8%). De gezinssituatie van de jongeren toont aan dat het merendeel van de ouders gehuwd zijn of samenwonen (69.7%). Andere gezinssituaties zijn: een samengesteld gezin (9.8%), co-ouderschap (8.4%), een alleenstaande moeder (7%), andere vorm

(24)

van gezinssamenstelling (3%), een alleenstaande vader (1.7%) of een pleeggezin (0.3%). De meerderheid van de jongeren spreekt thuis Nederlands (91.9%).

Meetinstrumenten

Positive and Negative Affect Schedule (PANAS-C; Laurent et al., 1999). Om de

positieve en negatieve emoties van kinderen en jongeren in kaart te brengen, wordt in huidige studie gebruik gemaakt van de Nederlandstalige versie van De Positive and Negative Affect Schedule voor kinderen (PANAS-C; Laurent et al., 1999; vertaald door De Bolle, De Fruyt, & Decuyper, 2010). De PANAS-C is een genormeerde zelfrapportage vragenlijst die gebruikt wordt om het reactief temperament te meten bij kinderen en jongeren van zeven tot en met veertien jaar. Deze vragenlijst omvat een reeks emoties waarbij de jongere dient aan te geven hoe vaak hij/zij deze emoties de afgelopen week ervaren heeft. In totaal bestaat deze vragenlijst uit 30 items waarvan 15 items peilen naar NA en 15 items naar PA. De items worden beantwoord aan de hand van een 5-punten Likertschaal gaande van (1) heel zelden of nooit tot (5) heel veel. De PANAS-C beschikt over goede psychometrische kwaliteiten. Onderzoek rapporteert een goede discriminante en convergente validiteit. Daarnaast wordt de constructvaliditeit als goed beoordeeld (Laurent et al., 1999; Wilson, Gullone, & Moss, 1998). In huidig onderzoek wordt er een goede interne consistentie gevonden met een Cronbach’s alpha van 0.86 voor NA en van 0.83 voor PA.

Difficulties in Emotion Regulation Questionnaire (DERS; Gratz & Roemer, 2004).

Gebrek aan emotioneel bewustzijn wordt in deze studie gemeten door de Nederlandstalige versie van Difficulties in Emotion Regulation Questionnaire (DERS; Gratz & Roemer, 2004). De DERS is een zelfrapportagevragenlijst die bij adolescenten en volwassenen gebruikt wordt. Deze vragenlijst onderzoekt moeilijkheden met emotieregulatie en bestaat uit zes subschalen; ‘niet accepteren van de emotie’, ‘problemen in doelgericht gedrag’, ‘moeite met impulsbeheersing’, ‘gebrek aan emotioneel bewustzijn’, ‘beperkte toegang tot ER-strategieën’ en ‘gebrek aan emotionele duidelijkheid’. De huidige studie gebruikt enkel de subschaal ‘gebrek aan emotioneel bewustzijn’ die uit zes items bestaat (e.g. “Ik let op mijn gevoelens”). Elk item wordt beantwoord aan de hand van een 5-punten Likert schaal gaande van (1) bijna nooit tot (5) bijna altijd. De DERS is een betrouwbare en valide vragenlijst in klinische en niet-klinische populaties, alsook bij studenten (Fox, Axelrod, Paliwal, Sleeper, & Sinha, 2007; Gratz & Roemer, 2004; Neumann, van Lier, Gratz, & Koot, 2010). Daarnaast toont onderzoek aan dat de Nederlandstalige versie van de DERS geschikt is voor gebruik bij adolescenten (Neumann et al., 2010). Voor de subschaal ‘gebrek aan emotioneel bewustzijn’ wordt er een goede interne consistentie gevonden met een Cronbach’s alpha van 0.84.

(25)

De Fragebogen zur Erhebung der Emotionsregulation bei Kindern und Jugendlichen (FEEL-KJ; Braet, Cracco, Theuwis, Grob, & Smolenski, 2013; Grob & Smolenski, 2005). De FEEL-KJ is een zelfrapportagevragenlijst die gebruikt wordt om

ER-vaardigheden in kaart te brengen bij kinderen en jongeren van acht tot en met achttien jaar, waarbij er gekeken wordt hoe vaak jongeren bepaalde adaptieve, maladaptieve en externe ER-strategieën hanteren wanneer ze geconfronteerd worden met gevoelens van verdriet, boosheid en angst. Per emotie (i.e. verdriet, boos en angst) worden er 30 vragen gesteld die beantwoord worden aan de hand van een 5-punten Likertschaal, gaande van (1) bijna nooit tot (5) bijna altijd. Dit onderzoek focust zich enkel op de adaptieve ER-subschaal die bestaat uit zeven strategieën. De zeven strategieën zijn probleemgericht handelen (e.g., “Probeer ik dat wat me bang maakt te veranderen”), afleiding (e.g., “Doe ik iets leuks”), positieve stemming oproepen (e.g., “Denk ik aan dingen die me gelukkig maken”), accepteren (e.g., “Maak ik er het beste van”), vergeten (e.g., “Probeer ik te vergeten wat me bang maakt”), cognitieve probleemoplossing (e.g., “Denk ik wat ik zou kunnen doen”), en herevaluatie (e.g., “Zeg ik tegen mezelf dat het niets belangrijks is”). De FEEL-KJ heeft een hoge interne consistentie en is een valide instrument (Cracco et al., 2015). In huidig onderzoek wordt er een uitstekende interne consistentie gevonden voor de subschaal adaptieve ER-strategieën met een Cronbach’s alpha van 0.97.

Child Depression Inventory (CDI; Kovacs, 1992). De depressieve symptomen worden

gemeten aan de hand van de Nederlandstalige versie van de Child Depression Inventory (CDI; Timbremont & Braet, 2002). De CDI is een zelfrapportagevragenlijst die de cognitieve, affectieve en gedragsmatige symptomen van een depressieve stoornis in kaart brengt. Deze vragenlijst is geschikt voor kinderen en jongeren van acht tot en met zeventien jaar. In totaal zijn er 27 items waarbij er per item drie antwoordmogelijkheden zijn die variëren naargelang de mate van ernst. Een voorbeelditem is “Ik doe de meeste dingen goed – Ik doe veel dingen fout – Ik doe alles fout”. De CDI is een geschikt instrument om depressieve symptomen te meten bij zowel klinische als niet-klinische adolescentengroepen, daar deze vragenlijst een goede discriminerende validiteit heeft (Roelofs et al., 2010). Verder heeft deze vragenlijst een hoge interne consistentie (Timbremont & Braet, 2002) en wordt de betrouwbaarheid als voldoende beoordeeld (Evers, Van Vliet-Mulder & Groot, 2007). In huidig onderzoek wordt er voor de CDI een Cronbach’s alpha gevonden van 0.84.

Procedure

Huidig onderzoek maakt deel uit van een grootschalig onderzoeksproject naar hoe we jongeren kunnen beschermen tegen het ontwikkelen van mentale problemen. Dit onderzoek is gefinancierd door het Rode Neuzen Fonds van FWO en werd goedgekeurd door het ethisch comité van de Universiteit Gent. Het doel van dit project was om het effect van ER-training te

(26)

testen op het emotioneel welzijn van jonge adolescenten die in het eerste middelbaar gestart zijn. De verschillende scholen kregen informatiebrieven en werden uitgenodigd om deel te nemen aan dit project. Na het verkrijgen van toestemming van de scholen, werden de jongeren in de klas geïnformeerd over het doel en verloop van het onderzoek. Vervolgens kreeg elke jongere een brief met de geschreven uitleg over het onderzoek mee naar huis. Via een informed consent gaven de jongeren en hun ouder(s) schriftelijke toestemming om deel te nemen. Na het verkrijgen van de toestemming werden de jongeren via een Randomized Controlled Trial opgedeeld in een interventie- en een controlegroep. Beide groepen vulden doorheen het schooljaar verschillende vragenlijsten in, namelijk bij de start van het schooljaar, na één maand, na drie maanden en na zes maanden. De Universiteit Gent creëerde een online tool waardoor de jongeren de vragenlijsten digitaal konden invullen. Elke jongere kreeg een unieke code die hen toeliet de vragenlijsten anoniem in te vullen. Deze masterproef maakt enkel gebruik van de data van de controlegroep aan de start van het schooljaar (e.g. eerste meetmoment). Daarnaast gebruikten we in dit onderzoek slechts een subset van de verschillende vragenlijsten: PANAS-C, ‘gebrek aan emotioneel bewustzijn’ uit de DERS, ‘adaptieve ER-strategieën schaal’ van de FEEL-KJ en de CDI.

Statistische Analyses

Met behulp van Statistical Package for Social Studies (SPSS) versie 25 worden de verschillende onderzoeksvragen met betrekking tot het mediatiemodel geanalyseerd. Alvorens de relaties tussen de afhankelijke en onafhankelijke variabelen na te gaan, wordt er onderzocht of de variabelen leeftijd en geslacht een invloed uitoefenen op de afhankelijke variabele (depressieve symptomen). Om het mediërende effect van adaptieve ER te toetsen, worden mediatieanalyses uitgevoerd met gebruik van de PROCESS Macro in SPSS (Preacher & Hayes, 2004). Dit procesmodel is ontwikkeld door Preacher en Hayes (2004). Bootstrapping worden verkozen boven de Sobel test en de methode van Baron en Kenny (Hayes, 2009). Het voordeel bij Bootstrapping is dat deze methode niet steunt op de veronderstelling van een normale verdeling van de indirecte effecten (Hayes, 2009; Preacher & Hayes, 2008). Daarnaast blijkt uit onderzoek dat Bootstrap analyses voor een hoge power zorgen. Verder is het een methode met de kleinste kans op een type I fout (Hayes, 2009). De Baron en Kenny methode is minder geschikt daar het een lagere power heeft (MacKinnon, Lockwoord, Hoffman, West, & Sheets, 2002) en de kans op een type I fout toeneemt (Moerkerke, 2013). Binnen deze studie zijn de temperamentsfactoren NA en PA de onafhankelijke variabelen, depressieve symptomen de afhankelijke variabele en adaptieve ER (i.e. adaptieve ER-strategieën en gebrek aan emotioneel bewustzijn) de mediator. De analyses zijn gemaakt op basis van 5000 bootstrapsteekproeven met een betrouwbaarheidsinterval van 95%.

(27)

Resultaten Descriptieve Analyses

De descriptieve analyses worden weergeven in Tabel 1. Tabel 1 geeft een samenvatting weer van het aantal participanten, de minimum en maximum van de gemeten variabelen, de gemiddeldes en standaarddeviaties en tot slot de correlaties tussen de verschillende variabelen.

De steekproef in huidig onderzoek bestaat uitsluitend uit adolescenten met een minimum leeftijd van elf jaar en een maximum van veertien jaar. De gemiddelde score van depressieve symptomen gemeten met de CDI bedraagt 8.20 (SD = 6.02). De gemiddelde score van depressieve symptomen bij adolescenten in huidig onderzoek is vergelijkbaar met ander onderzoek dat bij adolescenten werd uitgevoerd (M = 8.48, SD = 6.88; Silk et al., 2003). De cut-off score op de CDI voor een niet klinische setting is negentien en 4.9% van de huidige steekproef scoort boven deze score (Kovacs, 1992). De gemiddelde score voor NA (M =29.69, SD = 9.00) en PA (M = 46.29, SD = 7.62) op de PANAS-C is congruent met ander onderzoek waarin dit instrument gebruikt werd om reactief temperament bij adolescenten te meten (M(NA) = 33.29, SD(NA) = 8.37), M(PA) = 44.96, SD(PA) = 6.00); Van Beveren et al., 2019). Het gemiddeld gebruik van adaptieve ER-strategieën (M= 118.64, SD= 26.97) bij aanvang van het onderzoek is iets lager in vergelijking met de gemiddelde score in de steekproef bij adolescenten die gebruikt werd voor de validatie van de FEEL-KJ (M = 132.8, SD = 28.4; Braet et al.,2013). Tot slot is de gemiddelde score van emotioneel bewustzijn gemeten met de DERS (M = 18.08, SD = 5.66) in huidig onderzoek congruent met ander onderzoek naar emotioneel bewustzijn bij adolescenten (M = 15.5, SD = 4.9; Weinberg & Klonsky, 2009).

Een aantal verschillende gemeten variabelen (zie Tabel 1) correleren significant met elkaar. NA blijkt negatief geassocieerd te zijn met PA (r = -.14, N = 345, p =.008). Deze correlatie is eerder laag, maar wel significant. Daarenboven vinden we een significante positieve correlatie tussen NA en depressieve symptomen(r = .49, N = 345, p < .001). Verder blijkt PA significant negatief geassocieerd te zijn met het aantal depressieve symptomen (r = -.46, N = 345, p <.001). Zowel NA als PA vertonen een significante negatieve correlatie met gebrek aan emotioneel bewustzijn (r = -.13, N = 344, p =.016; r = -.27, N = 344, p <.001). Er is ook een significante negatieve samenhang tussen NA en het gebruik van adaptieve ER-strategieën, maar deze is eerder laag (r = -.12, N = 344, p =.029). PA toont een sterke positieve samenhang met het gebruik van adaptieve ER-strategieën (r =.52, N = 344 p <.001). De samenhang tussen gebrek aan emotioneel bewustzijn en adaptieve ER-strategieën is significant negatief, dus hoe meer gebrek aan emotioneel bewustzijn hoe minder adaptieve ER-strategieën de adolescent gebruikt (r = -.40, N = 345, p <.001). Adaptieve ER-strategieën zijn op hun beurt negatief geassocieerd met depressieve symptomen (r = -.39, N = 345, p <.001). Gebrek aan emotioneel bewustzijn is niet gecorreleerd met de uitkomstvariabele depressieve symptomen (r =.06, N =346 p =.261).

Afbeelding

Figuur  1.  De  mediatie  van  adaptieve  emotieregulatie  in  de  relatie  tussen  temperamentsfactoren  en  depressieve symptomen
Figuur 2. Schematische weergave van de mediatie van adaptieve ER in de relatie tussen NA en  depressieve symptomen
Figuur 3. Schematische weergave van de mediatie van adaptieve ER in de relatie tussen PA en  depressieve symptomen

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Both the Core Value Puzzle Game and Core Value Presentation included similar learning elements, but only during a serious game the learning elements are embedded

During the first experiment and also our first interview, we collected the changes which are requested by care-givers (i.e.,unforeseen changes). Some of the changes are related

For treating such surfaces, different methods have been proposed in the literature: (1) generating a rigid custom-shaped substrate, or (2) generating a deformable

of 141 162.. coherentie tomografie op zowel het donoroppervlak als het ontvangende oppervlak. Daarna werden de biofilms gedispergeerd en het aantal bacteriën werd geteld

Step three – left and right identification for remaining segments This step is also the same as the left and right leg identification in the full-body configuration case (see

Furthermore, the regulation of ‘biomass for energy’, in particular the European legal framework on biofuels (which are a specific application of biomass), will

The proposed kCF and kSF can be considered as grapheme-based representations and have several attractive properties: (1) kCF and kSF cover short contour and stroke fragments of

Brain-inspired computer vision with applications to pattern recognition and computer-aided diagnosis of glaucoma..