• No results found

Bed, bad, brood : een dilemma tussen mensenrechten en migratiecontrole

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Bed, bad, brood : een dilemma tussen mensenrechten en migratiecontrole"

Copied!
55
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Bed, bad, brood

Een dilemma tussen mensenrechten en migratiecontrole

Drs. E.A. (Elles) Besselsen

Universiteit van Amsterdam: 24 januari 2016 Masterscriptie Staats-en Bestuursrecht Begeleider: dr. T. (Tesseltje) de Lange Tweede lezer: dr. F.T. (Taco) Groenewegen

(2)

Inhoud

1. Inleiding 3

1.1 Achtergrond 3

1.2 Over wie gaat het? 4

1.3 Internationale mensenrechten versus nationale migratiecontrole 5

1.4 Onderzoeksvragen en onderzoeksmethode 8

1.5 Leeswijzer 9

2. Internationale mensenrechten 10

2.1 Sociale en economische mensenrechten 10

2.2 Recht op opvang in internationale en Europese mensenrechtenverdragen 11

2.3 Recht op opvang in Europese regelgeving 19

2.4 Conclusie 21

3. Rechten van migranten zonder verblijfsvergunning in Nederland 23

3.1 Geschiedenis 23

3.2 Recht op opvang in rijksbeleid en wetgeving 26

3.3 Conclusie 29

4. Opvang in gemeenten 30

4.1 Hebben gemeenten een zorgplicht voor migranten zonder verblijfsrecht? 30

4.2 Vormen van gemeentelijke opvang 32

4.3 Casus: opvang in Amsterdam 33

4.4 Conclusie 37

5. Recht op opvang in de nationale rechtspraak 39

5.1 Recht op opvang voor kinderen 39

5.2 Recht op opvang voor kwetsbare personen 40

5.3 Recht op opvang voor alle migranten zonder verblijfsvergunning 40

5.4 Conclusie 44

6. Concluderende samenvatting 46

6.1 Is opvang een universeel mensenrecht? 46

6.2 Een dilemma tussen migratiecontrole en mensenrechten 47

6.3 Gemankeerde decentralisatie 49

6.3 Het oordeel van de nationale rechters 50

6.4 Bed, bad, brood op voorwaarde 51

(3)

1. Inleiding

1.1 Achtergrond

Op 10 november 2014 publiceerde het Europees Comité voor Sociale Rechten (ECSR) zijn uitspraak op de klacht tegen Nederland van de Conference of European Churches.1 Het ECSR oordeelde dat Nederland in strijd met het Europees Sociaal Handvest (ESH) handelt door mensen zonder rechtmatig verblijf geen opvang te bieden.2

De Nederlandse regering kon zich niet vinden in de uitspraak: het ESH zou niet van toepassing zijn op migranten zonder verblijfsvergunning en Nederland kan dus niet worden verplicht opvang voor deze mensen te verzorgen. Naar aanleiding van de uitspraak van het ECSR kwam op 15 april 2015 het Comité van Ministers van de Raad van Europa met een resolutie. Die bracht echter niet de gewenste duidelijkheid: de tekst van de resolutie werd door diverse organisaties, partijen en in de media op verschillende manieren uitgelegd.3 Werd Nederland nu verplicht om voorzieningen te treffen voor deze groep of niet? En wat moeten die voorzieningen dan ten minste inhouden? Hoe de resolutie ook geïnterpreteerd moet worden, de Nederlandse regering werd in ieder geval gevraagd Europa op de hoogte te houden van de ontwikkelingen op dit gebied en moest zelf invulling geven aan de opvang van migranten zonder verblijfsvergunning. In opdracht van Amnesty International deed ik van mei tot november 2015 onderzoek naar de vraag hoe Nederland de opvang van migranten zonder verblijfsvergunning een jaar na de uitspraak van het ECSR heeft geregeld en in hoeverre daarmee hun menselijke waardigheid en mensenrechten worden gerespecteerd. Op 16 november 2015 werd mijn notitie

“Mensenrechten op straat. Bed, bad, brood en de menselijke waardigheid in Nederland” gepresenteerd op het gelijknamige symposium in Amsterdam.4 In de notitie is zowel aandacht voor rijksbeleid en wetgeving als voor de invulling en uitvoeringspraktijk van de opvang door gemeenten en maatschappelijke organisaties. De conclusie was dat het Nederlandse

opvangbeleid met de huidige bed, bad, broodregeling niet voldoet aan de internationale

1 European Committee of Social Rights, Decision on the merits, 1 juli 2014, Conference of European Churches (CEC) v. the Netherlands, Complaint No. 90/2013.

2 Zie hoofdstuk 2 voor een uitgebreide behandeling van de uitspraak van het ECSR en de resolutie van het Comité van Ministers.

3 Uit de koppen van de volgende krantenkoppen blijkt de variatie in interpretatie in de media: NRC 15 april 2015, ‘Onduidelijkheid over bed, bad en brood-verplichting’; Trouw 15 april 2015, ‘Nederland schond regels bij “bed, bad, brood”’; Telegraaf 15 april 2014, 'Bed, bad, brood hoeft niet’.

4 De notitie is te downloaden van de website van Amnesty International Nederland:

https://www.amnesty.nl/nieuwsportaal/rapport/mensenrechten-op-straat-bed-bad-brood-en-de-menselijke-waardigheid-in-nederlan.

(4)

mensenrechtenstandaarden en de menselijke waardigheid van deze groep mensen onvoldoende respecteert. Deze notitie vormt de basis voor deze scriptie. Hoofdstukken 1 en 2 uit de notitie zijn met enkele aanvullingen en aanpassingen overgenomen en delen van hoofdstukken 3 en 4 zijn overgenomen en verwerkt in hoofdstukken 3 tot en met 5 van deze scriptie. Nieuw is het theoretisch kader in paragraaf 1.3 en de theoretische duiding van het vraagstuk door de tekst en in de conclusie. De vraag wat toereikende opvang is en de manier waarop gemeenten en

organisaties de opvang invullen, wordt in deze scriptie minder uitgebreid behandeld. Ook kon de scriptie worden geactualiseerd met uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State en de Centrale Raad van Beroep, die tien dagen na het symposium volgden.

1.2 Over wie gaat het?

In de literatuur en de media worden verschillende termen gebruikt voor de groep migranten om wie het hier gaat. Vaak kleeft aan de gebruikte verwijzing een negatieve connotatie, zoals bij ‘illegalen’ of ‘onrechtmatig verblijvende migranten’. Vaak ook dekken de termen niet de volledige lading, zoals bij ‘ongedocumenteerde migranten’ en ‘uitgeprocedeerde asielzoekers’.5 In deze scriptie wordt de groep beschreven als migranten ‘zonder rechtmatig verblijf’, ‘zonder verblijfsrecht’ of ‘zonder verblijfsvergunning’: deze termen geven het meest neutraal de (rechts)positie van de mensen aan.6 Onder deze groep vallen asielzoekers die zijn uitgeprocedeerd, asielzoekers die nog in procedure zijn maar geen recht hebben op

voorzieningen, vreemdelingen die op irreguliere wijze in Nederland zijn gekomen en zich nooit hebben gemeld, vreemdelingen van wie het visum, de verblijfs- of werkvergunning zijn verlopen of ingetrokken, en vreemdelingen die vanuit vreemdelingendetentie op straat zijn gezet omdat zij – om welke reden ook – niet uitzetbaar zijn.7 Het betreft dus een zeer heterogene groep van mensen die hier (nog) niet mogen zijn. Wanneer in deze scriptie over het migratiebeleid wordt gesproken gaat het dan ook niet (alleen) over de toelating aan de buitengrenzen maar ook over uitzetting en het terugkeerbeleid.

Over de omvang en samenstelling van deze gevarieerde groep is weinig bekend. De laatste schatting is voor het jaar 2012 en gaat uit van 35.530 mensen zonder verblijfsrecht in

5 Zie voor een kritische beschouwing van de terminologie N.P. De Genova, ‘Migrant, ‘Illegality’ and Deportability in Everyday Life’, Annual Review of Anthropology 31: 2002, p. 419-447.

6 Ook deze termen zijn niet in alle gevallen juist. Sommige migranten zijn bijvoorbeeld nog in procedure en mogen hier wel verblijven, maar hebben geen recht op voorzieningen.

7 Zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn is een voorwaarde om een vreemdeling die geen verblijfsrecht heeft in Nederland in bewaring te mogen stellen, ABRvS 8 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2189.

(5)

Nederland.8 In dit onderzoek werd bovendien de eerdere schatting voor het jaar 2009 bijgesteld van 97.145 naar bijna 42.000 vreemdelingen. Volgens dit onderzoek neemt het geschatte aantal mensen zonder verblijfsrecht in Nederland sinds 1997 gestaag en sinds 2002 versterkt af. Dit komt voor een belangrijk deel door de uitbreiding van het aantal EU-lidstaten, waardoor het aantal Europeanen zonder rechtmatig verblijf afnam. Maar ook in het aantal vreemdelingen van buiten de EU, is een dalende trend zichtbaar.

Voor 2012 wordt geschat dat 28 procent van de migranten zonder verblijfsrecht van Aziatische afkomst is, 21 procent is Europees, 10 procent Noord-Afrikaans en 20 procent Afrikaans

(overig). Het merendeel betreft mannen jonger dan 40 jaar.9 Een groot deel van de mensen leeft onopvallend en zo veel mogelijk uit het zicht van de overheid. Sinds een paar jaar laten

verschillende groepen echter nadrukkelijker van zich horen, waaronder zo’n honderd mensen die zich in Amsterdam hebben georganiseerd onder de naam ‘Wij zijn hier’.10

1.3 Internationale mensenrechten versus nationale migratiecontrole

Het vraagstuk van opvang van migranten zonder verblijfsvergunning heeft betrekking op internationale mensenrechten van de individu enerzijds en het algemene belang en soevereine recht van nationale staten om migratie te controleren anderzijds.

Diverse auteurs betogen dat internationale mensenrechtenstandaarden het soevereine recht van staten om migratie te controleren steeds verder beperken. Staten zouden steeds minder in staat zijn zelf te bepalen wie en op welke voorwaarden zij toegang verlenen tot hun territorium of uitzetten. Volgens Guiradon en Lahav wordt deze invloed op de nationale soevereiniteit van migratiecontrole echter overschat. 11 Ten eerste moet volgens de auteurs het universele karakter van mensenrechten worden genuanceerd (zie hierover meer in het volgende hoofdstuk). Ten tweede hebben staten strategieën ontwikkeld om hun migratiebeleid te kunnen verwezenlijken. Deze bestaan uit het verschuiven van verantwoordelijkheden en bevoegdheden op het gebied van migratiecontrole van de rijksoverheid naar andere actoren. Zo is sprake van shifting up wanneer migratietoezicht en uitvoering wordt verschoven naar internationale actoren,

8 Van der Heijden, P.G.M., M. Cruyff, G.H.C. van Gils, Schatting illegaal in Nederland verblijvende vreemdelingen 2012-2013, WODC Ministerie van Veiligheid en Justitie, Utrecht: 2015.

9 Van der Heijden et al. 2015, bijlage 3.

10 Een aantal verhalen en ervaringen van deze mensen is opgenomen op de site www.vluchtverhalen.nl, een initiatief van Amnesty International Nederland in samenwerking met Dokters van de Wereld en de Protestantse Diaconie Amsterdam. 11 Guiraudon, V. & G. Lahav: ‘A reappraisal of the State Sovereignity debate. The Case of Migration Control’, Comparative

(6)

intergouvernementele samenwerkingsverbanden, zoals bij de Schengenlanden.12 Bij shifting

down worden bevoegdheden en verantwoordelijkheden overgedragen naar lagere overheden of

instituties door decentralisatie en bij shifting out naar private partijen zoals

vliegtuigmaatschappijen en werkgevers.13 Voorbeelden van deze verschuivingen van verantwoordelijkheden en bevoegdheden zijn de intensieve identiteitscontroles door

vliegtuigmaatschappijen die de grenscontroles vervangen; de belangrijke rol die gemeenten in Nederland spelen bij het controleren van (schijn-)huwelijken en het toezicht op migratie op basis van gezinshereniging en de verantwoordelijkheid voor werkgevers wat betreft de

rechtmatige toelating van hun buitenlandse werknemers. In deze scriptie wordt de omgang van Nederland met migranten zonder verblijfsrecht tevens in het licht van deze verschuivingen van verantwoordelijkheden en bevoegdheden, van decentralisatie op het gebied van

migratiecontrole bestudeerd.

Staten hebben dus het soevereine recht, de ruimte en de mogelijkheden om migratie te controleren. Maar in hoeverre is uitsluiting van migranten te rechtvaardigen? Diverse politiek filosofen hebben zich bezig gehouden met deze vraag. Twee veel aangehaalde stromingen ten aanzien van dit vraagstuk zijn de respectievelijk liberale en communitaristische theorieën van Carens en Walzer. In de liberale theorie staat het gelijkheidsbeginsel centraal.14 Carens

beschouwt migratie als een fundamenteel individueel recht dat alleen mag worden beperkt wanneer dit recht in strijd komt met een ander fundamenteel recht. Vrije migratie mag alleen worden beperkt wanneer dat leidt tot chaos, wanneer het een bedreiging is voor de publieke orde. Carens benadrukt de morele verplichting van democratische samenlevingen om de basisrechten van migranten zonder verblijfsvergunning binnen hun grondgebied ook in de praktijk te garanderen en om sociale grondrechten te erkennen. De vermeende aanzuigende werking van dergelijke rechten op onrechtmatige migratie kan reden zijn voor een restrictiever migratiebeleid aan de poort maar is volgens Carens geen reden om fundamentele

mensenrechten te ontkennen binnen het grondgebied. 15

Communitaristen vinden dat in deze ‘open borders’ theorie te weinig rekening wordt gehouden met de belangen van de gemeenschap. Walzer stelt dat de leden van een democratische

12 Guiraudon & Lahav 2000, p. 178-181. 13 Guiraudon & Lahav 2000, p. 181-188.

14 Carens, J.H. Aliens and Citizens: The Case for Open Borders, The Review of Politics 49(2), 1987, p. 251-273; ‘The Rights of Irregular Migrants’, Ethics & International Affairs 22 (2): 2008, p. 163-186 en The ethics of immigration, Oxford: 2013. 15 Carens wijst hierbij ook op het ‘Firewall’-argument, waarbij het migranten zonder verblijfsrecht in de praktijk onmogelijk wordt gemaakt om hun basisrechten uit te oefenen..Zie over de praktische belemmeringen in de toegang tot

gezondheidszorg, onderwijs en rechtspleging in Europa onder meer het rapport van FRA-Bureau van de Europese Unie voor de Grondrechten, Fundamental rights of migrants in an irregular situation in the European Union, 2011.

(7)

samenleving het recht hebben om zich te beschermen tegen invloeden van buitenaf; dat uitsluiting van anderen (niet leden) nodig is voor het voortbestaan van het welzijn en de

identiteit van een gemeenschap. Hij ziet dan ook geen moreel bezwaar tegen een migratiebeleid gericht op dit doel. Wanneer de staat geen verantwoordelijkheid neemt over deze uitsluiting, zal dat volgens Walzer op een lager niveau binnen de (systeem-)grenzen alsnog plaatsvinden. 16 Onder meer Benhabib wijst op een fundamenteel dilemma van democratische samenlevingen om over de toegang van migranten te beslissen.17 Een democratische samenleving vormt immers een gesloten politieke orde. Alleen volwaardige leden van de samenleving kunnen meebeslissen over normen voor insluiting en uitsluiting. Dit betekent dat diegenen die toegang tot de samenleving vragen, hierover niet kunnen meebeslissen juist omdat zij niet tot de samenleving behoren. Waarom zou een samenleving dan nog migranten toelaten? Het voert voor deze scriptie te ver om op deze vraag in te gaan. Wel is het van belang om erbij stil te staan dat in het debat over het recht op basisvoorzieningen voor migranten zonder verblijfsrecht, de betrokkenen zelf geen stem hebben. De rechter speelt hierbij een belangrijke rol.

Terug naar Walzer. Hij ziet dan wel een rechtvaardiging van uitsluiting, maar deze is in zijn ogen niet onbegrensd. Wanneer een migrant eenmaal is toegelaten tot een samenleving, dan moet deze zich in verloop van tijd kunnen ontwikkelen tot een volwaardige en gelijkwaardige burger. Als dat niet mogelijk is, ontstaat immers een onderklasse van mensen die wel onderworpen zijn aan politieke besluitvorming maar hier zelf geen stem in hebben. Over migranten zonder verblijfsvergunning laat Walzer zich niet specifiek uit. Maar in het licht van zijn overweging dat de fysieke aanwezigheid in en de bijdrage aan de staat aan de basis van het lidmaatschap van de samenleving moeten liggen, kan worden betoogd dat iedereen die in een staat leeft en werkt, ongeacht zijn verblijfsstatus, deel uitmaakt van de samenleving en een vooruitzicht moet hebben om een volwaardig lidmaatschap te kunnen verwerven.18

Beide theorieën zien dus meer of minder rechtvaardiging voor migratiecontrole aan de buitengrens maar benadrukken tegelijkertijd dat iedereen binnen die grenzen (op den duur) gelijke behandeling verdient. Onder meer Bosniak19 en Pluymen20 voor de Nederlandse situatie

16 Walzer, M. Spheres of Justice, New York, Basic Books: 1983.

17 Zie Oudejans, N. Asylum. A philosophical inquiry into the international protection of refugees, Proefschrift, Tilburg University: 2011 over een filosofische verhandeling van deze vraag en voor de bespreking van het werk van Benhabib, S.

The Rights of Others. Aliens, Residents and Citizens, The Seeley Lectures: 2004.

18 Zie over verschillende aspecten van burgerschap ook Bosniak, L. The Citizen and the Alien. Dilemmas of Contemporary

Membership, Princeton University Press, Oxford: 2006.

(8)

laten zien dat dit ideaal van gelijkwaardigheid niet overeenkomt met de sociale realiteit. Uitsluiting van migranten (met en zonder status) vindt wel degelijk ook binnen de grenzen plaats. In Nederland zijn migranten zonder verblijfsvergunning veelal uitgesloten van de meeste sociale voorzieningen en in de praktijk ook van de toegang tot de basisrechten.21 In deze scriptie gaat het over migranten die formeel niet zijn toegelaten tot het grondgebied maar wel in

Nederland verblijven. Het is vanuit het oogpunt van migratiepolitiek wellicht te rechtvaardigen dat zij niet meteen en niet volledig dezelfde rechten hebben als andere migranten of burgers. De vraag is echter in hoeverre het uitsluiten van deze groep van de basisvoorzieningen onderdak, eten en drinken te rechtvaardigen is.

1.4 Onderzoeksvragen en onderzoeksmethode

De centrale onderzoeksvraag van deze scriptie is:

- In hoeverre worden met de huidige bed, bad, broodregeling de mensenrechten van migranten

zonder verblijfsrecht in Nederland gewaarborgd?

Om deze vraag te kunnen beantwoorden wordt eerst bestudeerd welke (mensen)rechten migranten zonder verblijfsvergunning in een democratische samenleving hebben of zouden moeten hebben voor een menswaardig bestaan. Deelvragen zijn:

- Welke internationale en Europeesrechtelijke normen hebben betrekking op het recht op opvang? - Op welke normen kunnen migranten zonder verblijfsvergunning in Nederland aanspraak maken?

Wat betreft de rechtspositie van migranten zonder verblijfsvergunning in Nederland zijn de volgende deelvragen relevant:

- Wat is de juridische en historische achtergrond van de omgang met migranten zonder verblijfsrecht en van de huidige bed, bad, broodregeling in Nederland?

- Welke gevolgen heeft de koppelingswetgeving voor de rechtspositie van migranten zonder verblijfsvergunning in Nederland?

- Wat is de betekenis van de uitspraak van het ECSR voor de opvang van deze groep in Nederland? - Hoe verhouden de verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de centrale overheid en

gemeenten zich in dezen?

- Welke rol speelt de nationale rechtspraak voor de opvang van migranten zonder verblijfsrecht?

20 Pluymen, M.H. Niet toelaten betekent uitsluiten. Een rechtssociologisch onderzoek naar de rechtvaardiging en praktijk

van uitsluiting van vreemdeling van voorzieningen, Nijmegen, Boom Juridische Uitgevers: 2008.

21 Een voorbeeld van de praktische belemmeringen zijn de problemen die migranten zonder verblijfsrecht in Nederland ervaren bij de toegang tot de medische zorg. Zie hierover bijvoorbeeld de aanbevelingen aan de overheid van de

Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken, de Nationale ombudsman en het College voor de Rechten van de Mens, brief d.d. 16 december 2015, https://mensenrechten.nl/publicaties/detail/36259, geraadpleegd op 15 januari 2016.

(9)

Ter voorbereiding van deze scriptie zijn literatuur, internationale en nationale jurisprudentie, en rijks- en gemeentelijke beleidsstukken bestudeerd. Daarnaast zijn korte interviews gehouden met mensen van organisaties die betrokken zijn bij de uitvoering van opvang in diverse gemeenten. 22

1.5 Leeswijzer

In het volgende hoofdstuk wordt onderzocht welke internationale mensenrechtenstandaarden van toepassing zijn op deze groep migranten met betrekking tot hun elementaire

levensbehoeften. Gekeken wordt naar de inhoud, het toepassingsbereik en de doorwerking van de normen in het Nederlandse recht. De volgende hoofdstukken gaan specifiek over de

rechtspositie van migranten zonder verblijfsvergunning in Nederland. In hoofdstuk 3 worden het juridisch kader, de geschiedenis van het nationale migratiebeleid sinds de invoering van de Koppelingswet en het huidige bed, bad, broodakkoord beschreven. Hoofdstuk 4 behandelt de opvang door gemeenten: aandacht is voor de verschillende vormen van opvang en de

bevoegdheid waarop gemeenten zich baseren. Het beleid en de uitvoeringspraktijk van de opvang in de gemeente Amsterdam is hier als casus nader uitgewerkt. In hoofdstuk 5 wordt de ontwikkeling en de betekenis van de nationale jurisprudentie ten aanzien van het recht opvang geanalyseerd. De scriptie sluit af met een concluderende samenvatting in hoofdstuk 6.

22 Met dank aan Rian Ederveen van Stichting LOS, Maaike Graaff van Vluchtelingen in de Knel Eindhoven, Gemma Sliedrecht, Stichting Lauw Recht (STIL) Utrecht, Greetje Samson van GGD Rotterdam en Jonneke van Wierst van project Vluchtverhalen en ASKV Steunpunt Vluchtelingen.

(10)

2. Internationale mensenrechten

In dit hoofdstuk wordt nagegaan welke internationale mensenrechtenstandaarden betrekking hebben op het recht op opvang en in hoeverre migranten zonder verblijfsvergunning in Nederland daadwerkelijk aanspraak kunnen maken op deze ‘universele mensenrechten’. Tevens wordt gekeken naar de verhouding tussen deze mensenrechten en het soevereine recht van staten om migratie te beheersen. Uitgebreide aandacht is voor de betekenis van de uitspraak van het Europees Comité voor Sociale Rechten (ECSR) op de klacht tegen Nederland van de Conference of European Churches. Tevens is aandacht voor het recht op basisvoorzieningen op basis van Europese richtlijnen.

2.1 Sociale en economische mensenrechten

Europese lidstaten zijn op grond van internationaal en Europees recht verplicht een aantal mensenrechten te waarborgen voor alle mensen binnen hun rechtsgebied. Deze rechten zijn niet gebonden aan de verblijfsstatus of nationaliteit van de persoon in kwestie. Ook migranten zonder verblijfsrecht hebben het recht om niet gediscrimineerd te worden, mogen vrij hun mening uiten en religie bedrijven, behoren bescherming te krijgen van de politie tegen diefstal en voor hun persoonlijke veiligheid en eigendom, en behoren toegang te krijgen tot een eerlijk proces. Over de toepassing van deze rechten zijn de internationale verdragen duidelijk en er is nauwelijks maatschappelijke of politieke discussie over de vraag of migranten zonder

verblijfsvergunning er aanspraak op kunnen maken. Dit betekent overigens niet per se dat zij zich in de praktijk ook werkelijk op deze rechten (kunnen) beroepen.

Dit onderzoek richt zich op het recht op essentiële levensbehoeften in de vorm van huisvesting, eten en schoon drinkwater voor meerderjarige migranten zonder verblijfsvergunning. Het recht op acute medische zorg en onderwijs zijn in Nederland al geregeld naar aanleiding van eerdere internationale en nationale rechterlijke uitspraken, net als het recht op opvang voor medisch kwetsbare personen, en voor kinderen en hun ouders zonder verblijfsrecht.23 In het publieke en politieke debat worden de rechten op essentiële levensbehoeften het recht op ‘bed, bad en brood’ genoemd. Deze rechten vallen onder de sociale en economische mensenrechten. Dit zijn veelal positieve verplichtingen van de overheid die – anders dan de klassieke (politiek

burgerlijke) vrijheidsrechten - meestal niet direct individueel afdwingbaar zijn, en waarbij een staat een bepaalde vrijheid heeft bij het invullen van die verplichtingen. Dat neemt niet weg dat

23 Ook hier geldt dat mensen niet in alle gevallen van deze rechten in de praktijk kunnen gebruikmaken. Zie hiervoor onder meer het onderzoek van Pluymen 2008.

(11)

de staat ook deze mensenrechten moet naleven, beschermen en verwezenlijken.24 Dit laatste houdt in dat staten ook de plicht hebben mensen in staat te stellen daadwerkelijk gebruik te maken van hun rechten, eventueel door zelf voorzieningen te treffen. Over wat nu precies de minimumeisen voor deze voorzieningen zijn bestaat discussie; algemeen aanvaard is wel dat algemeen basisonderwijs en acute medische zorg hieronder vallen.

2.2 Recht op opvang in internationale en Europese mensenrechtenverdragen

Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten (IVESCR)

Het IVESCR is een uitwerking van het recht op een toereikende levensstandaard, zoals opgenomen in artikel 25 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens.25 Het IVESCR omvat onder meer het recht op toereikende voeding, kleding en huisvesting (art. 11) en het recht op gezondheid (art. 12). Deze bepalingen zijn van toepassing op iedereen op het grondgebied van de betreffende staat, zonder discriminatie van welke aard ook wat betreft ras, huidskleur, geslacht, taal, godsdienst, politieke of andere overtuiging, nationale of

maatschappelijke afkomst, eigendom, geboorte of andere status (art. 2 lid 2). Onder dat laatste valt ook de verblijfsstatus.26 Staten hebben de kernverplichting om in ieder geval het basale niveau van deze rechten te verzekeren.27 Wat betreft het recht op adequate huisvesting overweegt het VN-Comité inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten (CESCR) dat elk persoon het recht heeft om ergens in ‘zekerheid, veiligheid en waardigheid’ te leven.28 Artikel 4 van het verdrag stelt dat de rechten van het IVESCR slechts mogen worden beperkt bij wet en alleen voor zover dit niet in strijd is met de aard van de rechten. Het mag bovendien uitsluitend het doel hebben het algemeen welzijn in een democratische samenleving te bevorderen.

Nederland heeft het IVESCR ondertekend en geratificeerd, maar ziet de bepalingen als algemeen geformuleerde sociale doelstellingen en niet als een ieder verbindende voorschriften met een directe werking, zoals bedoeld in art. 93 en 94 van de Grondwet. Dit betekent volgens de

24 ‘To respect, protect and fulfill’, UN Committee on Economic, Social and Cultural Rights (CECR), 11 August 2000, General Comment no. 14: The Right to the Highest Attainable Health (art. 12), E/C.12/2000/4.

25 Artikel 25 van de UVRM bepaalt: ‘1. Een ieder heeft recht op een levensstandaard, die hoog genoeg is voor de

gezondheid en het welzijn van zichzelf en zijn gezin, waaronder inbegrepen voeding, kleding, huisvesting en geneeskundige verzorging en de noodzakelijke sociale diensten, alsmede het recht op voorziening in geval van werkloosheid, ziekte, invaliditeit, overlijden van de echtgenoot, ouderdom of een ander gemis aan bestaansmiddelen, ontstaan als gevolge van omstandigheden onafhankelijk van zijn wil; 2. Moeder en kind hebben recht op bijzondere zorg en bijstand. Alle kinderen, al dan niet wettig, zullen dezelfde sociale bescherming genieten.’

26 UN Committee on Economic, Social and Cultural Rights (CECR), 2 July 2009, General comment No. 20: Non-discrimination in economic, social and cultural rights, E/C.12/GC/20.

27 CESCR, 14 December 1990, General Comment no. 3: The nature of state obligations, punt 10; CESCR, General Comment no. 14: The right to the highest attainable standard of health, E/C.12/2000/4, par. 43,47.

(12)

Nederlandse regering dat een individu zich in Nederland niet zonder meer op de rechten in dit verdrag kan beroepen.29 Een beroep op het IVESCR wordt om die reden door Nederlandse rechters doorgaans afgewezen.30 Desondanks wijzen diverse commentaren van het CESCR erop dat de rechten uit het IVESCR wel degelijk ‘een ieder verbindend’ zijn. Zo heeft het CESCR Nederland al in 2010 aanbevolen migranten zonder verblijfsrecht in ieder geval ‘the minimum essential level’ van de rechten op huisvesting, gezondheid en onderwijs te bieden en die te waarborgen.31 Nils Muižnieks, Commissaris voor de Mensenrechten van de Raad van Europa herhaalt deze boodschap in 2014: An unidentified number of irregular immigrants end up in

destitution on the streets or in camps as they do not manage to access existing emergency shelters. The Commissioner recalls that anyone, irrespective of whether their stay in a country is lawful, has the right to an adequate standard of living for himself and his family, including adequate food, clothing and shelter.32

Europees Sociaal Handvest (ESH)

In het ESH zijn de sociale rechten op het gebied van huisvesting, gezondheid, onderwijs, arbeid, sociale zekerheid en bijstand geregeld. Volgens artikel 1 in de bijlage bij het Handvest zijn de bepalingen in het ESH alleen van toepassing op burgers in Europese lidstaten en op

vreemdelingen ‘die onderdaan zijn van andere partijen en legaal verblijven of rechtmatig werkzaam zijn op het grondgebied van de betrokken partij’. Migranten zonder verblijfsrecht zouden op grond van deze formulering zijn uitgesloten van de sociale rechten in het ESH. Het Europees Comité voor Sociale Rechten (ECSR) heeft echter meermaals geoordeeld dat het ESH en de bijlage geïnterpreteerd moeten worden in het licht van het doel en de strekking ervan, en dat hierbij de menselijke waardigheid33 centraal staat:

29 In de Memorie van Toelichting bij de Wet tot goedkeuring van het IVESCR (Kamerstukken II 1975/76, 13 932, nr. 3, p. 12-13) is opgemerkt dat de bepalingen van dit verdrag in het algemeen geen rechtstreekse werking zullen hebben.

30 Zie bijvoorbeeld CRvB 22 december 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BG8776; CRvB 18 juni 2014, ECLI:NL:CRVB:2004:AP4680. 31 CESCR, 9 December 2010, Concluding Observations, punt 25, E/c.12/NDL/CO/4-5.

32 Nils Muižnieks, Mensenrechtencommissaris Raad van Europa in het rapport van 14 oktober 2014 na zijn bezoek aan Nederland van 20 – 22 mei 2014. Muižnieks roept in zijn rapport de Nederlandse overheid op maatregelen te nemen waarmee ook sociaal economische en culturele rechten kunnen worden gewaarborgd.

33 De menselijke waardigheid vormt de grondslag van alle Europese mensenrechten. Artikel 1 van het Handvest van de Grondrechten van de EU luidt: ‘De menselijke waardigheid is onschendbaar. Zij moet worden geëerbiedigd en beschermd.’ Een lidstaat mag nooit afbreuk doen aan de menselijke waardigheid van ieder individu, ook niet wanneer deze afbreuk voortkomt uit een wettelijke bepaling.

(13)

‘When human dignity is at stake, the restriction of the personal scope should not be read in such way as to deprive migrants in an irregular situation of the protection of their most basic rights enshrined in the Charter...’34

Met bovenstaande woorden bepaalde het ECSR eerder dat kinderen en zieke vreemdelingen zonder verblijfsvergunning onder het toepassingsbereik van het ESH vallen voor wat betreft het recht op medische zorg en onderdak.35 In de uitspraak op de klacht van de Conference of

European Churches tegen Nederland oordeelde het ECSR ten slotte dat ook overige migranten zonder verblijfsvergunning recht hebben op noodzakelijke sociale en geneeskundige bijstand en onderdak.36 Eerbiediging van mensenrechten en van de menselijke waardigheid spelen een belangrijke rol in de redenering van het ECSR.

Net als bij het IVESCR wordt in Nederland geen rechtstreekse werking van de bepalingen in het ESH aangenomen.37 De beslissingen van het ECSR zijn echter wel gezaghebbend en kunnen een rol spelen bij de uitleg en toepassing van bepalingen in het EVRM.38

De uitspraak van het ECSR over bed, bad en brood

Op 1 juli 2014 verklaarde het ECSR de klacht van de Conference of European Churches (CEC) van 17 januari 2013 gegrond en oordeelde dat Nederland handelt in strijd met het recht op sociale en geneeskundige bijstand (art. 13 (4) ESH) en het recht op huisvesting (art. 31 (2) ESH). De uitspraak werd op 10 november 2014 openbaar gemaakt.

Het toepassingsbereik van het Europees Sociaal Handvest

Het Comité redeneert als volgt:

- Het toepassingsbereik van het Handvest mag niet zo worden uitgelegd dat basisrechten uit het Handvest of mensenrechten zoals het recht op leven, fysieke integriteit en menselijke

waardigheid van migranten zonder verblijfsrecht, worden geschonden;

- Het Handvest stelt zich ten doel (mensen)rechten daadwerkelijk te beschermen;

34 ECSR 1 juli 2014, Conference of European Churches (CEC) tegen Nederland, 90/2013, par. 66; Defence for Children (DCI) tegen België, 69/2001, par. 28.

35ECSR 8 september 2004, FIDH tegen Frankrijk, 14/2003 en ECSR 23 oktober 2011, Defence for Children International (DCI) tegen België, 69/2011.

36 ECSR 1 juli 2014, Conference of European Churches (CEC) tegen Nederland, 90/2013.

37 Zie bijvoorbeeld CRvB 21 januari 1994, AB 1995/504; CRvB 22 december 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BG8776; CRvB 18 juni 2014, ECLI:NL:CRVB:2004:AP4680.

(14)

- Het Handvest moet zo veel mogelijk in harmonie met andere internationale rechten worden geïnterpreteerd en mag niet in strijd zijn met, of minder bescherming bieden dan, andere toepasselijke internationale verdragen;

- Regels in het Handvest zijn van toepassing op migranten zonder verblijfsrecht wanneer het onthouden van bescherming op grond van het Handvest ‘zeer nadelige gevolgen voor hun fundamentele rechten heeft’ en ‘de vreemdeling in een onacceptabele situatie plaatst wat betreft de uitoefening van deze rechten in vergelijking tot burgers en migranten met een rechtmatig verblijf’;

- Een lidstaat is verplicht tot het bieden van noodhulp aan iedereen binnen zijn territorium, ook aan mensen zonder rechtmatig verblijf;

- Toegang tot voeding, water, onderdak en kleding is nauw verbonden met de verwezenlijking van de meest fundamentele rechten en met de menselijke waardigheid.

De uitspraak van het Europees Comité voor Sociale Rechten

Het Comité concludeert dat Nederland alle vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf voeding, water, kleding en onderdak moet bieden – ook volwassenen en zelfs als zij geacht worden het land te verlaten. Het onthouden van basisvoorzieningen aan mensen zonder verblijfsvergunning is volgens het Comité geen noodzakelijk middel voor de beheersing van migratie.39 De

Nederlandse regering heeft niet alleen op grond van het Handvest maar ook op grond van andere mensenrechtenverdragen en Europees recht de verplichting mensen adequate opvang te bieden.40 Door geen basisvoorzieningen zoals onderdak, eten, drinken en kleding te bieden, wordt onherstelbare schade aangebracht aan het leven en de menselijke waardigheid van mensen zonder verblijfsvergunning. Het ECSR overweegt tevens dat het recht op deze voorzieningen bestaat ongeacht of iemand wil meewerken aan zijn terugkeer41 en zolang de persoon in de Nederlandse rechtsmacht verblijft.42

De aanbeveling van het Comité van Ministers

De gebruikelijke procedure is dat een uitspraak van het ECSR wordt doorgestuurd naar het Comité van Ministers, een politiek orgaan van de Raad van Europa.43 Dit Comité doet naar aanleiding van de uitspraak een aanbeveling aan de lidstaat. De resolutie waarmee het Comité

39 CEC tegen Nederland, par. 121.

40 Het Comité verwijst naar art. 25 (1) UN; 11 IVESCR; art. 3 EVRM en art. 151 en 153 van het EU Werkingsverdrag. 41 CEC tegen Nederland, par. 117.

42 CEC tegen Nederland, par. 142-144.

43 Art. 9 van het aanvullend protocol bij ESH: ‘The Committee of Ministers cannot reverse the legal assessment made by the Committee of Independent Experts. However, its decision (resolution or recommendation) may be based on social and economic policy considerations.’

(15)

op 15 april 2015 kwam, was echter niet zo duidelijk.44 Het Comité stelt enerzijds dat de

bevoegdheid van het ECSR sterk is verankerd in het Handvest, maar bevestigt tegelijkertijd het beperkte toepassingsbereik van dat Handvest en dat de beslissing hierover van het ECSR ingewikkelde vragen oproept over die bevoegdheid.45 Het Comité van Ministers heeft de Nederlandse overheid de aanbeveling gedaan te rapporteren over de ontwikkelingen.46 Deze aanbeveling moet gezien worden als een politieke en niet als een juridische beslissing, die mede onder invloed van de Nederlandse regering tot stand is gekomen. Het Comité van Ministers kan in zijn aanbeveling rekening houden met sociaaleconomische overwegingen, maar kan de uitspraak van het ECSR niet ongedaan maken of het juridische oordeel in twijfel trekken.47 Dit benadrukte ook de Speciaal VN-Rapporteurs voor extreme armoede, mensenrechten en huisvesting:

‘The legal assessment by the European Committee that the Netherlands has an obligation to provide emergency assistance to homeless irregular migrants is not affected by today’s resolution. The Netherlands is not only under a European, but also under an international obligation to provide emergency assistance to this group.’48

Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM)

Het EVRM is in essentie gericht op de bescherming van burger- en politieke rechten. Enkele artikelen in het verdrag impliceren echter ook rechten van sociale en economische aard. Zo kunnen het verbod op onmenselijke of vernederende behandeling in artikel 3 en het recht op gezins- en privéleven en een (t)huis in artikel 8 van betekenis zijn voor het recht op

gezondheidszorg en het recht op basisvoorzieningen. Iedereen die binnen de rechtsmacht van

44 ‘1. takes note of the report of the ECSR and in particular the concerns communicated by the Dutch Government (see appendix to the Resolution); 2. recalls that the powers entrusted to the ECSR are firmly rooted in the Charter itself and recognises that the decision of the ECSR raises complex issues in this regard and in relation to the obligation of States parties to respect the Charter;3. recalls the limitation of the scope of the European Social Charter (revised), laid down in paragraph 1 of the appendix to the Charter; 4. looks forward to the Netherlands reporting on any possible developments in the issue’, Resolutie Comité van Ministers 15 april 2015, CM/ResChS(2015)5.

45 Zie ook blog van Besselsen, E.A. en Slingenberg, L. ‘Comité van Ministers over bed, bad en brood voor onrechtmatig verblijvende vreemdelingen’, Verblijfblog: 2015 en Slingenberg, L. ‘Opvang onrechtmatig verblijvende vreemdelingen: een politieke kwestie’, A&MR 2015 (3), p. 132-134.

46 Slingenberg 2015, p. 132-134. De aanbeveling is volgens Slingenberg mogelijk in strijd met artikel 9 van het aanvullend protocol van het ESH omdat het Comité niet zozeer om sociaaleconomische redenen afwijkt van de uitspraak van het ECSR, maar eerder de juridische beoordeling van het ECSR in twijfel lijkt te trekken.

47 Aanvullend protocol bij ESH, ‘explanatory report’, par. 46. Meestal bevat de resolutie van het Comité van Ministers duidelijke aanbevelingen. Zo stelde het Comité in de resolutie naar aanleiding van de uitspraak DCI tegen Nederland van 14 januari 2008 dat ondanks het beperkte toepassingsbereik van het ESH lidstaten verplicht zijn dakloosheid van migranten zonder verblijfsrecht te voorkomen, vooral – dus niet uitsluitend – waar het kinderen betreft, Resolutie Comité van Ministers 7 juli 2010, CM/ResChS(2010)6. Zie ook Slingenberg 2015.

48 Citaat in aanvulling op het persbericht dat op 16 april 2015 - naar aanleiding van de resolutie van het Comité van Ministers - werd uitgegeven door drie internationale experts: Philip Alston (Speciaal VN-rapporteur extreme armoede en mensenrechten), Leilani Farha (Speciaal VN-Rapporteur adequate huisvesting, levenstandaard en non-discriminatie) en François Crépeau (Speciaal Rapporteur mensenrechten van migranten).

(16)

een lidstaat valt, ongeacht verblijfsstatus, kan zich beroepen op het EVRM. En mits alle

procedures van de staat zijn doorlopen, kunnen zij een procedure beginnen bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in Straatsburg. In Nederland wordt veelvuldig een beroep gedaan op het EVRM en wordt aan de bepalingen een rechtstreekse werking toegekend.

Bij het bepalen van een eventuele inbreuk op absolute rechten, zoals die uit art. 2 en 3 EVRM, maakt de verblijfsstatus van de persoon in kwestie geen verschil. Lidstaten mogen niemand op hun grondgebied onderwerpen aan onmenselijke of vernederende behandeling.49 De

verblijfsstatus kan echter wel een rol spelen bij een inbreuk op niet-absolute rechten, zoals art. 8 EVRM, in de belangafweging en bij de vraag of sprake is van een positieve verplichting voor de overheid.50 Lid 2 van art. 8 EVRM bevat een beperkingsclausule met gronden waarop een beperking van dit recht door de staat mogelijk is. De beperking moet bij wet zijn voorzien, een legitiem doel treffen en noodzakelijk zijn in een democratische samenleving. Migratiecontrole wordt als legitiem doel voor een inbreuk geaccepteerd51 en het niet hebben van een

verblijfsvergunning speelt bij de belangenafweging in de proportionaliteitstoets in het nadeel van de betrokkene.52 In de belangenafweging tussen de individuele belangen van een migrant zonder verblijfsrecht en de algemene belangen van de samenleving en migratiecontrole geldt een zekere appreciatiemarge voor de staten.53

Op grond van art. 3 EVRM bestaat geen verplichting tot het bieden van vrije en onbeperkte gezondheidszorg,54 noch tot huisvesting of financiële bijstand voor een adequate

levensstandaard55 voor alle vreemdelingen zonder verblijfsvergunning. Wel is het onthouden van acute medische zorg evident in strijd met art. 2 en 3 EVRM. Het onthouden van medische

49 Het EHRM maakt een afweging: houdt rekening met de ernst van de ingreep, met de omstandigheden van het geval, zoals de ernst van de overtreding waarop de ingreep een reactie, zie bijvoorbeeld de overweging van het Hof in de uitspraak 11 juli 2006, Jalloh tegen Duitsland, par. 71: ‘due regard must be had to serioussness of the offence at issue’. 50 Volgens het EHRM is het inherent aan het doel van het verdrag een ‘fair balance’ te vinden tussen de algemene belangen van de samenleving en de bescherming van individuele fundamentele mensenrechten, EHRM, 7 juli 1989, Soering v. het Verenigd Koninkrijk, 14038/88, par. 89.

51 In de uitspraak van 28 mei 1985, Abdulaziz, Cabales en Balkandali tegen het Verenigd Koninkrijk, 9214/80, 9473/81 en 9474/81 bepaalde het EHRM dat een staat het soevereine recht heeft om controle uit te oefenen op de toegang en uitzetting van vreemdelingen op zijn grondgebied zolang zij hierbij het EVRM niet schenden.

52 Zo acht het EHRM in het algemeen uitzetting van een migrant niet in strijd met het recht op gezinsleven in art. 8 EVRM wanneer betrokkenen tijdens het aangaan van de relatie op de hoogte waren van de verblijfsstatus, EHRM 21 juni 1988, Berrehab tegen Nederland, 10730/84 en kunnen op basis van het gezinsleven dat is aangegaan tijdens onrechtmatig verblijf geen verwachtingen worden gewekt voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning, EHRM 31 januari 2006, Rodrigues da Silva en Hoogkamer tegen Nederland, JV 2006/90. EHRM, 3 oktober 2014. In uitzonderlijke gevallen acht het EHRM uitzetting van een migrant zonder verblijfsrecht in strijd met het recht op gezinsleven. Omstandigheden die hierbij een rol kunnen spelen zijn het belang van betrokken kinderen, langdurig verblijf in een gedoogpositie en de mate van integratie in het gastland. Jeunesse tegen Nederland, 12738/10.

53 Zie bijvoorbeeld EHRM 18 maart 2003 T.I. en W.S. Ebrahim tegen Nederland, 59186/00, JV 2003/203; EHRM 11 april 2006 Useinov tegen Nederland, 61292/00; EHRM 14 april 2009 Narenji Haghighi tegen Nederland, 38165/07.

54 Zie bijvoorbeeld EHRM, 27 mei 2008, N tegen het Verenigd Koninkrijk, 26565/05. 55 EHRM 26 april 2005, Müslim tegen Turkije, 53566/99.

(17)

zorg aan een migrant zonder verblijfsvergunning in combinatie met het vooruitzicht van een leven zonder basisvoorzieningen en verzorging, kan eveneens leiden tot vernederende of onmenselijke situaties.56 In de uitspraak MSS versus België en Griekenland57 overweegt het Europees Hof dat onder omstandigheden het ontbreken van toegang tot basale voorzieningen in strijd kan zijn met art. 3 EVRM en de menselijke waardigheid.58 In deze zaak gaat het om een Afghaanse asielzoeker die via Turkije en Griekenland naar België is gereisd en daar asiel

aanvraagt. Op grond van de Dublinverordening59 draagt België hem over aan Griekenland, waar hij in vreemdelingendetentie en later op straat belandt. Het Hof oordeelde dat Griekenland in strijd handelde met art. 3 EVRM door niets te doen aan de slechte leefomstandigheden van de asielzoeker, zijn dakloosheid en extreme armoede.60 Het onthouden van opvang en de zorg die Griekenland op basis van de Opvangrichtlijn (zie volgende paragraaf) en het nationale recht wel verplicht was te bieden, had in dit geval een onmenselijke en vernederende situatie in de zin van artikel 3 EVRM tot gevolg. Van belang hierbij zijn de lange periode dat de asielzoeker in

erbarmelijke leefomstandigheden verkeerde, de onmogelijkheid om zelf in zijn basisbehoeften te kunnen voorzien, de angst en uitzichtloosheid van zijn situatie, en zijn bijzondere

kwetsbaarheid.61

Ook al gaat deze zaak over een asielzoeker in procedure waarvoor EU-lidstaten op grond van de Opvangrichtlijn een zorgplicht hebben, de uitspraak kan ook van betekenis zijn voor het recht op opvang van uitgeprocedeerde asielzoekers en andere migranten zonder verblijfsvergunning. Ten eerste stelt het Hof duidelijk dat een bestaan van maandenlang leven op straat, zonder (toegang tot) basisvoorzieningen, in onzekerheid en zonder zicht op verbetering, niet

menswaardig is. Het acht het voldoende ernstig om onder het bereik van art. 3 EVRM te kunnen

56 Dit was het geval in het Verenigd Koninkrijk met een hiv-patiënt in kritieke toestand. Het vooruitzicht was dat hij op korte termijn zou sterven en dat hij in het land van herkomst geen adequate (medische) verzorging noch elementaire

basisvoorzieningen in de vorm van eten, onderdak en sociale bijstand zou ontvangen, EHRM 2 mei 1997, D. tegen Verenigd Koninkrijk, 30240/96.

57 En later ook in EHRM 28 juni 2011, Sufi en Elmi, 8319/07 en 11449/07; EHRM 6 mei 2014, Ndikumana tegen Nederland, 4714/06 en EHRM 7 juli 2015, VM tegen België, 60125/11.

58 EHRM 21 januari 2011, MSS tegen België en Griekenland, 30696/09, JV 2011/68, par. 263, 264. Het Hof verwijst onder meer naar de uitspraak EHRM Budina tegen Rusland, 18 juni 2009, 45603/05.

59 Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (herschikking).

60 Het Hof veroordeelde zowel Griekenland als België voor schending van art. 3 en 13 EVRM. Griekenland werd veroordeeld vanwege slechte detentieomstandigheden, het ontbreken van opvang en een slechte asielprocedure, en België vanwege de bewuste blootstelling van de asielzoeker hieraan (direct en indirect refoulement) en de tekortkomingen in de voorlopige voorzieningenprocedure.

61 MSS tegen België en Griekenland, par. 251: ‘as such, a member of a particularly underprivileged and vulnerable

(18)

vallen.62 Als het gaat om de verantwoordelijkheid van de staat lijkt het Hof bovendien niet zozeer de status van de asielzoeker als doorslaggevend te beschouwen, als wel zijn

kwetsbaarheid en afhankelijkheid.63 Onder een bijzonder kwetsbare bevolkingsgroep worden door het Hof in ieder geval ook kinderen en mensen met een geestelijke stoornis verstaan.64 Battjes stelt dat op grond van dit arrest niet kan worden geconcludeerd dat alle

uitgeprocedeerde asielzoekers en andere migranten zonder verblijfsvergunning recht hebben op opvang onder art. 3 EVRM. In de lijn met de redenering van het Hof in deze uitspraak, geldt voor lidstaten ten aanzien van deze groep namelijk een veel minder vergaande zorgplicht zoals vastgelegd in de Terugkeerrichtlijn (zie verder).65

Het recht op een woning en de eerbiediging van privé-, familie- en gezinsleven in art. 8 EVRM, waaronder ook iemands fysieke en psychische integriteit vallen, kan onder omstandigheden positieve verplichtingen voor de staat met zich meebrengen. In het algemeen bestaat geen verplichting voor staten om op grond van art. 8 EVRM huisvesting te bieden, maar in een concreet geval kan het niet bieden van voorzieningen wel tot een schending van art. 8 EVRM leiden. Het gaat dan om omstandigheden waarin de normale ontwikkeling van het privéleven onmogelijk wordt gemaakt. In de afweging tussen de individuele en publieke belangen houdt het Hof rekening met al dan niet rechtmatig verblijf van de betrokkene66 en met de belangen van minderjarigen en (medisch) kwetsbare personen.67 In Nederland hebben de hoogste rechters meermalen bepaald dat de staat onder omstandigheden, en in ieder geval voor minderjarigen en kwetsbare personen, op grond van art. 8 EVRM het recht op opvang moet waarborgen (zie hoofdstuk 5).68

62 MSS tegen België en Griekenland, par. 264.

63 Zie hierover ook de noot van C.H. Slingenberg bij ABRvS 10 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:86.

64 O.a. EHRM 12 oktober 2006, Mubilanzila Mayeka en Kaniki Mitunga tegen België, JV 2007/29; EHRM 19 januari 2010, Muskhadzhiyeva e.a. tegen België, JV 2010/119 en EHRM 20 mei 2010, Alajos Kiss tegen Hongarije, NJB 2010/1533. 65 Noot van H. Battjes bij EHRM (Grote Kamer) 21 januari 2011, M.S.S. tegen België en Griekenland, 30696/09, JV 2011/68. 66 EHRM 27 mei 2008, N tegen het Verenigd Koninkrijk, 26565/05.

67 Onder meer EHRM 23 juni 2008, Maslov tegen Oostenrijk, 1638/03; EHRM 12 oktober 2006, Mubilanzila Mayeka & Kaniki Mitunga tegn België, 13178/03.

68 CRvB 22 december 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BG8776; CRvB 19 april 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BM0956; HR 21 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW5328; ABRVS 22 november 2013,ECLI:NL:RVS:2013:2122; ABRvS 10 januari 2014,

(19)

2.3 Recht op opvang in Europese regelgeving

Terugkeerrichtlijn

De Terugkeerrichtlijn69 regelt de gemeenschappelijke normen en procedures voor terugkeer van niet rechtmatig verblijvende migranten en is specifiek van toepassing op deze groep. Doel van de richtlijn is het tegengaan van irreguliere migratie en irregulier verblijf in Europa, en het

bevorderen en faciliteren van een doeltreffend en humaan terugkeerbeleid met ‘volledige eerbiediging van grondrechten en waardigheid’.70 Hierbij worden de grondrechten en

beginselen in acht genomen die met name worden erkend in het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie.71

Buiten waarborgen over de procedures en inbewaringstelling regelt de Terugkeerrichtlijn summier het recht op sociale voorzieningen van migranten zonder verblijfsvergunning. Overweging 12 van de Considerans van de Terugkeerrichtlijn bepaalt dat lidstaten in hun nationale wetgeving elementaire voorzieningen dienen te treffen voor niet rechtmatig

verblijvende migranten die niet kunnen worden uitgezet.72 Op grond van artikel 14 zijn lidstaten verplicht zo veel mogelijk de eenheid van het gezin te handhaven, dringende medische zorg en essentiële behandeling van ziekte te verstrekken, minderjarigen toegang tot het basisonderwijs te bieden, en rekening te houden met de behoeften van kwetsbare personen.73 Onder ‘kwetsbare personen’ wordt verstaan: minderjarigen, niet-begeleide minderjarigen, personen met een handicap, bejaarden, zwangere vrouwen, alleenstaande ouders met minderjarige kinderen en personen die gefolterd of verkracht zijn of andere ernstige vormen van psychisch, fysiek of seksueel geweld hebben ondergaan (art. 3).

69 Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures voor lidstaten voor terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven, inwerkingtreding 13 januari 2009.

70 Overweging 2 in de Considerans van de Terugkeerrichtlijn. 71 Overweging 24 in de Considerans van de Terugkeerrichtlijn.

72 Om hun situatie te kunnen aantonen, moeten lidstaten deze mensen een schriftelijke bevestiging van hun onuitzetbaarheid geven, art. 15 Terugkeerrichtlijn en uitleg in HvJ EU 5 juni 2014, Bashir Mohamed Ali Mahdi

nr. C-146/14 PPU , JV 2014/30, m.nt. dr. G.N. Cornelisse. Voor zover bekend worden dergelijke verklaringen in Nederland niet afgegeven, zie ook mijn blog ‘Belangrijke uitspraak over vreemdelingenbewaring: indringende toets en bewijs onuitzetbaarheid, Verblijfblog: 2014.

73 De Terugkeerrichtlijn voorziet hiervoor tijdens de termijn van 7 tot 30 dagen voor vrijwillig vertrek (art. 7) of de uitgestelde termijn (art. 9), en het Hof besliste dat artikel 14 ook van toepassing is als de termijn voor vrijwillig vertrek is verstreken, HvJ EU 18 december 2014, Abdida, zaak C-562/13. Onder ‘kwetsbare personen’ wordt verstaan: minderjarigen, niet-begeleide minderjarigen, personen met een handicap, bejaarden, zwangere vrouwen, alleenstaande ouders met minderjarige kinderen en personen die gefolterd of verkracht zijn of andere ernstige vormen van psychisch, fysiek of seksueel geweld hebben ondergaan (art. 3).

(20)

De Terugkeerrichtlijn voorziet in deze waarborgen tijdens de termijn van 7 tot 30 dagen voor vrijwillig vertrek (art. 7) of de uitgestelde termijn (art. 9), en het Hof besliste dat artikel 14 ook van toepassing is als de termijn voor vrijwillig vertrek is verstreken.74 Volgens het Hof zijn deze waarborgen alleen effectief wanneer lidstaten ook voorzien in de elementaire basisbehoeften van de vreemdeling, wanneer die niet in zijn eigen onderhoud kan voorzien. De lidstaten zijn vrij om te bepalen op welke wijze ze in de elementaire levensbehoeften voorzien.75

Opvangrichtlijn

De Opvangrichtlijn76 regelt de normen voor opvang van asielzoekers en hun gezinsleden. De richtlijn is van toepassing op asielzoekers en hun gezinsleden gedurende de periode dat zij in afwachting zijn van een definitief besluit op hun asielverzoek. Over de fase na de asielprocedure meldt deze richtlijn niets. Uitgeprocedeerde asielzoekers en migranten zonder

verblijfsvergunning vallen dan ook niet onder het toepassingsbereik. Ook geeft de

Opvangrichtlijn in bepaalde gevallen de mogelijkheid tot beperking of intrekking van materiele opvangvoorzieningen, onder andere wanneer de betrokkene niet voldoet aan de meldingsplicht of aan verzoeken om informatie te verstrekken.77

De richtlijn kan echter meer algemeen van betekenis zijn voor de invulling van ‘toereikende opvang’ wanneer het recht op opvang eenmaal is vastgesteld. Europese lidstaten, waaronder Nederland, hebben met de Opvangrichtlijn Europese normen voor opvangvoorzieningen vastgesteld ‘die voldoende zijn om een menswaardige levensstandaard en vergelijkbare

levensomstandigheden in alle lidstaten te waarborgen’.78 Hierbij hebben de lidstaten de

mogelijkheid om gunstiger bepalingen vaststellen.79 De normen kunnen daarom worden gezien als minimumnormen. 80 Het gaat hierbij om onderwijs aan minderjarigen, materiële

opvangvoorzieningen81, medische zorg die ten minste spoedeisende behandelingen en essentiële behandeling van ziekten omvat, en passende maatregelen om de eenheid van het

74 HvJ EU 18 december 2014, Abdida, zaak C-562/13. 75 HvJ EU 18 december 2014, Abdida, zaak C-562/13.

76 Richtlijn 2013/33/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming. Deze richtlijn is in werking getreden op 19 juli 2013. Lidstaten moesten de richtlijn per 20 juli 2015 hebben geïmplementeerd.

77 Art. 20 Opvangrichtlijn.

78 Punt 11 in de preambule van de herziene Opvangrichtlijn. 79 Art. 4 Opvangrichtlijn.

80 Richtlijn 2013/33/EU is een herschikking van Richtlijn 2003/9/EG van de Raad van 27 januari 2003 tot vaststelling van minimumnormen voor de opvang van asielzoekers in de lidstaten. Hier werd nog nadrukkelijk van minimumnormen gesproken. Deze richtlijn is ingetrokken m.i.v. 21 juli 2015 (art. 32).

81 Hieronder wordt verstaan: opvangvoorzieningen met inbegrip van huisvesting, voedsel en kleding, die in nature of in de vorm van uitkeringen of tegoedbonnen worden verstrekt of een combinatie van deze drie, alsmede een dagvergoeding, art. 2 (g) Opvangrichtlijn.

(21)

gezin te bewaren. Lidstaten moeten met de materiele opvangvoorzieningen ‘een

levensstandaard bieden die hun bestaansmiddelen garandeert en hun fysieke en geestelijke gezondheid beschermt.’82 Bij de uitvoering van opvangvoorzieningen en gezondheidszorg dienen lidstaten rekening te houden met de bijzondere behoeften van kwetsbare personen, zoals minderjarigen, ouderen, zwangere vrouwen en personen met een handicap.

Deze normen gelden in ieder geval voor opvang van asielzoekers zolang de asielprocedure duurt,83 maar zouden naar analogie – en bij ontbreken van geldende normen voor opvang van deze groep – kunnen gelden voor migranten zonder verblijfsvergunning.84 De normen met betrekking tot de opvang van asielzoekers zijn in Nederland opgenomen in art. 11

Vreemdelingenwet, Wet Centraal orgaan opvang asielzoekers (Wet COA) en de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen (Rva 2005).

2.4 Conclusie

Op basis van het IVESCR en de uitspraak van het ECSR geldt voor alle migranten zonder

verblijfsvergunning die niet in hun onderhoud kunnen voorzien een onvoorwaardelijk recht op essentiële basisvoorzieningen. Hieronder vallen in ieder geval toereikend onderdak, eten, drinken en kleding. Het stellen van voorwaarden aan de toegang tot opvang in de vorm van een meewerkcriterium of het koppelen van een termijn eraan, is in strijd met de aard van het recht en is op grond van artikel 4 van het IVESCR niet toegestaan. Wanneer niet aan de voorwaarden wordt voldaan belanden migranten na verloop van tijd dan immers weer op straat.85

De normen uit het IVESCR en het ESH (zoals geïnterpreteerd door het ECSR) veronderstellen een hoog beschermingsniveau voor migranten zonder verblijfsrecht maar zijn moeilijk afdwingbaar. In Nederland wordt geen rechtstreekse werking aangenomen en individuen kunnen dus geen directe aanspraak maken op de bepalingen in deze verdragen.86 In Nederland wordt vooral gekeken naar het EVRM. Op grond van dit verdrag is het echter moeilijker recht op

82 Art. 17 lid 2 Herziene Opvangrichtlijn. In art. 13 (2) Opvangrichtlijn van 2003 werd gesproken van minimumnormen ‘met het oog op een levensstandaard die voldoende is om de gezondheid te verzekeren en bestaansmiddelen te waarborgen’. 83 Zie ook HvJ EU 24 februari 2014, Saciri, C-79/13.

84 Deze redenering is in navolging van wat advocaat W.G. Fischer stelt in de nadere grond in de zaken AMS

15/2577,2887,2538,2994,2979 en 2983 WMO op zitting 26 augustus 2015. Ook de Hoge Raad verwijst in een zaak over de opvang van een Angolese moeder zonder verblijfsvergunning en haar minderjarige kinderen naar de ‘ten grondslag liggende beginselen’ van deze richtlijn, HR 21 september 2012, 11/01153, JV 2012/458. In haar noot bij het arrest is C.H. Slingenberg kritisch over deze verwijzing. Het beperkte toepassingsbereik van de richtlijn is helder, zij vraagt zich dan ook af over welke beginselen de HR het hier heeft. De HR legt dit niet nader uit.

85 Zie ook brief van College voor de Rechten van de Mens aan de commissie voor Veiligheid en Justitie op 17 november 2014 en artikel van Collegelid C.A. Goudsmit,

http://njb.nl/blog/hebben-uitgeprocedeerde-asielzoekers-recht-op.13018.lynkx geraadpleegd op 17 januari 2016.

(22)

opvang te ontlenen. De uitspraak van het ECSR kan wel van betekenis zijn voor de interpretatie van bepalingen van het EVRM.

De wijzen van redeneren door het EHRM lijkt op de rechtvaardiging van uitsluiting door Walzer: lidstaten hebben het soevereine recht om controle uit te oefenen op de toegang en uitzetting van vreemdelingen op hun grondgebied zolang zij hierbij het EVRM niet schenden.87

Migratiecontrole geldt als legitiem doel voor de beperking van niet-absolute rechten van het hebben een zekere beoordelingsruimte bij de afweging tussen de verdrag en lidstaten

individuele belangen van de migrant en de algemene belangen van de samenleving en bij het invullen van eventuele positieve verplichtingen. Een algemene verplichting tot het bieden van opvang is uit de huidige jurisprudentie van het EHRM niet af te leiden. Desalniettemin kan “officiële onverschilligheid”, het niet treffen van voldoende voorzieningen en verzorging voor migranten zonder verblijfsvergunning in bijzondere omstandigheden leiden tot een situatie die onverenigbaar is met de menselijke waardigheid, in strijd met art. 3 of 8 EVRM. Hierbij spelen in ieder geval factoren als bijzondere kwetsbaarheid, volledige afhankelijkheid, uitzichtloosheid en belangen van kinderen een rol.

De verdragen geven geen exacte invulling aan het recht op opvang. Ook het ECSR laat zich hierover in zijn uitspraak niet nader uit. Staten zijn verplicht om basisvoorzieningen te treffen om de menselijke waardigheid van de migranten te beschermen. Dit betekent volgens het ECSR en IVESCR dat in ieder geval toereikende opvang in de vorm van voedsel, kleding en onderdak moet worden geboden. Maar wat is toereikend? Europese lidstaten, waaronder Nederland, hebben in de Opvangrichtlijn een aantal normen vastgesteld voor voorzieningen die minimaal nodig zijn voor ‘een levensstandaard die voldoende is om de gezondheid te verzekeren en bestaansmiddelen te waarborgen’. Juist omdat deze normen als een minimum worden

beschouwd, zouden deze naar analogie moeten gelden om toereikende opvang voor migranten zonder verblijfsrecht te waarborgen. De richtlijn kent echter ook uitzonderingen op de

vastgestelde normen voor asielzoekers die niet meewerken. En de in de Terugkeerrichtlijn gestelde normen voor de zorgplicht van lidstaten voor migranten met een terugkeerplicht zijn – in het algemeen - veel minder vergaand.

(23)

3. Rechten van migranten zonder verblijfsvergunning in Nederland

Uit het voorgaande hoofdstuk wordt duidelijk dat internationale mensenrechtenstandaarden de nodige ruimte laten voor staten om te bepalen welke rechten migranten zonder verblijfsrecht hebben op hun grondgebied. In de komende hoofdstukken wordt geanalyseerd hoe Nederland omgaat met het dilemma tussen mensenrechten of menselijke waardigheid en migratiecontrole wat betreft de opvang van migranten zonder verblijfsrecht. In dit hoofdstuk wordt de recente ontwikkeling van de rechten van deze groep migranten in Nederland beschreven.

3.1 Geschiedenis

Koppelingswet

Tot aan het begin van de jaren negentig van de vorige eeuw konden migranten zonder verblijfsvergunning in Nederland een sofinummer aanvragen en legaal werken, belasting en premies betalen en een arbeidsongeschiktheids- of ziektewetuitkering ontvangen. Zij mochten hier vreemdelingenrechtelijk gezien weliswaar niet zijn, maar dit stond los van hun recht op sociale zekerheid als belasting en premies betalende werker, zo was de gedachte. De

verblijfsstatus en de sociale zekerheid werden beschouwd als aparte sferen.88 Deze mate van “gelijkwaardigheid” binnen de grenzen die zowel Carens als Walzer in hun theorie benadrukken, veranderde drastisch met de invoering van het koppelingsbeginsel. De sfeer van het

verblijfsrecht werd gekoppeld aan de sferen van sociale zekerheid, gezondheidszorg, de

arbeidsmarkt en de woningmarkt. Er werden diverse maatregelen genomen om migranten uit te sluiten van de toegang tot collectieve voorzieningen, met als doel onrechtmatig verblijf zo veel mogelijk te ontmoedigen en beperken.89 Migratiecontrole werd op deze manier deels

verschoven van de buitengrens naar de binnengrenzen.

De mogelijkheid om te werken werd in 1995 verder beperkt met de Wet arbeid

vreemdelingen.90 Deze wet verbiedt werkgevers een vreemdeling zonder tewerkstellings- of verblijfsvergunning arbeid te laten verrichten.91 Op het in dienst nemen dan wel feitelijk laten

88 Volgens Walzer moeten in een samenleving schaarse goederen in verschillende sferen worden verdeeld (denk aan gezondheidszorg, sociale zekerheid, onderwijs, politieke macht). Hij stelt dat binnen die verschillende sferen wel ongelijkheid kan bestaan maar dat het gebruik van deze ongelijkheid bij de vermenging van sferen (dominantie in de ene sfeer gebruiken om iets te bereiken in een andere sfeer) onrechtvaardig is.

89 Zie voor een gedetailleerde beschrijving van deze ontwikkeling het onderzoek van Pluymen 2008.

90 Later werd een dergelijk verbod ook Europees overeengekomen in de Richtlijn 2009/52/EG van het Europees Parlement en de Raad, Tot vaststelling van minimumnormen inzake sancties en maatregelen tegen werkgevers van illegaal

verblijvende onderdanen van derde landen (Werkgeverssanctierichtlijn). 91 Artikel 2 lid 1 Wav.

(24)

werken van onrechtmatig verblijvende migranten staat een aanzienlijke boete.92 Met de invoering van de Koppelingswet93 in 1998 werd de tendens van uitsluiting systematisch doorgevoerd. De Vreemdelingenwet94 en diverse materiewetten95 werden dusdanig gewijzigd dat migranten zonder rechtmatig verblijf96 categorisch zijn uitgesloten van verstrekkingen, voorzieningen of uitkeringen.97 Hierop bestaan slechts uitzonderingen voor drie basisrechten: onderwijs voor minderjarigen met de leerplichtige leeftijd, de verlening van medisch

noodzakelijke zorg, en het voorkomen van inbreuken op de volksgezondheid en rechtsbijstand. In de praktijk betekent deze koppelingswetgeving bijvoorbeeld ook dat migranten zonder verblijfsrecht geen bankrekening kunnen openen, geen openbaarvervoerabonnement kunnen nemen en niet naar de huisarts kunnen voor gezondheidsklachten.

De uitgangspunten van het rijk waren dat het de eigen verantwoordelijkheid van migranten is om in Nederland te blijven zonder verblijfsrecht en dat totale uitsluiting er toe leidt dat zij zelf terugkeren naar hun herkomstland en dat irreguliere migratie naar Nederland wordt beperkt.98 Dit verband met uitzetting en terugkeer is echter niet aangetoond en een groot deel van de ‘uitzetbare’ migranten bleven in Nederland. Het proces van uitsluiting, waarvan de uitvoering vooral in handen van gemeenten (shifting down)99 en derden, zoals werkgevers (shifting out) is komen te liggen, had wel tot gevolg dat migranten zonder verblijfsrecht moesten uitwijken naar de informele arbeids- en woningmarkt, met de nodige risico’s op misbruik en uitbuiting, of voor hun basisbehoeften geheel afhankelijk werden van derden. De totale uitsluiting van deze groep – en de voortdurende dreiging van uitzetting en plaatsing in vreemdelingendetentie - met als doel irreguliere migratie te controleren zonder dat dit daadwerkelijk gebeurt, draagt er zo toe bij dat een onderklasse in de samenleving kan ontstaan.100

92 Artikel 19d Wav.

93 Wet van 26 maart 1998 tot wijziging van de Vreemdelingenwet en enige andere wetten teneinde de aanspraak van vreemdelingen jegens bestuursorganen op verstrekkingen, voorzieningen, uitkeringen, ontheffingen en vergunningen te koppelen aan het rechtmatig verblijf van de vreemdeling in Nederland.

94 Wet van 23 november 2000 tot algehele herziening van de Vreemdelingenwet en andere wetten die de aanspraken op voorzieningen, verstrekkingen of uitkeringen regelen.

95 Formele wetten die aanspraken op voorziening, verstrekkingen of uitkeringen regelen, zoals de Huursubsidiewet, de Algemene Bijstandswet en Ziektewet.

96 Artikel 8 Vw geeft een limitatieve opsomming van gronden voor rechtmatig verblijf. 97 Artikel 10 Vw.

98 Een dergelijke aanzuigende werking van een migratiebeleid op asielzoekers of migranten blijkt niet uit onderzoek. Zie hiervoor onder meer de blog ‘Aanzuigende werking’ van M. Reneman, Verblijfblog: 2013 en de onderzoeken waarnaar in deze blog wordt verwezen.

99 Pluymen 2008 heeft deze wisselwerking tussen rijk en gemeenten nader onderzocht. Zij laat zien dat uitsluiting in de wet in het algemeen ook door de gemeenten wordt uitgevoerd (huisvesting en bijstand) maar dat gemeenten soms ook uitsluiten waar de wet insluiting toelaat (toegang onderwijs en medische zorg) en juist insluiten waar de wet uitsluit (noodopvang), hoofdstuk 6.

100 Zie over een vergelijkbaar proces naar aanleiding van andere politieke en economische structuren ook Stassen, S.

Expulsions: Brutality and Complexity in the Global Economy, Harvard University Press: 2014 en over het effect van

(25)

Bestuursakkoord 2007

In deze periode werd ook de opvang van asielzoekers beperkt. Uitgeprocedeerde asielzoekers die niet meewerkten aan hun vertrek werden op straat gezet. Als gevolg van de Koppelingswet en het steeds strengere terugkeerbeleid101 werden gemeenten steeds vaker geconfronteerd met hulpbehoevende migranten zonder verblijfsrecht. In het kader van de lokale openbare orde en/of vanwege humanitaire redenen boden veel gemeenten en particuliere organisaties deze mensen noodopvang.102 De gemeenten beschouwden de opvang echter als een taak van de rijksoverheid.103 Deze situatie leidde tot spanning tussen de gemeenten en de rijksoverheid. Het bestuursakkoord tussen de staatssecretaris van Justitie en de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) inzake het vreemdelingenbeleid, gesloten op 25 mei 2007, moest aan deze spanning een einde maken. Het bestuursakkoord is van politiek belang maar heeft geen juridische status. Gemeenten en rijk maakten een aantal afspraken om zich gezamenlijk in te zetten voor de afwikkeling van de oude Vreemdelingenwet, en om nieuwe achterstanden te voorkomen. Zo werd een ‘generaal pardon’ aangekondigd voor asielzoekers die vóór 2001 asiel hadden aangevraagd en sindsdien met medeweten van de overheid in Nederland verbleven, alsook een snellere, efficiëntere asielprocedure. Verder zou het rijk zich maximaal inspannen om het aantal niet rechtmatig verblijvende migranten en het aantal rechtmatig verblijvende

migranten zonder voorzieningen, te beperken. Hiertoe werden maatregelen aangekondigd voor een effectiever terugkeerbeleid. In ruil werd afgesproken dat gemeenten de (financiering van) noodopvang met ingang van 1 januari 2010 zouden beëindigen en dat zij niet meer zouden meewerken aan enige vorm van dergelijke opvang.

Uit een onderzoek van Regioplan Beleidsonderzoek blijkt dat in 2009 nog 22 procent van de gemeenten noodopvang aanbood of ondersteunde; slechts 15 procent had de noodopvang vanwege het akkoord beëindigd.104 Continuering van de noodopvang is volgens de betrokken

101 Zie onder meer Terugkeernotitie 1999, Kamerstukken II 1998/99, 24 233, nr. 6.

102 In 2006 waren in ieder geval honderd organisaties betrokken bij de opvang van twee- tot drieduizend grotendeels uitgeprocedeerde asielzoekers, Stichting LOS, Hulpverlening aan uitgeprocedeerde asielzoekers in 2013, Rotterdam: november 2014.

103 De gemeentelijke noodopvang werd in deze periode vooral geboden aan ‘rechtmatig verblijvenden’ (dus mensen die nog in procedure zaten), potentiële terugkeerders en soms aan kwetsbare personen. Dus niet alle migranten zonder verblijfsrecht kregen opvang. Zo werd de We are Here groep uitgesloten van gemeentelijke noodopvang.

104 Van der Welle, I. & A. Odé, Omvang gemeentelijke noodopvang aan uitgeprocedeerde asielzoekers, Amsterdam: Regioplan Beleidsonderzoek 2009, p. 9, 12.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

We stellen voor de kosten voor de bed bad brood-voorziening in het tweede kwartaal van 2018 te financieren door een bedrag van € 940.000,- beschikbaar te stellen uit de AER.

Omdat de nog beschikbare middelen uit bovengenoemde vergoeding niet toereikend zijn om de kosten voor de periode juli tot en met oktober 2017 te bevoorschotten, financieren we

In het regeerakkoord staat dat voor opvang van uitgeprocedeerde asielzoekers acht LVV-Iocaties (Landelijke vreemdelingenvoorziening) zullen worden opgericht.. Uit de tekst van

Wellicht ten overvloed wijzen wij u erop dat een groot deel van de mensen die in de bed bad brood-voorziening verblijven nog een procedure hebben lopen en rechtmatig in

Gemeenten en Rijk hebben ernaar gestreefd voor 1 november 2015 afspraken te maken over een meer definitieve regeling voor de opvang van uitgeprocedeerde vreemdelingen.. De intentie

De reguliere middelen voor maatschappelijke opvang zijn op zich niet toereikend om ook de middelen voor het tweede kwartaal van 2016 voor de opvang voor te financieren.. Dit

Met deze verbeteringen in ons stelsel van terugkeer is er geen noodzaak meer voor gemeenten om zelf structureel opvang aan te bieden dan wel te financieren voor

De bed-bad-brood regeling die het kabinet op 22 april 2015 heeft gepresenteerd voorziet erin dat gemeenten en Rijk een bestuursakkoord overeenkomen met betrekking tot de opvang