• No results found

De rol van emotioneel redeneren op basis van angst, walging en schuld bij de instandhouding van OCS gerelateerde smetvreesklachten

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De rol van emotioneel redeneren op basis van angst, walging en schuld bij de instandhouding van OCS gerelateerde smetvreesklachten"

Copied!
29
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Rol van Emotioneel Redeneren op Basis van Angst, Walging en Schuld bij de Instandhouding van OCS Gerelateerde Smetvreesklachten

Door: Sarah Ahmad

Studentnummer: 10594892 Begeleider: Johan Verwoerd

(2)

2 Abstract

In dit onderzoek werd gekeken naar de rol van ER bij het inschatten van de kans om ziek te worden in verschillende scenario’s. De rol van walging, angst en schuld zijn hierin meegenomen. In totaal deden 382 deelnemers, voornamelijk psychologiestudenten, mee aan het onderzoek. De deelnemers moesten eerst scenario’s beoordelen op de mate van ziekmakendheid, de scenario’s hadden betrekking op individuele en sociale situaties (kans op besmetting van zelf of ander). Daarna werd de Padua Inventory afgenomen om de hoogte van de smetvrees in kaart te brengen, hieruit werden deelnemers toegewezen aan een lage of hoge smetvrees groep. Uit de resultaten bleek na het toepassen van vervolganalyses dat er sprake is van walgings gebasseerd redeneren in sociale situaties (met kans op zelfbesmetting). Er werd geen effect van ER op basis van angst en schuld gevonden. Dit onderzoek levert hiermee enig bewijs in overeenstemming met eerder onderzoek voor ER, beperkingen en suggesties voor toekomstig onderzoek worden verder besproken.

(3)

3 Inhoudsopgave Inleiding Pagina 4 Methode Deelnemers Pagina 11 Materialen Pagina 11 Groepsindeling Pagina 12 Procedure Pagina 12 Data-Analyse Pagina 13 Resultaten Pagina 14 Discussie Pagina 23 Literatuurlijst Pagina 27

(4)

4 Inleiding

Obsessieve Compulsieve Stoornis wordt gekarakteriseerd door tijd consumerende obsessies en/of compulsies. Deze hebben een significante negatieve invloed op het functioneren van de persoon. (DSM-V; American Psychiatric Association [APA], 2013).Volgens de DSM-V hebben patiënten met OCS last van obsessies en/of compulsies. Obsessies zijn dwanggedachten die steeds terugkeren en als ongewenst worden ervaren. De obsessies gaan gepaard met bepaalde emoties en onrust. Een manier waarop men omgaat met deze compulsies is door het

onderdrukken van de gedachten of deze te neutraliseren met een andere gedachte. Compulsies zijn dwanghandelingen waartoe een individu zich gedwongen voelt te doen in reactie op de obsessies. De compulsies zijn gericht op het verminderen van negatieve emoties of op het voorkomen van een gevreesde situatie. De dwanghandelingen hebben vaak geen duidelijke verband met een mogelijk gevaar, daarnaast zijn de handelingen excessief. (Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders [DSM-V]; APA, 2013). Deze obsessies en de daaropvolgende compulsies kunnen betrekking hebben op meerdere thema’s. In het huidige onderzoek wordt er gefocust op OCS gebaseerde smetvreesklachten. Ongeveer 55.0-57,5 % van de obsessies bij OCS patiënten hebben te maken met smetvrees. (Rasmussen & Tsuang, 1986; aangehaald in Olantunji, 2010). Bij smetvrees is een persoon gepreoccupeerd met angst voor een besmetting. Met besmetting wordt een aanhoudende gevoel van te zijn vervuild of besmet bedoeld. Dit kan onder andere gepaard gaan met angst, walging en schaamte. Het gevoel van besmetting kan getriggerd worden door het in contact komen met objecten of bronnen die als besmettingsgevaarlijk worden ervaren. Een reactie hierop is vaak dat de individu zo snel

(5)

5 individu vermijdingsgedrag gaat vertonen (Rachman, 2004). De prevalentie van OCS in de populatie is geschat tussen 2-3% (Ruscio, Stein & Kessler, 2010). OCS is gerelateerd aan

beperkingen in het functioneren op het werk en in sociale context vergeleken met mensen zonder OCS klachten (Eisen, Coles, Stout & Rasmussen, 2006). Daarnaast heeft OCS een hoog niveau van comorbiditeit met depressie, dit wordt weer geassocieerd met een verhoogd verbruik van medische zorg. Verder kan dit ook bemoeilijking van de behandeling tot gevolg hebben (Huppert, Simpson, Nissenson, Liebowitz & Foa, 2009).

Er is veel onderzoek gedaan naar behandelingen voor OCS, hieruit blijkt dat CGT en medicatie effectief zijn bij het behandelen van de klachten. Uit onderzoek van (Rosa-Alcázar, Sánchez-Meca, Gómez-Conesa & Marín-Martínez, 2008) wordt CGT opgesplitst in cognitieve therapie en ERP (exposure met respons preventie). De CT behandeling werkt in op negatieve overtuiging (cognities) en m.b.v. exposure wordt getracht angst te verminderen. Patiënten met smetvrees worden blootgesteld aan gevreesde situaties om zo de angst te verminderen, daarnaast wordt aan de patiënten geleerd hoe ze compulsief gedrag kunnen onderdrukken. Verder blijkt SSRI als effectieve medicatie voor de behandeling van OCS symptomen. Deze medicatie blijkt met name effectief te zijn voor gevoelens van angst bij OCS (Fineberg & Craig, 2007). Naast angst blijken gevoelens van walging en schuld ook verband te houden met smetvrees (Rachman, 2004 en Melli et al., 2015). Daarom is het belangrijk om meer inzicht krijgen in de conceptuele link tussen stoornisrelevante emoties en smetvrees. Dit kan vervolgens implicaties hebben voor toekomstige behandelingen.

Een emotie is een breed begrip in de psychologie waarbij veel onderzoekers niet zijn gekomen tot een eenduidige betekenis. Volgens the Oxford Dictionairy wordt emotie

(6)

6 with others’. Emoties zijn van grote functionele waarde in het dagelijks leven. Ze helpen bij het communiceren met andere mensen, door bijvoorbeeld gezichtsuitdrukkingen. Verder wordt vanuit het evolutionaire perspectief voorgesteld dat emoties informatie verschaffen over een situatie (Rolls, 2005). Als een bepaalde situatie een sterk gevoel oproept, dan kan dit op

verschillende manieren geïnterpreteerd worden door een persoon. Een van de meest onderzochte emoties die worden ervaren bij smetvrees is angst. Angst wordt volgens de Oxford Dictionary gedefinieerd als: ‘An unpleasant emotion caused by the threat of danger, pain, or harm’. De emotie angst fungeert al informatiebron over een mogelijke gevaar. De respons is dan

bijvoorbeeld vermijding van bepaalde objecten of situaties die geassocieerd zijn met de emotie angst. Dit gedragspatroon wordt vaak gezien bij mensen die last hebben van smetvrees (Woody & Teachman, 2000). Een andere emotie dat sterk geassocieerd wordt met smetvrees is de emotie walging. Olantunji & Mc Kay (2009) definiëren walging als een basis emotie dat wordt

gekenmerkt door een intense afkeer voor object of situatie dat als onplezierig wordt ervaren. Vanuit evolutionaire perspectief is het hebben van walging functioneel, het beschermt tegen besmetting en ziekte. Op het moment dat dit gevoel gegeneraliseerd wordt naar situaties waarin er geen objectieve gevaar heerst, kan de emotie walging averechts werken.

De appraisal theorie illustreert hoe emoties hun fucntionele rol verliezen en

disfunctioneel kunnen uitwerken. Volgens deze theorie (zie Teachman, 2006) is onze emotionele respons naar aanleiding van een bepaalde situatie sterk verbonden met hoe we deze situatie zelf interpreteren. De theorie stelt dan dat mensen een beoordeling maken van de situatie waarin ze zitten. Hierbij wordt er onderscheid gemaakt tussen primaire en secundaire appraisals. Een primaire appraisal heeft betrekking op de manier waarop een situatie van invloed kan zijn op een persoon. Een secundaire appraisal heeft betrekking op de copingsstrategieen die een persoon

(7)

7 heeft om met de situatie om te gaan. Als een persoon na een toiletbezoek constateert dat er geen zeep is om zijn handen te wassen en dit een walgingsrespons bij hem uitlokt, dan zou hier de primaire appraisal kunnen zijn dat de indivudu onbewust gaat bedenken dat ongewassen handen besmettelijk kunnen zijn. Een secundaire appraisal zou kunnen zijn dat de persoon in kwestie gaat bedenken hoe hij dan met de situatie kan omgaan, dit kan twee kanten op gaan. De persoon kan denken dat hij deze mogelijke besmetting niet zal kunnen controleren en dat de kans om ziekt te worden zeer sterk aanwezig is of dat het juist wel zal lukken om succesvol met de situatie om te gaan (handen wassen kan thuis ook nog). Er is sprake van een dyfunctionele appraisal op het moment dat een situatie als gevaarlijk of risicovol wordt geïnterpreteerd. Volgens Rachman (2004) interpreteren mensen met smetvrees een situatie onterecht als gevaarlijk of risicovol, dit leidt vervolgens dan tot smetvrees gerelateerde klachten zoals

vermijding en dwanghandelingen. Met name de beoordeling tijdens een secundaire appraisal kan dysfunctioneel uitwerken, bijvoorbeeld als men wordt overspoeld met angst/walging en denkt te falen. Iets wat hieraan ten grondslag zou kunnen liggen is een dysfunctionele redeneerproces, namelijk; emotioneel redeneren (ER). Deze mechanisme is voor het eerst voorgesteld door Beck & Emery (1985, aangehaald in Arnzt, Rauner & Van den Hout, 1995), die stellen dat tijdens dit redeneerproces situaties beoordeeld worden op basis van een subjectieve emotionele respons in plaats van objectieve informatie uit de omgeving: ("Ik voel me angstig, dus dreigt er gevaar, i.p.v. "Als er gevaar dreigt, voel ik me angstig"). Op de lange termijn ontstaat er zo een neiging om onjuiste conclusies te trekken die worden gebaseerd op een ervaren emotie. De rol van objectieve informatie wordt op deze manier compleet genegeerd. Arnzt et al. (1995) hadden het proces van ER onderzocht met behulp van een manipulatie waarbij een groep angst patiënten werd vergeleken met een controle groep. Emotioneel redereneren werd in kaart gebracht door de

(8)

8 participanten de opdracht te geven om alledaagse scenario’s in te beelden. Deze moesten

vervolgens beoordeeld worden op gevaar. De helft van de scenario’s had een angstrespons als afloop, de andere helft had een neutrale afloop. Daarnaast bestonden de helft van de beschreven situaties uit informatie met een objectieve dreiging, de andere helft bevatte geen objectief dreiging. Uit de resultaten bleek dat patiënten met een angststoornis in tegenstelling tot gezonde controles, een situatie als gevaarlijk beoordelen op basis van zowel de objectieve dreiging al de angstrespons. Hiermee wordt gesuggereerd dat het redeneren op basis van de ervaren angst een rol speelt bij de instandhouding van de klachten bij een angststoornis.

Verwoerd, de Jong, Wessel & van Hout (2013) hebben het principe van ER toegepast op de rol van walging bij de instandhouding van smetvreesklachten. Als eerst werden participanten geselecteerd op basis van de ernst van de smeetvrees klachten, dit werd gemeten met behulp van de Padua Inventory (PI; Burns, Keortge, Formea & Sternberger, 1996). Hieruit werd twee groepen samengesteld, participanten met een hoge smetvrees en lage smetvrees respectievelijk. Vervolgens kregen de participanten een aantal scenario’s aangeboden die beoordeeld moesten worden op de geanticipeerde gevaar/risico. Uit de resultaten bleek dat participanten met hoge smetvrees vergeleken met lage smetvrees de situatie als ziekmakend beoordeelden op het

moment dat er een walginsrespons werd toegevoegd. Dit onderzoek levert eveneens bewijs voor het proces van ER.

Naast angst en walging zouden schuldgevoelens ook een relatie kunnen hebben met de instandhouding van smetvreesklachten. Een voorbeeld van een obsessie en compulsie bij een persoon die angst en/of walging ervaart: ‘ik heb net de deurknop van het toilet aangeraakt, ik kan nu besmet raken met bacteriën (gaat gepaard met angst/walging) ‘’om ervoor te zorgen dat ik niet besmet raak, moet ik 10 keer mijn handen wassen’’. Door het uitvoeren van de handeling

(9)

9 wordt de angst/walging verminderd. Mensen die schuldgevoelens ervaren hebben een andere motivatie namelijk; ik moet mijn handen wassen, anders zal ik de bacteriën verspreiden (anderen zullen anderen besmet raken). De patiënt zou zich schuldig voelen als hij/zij het toilet zou verlaten zonder handen te wassen, zijn obsessies vertellen hem dat hij anderen anders anderen in gevaar zal brengen (Melli et al., 2015). Om deze schuldgevoelens te voorkomen, worden

dwanghandelingen verricht. Op het moment dat een persoon schuldgevoelens ervaart, verricht de persoon dwanghandelingen om de schuldgevoelens uit de weg te gaan. Daarnaast is het doel van dwanghandelingen dat de persoon zichzelf kan overtuigen dat hij een ‘goede’ (moreel) persoon is. Deze schuldgevoelens werken als een informatiebron, de overtuiging dat je een slechte persoon bent wordt in stand gehouden door schuldgevoelens. Er kan dus geredeneerd worden dan patiënten met smetvrees ook kunnen redeneren op basis van schuldgevoelens. Het effect hiervan is vervolgens te zien in het (dwangmatige) gedrag dat ze vertonen. Gangemi & van den Hout (2007) onderzochten de rol van schuldgevoelens bij smetvrees gerelateerde klachten. De participanten werden geselecteerd op hoogte van de eigenschap schuld, dit werd gemeten met behulp van de The Trait and State Guilt Inventory (Jones, Warren, Ariane , Schratter & Kugler, 2000).Hieruit werden twee groepen samengesteld, namelijk participanten met een hoge ‘trait guilt’ en een groep met lage ‘trait guilt’. Vervolgens werden een angst, schuld en neutrale affect saillant gemaakt door de participanten te laten denken aan gebeurtenissen waar ze een van deze emoties hadden ervaren. Daarna kregen de participanten een aantal scenario’s aangeboden die beoordeeld moesten worden op geanticipeerd gevaar. Uit de resultaten bleek dat participanten met een hoge trait guilt in tegenstelling tot participanten met een lage trait guilt, het gevaar hoger inschatten nadat schuld is geinduceerd. Dit onderzoek suggereert dat mensen met een algemene neiging om zich schuldig te voelen, gebruik maken van de emotie schuld om de

(10)

10 dreiging van een situatie te beoordelen. Het onderzoek levert voorzichtig bewijs voor het proces van emotioneel redereneren op basis van schuld.

De eerdere onderzoeken demonstreren dat redeneren op basis van emoties een rol speelt bij de instandhouding van angst en smetvrees gerelateerde klachten. Deze onderzoeken hebben echter afzonderlijk gekeken naar het effect van een specifieke emotie in de redenering. In dit onderzoek worden de emoties angst, walging en schuld samen onderzocht op hun bijdrage aan het in stand houden van smetvreesklachten via hun mogelijke rol bij dysfunctioneel redeneren op basis van deze emoties. Om de bijdrage van deze verschillende emoties is kaart te brengen, is er gebruikt gemaakt van verschillende typen smetvrees-gerelateerde situaties. De situaties richten zich op gevaren waar kans om zelf besmet te raken aanwezig is en gevaren waar de kans om anderen te besmetten aanwezig is. Er wordt verwacht dat smetvrees-gerelateerde situaties door personen met smetvrees sneller als bedreigender zullen worden beoordeeld als ze met informatie over angst, walging of schuld worden geconfronteerd.

(11)

11 Methode

Deelnemers1

In dit onderzoek deden 382 deelnemers mee aan het onderzoek. De leeftijd van de deelnemers varieerde van 16 tot 60 jaar met een gemiddelde leeftijd van 21 jaar en een standaarddeviatie van 4.26 jaar. De deelnemers werden verworven m.b.v. testzittingen waar eerstejaars psychologie studenten verplicht aan deelnemen in het kader van participeren aan wetenschappelijk

onderzoek. Daarnaast zijn deelnemers verworven door persoonlijk contact te leggen via onder andere sociale media. De psychologiestudenten die buiten de testzittingen deelnamen aan het onderzoek kregen proefpersoon punten in ruil voor een deelname aan dit onderzoek.

Materialen ER Taak

Dit onderzoek is aangeboden via Qualtrics, een online kanaal om vragenlijsten af te nemen. Met behulp van een link konden de participanten toegang krijgen tot het onderzoek. De taak bestond uit 10 zelf geconstrueerde scenario’s, waarvan drie scenario’s gericht waren op individuele situaties met een kans op zelfbesmetting en drie scenario’s gericht op sociale situaties met een kans op zelfbesmetting. Tenslotte bestonden vier scenario’s uit sociale situaties waarin er een kans bestaat dat een ander besmet wordt. Hiermee werd getracht de rol van schuld te meten. Het doel van de scenario’s was om een ambigue situatie te schetsen die de participanten zich kunnen inbeelden. De type scenario’s die betrekking hadden op individuele en sociale situaties met gevaar naar individu toe bestonden uit een afloop met een neutrale, angst, schuld of

walgingsrespons. De scenario’s die betrekking hadden op sociale situaties met gevaar naar de

(12)

12 ander toe, hadden daarnaast ook een schuldrespons als afloop. Deze scenario’s werden

willekeurig verdeeld over vier versies. Elke scenario werd gevolgd door zes Visual Analogue Scales (VASs). Op deze schalen moest aangegeven worden in hoeverre de situatie als gevaarlijk, besmettelijk, veilig, weerzinwekkend, controleerbaar, beangstigend en ziekteverwekkend werd ingeschat. De antwoorden konden gegeven worden op een schaal van 0 (totaal niet) tot 100 (volkomen). In dit onderzoek is alleen de respons op ziekteverwekkend meegenomen in de verdere analyse. ER werd in kaart gebracht door scores op scenario’s zonder emotie (neutraal) af te trekken van scores op scenario’s waar wel een emotie aan was toegevoegd.

Voorbeeld van een individuele scenario met kans op zelfbesmetting:

‘Voordat je naar bed gaat zet je de wekker op je mobiele telefoon. Deze leg je vervolgens onder je kussen. Als je wilt gaan slapen, realiseer je je opeens dat je de telefoon vandaag meerdere keren hebt laten vallen, waaronder ook een keer op de grond van een wc, je voelt walging opkomen.’

Voorbeeld van een sociale scenario met kans op zelf besmetting:

‘Je bent bij een vriendin op bezoek. Ze zit met haar harige kat op schoot en geeft het dier een aai. Vervolgens pakt ze met haar handen een koekje en geeft het aan jou, je voelt walging opkomen.’

Voorbeeld van een scenario met kans op besmetting van de ander:

‘Vanavond komen een paar vrienden langs om bij je te eten. Je voelt je vandaag niet zo lekker, maar neemt toch een hap om te proeven of het eten goed op smaak is. Vervolgens leg je de lepel waarmee je had geproefd in de pan, je begint je schuldig te voelen.’

(13)

13 Padua Inventory

De hoogte van de smetvreesklachten werd in kaart gebracht met behulp van de Padua Inventory (Burns, Keortge, Formea & Sternberger, 1996). Deze vragenlijst bestaat uit 10 items met antwoordopties van 0 (nooit/helemaal niet) tot 5 (zeer vaak). Een hoge score op de vragenlijst staat gelijk aan hoge smetvrees. Op de vragenlijst moest worden aangegeven in welke mate de stelling van toepassing is op de participant. Voorbeeldvragen zijn: ''Ik vermijd het gebruik van openbare toiletten, omdat ik bang ben voor ziektes en besmetting, ''Ik heb het gevoel dat ik vieze handen krijg als ik met geld in aanraking kom’.

Groepsindeling

Op basis van de scores van de PI zijn er twee groepen gemaakt, de participanten met 20% van de hoogste scores op de PI zijn toegewezen aan de Padua hoog groep (hoge smetvrees). Verder zijn de participanten met 20% van de laagste scores op de PI toegewezen aan de Padua laag groep (lage smetvrees). De rest van de participanten zijn niet meegenomen in de data analyse. De lage smetvreesgroep bestond uit 97 participanten en de hoge smetvreesgroep bestond uit 82

participanten. Dit verschil is veroorzaakt doordat bepaalde participanten een vraag hebben overgeslagen. In het onderzoek hadden de partcipanten namelijk de mogelijkheid om dit te doen.

Procedure

Voorafgaand aan dit onderzoek is er een pilot uitgevoerd. Uit de resultaten hiervan bleek dat bepaalde scenario’s en antwoordmogelijkheden niet ambigue genoeg waren, om deze rede zijn deze items herzien. Hierna is het onderzoek afgenomen,de deelnemers werden eerst aselect toegewezen aan een van de vier versies. Daarna werd er gevraagd om een

(14)

14 aantal persoonlijke vragen, de ER Taak aangeboden. Hierna moesten de participanten de PI invullen. Tenslotte is er aan het eind van het onderzoek een mail met een debriefing gestuurd naar alle participanten.

Data-analyse

Voor de hoofdanalyse werd er gebruik gemaakt mixed ANOVA. Deze analyse is drie keer toegepast voor de drie typen scenario’s, namelijk; individuele situaties, sociale situaties met gevaar naar de individu toe en sociale situaties met gevaar naar de ander toe. Alleen de data van de uitkomstmaat ‘ziekteverwekkend’ is meegenomen in de dataverwerking. In elke analyse was de Padua laag/hoog groep de tussen-persoon variabele en emotie respons was de binnen-groep variabele.

Verder zijn erbij significante interactie termen post-hoc analyses met behulp van de independent t-test uitgevoerd om te toetsen of de groepen specifiek op ER angst/walging/schuld, of op alle emoties van elkaar verschilden. Hiervoor werden verschilscores berekend waarbij de scores op scenario’s met een neutrale respons werden afgetrokken van scores op scenario’s met een angst- walgings- of schuld. Er werd verwacht dat de verschilscores in de padua hoog groep hoger zouden zijn dan de padua laag groep.

(15)

15 Resultaten

Van 382 participanten zijn er 39 verwijderd, omdat deze participanten het onderzoek in minder dan 5 minuten hadden afgerond. Vervolgens zijn er van de 343 participanten de scores van zeven deelnemers aangepast wegens een extreme scores op de beoordeling van een of meerdere

scenario’s. De gegevens van deze deelnemers zijn vervolgens meegenomen in de verdere dataverwerking.

Als eerst is er een analyse uitgevoerd op de individuele situaties met een neutrale, angst en walgingsrespons als afloop. Zie Tabel 1 voor een overzicht van de scores op de scenario’s voor de individuele situaties.

Tabel 1.

Gemiddelde scores op de uitkomstmaat Ziekteverwekkend en de Standaardafwijkingen (tussen Haakjes) Vergeleken met de Padua Hoog –en Laag Groep voor de Individuele situaties met een Angst, Walging en Neutrale Respons als Afloop.

Padua-Groep Gemiddelde score op Ziekteverwekkend

I-Angst I-Walging I-Neutraal

Laag 19.31 (20,71) 22.36 (25.09) 21.23 (23,73)

Hoog 54.53 (27,56) 47,57 (30.18) 54,61 (29,11)

Uit Tabel 1. blijkt dat de scores op item ziekteverwekkend hoger zijn in de Padua hoog groep (hoge smetvrees) vergeleken met de Padua laag groep. Dit geldt voor alle soorten respons aflopen. Vervolgens is er gekeken of deze verschillen ook daadwerkelijk significant zijn.

Er werd voldaan aan de assumptie van normaliteit. Verder bleek uit de Mauchly’s test dat er aan de assumptie van sfericiteit was voldaan, X’2(2)= 4.262, p= 0.119. Er werd niet voldaan aan de assumptie van homogeniteit van varianties, uit de Levene’s test bleek dat de varianties tussen de groepen voor scenario’s met angst, walging en neutrale aflopen van elkaar verschilden.

(16)

16 Er werd geen significant hoofdeffect gevonden voor de verschillende respons aflopen, F(2, 354) = 1,14, p = 0.319 .Dit betekent dat er geen significante verschillen waren van de drie respons (emotie) afloop condities op de scores van uitkomstmaat ziekmakendheid. Het effect van de Padua laag-hoog groep bleek wel significant, F(1, 177) = 97,92, p = <0.001. Dit betekent dat participanten met een hoge score op smetvrees een hogere score gaven op de uitkomstmaat ziekmakendheid vergeleken met de participanten uit de lage smetvreesgroep. Ten slotte werd er een significante interactie-effect gevonden tussen de Padua groep en de type situatie met

verschillende respons aflopen, F(2, 354) = 3,59 p = 0.029. Dit staat in lijn met de verwachting dat de groepen (laag en hoog smetvrees) verschillen in het beoordelen van de scenario’s waaraan verschillende emoties zijn toegevoegd. Vervolgens is gekeken of deze emoties onderling van elkaar verschillen.

(17)

17 Figuur 1. Gemiddelde Scores op de uitkomstmaat Ziekteverwekkend in Individuele Situaties met een Angst, Walging en Neutrale Responsafloop voor Padua Laag en Padua Hoog Groep.

Uit Figuur 1. kan opgemaakt worden dat de scores voor alle respons aflopen lager zijn in de Padua laag groep vergeleken met de Padua hoog groep. Uit de post-hoc analyses blijkt dat de verschilscore voor de emotie angst hoger is in de Padua hoog groep (M= -0.073, SE=3.03), vergeleken met de Padua laag groep (M= -1.92, SE= 2.18). Dit verschil blijkt niet significant te zijn, t(152.32)= ̶ 0.49, p=0.622. Verder blijkt dat de verschilscore voor de emotie walging ook hoger is in de Padua groep (M= -7.03 SE= 3.39), vergeleken met de Padua laag groep (M=1.24, SE=2.40). De groepen lijken wat meer verschil te vertonen op basis van walging, echter was dit verschil niet significant, t(150.57)= 1.97, p=0.051. Bovendien laat inspectie van Figuur 1. zien dat het effect klein is, om deze rede zal hier verder geen interpretatie aan gegeven worden.

Vervolgens is er een analyse uitgevoerd op de sociale situaties (zelfbesmetting) met een neutrale, angst en walgingsresponse als afloop. Zie Tabel 2 voor een overzicht van de scores op de scenario’s voor de sociale situaties (zelfbesmetting).

Tabel 2.

Gemiddelde scores op de uitkomstmaat Ziekteverwekkend en de Standaardafwijkingen (tussen Haakjes) Vergeleken met de Padua Hoog –en Laag Groep voor de Sociale Situaties

(zelfbesmetting) met een Angst, Walging en Neutrale Respons als Afloop.

Padua-Groep Gemiddelde score op Ziekteverwekkend

S(z)-Angst S(z)-Walging S(z)-Neutraal

Laag 15.18 (19.22) 12.41 (17.90) 10.50 (14.76)

(18)

18 Uit Tabel 2. blijkt dat de scores op item ziekteverwekkend ook in sociale situaties hoger zijn in de Padua hoog groep (hoge smetvrees) vergeleken met de Padua laag groep. Dit geldt voor alle soorten respons aflopen. Vervolgens is er gekeken of deze verschillen ook

daadwerkelijk significant zijn.

Er werd voldaan aan de assumptie van normaliteit. Verder bleek uit de Mauchly’s test dat er aan de assumptie van sfericiteit was voldaan, X’2(2)= 1.886, p= 0.390. Ook werd er voldaan aan de assumptie van homogenitiet van varianties, uit de Levene’s test bleek dat de varianties tussen de groepen voor scenario’s met angst, walging en neutrale aflopen niet van elkaar verschilden.

Er werd een significant hoofdeffect gevonden voor verschillende respons aflopen (neutraal vs. emoties), F(2, 352) = 13,53, p = <0.001. Echter werd dit effect opgeheven door de significante interactie effect, zie Figuur 2. Er werd ook een significante hoofdeffect gevonden van de Padua groep, F(1, 176) = 109,31, p = <0.001. Hieruit blijkt dat participanten met een hoge score op smetvrees een hogere score gaven op de uitkomstmaat ziekmakendheid in

vergelijking met de laagscorende smetvreesgroep. Ten slotte werd er een significante interactie-effect gevonden tussen de Padua groep en de type situatie met verschillende respons aflopen, F(2, 352) = 7,59 p = <0.001. Dit staat in lijn met de verwachting dat de groepen (laag en hoog smetvrees) verschillen in het beoordelen van de scenario’s waaraan verschillende emoties zijn toegevoegd.

(19)

19 Figuur 2. Gemiddelde Scores op de Uitkomstmaat Ziekteverwekkend in Sociale Situaties

(zelfbesmetting) met een Angst, Walging en Neutrale Responsafloop voor Padua Laag en Padua Hoog Groep.

Uit Figuur 2. kan opgemaakt worden dat de scores voor alle respons aflopen lager zijn in de Padua laag groep vergeleken met de Padua hoog groep. Uit Figuur 2. is ook te zien dat de scenario’s met een emotie verschillen van de neutrale scenario bij participanten die hoog scoren op smetvrees, dit is niet het geval voor participanten die laag scoren op smetvrees. Er zijn verder vervolganalyses uitgevoerd om deze verschillen te toetsen.

Uit de post-hoc analyses blijkt zoals verwacht dat de verschilscore voor de emotie angst hoger is in de Padua hoog groep (M=10.45, SE=3.36), vergeleken met de Padua laag groep (M=4.99, SE=1.72). Dit verschil was echter niet significant, t(120.61)= ̶ 1.45, p=0.151. Verder blijkt dat de verschilscore voor de emotie walging hoger is in de Padua groep (M=16.52,

(20)

20 SE=3.83), vergeleken met de Padua laag groep (M=1.90, SE=1.64). Dit verschil was wel

significant, t(109.10)= ̶ 3.51, p=0.001. Hieruit blijkt in lijn met verwachting dat er in sociale situaties (zelfbesmetting) een groepsverschil is in ER op basis van walging. In tegenstelling tot de verwachting blijkt er geen verschil te zijn op angst gebaseerd ER.

Ten slotte is er een analyse uitgevoerd op de sociale situaties (besmetting ander) met een neutrale, angst en walging en schuldresponse als afloop. Zie Tabel 3 voor een overzicht van de scores op de scenario’s voor de sociale situaties (besmetting ander).

Tabel 3.

Gemiddelde scores op de uitkomstmaat Ziekteverwekkend en de Standaardafwijkingen (tussen Haakjes) Vergeleken met de Padua Hoog –en Laag Groep voor de Sociale Situaties (besmetting ander) met een Angst, Walging, Neutrale en Schuldrespons als Afloop.

Padua-Groep Gemiddelde score op Ziekteverwekkend

S(a)-Angst S(a)-Walging S(a)-Neutraal S(a)-Schuld

Laag 29.80 (25.58) 30.06 (28.22) 30.58 (29.77) 27.24 (26.21)

Hoog 54.76 (30.52) 56.71 (27.38) 60.06 (29.81) 58.13 (28.27)

Uit Tabel 3. blijkt dat de scores op item ziekteverwekkend in sociale situaties (besmetting ander) hoger zijn in de Padua hoog groep (hoge smetvrees) vergeleken met de Padua laag groep. Dit geldt voor alle soorten respons aflopen. Vervolgens is er gekeken of deze verschillen ook daadwerkelijk significant zijn.

Er werd voldaan aan de assumptie van normaliteit. Uit de Mauchly’s test bleek dat de assumptie van sfericiteit was geschonden, X’2(5)= 11.89, p= 0.036. Om deze rede is de Greenhouse-Geisser corrrectie gebruikt. Verder werd er ook niet voldaan aan de assumptie van homogeniteit van varianties, uit de Levene’s test bleek dat de varianties tussen de groepen voor

(21)

21 scenario’s met angst, walging en neutrale aflopen van elkaar verschilden.

Er was geen significant hoofdeffect gevonden voor de type situatie (sociaal gericht op anderen) met de verschillende respons aflopen, F(2.88, 514.92) = 0,653, p = 0.586. Er werd wel een significante hoofdeffect gevonden van de Padua groep gevonden, F(1, 179) = 85.514, p = <0.001. Ten slotte werd er een niet significante interactie-effect gevonden tussen de Padua groep en de type situatie met verschillende respons aflopen, F(2,87, 514.92) = 0.674 p = 0.568. Dit staat niet in lijn met de verwachting dat de groepen (smetvreescondities) de scenario’s met de drie respons aflopen verschillend zouden beoordelen op de uitkomstmaat ziekteverwekkend.

Figuur 3. Gemiddelde Scores op de uitkomstmaat Ziekteverwekkend in Sociale Situaties (besmetting ander) met een Angst, Walging en Neutrale Responsafloop voor Padua Laag en Padua Hoog Groep.

(22)

22 Uit Figuur 3. kan opgemaakt worden dat de scores voor alle respons aflopen lager zijn in de Padua laag groep vergeleken met de Padua hoog groep. Er lijkt geen effect te zijn van het toevoegen van respons aflopen in de hoge en lage smetvreesgroep op de score van

ziekteverwekkend. Op basis van het niet vinden van een significante interactie-effect, zijn er verder geen vervolganalyses uitgevoerd.

(23)

23 Discussie

In dit onderzoek werd gekeken naar de rol van ER bij de instandhouding van smetvrees

gerelateerde klachten. Er is specifiek gekeken naar de mogelijk rol van de emoties angst, walging en schuld, die via ER klachten in stand houden. In lijn met de verwachting bleek er sprake te zijn van ER op basis van walging. In tegenstelling tot de verwachting werd er geen effect gevonden van ER op basis van angst. Verder bleek de emotie schuld niet betrokken te zijn bij ER, dit stond niet in lijn met de verwachting. Ten slotte bleek ter ondersteuning van de manipulatie dat in alle type situaties de scenario’s als bedreigender werden beoordeeld bij hoge smetvrees. Het was opvallend dat het effect van ER op basis van walging zich alleen beperkte tot sociale situaties waarin er een kans bestond op zelfbesmetting.

Dit onderzoek ondersteunt bevindingen uit eerder onderzoek. Uit het onderzoek van Verwoerd et al. (2013) bleek walging via ER een effect te hebben op de gevaarinschatting van een situatie, huidig onderzoek dat een soortgelijke methode heeft toegepast, repliceert deze bevindingen. Verder werd bij een non-klinische sample met overgeef angst onderzoek gedaan naar de rol van zowel walging al angst in ER, uit vervolganalyses bleek dat met name walging vergeleken met angst betrokken was bij ER (Verwoerd, van Hout & de Jong, 2016). In dit onderzoek zijn dezelfde bevindingen gevonden bij een non-klinische sample met smetvrees klachten. Daarnaast bleek uit onderzoek bij patiënten met een angststoornis eveneens bewijs voor ER, patiënten met angst bleken een situatie eerder als gevaarlijk te beoordelen als hier een angstrespons aan werd toegevoegd (Arnzt et al., 1995). Huidig onderzoek heeft het concept van ER hierbij verbreed door de rol van meerde emoties te onderzoeken. Het kan zijn dat met name walging op de voorgrond staat bij smetvreesklachten, zoals blijkt uit eerder onderzoek (Olantunji et al. 2009, 2010), waardoor er geen effect van angst bij ER is gevonden in dit onderzoek.

(24)

24 Tenslotte bleek er geen effect van de emotie schuld. Deze emotie zou wel nog steeds betrokken kunnen zijn bij smetvrees, zoals blijkt uit eerder onderzoek (Gangemi & van den Hout, 2007). In dit onderzoek werd schuld sterker geïnduceerd door de participanten te laten nadenken over schuld gerateerde situaties zodat een emotionele bui nagebootst werd. Uit het onderzoek bleek dat participanten die een algemene neiging hebben om zich schuldig te voelen ook redeneren op basis van de schuld. In het huidige onderzoek daarentegen werd schuld geïnduceerd door

participanten scenario’s met een emotionele respons afloop aan te bieden. Wellicht zou schuld bij een sterkere inductie wel betrokken kunnen zijn bij smetvrees. Daarnaast zou het uitlokken van een emotie via inbeelding waarschijnlijk makkelijker gaan bij walging en angst vergeleken met schuld. Dit komt omdat schuld een complexe emotie is (Mascolo & Fischer, 1995),

vermoedelijk zouden er meer prikkels uit de omgeving nodig zijn om ervoor te zorgen dat de amygdala de bovenhand krijgt op de prefrontale cortex waarna een persoon zijn ratio zou

verliezen. Naast schuld werd er in de sociale situaties (kans op besmetting ander) ook geen effect van angst en walging gevonden, dit is goed te verklaren aangezien deze emoties betrekking hebben op het individu zelf.

De bevindingen uit eerder en huidig lijken ondersteuning te bieden voor het proces van ER. In dit onderzoek is gekeken naar de rol van ER omdat dit als een instandhoudende factor werkt bij smetvrees gerelateerde klachten, daarom is het van belang om hier meer inzicht in verkregen te hebben. Een achterliggende theorie die de dysfunctionele werking van ER illustreert is de appraisal theorie (Teachman, 2006). Volgens deze theorie is een emotionele respons sterk gelinkt aan hoe een individu een situatie interpreteert, waarbij primaire appraisal betrekking heeft op onmiddellijke interpretatie van een situatie en de secundaire appraisal betrekking heeft op de copingstrategieën van een individu. Op het moment dat een situatie tijdens de secundaire

(25)

25 appraisal als gevaarlijk/bedreigend wordt geïnterpreteerd, kan dit leiden tot een dysfunctionele interpretatie. De verwachting uit deze theorie was dat ER smetvrees in stand houdt door deze dysfunctionele manier van interpreteren. De bevindingen uit dit onderzoek ondersteunen dit met name bij walging gebaseerd redeneren.

Een beperking van dit onderzoek is dat een groot gedeelte van de deelnemers bestond uit psychologie studenten. De resterende deelnemers waren personen uit de omgeving van de onderzoekers. Hierdoor kan er geen uitspraak gedaan worden over het effect op OCS klachten zoals deze in de praktijk voorkomen. Een ander gevaar van onderzoek bij psychologiestudenten is dat de deelnemers bepaalde aannames gehad kunnen hebben bij de vraagstelling of dat de participanten doorhadden wat van hen verwacht deelnemers, doordat ze een achtergrond hebben in de psychologie. Daarnaast hebben veel deelnemers meegedaan middels verplichte

testzittingen, hierdoor is de kans ook groter dat de deelnemers het onderzoek minder aandachtig hebben gemaakt.

Een andere beperking bij dit onderzoek is dat er niet daadwerkelijk een emotie werd opgewekt bij de proefpersonen, er werd aangegeven welke emotie zij zouden moeten voelen. De vraag hierbij is dan of het simpelweg aangeven van welke emotie er gevoel moet worden ook daadwerkelijk een invloed heeft op de kans inschatting die iemand maakt. Daarnaast kan het ook zo zijn dat de scenario’s op zichzelf al bepaalde mate van angst of walging induceren met

mogelijk een gepaard gaande verandering in de kans inschatting, bij schuld is dit niet van toepassing (complexe emotie). Nu is het wel zo dat op basis van dit onderzoek en eerder

onderzoek dat een soortgelijke methode heeft gebruikt (Verwoerd et al., 2013, 2016), consistent bewijst is voor walgingsgebasseerd redeneren. Het is daarom relevant om in vervolgonderzoek te kijken of deze bevindingen ook gevonden worden op het moment dat de emoties op een andere

(26)

26 manier worden geïnduceerd.

ER op basis van walging blijkt een rol te spelen bij gevaarinschatting en hiermee ook de instandhouding van klachten die gerelateerd kunnen zijn aan OCS. Een opvallende bevinding was dat we dit effect alleen vonden in sociale situaties (met kans op zelfbesmetting. De

individuele situaties lieten geen effect zien. Dit zou bijvoorbeeld te maken kunnen hebben met een methodologische beperking, waarbij de scenario’s niet goed geconstrueerd zijn. Het zou ook kunnen liggen aan de theoretische kader, namelijk dat de type situaties een invloed hebben op ER. In eerder scenario gebaseerd onderzoek is er nog niet gekeken naar de rol van verschillende typen vignetten bij ER. Daarom is het voor vervolgonderzoek relevant om verder onderzoek te doen naar verschillende soorten scenario’s. Op de deze manier zou de huidige theorie of methode aangevuld of aangepast kunnen worden. Daarnaast is het nuttig om dit onderzoek ook te doen in een representatieve steekproef en bij patiënten die lijden aan OCS. Bevindingen van dergelijke onderzoeken kunnen vervolgens implicaties hebben voor behandeling voor OCS. Gezien de prevalentie en sociale beperkingen die OCS met zich meebrengt, is het relevant om te kijken naar processen die het probleem in stand houden.

(27)

27 Literatuurlijst

American Psychiatric Association. (2013). Diagnostic and statistical manual of mental disorders (DSM-5®). American Psychiatric Pub.

Arntz, A., Rauner, M., & Van den Hout, M. (1995). “If I feel anxious, there must be danger”: Ex-consequentia reasoning in inferring danger in anxiety disorders. Behaviour Research and Therapy, 33(8), 917-925.

Burns, G. L., Keortge, S. G., Formea, G. M., & Sternberger, L. G. (1996). Revision of the Padua Inventory of obsessive compulsive disorder symptoms: distinctions between worry, obsessions, and compulsions. Behaviour research and therapy, 34(2), 163-173. Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders [DSM-IV]; APA, 1994)

Eisen, J. L., Mancebo, M. A., Pinto, A., Coles, M. E., Pagano, M. E., Stout, R., & Rasmussen, S. A. (2006). Impact of obsessive-compulsive disorder on quality of life. Comprehensive psychiatry, 47(4), 270-275.

Fineberg, N. A., & Craig, K. J. (2007). Pharmacological treatment for obsessive–compulsive disorder. Psychiatry, 6(6), 234-239.

Gangemi, A., Mancini, F., & van den Hout, M. (2007). Feeling guilty as a source of information about threat and performance. Behaviour research and therapy, 45(10), 2387-2396. Huppert, J. D., Simpson, H. B., Nissenson, K. J., Liebowitz, M. R., & Foa, E. B. (2009). Quality

of life and functional impairment in obsessive–compulsive disorder: a comparison of patients with and without comorbidity, patients in remission, and healthy

controls. Depression and anxiety, 26(1), 39-45.

Jones, Warren H., Ariane K. Schratter, and Karen Kugler. "The guilt inventory." Psychological reports 87, no. 3f (2000): 1039-1042..

(28)

28 Mancini, F., Gangemi, A., Perdighe, C., & Marini, C. (2008). Not just right experience: Is it

influenced by feelings of guilt?. Journal of behavior therapy and experimental psychiatry, 39(2), 162-176.

Mascolo, M. F., & Fischer, K. W. (1995). Developmental transformations in appraisals for pride, shame, and guilt.

Niler, E. R., & Beck, S. J. (1989). The relationship among guilt, dysphoria, anxiety and obsessions in a normal population. Behaviour Research and Therapy, 27(3), 213-220. Melli, G., Gremigni, P., Elwood, L. S., Stopani, E., Bulli, F., & Carraresi, C. (2015). The

Relationship Between Trait Guilt, Disgust Propensity, and Contamination Fear. International Journal of Cognitive Therapy, 8(3), 193-205.

Olatunji, B. O. (2010). Changes in disgust correspond with changes in symptoms of

contamination-based OCS: A prospective examination of specificity. Journal of anxiety disorders, 24(3), 313-317.

Olatunji, B. O., Lohr, J. M., Sawchuk, C. N., & Tolin, D. F. (2007). Multimodal assessment of disgust in contamination-related obsessive-compulsive disorder. Behaviour research and therapy, 45(2), 263-276

Olatunji, B. O., & McKay, D. (2009). Disgust and its disorders: Theory, assessment, and treatment implications. American Psychological Association.

Rachman, S. (2004). "Fear of contamination." Behaviour research and therapy 42.11 1227-1255. Rasmussen, S. A., & Tsuang, M. T. (1986). Clinical characteristics and family history in

DSM-III obsessive-compulsive disorder. The American journal of psychiatry. Rolls, E. T. (2005). Emotion explained. Oxford University Press, USA.

Rosa-Alcázar, A. I., Sánchez-Meca, J., Gómez-Conesa, A., & Marín-Martínez, F. (2008). Psychological treatment of obsessive–compulsive disorder: a meta-analysis. Clinical psychology review, 28(8), 1310-1325.

(29)

29 Ruscio, A. M., Stein, D. J., Chiu, W. T., & Kessler, R. C. (2010). The epidemiology of

obsessive-compulsive disorder in the National Comorbidity Survey Replication. Molecular psychiatry, 15(1), 53-63.

Teachman, B. A., Woody, S. R., & Magee, J. C. (2006). Implicit and explicit appraisals of the importance of intrusive thoughts. Behaviour research and therapy, 44(6), 785-805. Verwoerd, J., de Jong, P. J., Wessel, I., & van Hout, W. J. (2013). “If I feel disgusted, I must be

getting ill”: Emotional reasoning in the context of contamination fear. Behaviour research and therapy, 51(3), 122-127.

Verwoerd, J., van Hout, W. J., & de Jong, P. J. (2016). Disgust-and anxiety-based emotional reasoning in non-clinical fear of vomiting. Journal of behavior therapy and experimental psychiatry, 50, 83-89.

Woody, S. R., & Teachman, B. A. (2000). Intersection of disgust and fear: Normative and pathological views. Clinical Psychology: Science and Practice,7(3), 291-311.

Aantal woorden Inleiding: 1982

Aantal woorden Methode: 980

Aantal woorden Resultaten: 1511

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Five-year-olds’ systematic errors in second-order false belief tasks are due to first-order theory of mind strategy selection: A computational modeling study.. Frontiers

Such energy flexible manufacturing systems can achieve different development levels of energy flexibility: energy demand flexibility, balanced energy self-sufficiency and real

SANS South African National Standards SMPS Switch Mode Power Supply SVC Static VAR Compensator TDD Total Distortion Demand THD Total Harmonic Distortion VSD Variable

Hierdie studie poog nie soseer om een spesifieke korrekte metode vir beoor­ deling te demonstreer nie, maar veeleer om kriteria vir die evaluering van die verskillende aspekte van

Given such neo-Gramscian logic, we construct our theoretical argument on the following assumptions: (1) populism is a counter-hegemonic force that promotes national and

An explanation might be the more preventive and long-term nature of collabo- rative participation (e.g., discussing crime and nuisance with the police or on a policy level)

The tensile test was also necessary to determine the mechanical properties necessary to characterizethe dynamic response of the ABS at high strain rates.. The ABS specimens

In order to thoroughly verify the proposed dependability approach, the DM needs to be integrated into an MPSoC environment to examine some key features, such as the interaction