• No results found

De relatie tussen stress, cortisol en de kwetsbaarheid voor een pornoverslaving

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De relatie tussen stress, cortisol en de kwetsbaarheid voor een pornoverslaving"

Copied!
37
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

De Relatie tussen Stress, Cortisol en de

Kwetsbaarheid voor een Pornoverslaving

Naam: Tara Visser

Studentnummer: 10178619 Scriptiebegeleider: Dr. Nicole Oei Datum: 10 februari 2016

(2)

2 Inhoudsopgave Abstract ... 3 Inleiding ... 4 Methode ... 9 Deelnemers ... 9 Materialen ... 10 Procedure ... 14 Data analyse ... 15 Resultaten ... 17 Manipulatiecheck ... 19 Pornocraving ... 23 Mediatieanalyse ... 24 Correlaties ... 25 Conclusie en discussie ... 27 Dankwoord ... 31 Referenties ... 32

(3)

3 Abstract

Stress is een risicofactor voor alcohol- en drugsverslaving (Uhart & Wand, 2009) en leidt tot craving naar middelen. Het stresshormoon cortisol zou hier mogelijk een rol in spelen (Oei et al., 2014). Omdat overmatig pornogebruik gezien kan worden als een verslaving, is de vraag of stress leidt tot pornocraving en of cortisol dit effect medieert. Om dit te onderzoeken werden 131 mannen (18 - 23 jaar) random toegewezen aan een sociale stress groep (TSST) of controle groep. Hierna kregen de proefpersonen erotische plaatjes te zien en werd het

verlangen naar porno (craving) gemeten met de Porno Craving Questionnaire (PCQ; Kraus & Rosenberg, 2014). Op vier momenten, namelijk op baseline, na de voorbereiding, na de TSST en na de scan, werden cortisol, bloeddruk, hartslag en subjectief ervaren stress gemeten. Uit de resultaten bleek dat stress geen direct effect had op pornocraving, maar dat de relatie tussen stress en pornocraving inderdaad werd gemediëerd door cortisol, waarbij deelnemers met een hoge cortisolrespons op stress meer pornocraving rapporteerden dan deelnemers met een lage cortisolrespons op stress. Ook bleek er een samenhang te zijn tussen het verlangen naar porno en daadwerkelijk gedrag. Een limitatie van dit onderzoek was dat alleen jonge mannen onderzocht zijn. In vervolgonderzoek zou er meer aandacht moeten zijn voor de relatie tussen stress, cortisol en verslaving en wat dit betekent voor de verslavingszorg.

(4)

4 Inleiding

Stress is een risicofactor voor verslaving (Adam & Epel, 2007; Uhart & Wand, 2009; Goeders, 2002; Koob & Kreek, 2007). Scheidingen, werkstress en vele andere dagelijkse stressoren verhogen het risico op een stoornis in alcoholgebruik (Keyes, Hatzenbuehler & Hasin, 2011; José, Oers, Mackenbach & Garretsen, 2000; Richman, Zlatoper, Zackula Ehmke & Rospenda, 2006).Ook de drang naar drugs zoals cocaïne wordt groter in stressvolle

situaties (Sinha, Fuse, Aubin & O'Malley, 2000). Er is de afgelopen jaren niet alleen een toename te zien in alcohol- en drugsverslavingen, maar ook in niet-middelgebonden

verslavingen (IVZ, 2013). Het aantal gameverslaafden dat bijvoorbeeld wordt opgenomen in klinieken is de afgelopen twee jaar met 66 procent gestegen (NRC, 2014). Ook het aantal mensen die therapie zoekt voor porno-gerelateerde problemen blijkt te groeien (Mitchell & Wells, 2007; Goldberg, Peterson, Rosen, & Sara, 2008). De schatting van de prevalentie van seksverslaving in Nederland is dat 2,3% van de mannen en 0,5% van vrouwen last heeft van ‘overmatig seksueel verlangen’ (Bakker, De Graaf, De Haas, Kedde, Kruijer & Wijssen, 2009). Dat komt neer op bijna 200.000 mannen en ruim 42.000 vrouwen. Ook in ander landen zijn het vooral mannen die regelmatig porno kijken (Boies, 2002; Albright, 2008). In

Nederland voelt ongeveer 1% van de mannen zich behoorlijk en 8% een beetje verslaafd aan online pornografie (Meerkerk, Van den Ende, Altenburg & Schoenmakers, 2011).

Waarschijnlijk is er zelfs sprake van onderrapportage, aangezien deze mannen vaak terecht komen bij een psychiater met depressieve- of angstklachten door de schaamte over hun pornogebruik (Duarte-Garcia & Thibaut, 2010). Uit vragenlijstonderzoek blijkt dat er niet alleen een positieve samenhang bestaat tussen stress en alcohol- of drugsgebruik, maar ook tussen stress en de frequentie pornogebruik (Levin, Lillis, Hayes, 2012). In het huidige

onderzoek zal gekeken worden naar de relatie tussen stress en het verlangen (‘’craving’’) naar porno.

(5)

5 Wat pornografie precies inhoudt, varieert per cultuur, maar over het algemeen kan het gedefiniëerd worden als geschreven of afgebeeld materiaal – wat seksuele handelingen beschrijft of toont – dat wordt gelezen of bekeken met als intentie het verhogen van seksuele prikkeling (Hald & Malamuth, 2008). Porno wordt het meest bekeken door jonge mannen tussen de 18 en 24 jaar (Rosenberg & Kraus, 2014; Shaughnessy, Byers, & Walsh, 2011; Wright, 2013). Maar liefst 50% van de jonge mannen kijkt regelmatig porno, tegenover maar 5-10% van de jonge vrouwen (Carroll et al., 2008; Morgan, 2011). Redenen van gebruik zijn gewoonte, seksuele opwinding, seksuele tevredenheid, gemak, nieuwsgierigheid, anonimiteit en stemmingsmanagement (Paul & Shim, 2008). Dat er een toename van gebruik te zien is, komt waarschijnlijk doordat het tegenwoordig enorm toegankelijk is. Cooper (1998) spreekt in dit verband van de Triple A (Accessibility, Affordability and Anonymity) engine en Young (2000) van het Anonymity, Convenience, Escape (ACE) model. Alhoewel gebruikers porno zien als een gezonde seksuele uitlaatklep (Hald & Malamuth, 2008; Paul & Shim, 2008; Weinberg, Williams, Kleiner, & Irizarry, 2010), kan pornogebruik vooral bij mannelijke adolescenten problematisch worden.

Ondanks het feit dat overmatig pornogebruik niet in de Diagnostic and Statistical

Manual of Mental Disorders (DSM-V) (American Psychiatric Association, 2013) is

opgenomen, kan het gezien worden als een verslavingsstoornis (Griffiths, 2001; Orford, 2001). Hoewel het ook wel wordt gezien als een vorm van obsessief-compulsieve stoornis (Cooper, Delmonico, Griffin-Shelley & Mathy, 2004), een impulscontrole stoornis (Shapira et al, 2003), een parafiele stoornis (Kafka, 2001) of als een symptoom van hyperseksuele

stoornis (Reid, Li, Gilliland, Stein & Fong, 2011), zijn er meer gelijkenissen met een ander niet-middelgebonden stoornis zoals pathologisch gokken (nieuwe naam ‘gokverslaving’). Deze stoornis is sinds de nieuwe DSM-V verhuisd van de categorie ‘stoornissen in de

(6)

6 gebruik van middelen’. De grootste overeenkomst tussen een gokverslaving, verslaving door het gebruik van middelen en problematisch gebruik van porno is psychische afhankelijkheid. Van psychische afhankelijkheid is sprake wanneer het gebruik van het middel of doen van een activiteit zo’n belangrijke plaats inneemt dat de betrokkene denkt en voelt niet zonder te kunnen. Door het grote verlangen naar, of de onweerstaanbare drang tot het gebruik, wat ‘’craving’’ wordt genoemd, komen steeds meer aspecten van het leven in het teken van dat middel of die activiteit te staan. Craving speelt een belangrijke rol in verslaving en is daarom ook opgenomen als criterium voor verslaving in de nieuwe DSM-V. Andere vergelijkbare elementen tussen overmatig pornogebruik en andere verslavingen zijn preoccupatie, tolerantie (steeds meer nodig hebben van het gebruik om tot hetzelfde effect te komen),

onthoudingsverschijnselen, controleverlies, stemmingsbeïnvloeding en verminderd

functioneren in sociale, beroepsmatige of recreatieve activiteiten. Gezien het feit dat al deze criteria ook bij overmatig pornogebruik aan de orde zijn, kan het dus worden gezien als een niet-middelgebonden verslavingsstoornis.

Ondanks het feit dat 50% van de jonge mannen regelmatig naar porno kijkt, raken zij niet allemaal verslaafd. De mogelijke verklaring voor de overgang van recreatief gebruik naar een verslaving, kan worden gevonden in de Incentive-Sensitization Theorie van Robinson en Berridge (1993, 2000). Deze theorie stelt dat veelvuldige blootstelling aan beloningen (zoals seks, alcohol of drugs) leidt tot langdurige veranderingen van de prikkeloverdracht in het motivationele systeem van de hersenen, ook wel ‘’het beloningssysteem’’ genoemd. Blootstelling aan deze beloningen zorgt ervoor dat er dopamine in het beloningssysteem vrijkomt waardoor onbewuste motivatie (‘’wanting’’ genoemd) ontstaat om de beloning te krijgen. Wanneer deze beloningen overmatig worden gebruikt en er steeds maar weer

dopamine wordt aangemaakt, zou er een blijvende overgevoeligheid ontstaan voor de effecten van de beloning en de geassocieerde omgevingsfactoren (cues). Deze overgevoeligheid wordt

(7)

7 door Robinson en Berridge ‘incentive sensitization’ genoemd en zou ertoe leiden dat de onbewuste motivatie (‘wanting’) op den duur pathologisch wordt. Het dwangmatige

zoekgedrag dat hieruit voort komt, zou ertoe leiden dat sommige jonge mannen daadwerkelijk verslaafd raken (Robinson en Berridge, 1993, 2000).

Dopamine speelt niet alleen een grote rol in beloningen zoals hierboven beschreven, maar ook bij stress. Uit onderzoek bij zowel dieren als mensen blijkt dat stress samenhangt met dopamine secretie in de nucleus accumbens (NAcc), wat een belangrijke hersenstructuur binnen het beloningssysteem is (Pruessner, Champagne, Meaney & Dagher, 2004; Cabib & Puglisi-Allegra, 2012). Dit werd echter niet door alle onderzoeken bevestigd. MRI

onderzoekers die een milde stressor gebruikten, vonden juist minder activatie of geen verschil van activatie in de NAcc bij aangeboden beloningen (Ossewaarde et al., 2011; Porcelli, Lewis & Delgado, 2012). Oei, Both, Van Heemst en Van der Grond (2014) deden hier verder

onderzoek naar. De onderzoekers keken met behulp van de MRI-scanner naar de activatie in de NAcc bij het zien van seksplaatjes nadat bij deelnemers stress was geïnduceerd. In eerste instantie leken de bevindingen op de resultaten uit de eerdere onderzoeken: bij meer stress werd de NAcc minder actief dan in de controle groep. Dit bleek echter gemediëerd te worden door de cortisolrespons op stress. Cortisol is het hormoon dat in het lichaam wordt

aangemaakt bij stress. Deelnemers met een hoge cortisolrespons op stress hadden wel een sterke activatie van de NAcc. Omdat ook uit PET studies bleek dat een hoge cortisolrespons op stress samenhangt met hogere dopamine secretie in de NAcc (Pruessner et al., 2004; Wand et al., 2007), is het aannemelijk dat vooral bij mensen die met hoge cortisolrespons reageren op stress, er meer dopamine vrijkomt bij blootstelling aan belonende stimuli. De verhoogde beloningsgevoeligheid van deze mensen zou ook samen kunnen hangen met een hogere kwetsbaarheid voor verslaving (Oei et al., 2014).

(8)

8 Er zijn diverse aanwijzingen dat de cortisolrespons op stress overmatig gebruik van middelen kan voorspellen. Uit onderzoek naar verslavingsgedrag bleek bijvoorbeeld dat apen die met hoge cortisolrespons reageerden op scheiding met de moeder meer alcohol dronken op latere leeftijd dan apen die reageerden met een lage cortisolrespons (Fahlke et al., 2000). Ook bij mensen bleek dat een hoge cortisolrespons op stress samenhangt met

verslavingsgedrag, namelijk met een verhoogde voedselinname, een hogere BMI en meer emotioneel eten (Adam & Epel, 2007; Tomiyama, Dallman & Epel, 2011). Daarnaast lijkt ook craving, het grote verlangen naar, of de onweerstaanbare drang tot het gebruik, samen te hangen met de stress en de cortisolrespons daarop. Uit onderzoek bleek dat rokende

deelnemers die dexamethason (een corticosteroïd) of placebo toegediend hadden gekregen, meer craving ervoeren op het moment dat ze tijdens het onderzoek (als onderdeel van het experiment) de gelegenheid kregen om te roken dan de deelnemers die metyrapon (een cortisolblokker) toegediend hadden gekregen (Reuter et al., 2002). Naast nicotine bleek stress en de cortisolrespons ook samen te hangen met craving naar alcohol en drugs bij

drugsafhankelijke deelnemers en deelnemers met een alcoholverslaving die al enige tijd abstinent waren (Sinha et al., 2003; Fox, Bergquist, Hong, & Sinha, 2007). Craving als gevolg van stress en cortisolrespons is dus niet alleen een risicofactor voor gebruik, maar ook voor terugval (Breese et al. 2005; Sinha, Garcia, Paliwal, Kreek & Rounsaville, 2006).

Kortom, een hoge cortisolrespons op stress hangt samen met hogere dopamine secretie in de NAcc, waarbij een teveel aan dopamine kan er voor zorgen dat er een overgevoeligheid ontstaat voor de belonende stimulus. Bovendien blijkt cortisol samen te hangen met craving en terugval bij alcohol en drugs. Gezien de literatuur zou het goed voor te stellen zijn dat ook de kwetsbaarheid voor een verslaving in pornogebruik groter wordt door stress en dat cortisol hier mogelijk een mediërende rol in speelt. Om te onderzoeken of cortisol een mediator was van de relatie tussen stress en pornocraving, werden de deelnemers random toegewezen aan

(9)

9 een experimentele conditie, waarin stress werd geïnduceerd, of aan de controle conditie. Vervolgens kregen de deelnemers seksuele stimuli te zien. Daarna vulden de deelnemers vragenlijsten in over pornocraving en pornogeschiedenis. Op vier momenten, namelijk op baseline, na de voorbereiding, na de TSST en na de scan, werden cortisol, bloeddruk, hartslag en subjectief ervaren stress gemeten. Verwacht werd dat de deelnemers met een hoge

cortisolrespons op stress meer pornocraving zouden ervaren dan deelnemers met een lage cortisolrespons op stress.

Methode

Deelnemers

Aan dit onderzoek namen 131 jonge, gezonde en Caucasische mannen (18 - 23 jaar) vrijwillig deel. Na random toewijzing zaten 64 deelnemers in de Controle groep en 67 deelnemers in de Stress groep. Deelnemers werden geworven door middel van uitgedeelde flyers en opgehangen posters. Alle deelnemers werden vóór het onderzoek gescreend aan de telefoon. Inclusiecriteria waren: geen (chronische) ziekten waar medicatie voor wordt gebruikt in het verleden of nu, geen dyslexie, niet kleurenblind, geen (voorgeschreven) medicatiegebruik met corticosteroïden, geen overmatig drugsgebruik (niet vaker dan 1 keer per maand), geen overmatig alcoholgebruik (niet meer dan 20 units per week), geen

psychiatrische problemen, gekeken naar de Symptom Checklist (SCL-90) (Arrindell and Ettema, 1986), de Beck Depression Inventory (BDI) (Bouman et al., 1985) en de State Trait Anxiety Inventory (STAI-T) (Spielberger, 1983). Verder moesten deelnemers een Body Mass Index (BMI) hebben tussen de 19 en 26. Deelnemers ontvingen €35 voor deelname. Het onderzoek was goedgekeurd door de Ethische Commissie van de faculteit Gedrags- en Maatschappijwetenschappen, Universiteit van Amsterdam (project: 2014-DP-3649).

(10)

10 Materialen

Stress-inductie

Om stress op te wekken, werd gebruik gemaakt van de Trier Social Stress Test (TSST)

(Kirschbaum et al., 1993). In de stressconditie werd verteld dat deelnemers 10 minuten de tijd kregen om zich voor te bereiden op een sollicitatie voor een baan die ze graag zouden willen, waarin ze zowel positieve als negatieve eigenschappen van zichzelf moesten noemen. Na de voorbereiding werden ze naar een ruimte gebracht waar drie commissieleden, een camera en een geluidsrecorder aanwezig waren. Hier gaven ze een 5-minuten durende presentatie

waarbij ook vragen werden gesteld door de commissie. Daarna volgde een 5-minuten durende rekentaak waarbij deelnemers moesten terugtellen van 1033 naar 0 in stappen van 13, waarbij één van de commissieleden ze wees op een fout (‘’Fout, begin maar opnieuw bij 1033’’). In de controle conditie werd aan de deelnemers verteld dat ze 10 minuten moesten nadenken over een boek die ze gelezen hadden of film die ze hadden gezien. Gevraagd werd om in de andere ruimte, waar verder niemand aanwezig was, 5 minuten hardop te vertellen over de inhoud van een zelfgekozen boek of film. Vervolgens telden ze nog 5 minuten terug van 50 naar 1 (Het et al., 2009). De TSST heeft consequent bewezen het cortisolniveau te verhogen (Kirschbaum & Hellhammer, 1994).

Fysiologische metingen

Cortisol werd gemeten met salivettes (Sarstedt, Germany). Dit is een stressvrije manier om speeksel af te nemen en cortisol te meten. De speekselmonsters werden aan het eind van de meetdag naar de vriezer gebracht en bewaard onder een temperatuur van -20 Cº totdat deze samples werden geanalyseerd in Prof Kirschbaum’s laboratorium (Dresden, Duitsland). Bloeddruk (DBP en SBP, mmHg) en hartslag (HR, bpm) werden gemeten met een bloeddrukmeter (OMRON, R5-I).

(11)

11

Subjectief ervaren stress

Met een Visual Analogue Scale (VAS) werd op een schaal van 0 (totaal niet gespannen) tot 10 (extreem gespannen) gemeten hoeveel stress er werd ervaren. Deze subjectief ervaren stress werd bij alle vier de metingen mondeling uitgevraagd.

Vragenlijsten

Porno Craving Questionnaire

Om pornocraving te meten, werd gebruikt gemaakt van de Porno Craving Questionnaire (PCQ: Kraus & Rosenberg, 2014). De vragenlijst bestaat uit 12 items onderverdeeld in vijf subschalen: Controle (1 item), Fysiologische reactiviteit (2 items), Stemmingsverandering (4 items), Intentie (3 items) en Verlangen (2 items). Hierbij wordt gevraagd in welke mate men het eens is met de stellingen op dit moment op een 7-punts Likert schaal, van ‘helemaal mee oneens’ tot en met ‘helemaal mee eens’. Voorbeelditems zijn: ‘’Ik zou me minder gestresst voelen, als ik nu porno kon kijken.‘’ en ‘’Op dit moment voel ik een sterke drang om porno te kijken‘’. De PCQ heeft een hoge test-hertest betrouwbaar (Cronbach’s alpha = .89) en heeft een goede convergente, discriminante en criteriumvaliditeit.

Porno Geschiedenis Vragenlijst

De Porno Geschiedenis Vragenlijst is samengesteld om een beeld te krijgen van het gebruik van porno en seks. De 7 items uit de vragenlijst die worden gebruikt, zijn: ‘’Op welke leeftijd keek u voor het eerst porno?’’, ‘’Hoeveel keer in een week kijkt u naar porno?’’ met de mogelijkheden ‘0 keer’, ‘1-2 keer’, ‘3-5 keer’, ‘6-10 keer’ en ‘>11 keer’, ‘’Hoeveel procent van de tijd besteedt u aan masturberen tijdens het kijken naar porno?’’, ‘’Hoelang duurt een gemiddelde gelegenheid waarop u porno kijkt?’’ met de mogelijkheden ‘<15 min’, ‘16-30 min’, ‘31-59 min’, ‘1-2 uur’ en ‘2-3 uur’, ‘’Wat is je seksuele oriëntatie?’’ met de

(12)

12 mogelijkheden ‘ja’ en ‘nee’, ‘’Bent u seksueel actief?’’ met de mogelijkheden ‘ja’ en ‘nee’ en ‘’Hoeveel bedpartners heeft u in uw gehele leven gehad?’’ met de mogelijkheden ‘0’, ‘1-3’, ‘4-6’, ‘7-10’, ‘11-15’ en ‘>16’. Deze vragenlijst wordt gebruikt om de samenhang tussen pornogebruik en craving te onderzoeken en om te checken of de deelnemers die geen craving rapporteren überhaupt porno kijken. Als check werd ook nog gevraagd naar de seksuele oriëntatie, of de deelnemers in het verleden professionele hulp hebben gekregen vanwege pornogebruik en of ze daar nu behoefte aan hebben.

BISBAS

De Behavioral Inhibition System and Behavioral Activation System Scales (BISBAS: Carver & White, 1994; Nederlandse versie door Van Honk, Hermans, Putman, Montagne & Schutter, 2002) is een zelfrapportage vragenlijst die werd gebruikt om gevoeligheid voor straf en beloning te meten. Theoretici betogen namelijk dat er twee motivationele systemen ten grondslag liggen aan gedrag. Enerzijds kennen mensen toenaderingsgedrag (Behavioral Activation System: BAS) met het belang om zich naar belonende stimuli toe te bewegen (zoals voedsel). Anderzijds kennen mensen vermijdingsgedrag (Behavioral Inhibition System: BIS) wat ervoor zorgt dat men wegblijft bij onaangename stimuli. Deze vragenlijst is

ontwikkeld om de individuele verschillen in deze twee systemen te beoordelen. De vragenlijst bestaat uit 20 items met een 4 punt Likert schaal van 1 (helemaal mee oneens) tot en met 4 (helemaal mee eens) met 7 items over de gevoeligheid voor straf (BIS) en13 items over de gevoeligheid voor beloning (BAS). Voorbeelditems zijn: ‘’Kritiek of een standje raken mij behoorlijk’’ en ‘’Als ik iets goed doe, wil ik er graag mee doorgaan’’. De BAS subschalen hebben een wat lagere betrouwbaarheid (BAS Drive: 0,718, BAS Fun Seeking: 0,557 en BAS Reward Responsiveness: 0,677) dan de BIS schaal (0,806), maar over het algemeen zijn de

(13)

13 psychometrische kwaliteit goed en vergelijkbaar met de Engelse versie (Franken, Muris & Rassin, 2005).

SCL-90

Met de Symptom Checklist (SCL-90: Derogatis, 1977; Arrindell & Ettema, 1986) werd gekeken naar de psychische gezondheid van de deelnemers. De SCL-90 is een

multidimensionale zelfbeoordelingsklachtenlijst die die lichamelijke en psychische klachten en het algeheel psychisch functioneren meet. De vragenlijst bestaat uit 90 items met een 5-punts Likert schaal van 1 (helemaal niet) tot en met 5 (heel erg), waarbij men moet aangeven in welke mate hij/zij daar de afgelopen week last van heeft gehad. Voorbeelditems zijn: ‘’In welke mate werd u afgelopen week gehinderd door hoofdpijn’’ en ‘’In welke mate werd u afgelopen week gehinderd door schuldgevoelens’’. De validiteit en betrouwbaarheid van dit instrument zijn voldoende.

BDI-II

De Beck Depression Inventory (BDI: Beck, 1979) is een zelfrapportage vragenlijst die de ernst van een depressie meet volgens de DSM-IV-criteria voor depressieve stoornissen. Hiermee werd gecheckt of de deelnemers geen depressie hebben. De vragenlijst bevat 21 items onderverdeeld in drie dimensies: Affectief (5 items), Cognitief (7 items) en Somatisch (9 items). Er worden vier antwoordmogelijkheden gegeven van 0 (minimaal) tot en met 3 (ernstig). Er wordt gevraagd om de meest karakteristieke uitspraak te kiezen die het beste beschrijft hoe men zich de afgelopen 2 weken voelde. Een voorbeelditem met de vier

antwoordmogelijkheden is: ‘’Ik beleef overal net zoveel plezier aan als vroeger’’, ‘’Ik geniet niet meer zo als vroeger’’, ‘’Ik vind nergens nog echte bevrediging in’’ of ‘’Ik heb nergens meer voldoening van; ik vind alles vervelend’’. Er is onderzoek gedaan naar vertaling, betrouwbaarheid en validiteit van de BDI-II-NL (Van der Does, 2002). In 2005 heeft de

(14)

14 COTAN de normen en de criteriumvaliditeit als onvoldoende, de betrouwbaarheid als goed en de begripsvaliditeit als voldoende beoordeeld.

STAI-T

Om de mate van het persoonlijkheidskenmerk angst te meten bij de deelnemers, is de trait versie van de State Trait Anxiety Inventory (STAI: Spielberger et al., 1970; Van der Ploeg, 1982) gebruikt. De STAI-T bestaat uit 20 items over angstdispositie, de meer continue aanwezigheid van angst. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een 4-punts Likert schaal van 1 (bijna nooit) tot en met 4 (bijna altijd). Voorbeelditems zijn: ‘’Ik voel me nerveus en

onrustig’’ en ‘’Ik kan een tegenslag maar heel moeilijk verwerken’’. Een hogere score duidt daarbij op een hogere mate van angst. De STAI-T is een betrouwbare en valide vragenlijst (Van der Ploeg, 1980).

Procedure

Op diverse locaties werden flyers uitgedeeld en werden mannen gevraagd om bij interesse hun telefoonnummer te mailen naar het emailadres op de uitgereikte flyer. Wanneer een deelnemer mailde, ontving hij meteen de proefpersooninformatiebrief. Hierin stond kort de opzet, duur, inhoud en inclusiecriteria van het onderzoek. Ook werd er informatie gegeven over de vrijwilligheid, geheimhouding en de vergoeding. Zo snel mogelijk werden de

deelnemers gebeld en gescreend aan de hand van een protocol, een MRI screeningsformulier en vragen voor de exclusiecriteria. Als een deelnemer geschikt voor deelname bleek te zijn en deel wilde nemen aan het onderzoek, werd er een afspraak gemaakt voor een doordeweekse ochtend van 8:00 tot 11:00 (Vroeg) of van 9:15 tot 12:15 (Laat).

Op de meetdag werden de deelnemers ontvangen door de proefleider en meegenomen naar een rustige ruimte. Allereerst werd gevraagd of ze de laatste anderhalf uur niks hadden

(15)

15 gegeten, geen koffie of suikerhoudende dranken hadden gedronken en niet gerookt of gesport hadden. Vervolgens kregen de deelnemers mondeling informatie over het onderzoek. Daarna werd gevraagd de informed consent te tekenen en werd mondeling het MRI

screeningsformulier afgenomen. Vervolgens mochten de deelnemers zich omkleden en al hun spullen in een doos verzamelen die zorgvuldig werd bewaard. Daarna volgde de eerste meting (T0) waarin met een salivette een speekselmonster werd genomen, hartslag en bloeddruk werden gemeten en gevraagd werd hoe gespannen deelnemers zich voelen op een schaal van 0 tot 10 (VAS). Daarna startte de instructie voor de TSST voor de stressconditie of een andere instructie voor de controleconditie. Hierna mochten ze zich 10 minuten voorbereiden. De tweede meting werd afgenomen (T1) en vervolgens werden de deelnemers naar een andere ruimte begeleid waar de presentatie (5 minuten) en de terugteltaak (5 minuten) plaatsvonden. Hierna kwam de proefleider weer binnen om de meting (T2) te doen en ze naar de scanruimte te brengen. Vervolgens lag de proefpersoon ongeveer drie kwartier in de scanner waarin ze seksuele stimuli te zien kregen. Daarna volgde de laatste meting (T3). Hierna werden

deelnemers teruggebracht naar de rustige ruimte en kregen ze de Porno Craving Questionnaire (PCQ) en de vragenlijst over pornografie en seksuele geschiedenis. Tenslotte volgde een exitinterview, een debriefing over de TSST en een declaratieformulier voor de financiële compensatie en werden de deelnemers bedankt voor hun deelname.

Data analyse

Met een Repeated Measures ANOVA werd gekeken of de manipulatie was gelukt. Hierbij werden de afhankelijke variabelen cortisol, bloeddruk (BP), hartslag (HR) en subjectief ervaren stress (VAS) geanalyseerd en gekeken of er een significant verschil was tussen de groepen (Controle vs Stress). De within-subjects factor was Tijd (T0 (baseline), T1 (voorbereidingsfase), T2 (na de TSST) en T3 (na de erotische plaatjes in de scanner) en de

(16)

16 between-subjects factor was Groep (Controle vs Stress). Het significantieniveau dat gebruikt werd bij deze analyse was p < .05. Wanneer niet werd voldaan aan de assumptie van

sphericiteit werd de Greenhouse-Geisser correctie gebruikt.

Met een Univariate ANOVA werd geanalyseerd of er een effect was van stress op pornocraving. Hierbij was Groep (Controle vs Stress) de onafhankelijke variabele en de score op de PCQ de afhankelijke variabele. Het significantieniveau dat gebruikt werd bij deze analyse was p < .05.

Om te onderzoeken of cortisol de relatie tussen stress en pornocraving medieerde, werd een mediatie analyse uitgevoerd met Groep als onafhankelijke variabele, de stijging van cortisol tussen de eerste en derde meting (CortDiff = T2 – T0) als mediator en de score op de PCQ als afhankelijke variabele. Met boxplotten werd gekeken of er uitbijters waren in cortisol en de scores op de PCQ per subschaal. Uitbijters werden per subschaal verwijderd uit de analyse. Voor de mediatieanalyse werd de scriptversie van Dr. A. Hayes voor SPSS gebruikt (http://www.processmacro.org/index.html) (Preacher & Hayes, 2008). Met de Sobel Test en de 5000 bootstraps werden de directe effecten (DE), indirecte effecten (IE) en de Bias Corrected Accelerated Confidence Intervals (BCA-CI) berekend. Er werd een

betrouwbaarheidsinterval van 95% gebruikt.

Exploratief werd er gekeken of er een samenhang was tussen craving en de frequentie van pornogebruik. Hiervoor werden de correlaties berekend tussen de scores op de PCQ en het item ‘’Hoeveel keer in een week kijkt u naar porno?’’ uit de Porno Geschiedenis Vragenlijst.

(17)

17 Resultaten

Zie Tabel 1 voor gemiddelden en standaarddeviaties van de proefpersoonvariabelen. Uit een ongepaarde t-test bleek dat de Stress groep en de Controle groep niet van elkaar verschilden in de gemiddelde scores op de BDI (t129 = .51, p = .61), SCL-90 (t129 = .13, p =

.90), STAI-T (t129 = 1.38, p = .17) en BISBAS (t129 = -.76, p = .45). Echter, er waren acht

deelnemers die in vergelijking met de normen van de normale populatie zeer hoog scoorden op de vragenlijsten (Stress groep, n = 3; Controle groep, n = 5). Hiervan scoorden zes deelnemers zeer hoog op de SCL-90 (cut-off score > 183: Arrindell & Ettema, 1986), vier deelnemers scoorden zeer hoog op de BDI (cut-off score > 20: Van der Does, 2002) en vijf deelnemers scoorden zeer hoog op de STAI-T (cut-off score > 54: Van der Ploeg, 1982). Uit een ongepaarde t-test bleek dat ook zonder deze deelnemers de groepen niet van elkaar verschilden in gemiddelde scores op de vragenlijsten.

Uit een ongepaarde t-test bleek dat de Stress groep en de Controle groep niet van elkaar verschilden in de leeftijd van eerste gebruik van porno (t129 = -1.58, p = .12) en het

percentage masturberen tijdens het kijken naar porno (t129 = -1.74, p = .72) .Verder gaven 8

deelnemers aan niet heteroseksueel te zijn (Stress groep, n = 3; Controle groep, n = 5) en waren 22 deelnemers op dit moment niet seksueel actief (Stress groep, n = 11; Controle groep, n = 11). Uit een Chi-kwadraat bleek dat de Stress groep en de Controle groep niet van elkaar verschilden in seksuele oriëntatie (X² (2) = 2.14, p = .34) en seksuele activiteit (X² (1) = .01, p = .91). Ook waren er geen verschillen tussen de groepen in de frequentie

pornogebruik (X² (4) = 3.42, p = .49), de duur van een gemiddelde gelegenheid (X² (3) = 1.75, p = .63) en de hoeveelheid seksuele partners (X² (5) = 4.90, p = .43). Er waren geen deelnemers die ooit hulp hadden gezocht door problematiek met pornoverslaving en/of momenteel behoefte hadden aan hulp.

(18)

18 Tabel 1

Gemiddelden en Standaarddeviaties van de Proefpersoonvariabelen voor de Controle Groep en de Stress Groep

Noot: Sommige totaalscores zijn niet gelijk aan 100% door afronding.

Controle (n = 64) Stress (n = 67) M (SD) M (SD) BDI 7.03 (6.46) 6.54 (4.56) SCL-90 127.63 (27.74) 127.04 (22.14) STAI-T 35.78 (8.75) 33.82 (7.51) BISBAS 36.86 (5.98) 37.55 (4.34)

Leeftijd eerste keer porno 13.39 (1.72) 13.88 (1.82)

Seksueel inactief n = 11 n = 11

Seksuele oriëntatie

Homoseksueel n = 5 n = 1

Weet het nog niet n = 0 n = 2

n (%) n (%) Frequentie pornogebruik 1 = 0 keer 11 (17.2%) 8 (11.9%) 2 = 1-2 keer 36 (56.3%) 40 (59.7%) 3 = 3-5 keer 13 (20.3%) 18 (26.9%) 4 = 6-10 keer 3 (4.7%) 1 (1.5%) 5 = > 11 keer 0 (0%) 0 (0%) missende data 1 (1.6%) 0 (0%)

Duur gemiddelde gelegenheid

1 = minder dan 15 min 35 (54.7%) 38 (56.7%)

2 = 16-30 min 27 (42.2%) 23 (34.3%) 3 = 31-59 min 1 (1.6%) 3 (4.5%) 4 = 1-2 uur 0 (0%) 0 (0%) 5 = 2-3 uur 0 (0%) 0 (0%) 6 = n.v.t. 1 (1.6%) 2 (3%) missende data 0 (%) 1 (1.5%)

Percentage masturberen tijdens kijken 61.0% 70.2%

Aantal bedpartners 1 = 0 9 (14.1%) 5 (7.5%) 2 = 1-3 26 (40.6%) 30 (44.8%) 3 = 4-6 11 (17.2%) 19 (28.4%) 4 = 7-10 8 (12.5%) 7 (10.4%) 5 = 11-15 3 (4.7%) 1 (1.5%) 6 = > 16 7 (10.9%) 5 (7.5%)

(19)

19 Manipulatiecheck

Cortisol

Zie Tabel 2 voor de gemiddelden en standaarddeviaties van cortisol, HR, BP en VAS. Van 16 deelnemers was te weinig cortisol afgenomen waardoor dit niet geanalyseerd kon worden (Stress groep, n = 9; Controle groep, n = 7). Er was een significant hoofdeffect van Tijd, F(1.93, 218.13) = 34.53, p < .0005, maar geen hoofdeffect van Groep F(1, 113) = 2.83,

p = .10. Ook was er een significante interactie tussen Groep en Tijd, F(1.93, 218.13) = 6.27, p

< .05 (zie Figuur 1). Uit de follow-up t-toetsen bleek dat de groepen niet verschilden op T0 (t119 = -.88, p = .38) en T1 (t119 = -1.42, p = .16). Op T2 (t117 = -2.42, p = .02) en T3 (t122 =

-2.12, p = .04) was de cortisolrespons in de stressgroep significant hoger dan in de controle groep.

Figuur 1. Gemiddelde cortisol en standaard fout van de controle groep en de stress groep op

de vier meetmomenten.

(20)

20

Hartslag

Er was een significant hoofdeffect van Tijd, F(3, 387) = 5.34, p < .05, en van Groep,

F(1, 129) = 15.13, p < .0005. Er was geen significante interactie tussen Groep en Tijd, slechts

een trend, F(3, 387) = 2.26, p = .08 (zie Figuur 2). Uit de follow-up t-toetsen bleek dat er een significant hogere hartslag was in de stress groep dan in de controle groep op T0 (t129 = -2.45,

p = .02). Ook op T1 (t129 = -4.38 = p < .0005), T2 (t129 = -2.99, p < .0005) en T3 (t129 = -4.29,

p < .0005) was de hartslag hoger in de stress groep dan in de controle groep.

Figuur 2. Gemiddelde hartslag en standaard fout van de controle groep en de stress groep op

de vier meetmomenten.

Noot: * p < .05

Bloeddruk

Er was een significant hoofdeffect van Tijd, zowel voor bovendruk (SBP), F(3, 387) = 9.19, p < .0005, als onderdruk (DBP), F(3, 387) = 19.21, p < .0005, en een significant

hoofdeffect van Groep, voor zowel SBP F(1, 129) = 18.70, p < .0005 als DBP F(1, 129, 19.04) = 34.53, p < .0005. Ook was er een significante interactie tussen Groep en Tijd voor zowel SBP, F(3, 387) = 18.58, p < .0005 als DBP, F(3, 387) = 10.61, p < .0005 (zie Figuur 3a

(21)

21 en 3b). Uit de follow-up t-toetsen bleek dat de groepen niet verschilden in SBP op T0 (t129=

-1.40, p = .16). Op T1 (t129 = -2.98 = p < .05), T2 (t129 = -7.03, p < .0005) en T3 (t129 = -2.81, p

< .05) was SBP hoger in de stress groep dan in de controle groep. Ook in de DBP verschilden de groepen niet op T0 (t129 = -.70, p = .49). Op T1 (t129 = -4.31 = p < .0005), T2 (t129 = -5.85,

p < .0005) en T3 (t129 = -2.62, p < .0005) was DBP ook hoger in de stress groep dan in de

controle groep.

a

b

Figuur 3. Gemiddelde bloeddruk en standaard fout van de controle groep en de stress groep

op de vier meetmomenten voor SBP (a) en DBP (b).

(22)

22

Subjectief ervaren stress

Er was een significant hoofdeffect van Tijd, F(2.46, 315.26) = 39.45, p < .0005, en van Groep F(1, 128) = 38.31, p < .0005. Ook was er een significante interactie tussen Groep en Tijd, F(2.46, 315.26) = 46.32, p < .0005 (zie Figuur 4). Uit de follow-up t-toetsen bleek dat de groepen niet verschilden op T0 (t129 = -.46, p = .65). Op T1 (t122.04 = -8.06, p < .0005) en

T2 (t120.90 = -0.67, p < .0005) was de subjectief ervaren stress in de stressgroep significant

hoger dan in de controle groep. Op T3 was er geen verschil meer tussen de groepen (t128 =

-1.11, p = .27).

Figuur 4. Gemiddelde subjectief ervaren stress en standaard fout van de controle groep en de

stress groep op de vier meetmomenten.

(23)

23 Tabel 2

Gemiddelden en Standaarddeviaties van Cortisol, Hartslag, Bloeddruk en Subjectief Ervaren Stress op de Meetmomenten voor de Controle Groep en de Stress Groep

Pornocraving

Zie Tabel 3 voor de gemiddelden en standaarddeviaties van de scores op de PCQ. Met een Univariate ANOVA werd geanalyseerd of de groepen verschilden in gemiddelde scores op de PCQ. Er waren vijf uitbijters in de subschaal Intentie en zeven in de subschaal

Verlangen. Deze uitbijters werden verwijderd van de analyse van de subschaal. Er was geen significant verschil tussen de groepen op de scores op de vijf subschalen van de PCQ

(Controle, F(1, 129) = .73, p = .40; Fysiologische reactiviteit, F(1, 129) = .03, p = .86; Stemmingsverandering, F(1, 129) = .22, p = .64; Intentie, F(1, 124) = 5.23, p = .20 en

Verlangen, F(1, 122) = 2.33, p = .13). Ook was er geen significant verschil tussen de groepen op de totaalscore van de PCQ (F(1, 129) = .19, p = .66). Om te kijken of de deelnemers die zeer hoog scoorden op de BDI, SCL-90 en STAI-T invloed hadden op het effect van stress op

T0 T1 T2 T3 M (SD) M (SD) M (SD) M (SD) Controle groep (n = 64) Cortisol 34.22 (11.69) 31.89 (11.48) 29.85 (10.81) 22.30 (10.91) Hartslag 60.42 (10.30) 59.67 (9.77) 62.02 (10.79) 59.28 (8.60) DBP 74.95 (7.10) 73.61 (6.70) 75.34 (8.12) 78.33 (8.22) SBP 126.38 (11.36) 124.69 (11.99) 124.17 (11.81) 126.02 (10.10) VAS 2.33 (1.35) 2.44 (1.19) 2.17 (1.48) 2.39 (1.62) Stress groep (n = 67) Cortisol 41.10 (50.16) 42.62 (60.04) 46.42 (52.20) 34.35 (42.86) Hartslag 64.81 (10.15) 67.10 (9.64) 67.87 (11.58) 66.33 (10.09) DBP 76.04 (10.40) 79.60 (8.99) 84.88 (10.34) 82.04 (8.04) SBP 129.24 (11.97) 131.61 (14.47) 140.21 (14.15) 131.24 (11.13) VAS 2.45 (1.64) 4.44 (1.60) 5.18 (2.02) 2.73 (1.82)

(24)

24 pornocraving, werd de analyse tevens zonder deze deelnemers uitgevoerd. Ook wanneer deze acht deelnemers niet werden meegenomen in de analyse, werd er geen effect gevonden van Groep op de score op de subschalen en de totaalscore van de PCQ (F(1, 121) = .46, p = .50 (PCQ: Stress groep, M = 30.36, SD = 13.19; Controle groep: M = 28.61, SD = 15.29).

Tabel 3

Gemiddelden en Standaarddeviaties van de Scores op Subschalen van de Porno Craving Questionnaire

Mediatieanalyse

Om te onderzoeken of cortisol de relatie tussen stress en pornocraving medieert, werd een mediatie analyse uitgevoerd met Groep als onafhankelijke variabele (Controle vs Stress), de stijging van cortisol (CortDiff = T2 – T0) als mediator en de score op de PCQ als

afhankelijke variabele. In deze analyse werden 116 deelnemers meegenomen, vanwege

missende cortisol samples waardoor niet bij alle deelnemers de stijging in cortisol kon worden berekend.

Uit de mediatieanalyse bleek dat stress geen direct effect had op de score op de PCQ (DE = -1.74, SE = 3.05, p = .57), maar er was wel een significant indirect effect van Groep op de totaalscore van de PCQ met cortisol als mediator (IE = 3.07, SE = 1.47, p = .04, IE lower 95% BCA-CI = .70, upper 95% BCA-CI = 6.72). Geen van de 5000 gebootstrapte

Controle (n = 64) Stress (n = 67) M (SD) M (SD) Totaalscore PCQ 29.83 (16.13) 30.96 (13.37) Controle 2.22 (1.66) 2.48 (1.81) Fysiologische reactiviteit 7.00 (3.05) 7.09 (2.79) Stemmingsverandering 11.31 (6.28) 11.81 (5.76) Intentie 5.69 (4.45) 5.69 (4.45) Verlangen 3.61 (3.01) 3.79 (2.53)

(25)

25 betrouwbaarheidsintervallen bevatten 0, wat duidt op een indirect effect met een significantie van p < .05.

Er was geen significant indirect effect van stress op de subschalen van de PCQ: Controle (IE = .06, SE = .16, p = .74), Fysiologische reactiviteit (IE = .44, SE = .28, p = .12), Intentie (IE = .17, SE = .24, p = .57) en Verlangen (IE = .29, SE = .24, p = .13). Wel was er een significant indirect effect van stress op de scores op de subschaal Stemmingsverandering (IE = 1.53, SE = .62, p = .01), waaruit bleek dat cortisol een significante mediator was van de relatie tussen Groep en de score op de subschaal Stemmingsverandering (IE lower 95% BCA-CI = .53, upper 95% BCA-BCA-CI = 3.00).

Wanneer de acht deelnemers die extreem hoog scoorden op de BDI, SCL-90 en STAI-T niet werden meegenomen in de analyse was er nog steeds een significant indirect effect voor Groep op de totaalscore van de PCQ met cortisol als mediator (E = 3.10, SE = 1.57, p = .04, IE lower 95% BCA-CI = .49, upper 95% BCA-CI = 6.79). Ook was er dan nog steeds een significant indirect effect van stress op de scores op de subschaal Stemmingsverandering (IE = 1.60, SE = .66, p = .01), waaruit bleek dat cortisol een significante mediator was van de relatie tussen Groep en de score op de subschaal Stemmingsverandering (IE lower 95% BCA-CI = .52, upper 95% BCA-BCA-CI = 3.14).

Correlaties

Zie Tabel 4 voor de correlaties tussen craving en de frequentie pornogebruik. Exploratief werd gekeken naar de correlaties tussen de scores op de PCQ en het item ‘’Hoeveel keer in een week kijkt u naar porno?’’ uit de Porno Geschiedenis Vragenlijst. De frequentie pornogebruik bleek significant te correleren met zowel de totaalscore op de PCQ, als de scores op de subschalen Controle, Fysiologische reactiviteit, Stemmingsverandering, Intentie en Verlangen in zowel de stress groep als in de controle groep.

(26)

26 Tabel 4

Correlaties tussen Pornocraving en de Frequentie Pornogebruik in de Controle Groep, Stress Groep en Totale Groep

Noot: * p < .05, ** p < .01

Frequentie pornogebruik

Controle groep Stress groep Totaal

Totaalscore PCQ .590** .526** .558** Controle .427** .248* .342** Fysiologische reactiviteit .448** .392** .423** Stemmingsverandering .530** .569** .539** Intentie .582** .352** .483** Verlangen .503** .393** .453**

(27)

27 Conclusie en discussie

In deze studie werd de rol van cortisol in de relatie tussen stress en de kwetsbaarheid voor een pornoverslaving onderzocht. Verwacht werd dat cortisol een mediërende rol speelt in de relatie tussen stress en pornocraving. De resultaten lieten een grotere stijging in fysiologie en subjectief ervaren stress zien in de stress groep dan in de controle groep, waaruit bleek dat de stress inductie was gelukt. Uit deze studie is gebleken dat stress inderdaad geen direct effect had op pornocraving, maar dat de relatie tussen stress en pornocraving werd

gemediëerd door cortisol. Juist de individuele verschillen in cortisol waren van invloed op de behoefte om porno te kijken, waarbij deelnemers met een hoge cortisolrespons op stress of een tragere daling van cortisolniveau meer craving rapporteerden dan deelnemers met een lage cortisolrespons op stress of een snellere daling van cortisolniveau. Uit eerder onderzoek bleek dat stress samenhangt met dopamine secretie in de NAcc (Pruessner, Champagne, Meaney & Dagher, 2004; Cabib & Puglisi-Allegra, 2012) en dat activatie in de NAcc in respons op belonende stimuli gemeten met fMRI werd gemediëerd door de cortisolrespons op stress (Oei et al., 2014). Omdat uit PET studies bleek dat een hoge cortisolrespons op stress samenhangt met hogere dopamine secretie in de NAcc (Pruessner et al., 2004; Wand et al., 2007) is het aannemelijk dat vooral bij mensen die met hoge cortisolrespons reageren op stress, er meer dopamine vrijkomt bij blootstelling aan belonende stimuli waardoor deze mensen kwetsbaarder zouden kunnen zijn voor verslaving (Oei et al., 2014). Bij mensen die bij stress minder cortisol aanmaken, is stress mogelijk een minder groot risico voor

verslavingsgedrag. De resultaten van dit onderzoek zijn consistent met eerder onderzoek naar de relatie tussen cortisol en craving voor roken (Reuter et al., 2002), overmatige

voedselinname (Adam & Epel, 2007) en alcoholgebruik bij apen (Fahlke et al., 2000). In deze onderzoeken werd gevonden dat een hoge cortisolrespons op stress samenhangt met meer craving en uit het huidige onderzoek blijkt dat deze samenhang ook geldt voor pornogebruik.

(28)

28 Daarnaast bleek uit het huidige onderzoek dat meer craving ook samenhing met een hogere frequentie pornogebruik. Dit resultaat is consistent met eerder onderzoek van Kraus en

Rosenberg (2014) waarin bleek dat craving – gemeten met de PCQ – zowel samenhing met de frequentie pornogebruik van een week ervoor als dat het kon voorspellen hoe vaak

deelnemers de week erna porno zouden kijken.

Wat betreft de soort craving die gerapporteerd werd, bleek dat afgezien van de totale craving, vooral de subschaal Stemmingsverandering gemediëerd werd door cortisol. Deze subschaal meet in hoeverre porno invloed heeft op de stemming. De vragen over

stemmingsverandering sluiten aan bij de redenen om porno te kijken die ook een gezonde populatie kan ervaren na stress, namelijk als uitlaatklep en ontspanning (Hald & Malamuth, 2008; Paul & Shim, 2008; Weinberg, Williams, Kleiner, & Irizarry, 2010), waardoor het goed te verklaren is dat vooral dit deel van craving werd gemediëerd door cortisol. Items waren ‘’Ik zou gelukkiger zijn als ik op dit moment porno aan het kijken was’’ en ‘’Als ik op dit moment porno aan het kijken was, zou ik me energieker voelen’’. Op de subschalen Fysiologische reactiviteit (lichamelijke sensaties bij het denken aan porno), Intentie (het plannen van porno kijken) en Verlangen (het direct willen kijken van porno) werd geen mediërend effect van cortisol gevonden. Ook op de subschaal Controle, die de ervaren controle over pornogebruik meet, was geen effect te zien. Deze subschaal is ook wel een screener voor een mogelijke pornoverslaving en was dus niet van toepassing op de onderzoekspopulatie, omdat in dit onderzoek gezonde jonge studenten werden geïncludeerd en geen psychiatrische patiënten.

Er waren een aantal deelnemers die volgens de normen boven de cut-off score voor een depressie of psychische klachten scoorden. Dat kan er enerzijds op wijzen dat de

deelnemers de vragenlijsten niet serieus hebben ingevuld, of anderzijds dat er daadwerkelijk lijdensdruk was op psychisch gebied. Echter, deze scores hadden geen invloed op de

(29)

29 kampten zij met klachten en waren ze daadwerkelijk gestrester. Een andere mogelijkheid is dat ze tegen de voorwaarden in toch hadden gegeten in de ochtend. Ondanks deze resultaten, werd er toch een effect gevonden van cortisol wat betekent dat het effect ondanks deze ruis groot genoeg was.

Verder werd er tegen de verwachting in een hogere hartslag gevonden in de stress groep dan in de controle groep op de eerste meting. Mogelijk waren de proefleiders gehaaster bij de deelnemers in de stress groep, omdat dit logistiek meer afhankelijk was van tijd dan in de controle groep. Het zou zo kunnen zijn dat proefpersonen hierdoor meer moesten

opschieten tijdens het omkleden voor de MRI scanner en dat de hartslag daarop heeft gereageerd. Doordat cortisol, bloeddruk en subjectief ervaren stress wel gelijk was in beide groepen op de eerste meting kan worden aangenomen dat de manipulatie ondanks het verschil in hartslag alsnog is geslaagd.

Een limitatie van dit onderzoek is dat alleen jonge mannen onderzocht zijn. Hier is voor gekozen omdat deze groep het meest naar porno kijkt en mogelijk dus ook het meest kwetsbaar is voor het ontwikkelen van een pornoverslaving (Rosenberg & Kraus, 2014; Shaughnessy, Byers, & Walsh, 2011; Wright, 2013), maar dit geeft wel een eenzijdig beeld. Er zijn in eerder onderzoek verschillen gebleken tussen mannen en vrouwen in de reactie op stress in de HPA-as, waarbij mannen een hogere cortisolrespons hadden op stress dan vrouwen (Kirschbaum et al., 1999). Ook zijn er aanwijzingen dat er sekseverschillen zijn in de gevoeligheid voor beloningen na stress (Lighthall et al., 2012b). Gezien de relatie tussen cortisol en craving is het mogelijk dat vrouwen vanwege een lagere cortisolrespons op stress minder gevoelig zijn voor beloning dan mannen. Mogelijk zou dit kunnen verklaren dat vrouwen in het algemeen minder interesse hebben in porno dan mannen (Carroll et al., 2008; Morgan, 2011). Deze hypothese zou verder onderzocht moeten worden om hier meer

(30)

30 functie in patiënten met en zonder pornoverslaving. Hiermee kan worden onderzocht of HPA-as ontregelingen ook nog een rol spelen wanneer er reeds sprake is van verslaving, zoals ook gevonden is bij bijvoorbeeld verslaving aan alcohol (Stephens & Wand, 2012).

Geconcludeerd kan worden dat er een relatie is tussen stress en kwetsbaarheid voor pornocraving die gemediëerd wordt door cortisol. Met deze wetenschap zou er in de toekomst meer aandacht moeten zijn voor verder onderzoek naar cortisol en wat dit betekent voor de verslavingszorg. Individuele verschillen in HPA-as functie en cortisol zouden nuttig kunnen zijn in het voorspellen van het risico voor terugval. Ook zouden interventies uit de

mindfulness, leren omgaan met stress en aandacht voor coping technieken mogelijk een belangrijke rol kunnen spelen in (preventieve) verslavingsbehandelingen. Klaarblijkelijk valt er in dit vakgebied nog een hoop winst te behalen voor behandelaren, psychologen en

(31)

31 Dankwoord

Graag wil ik in dit dankwoord van de gelegenheid gebruik maken om mijn dank uit te spreken naar Nicole Oei voor de supervisie, de feedback en de ervaring van deelname aan dit onderzoek. Ik heb ontzettend veel geleerd en ben trots op het eindresultaat. Ook wil ik Laura en Jovanka bedanken voor het mede verzamelen van de data. De vroege ochtenden vielen best mee zo samen met jullie. Ten slotte natuurlijk dank aan de collega’s van het Spinoza Centre for Neuroimaging voor de gastvrijheid en de gezelligheid.

(32)

32 Referenties

Adam, T.C., & Epel, E.S. (2007). Stress, eating and the reward system. Physiology &

Behavior, 91, 449-458.

Albright, J. M. (2008). Sex in America online: An exploration of sex, marital status, and sexual identity in Internet sex seeking and its impacts. Journal of Sex Research, 45, 175–186.

American Psychiatric Association (2013). Diagnostic and statistical manual of mental disorders (5th ed.). Washington, DC: Author.

Arrindell, W. A., & Ettema, J. H. M. (1986). SCL-90: Handleiding bij een multidimensionele psychopathologie-indicator. Lisse: Swets & Zeitlinger.

Bakker, F., de Graaf, H., De Haas, S., Kedde, H., Kruijer, H., & Wijsen, C. (2009). Seksuele gezondheid in Nederland. Utrecht: Rutgers Nisso Groep.

Boies, S. C. (2002). University students’ uses of and reactions to online sexual information and entertainment: Links to online and offline sexual behavior. Canadian Journal of

Human Sexuality, 11, 77–89.

Bouman, T. K., Luteijn, F., Albersnagel, F. A., & Van der Ploeg, F. A. E. (1985). Enige ervaringen met de Beck Depression Inventory. Gedrag, 13, 13-24.

Breese, G. R,, Chu, K., Dayas, C. V., Funk, D., Knapp, D. J., Koob, G. F., et al. (2005). Stress enhancement of craving during sobriety: a risk for relapse. Alcoholism Clinical and

Experimental Research, 29, 185–195.

Cabib, S., & Puglisi-Allegra, S. (2012). The mesoaccumbens dopamine in coping with stress.

Neuroscience Biobehavioral Reviews, 36, 79-89.

Carroll, J. S., Padilla-Walker, L.M., Nelson, L. J., Olson, C.D., Barry, C.M., & Madsen, S.D. (2008). Generation XXX. Journal of Adolescent Research, 23, 6-30.

Carver, C. S., & White, T. L. (1994). Behavioral inhibition, behavioral activation, and affective responses to impending reward and punishment: The BIS/BAS scales.

Journal of Personality and Social Psychology, 67, 319-333.

Cooper, A. (1998). Sexuality and the Internet: Surfing into the New Millennium. Cyber

Psychology & Behavior, 1(2), 181-187.

Cooper, A., Delmonico, D., Griffin-Shelley, E., & Mathy, R. (2004). Online Sexual Activity: An Examination of Potentially Problematic Behaviors. Sexual Addiction &

(33)

33 Fahlke, C., Lorenz, J. G., Long, J., Champoux, M., Suomi S. J., & Higley, J. D. (2000).

Rearing Experiences and Stress-Induced Plasma Cortisol as Early Risk Factors for Excessive Alcohol Consumption in Nonhuman Primates. Alcoholism Clinical and

Experimental Research, 24(5), 644-50.

Fox, H. C., Bergquist, K. L., Hong, K. I., & Sinha, R. (2007). Stress-induced and alcohol cue induced craving in recently abstinent alcohol-dependent individuals. Alcoholism

Clinical and Experimental Research, 31, 395–403.

Franken, P., Muris, P.E.H.M., & Rassin, E.G.C. (2005). Pshychonomic properties of the Dutch BIS/BAS Scales. Journal of psychopathology and Behavioral Assessment, 27, 25-30.

Goeders, N. E. (2002). Stress and cocaine addiction. The Journal of Pharmacology and

Experimental Therapeutics, Vol. 301(3), 785-9.

Goldberg, P. D., Peterson, B. D., Rosen, K. H., & Sara, M. L. (2008). Cybersex: The impact of a contemporary problem on the practices of marriage and family therapists. Journal

of Marital and Family Therapy, 34, 469–480.

Gracia, F. D., & Thibaut, F. (2010). Sexual Addictions. The American Journal of Drug and

Alcohol Abuse, Vol. 36(5), 254-260.

Griffiths, M. (2001). Sex on the internet: Observations and implications for internet sex addiction. Journal of Sex Research, 38, 333–342.

Hals, G., & Malamuth, N. (2008). Self-Perceived Effects of Pornography Consumption.

Archives of Sexual Behavior, Vol.37(4), 614-625.

Hayes, A. F., & Preacher, K., J. (2014). Statistical mediation analysis with a multicategorical independent variable. British Journal of Mathematical and Statistical Psychology, 67, 451-470.

José, B. S., Mheen, H., Oers, J. A. M., Mackenbach, J. P., & Garretsen, H. F. L. (2000). Adverse Working Conditions and Alcohol Use in Men and Women. Clinical and

Experimental Research, Vol. 24(8), 1207-1213.

Kafka, M. P. (2001). The paraphilia-related disorders: A proposal for a unified classification of nonparaphilic hypersexuality disorders. Sexual Addiction and Compulsivity, 8, 227-239.

Keyes, K. M., Hatzenbuehler, M. L., & Hasin, D. S. (2011). Stressful life experiences, alcohol consumption, and alcohol use disorders: the epidemiologic evidence for four main types of stressors. Psychopharmacology, Vol .218(1), 1-17.

(34)

34 Kirschbaum, C., Pirke, K.M., & Hellhammer, D.H. (1993). The ‘Trier Social Stress Test’- a

tool for investigating psychobiological stress responses in a laboratory setting.

Neuropsychobiology, 28, 76-81.

Kirschbaum, C., & Hellhammer, D.H. (1994) Salivary cortisol in psychoneuroendocrine research: recent developments and applications. Psychoneuroendocrinol. 19, 313-333. Kirschbaum, C., Kudielka, B.M., Gaab, J., Schommer, N.C., Hellhammer, D.H., 1999. Impact

of gender, menstrual cycle phase, and oral contraceptives on the activity of the hypothalamus pituitary adrenal axis. Psychosomatic Medicine, 61, 154-162. Koob, G., & Kreek, M. J. (2007). Stress, dysregulation of drug reward pathways, and the

transition to drug dependence. The American Journal of Psychiatry, 164, 1149-1159. Kraus, S., & Rosenberg, H. (2014). The pornography craving questionnaire: psychometric

properties. Archives of Sexual Behavior, 43(3), 451-62.

Levin, M., Lillis, J., & Hayes, S. (2012). When is Online Pornography Viewing Problematic Among College Males? Examining the Moderating Role of Experiential Avoidance.

Sexual Addiction & Compulsivity, Vol.19(3), 168-180.

Lighthall, N.R., Sakaki, M., Vasunilashorn, S., Nga, L., Somayajula, S., Chen, E.Y., Samii, N., Mather, M., 2012b. Gender differences in reward-related decision processing under stress. Social Cognitive and Affective Neuroscience, 7, 476-484.

Meerkerk, G. J., Van den Ende, D. V, M,, Altenburg, M., & Schoenmakers, T. M. (2011). De opwinding voorbij. Aard, ernst en omvang van gebruik en problematisch gebruik van online pornografie in Nederland. Rotterdam: IVO.

Mitchell, K. J., & Wells, M. (2007). Problematic internet experiences: Primary or secondary presenting problems in persons seeking mental health care? Social Science and

Medicine, 65, 1136–1141.

Morgan, E. M. (2011). Associations between young adults’ use of sexually explicit materials and their sexual preferences, behaviors, and satisfaction. Journal of Sex Research, 48, 520-530.

NRC (2014). Verkregen op 13 mei, 2015, van http://www.nrc.nl/handelsblad/van/2014/ februari/17/aantal-gameverslaafde-jongeren-in-klinieken-is-st-1346957

Oei, N. Y. L., Both, S., Van Heemst, D., & Van der Grond, J. (2014). Acute stress-induced cortisol elevations mediate reward system activity during subconscious processing of sexual stimuli. Psychoneuroendocrinology, 39, 111-120.

(35)

35 Ossewaarde, L., Qin, S., Van Marle, H.J., van Wingen, G.A., Fernandez, G., & Hermans, E.J.

(2011). Stress-induced reduction in reward-re- lated prefrontal cortex function. Neuro

Image, 55, 345—352.

Paul, B., & Shim, J. W. (2008). Gender, sexual affect, and motivations for internet pornography use. International Journal of Sexual Health, 20, 187-199.

Porcelli, A.J., Lewis, A.H., & Delgado, M.R. (2012). Acute stress influences neural circuits of reward processing. Frontiers in Neuroscience, 6, 157.

Pruessner, J.C., Champagne, F., Meaney, M.J., & Dagher, A. (2004). Dopamine release in response to a psychological stress in humans and its relationship to early life maternal care: a positron emission tomography study using. Journal of Neuroscience, 24, 2825-2831.

Reid, R. C., Li, D. S., Gilliland, R., Stein, J. A., & Fong, T. (2011). Reliability, validity, psychometric development of the Pornography Consumption Inventory in a sample of hypersexual men. Journal of Sex and Marital Therapy, 37, 359-385.

Reuter, M., Netter, P., Rogausch, A., Sander, P., Kaltschmidt, M., Dörr, A., & Hennig, J. (2002c). The role of cortisol suppression on craving for and satisfaction from nicotine in high and low impulsive subjects. Human Psychopharmacology: Clinical and

Experimental, 17, 213-224.

Richman, J. A., Zlatoper, K. W., Zackula E. J. L., & Rospenda, K. M. (2006). Retirement and drinking outcomes: Lingering effects of workplace stress? Addictive Behaviors,

Vol.31(5), 767-776.

Robinson, T.E., Berridge, K.C. (1993). The neural basis of drug craving: an

Incentive sensitization theory of addiction. Brain Research Reviews, 18, 247–91. Robinson, T.E., Berridge, K.C. (2000). The psychology and neurobiology of addiction: an

incentive-sensitization view. Addiction, 95(2), 91–117.

Rosenberg, H., & Kraus, S. (2014). The relationship of ‘’passionate attachment’’ for

pornography with sexual compulsivity, frequency of use, and craving for pornography.

Addictive Behaviors, Vol. 39(5), 1012-1017.

Shapira, N. A., Lessig, M. C., Goldsmith, T. D., Szabo, S. T., Lazoritz, M., Gold, M. S., et al. (2003). Problematic internet use: Proposed classification and diagnostic criteria.

Depression & Anxiety, 17, 207-216.

Shaughnessy, K., Byers, E. S., & Walsh, L. (2011). Online sexual activity experience in heterosexual students: Gender similarities and differences. Archives of Sexual

(36)

36 Sinha, R., Fuse, T., Aubin, L. R., & O'Malley, S.S. (2000). Psychological stress, drug-related

cues and cocaine craving. Psychopharmacology, Vol.152(2), 140-148.

Sinha, R., Garcia, M., Paliwal, P., Kreek, M. J., & Rounsaville, B. J. (2006). Stress-induced cocaine craving and hypothalamic-pituitary-adrenal responses are predictive of cocaine relapse outcomes. Archives of General Psychiatry, 63, 324–331.

Sinha, R., Talih, M., Malison, R., Cooney, N., Anderson, G. M., & Kreek, M. J. (2003). Hypothalamic-pituitary-adrenal axis and sympatho-adreno-medullary responses during stress-induced and drug cue-induced cocaine craving states. Psychopharmacology,

170, 62–72.

Spielberger, C. D. (1983). Manual for the State–Trait Anxiety Inventory (Form Y). Palo Alto, CA: Mind Garden.

Spielberger, C.D., Gorsuch, R.L., & Lushene, R.E. (1970). STAI-T Manual for the State Trait Anxiety Inventory. Palo Alto (Ca): Consulting Psychologists Press.

Stephens, M.A.C., Wand, G. (2012). Stress and the HPA Axis: Role of Glucocorticoids in Alcohol Dependence. Alcohol Research, 34, 468–483.

Tomiyama, A. J., Dallman, M. F. & Epel, E. S. (2011). Comfort food is comforting to those most stressed: Evidence of the chronic stress response network in high stress women.

Psychoneuroendocrinology, Vol. 36(10), 1513-1519.

Uhart, M., & Wand, G. S. (2009). Stress, alcohol and drug interaction: an update of human research. Addiction Biology, Vol. 14(1), 43-64.

Van der Does, A.J.W. (2002). BDI-II-NL. Handleiding. De Nederlandse versie van de Beck Depression Inventory-2nd edition. Lisse: Harcourt Test Publishers.

Van der Ploeg, H. M. (1982). De Zelf-Beoordelings Vragenlijst (STAI-T-DY). De

ontwikkeling en validatie van een Nederlandstalige vragenlijst voor het meten van angst. Tijdschrift voor Psychiatrie, 24(9), 576-588.

Van der Ploeg, H. M., Defares, H.M., & Spielberger, C.D. (1980). Handleiding bij de Zelf Beoordelings Vragenlijst. Een Nederlandse bewerking van de Spielberger State-Trait Anxiety Inventory, STAI-T-DY. Lisse: Swets & Zeitlinger.

Wright, P. (2013). U.S. Males and Pornography: Consumption, Predictors, Correlates.

Journal of Sex Research, Vol.50(1), 60-71.

Wand, G.S., Oswald, L.M., McCaul, M.E., Wong, D.F., Johnson, E., Zhou, Y., Kuwabara, H., & Kumar, A. (2007). Association of amphetamine-induced striatal dopamine release and cortisol responses to psychological stress. Neuropsychopharmacology 32, 2310-2320.

(37)

37 Weinberg, M., Williams, C., Kleiner, S., & Irizarry, Y. (2010). Pornography, Normalization,

and Empowerment. Archives of Sexual Behavior, Vol. 39(6), 1389-1401.

Wisselink, D. J., Kuijpers, W. G. T., & Mol, A. (2013). Kerncijfers Verslavingszorg 2012 (Core statistics addiction care for the Netherlands in 2012). Houten: Stichting Informatie Voorziening Zorg (IVZ).

Young, K. S., Griffin-Shelley, E., Cooper, A., O'Mara, J., & Buchanan, J. (2000). Online infidelity: A new dimension in couple relationships with implications for evaluation and treatment. Sexual Addiction and Compulsivity, 7(1-2), 59-74.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The hypothesis stated that, when selected enhanced and non-enhanced grass seed types are compared, it is expected that the enhanced grass seeds will have a

Hierbij is het essentieel dat de informatie uit deze schrijfopdrachten gebruikt wordt als feedback: (1) voor de docent, als feedback op het eigen lesgeven, om instructie aan

Zij stelden vast dat er bij jongens een duidelijk verband bestond tussen een ongunstig gehechtheidspatroon en een verhoogd risico op latere gedragsproblemen (op 6-jarige

Meer dan eens kwam tijdens de verdediging van haar proefschrift in me op, dat je altijd duidelijk moet zijn in je doelstelling en communicatief bij je uitleg. Zij deed dat met

Mediation Analysis of White Blood Cell Count on the Association Between Periodontal Inflammation and Digit Symbol Substitution Test Scoring Cognitive Function Among Older

Several studies of the Austrian breast and colorectal study group showed excellent survival data in both premenopausal (Jakesz et al, 2002; Gnant et al, 2009, 2011) and

The goal of this study was to improve balance recovery during quiet stance from perturbations in people with an incomplete SCI through training in an ankle/knee WE

o Based on the computational modelling of applying interstitial fluid flow through individual building blocks,we can pattern and guide cell alignment hence the vasculature