• No results found

Impact of corporate social responsibility reporting on financial performance in different industries

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Impact of corporate social responsibility reporting on financial performance in different industries"

Copied!
45
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Amsterdam Business School

Impact of Corporate Social Responsibility reporting on financial

performance in different industries

Name: Arno Zijm

Student number: 10902155

Thesis supervisor: ir. drs. A.C.M. de Bakker Date: 11 September 2017

Word count: 11699

MSc Accountancy & Control, specialization Control

(2)

Statement of Originality

This document is written by student Arno Zijm who declares to take full responsibility for the contents of this document.

I declare that the text and the work presented in this document is original and that no sources other than those mentioned in the text and its references have been used in creating it.

The Faculty of Economics and Business is responsible solely for the supervision of completion of the work, not for the contents.

(3)

Abstract

The objective of this study is to assess whether CSR reporting has a bigger impact on financial business performance in one industry than in any other industry. This research is based on the legitimacy and stakeholder theory. Both theories are based on the "social" contract that exists between the organization and the society in which it operates. The literature examined showed volatile results about the relationship between CSR reporting and financial business performance. However, recent studies showed a positive relationship between these two variables.

The data for this research is collected from the databases of Orbis and GRI. The Orbis database is used to obtain the financial performance measures and the GRI database is used to determine which organizations file a CSR-report. The collected data set of this study consists of European organizations over the years 2013, 2014 and 2015. Through regression analyzes no significant relationship could be established between CSR-reporting and financial business performance. Besides that, no significance relationship between the industries and CSR reporting could be established. This means that this study has found no evidence that CSR reporting has a bigger impact on financial business performance in one industry than in any other industry.

(4)

Samenvatting

Het doel van dit onderzoek is om te achterhalen of CSR-reporting in de ene industrie een grotere impact op de financiële bedrijfsprestaties heeft dan in een andere industrie. Dit onderzoek is gebaseerd op de legitimiteits- en stakeholdertheorie. Beide theorieën gaan uit van het “sociale” contract dat aanwezig is tussen de organisatie en de samenleving waarin de onderneming actief is. De onderzochte literatuur toonde wisselvallige resultaten aan omtrent de relatie tussen CSR-reporting en de financiële bedrijfsprestaties. Echter toonden met name recente onderzoeken een positieve relatie aan tussen deze twee variabelen.

De data voor dit onderzoek is afkomstig uit de databases van Orbis en GRI. De database van Orbis is gebruikt om de financiële maatstaven te verkrijgen en de database van GRI om vast te stellen welke organisaties een CSR-rapport opmaken. De verzamelde dataset van dit onderzoek bestaat uit Europese organisaties over de jaren 2013, 2014 en 2015. Middels regressie-analyses kon er geen significante relatie worden vastgesteld tussen CSR-reporting en de financiële bedrijfsprestaties. Tevens kon er geen significatie relatie worden vastgesteld tussen de industrieën en de mate van reporting. Dit leidt ertoe dat er niet kon worden aangetoond dat CSR-reporting in de ene industrie een grotere impact op de bedrijfsprestaties heeft dan in een andere industrie

(5)

Inhoudsopgave

1 Inleiding ... 7

1.1 Onderzoeksvraag ... 7

1.2 Relevantie onderzoek ... 8

1.3 Structuur van het rapport ... 9

2 Theoretisch kader ... 10

2.1 Legitimiteitstheorie... 10

2.2 Stakeholdertheorie... 11

2.3 Industrieën ... 11

2.4 CSR ... 12

2.4.1 Global Reporting Initiative (GRI) ... 13

2.5 Financiële prestaties ... 15

2.6 CSR versus financiële prestaties ... 16

2.7 Hypothese-onwikkeling ... 18

3 Methodologie ... 19

3.1 Scope van het onderzoek ... 19

3.2 Conceptueel model ... 19 3.3 Variabelen ... 20 3.3.1 Afhankelijke variabelen... 20 3.3.2 Onafhankelijke variabelen ... 20 3.3.3 Moderate variabelen ... 21 3.3.4 Controle variabelen ... 22 3.4 Regressievergelijkingen ... 23 3.4.1 Hypothese 1... 23 3.4.2 Hypothese 2... 23

(6)

3.5 Gebruikte variabelen ... 23 4 Data ... 25 4.1 Dataset ... 25 4.2 Beschrijvende statistiek... 26 4.2.1 Afhankelijke variabelen... 27 4.2.2 Onafhankelijke variabelen ... 27 4.2.3 Controle variabelen ... 27 4.2.4 Moderate variabele ... 27 4.3 Correlatieanalyse ... 28 4.4 Multicollineariteit-analyse ... 30 5 Resultaten ... 31 5.1 Regressieresultaten hypothese 1 ... 31

5.2 Evaluatie regressieresultaten hypothese 1 ... 32

5.3 Normaliteit storingsterm hypothese 1 ... 33

5.4 Regressieresultaten hypothese 2 ... 34

5.5 Evaluatie regressieresultaten hypothese 2 ... 35

5.6 Normaliteit storingsterm hypothese 2 ... 36

6 Conclusie ... 37

6.1 Conclusie van het onderzoek ... 37

6.2 Beperkingen van het onderzoek... 38

6.3 Aanbevelingen voor toekomstig onderzoek ... 38

7 Literatuurlijst... 40

(7)

1 Inleiding

1.1 Onderzoeksvraag

Door de jaren heen is er veel onderzoek gedaan naar CSR en de impact op financiële prestaties.

(Tsoutsoura, 2004) stelde vast dat dit waarschijnlijk komt door de groeiende belangstelling in Corporate Social Responsibility (CSR). Marktonderzoek van KPMG stelde in 2013 vast dat het toepassen van CSR-reporting onder de grootte ondernemingen stabiliseert, dit ligt nu op ongeveer 93% (KPMG survey CSR 2013 p. 12). Diverse onderzoekers waaronder Tsoutsoura (2004), Van Beurden en Gössling (2008) en Ameer en Othman (2012) hebben zich afgevraagd of ondernemingen dit enkel doen vanuit de sociale druk die hierop uitgeoefend wordt of vanwege mogelijke financiële voordelen. Zo stelde Tsoutsoura (2004) onder andere dat er aan CSR reporting ook nadelen zitten, zo zou het namelijk extra geld kosten. Een recent voorbeeld hiervan is de financiering van ING van de Dakota pijpleiding in de Verenigde Staten. ING verzorgde de financiering van een pijpleiding dwars door een gebied dat bewoond werd door een indianenstam. Na veel druk van stakeholders heeft ING de verstrekte leningen voor deze pijpleiding doorverkocht aan een derde partij. Is ING hier alleen gezwicht voor de stakeholders of heeft de financiële impact van CSR hier wellicht een rol gespeeld?

Het eerder genoemde marktonderzoek van KPMG toont aan dat bepaalde industrieën vele malen actiever zijn op het gebied van CSR. Zo zou 25 procent van de financiële sector een CSR rapport uitbrengen ten opzichte van slechts 5 procent onder constructie-ondernemingen (KPMG survey CSR 2013). Wat veroorzaakt nu deze verschillen per industrie? Deze activiteit moet een bepaalde reden hebben. Hechten stakeholders in bepaalde industrieën meer waarde aan CSR of is dit een financiële afweging van ondernemingen? Of is er wellicht sprake van windowdressing?

Om deze reden is de volgende onderzoeksvraag geformuleerd:

In hoeverre beïnvloedt de industrie het effect van Corporate Social Responsibility reporting op de financiële bedrijfsprestaties?

Het doel van dit onderzoek is om te achterhalen of CSR-reporting in de ene industrie een grotere impact op de bedrijfsprestaties heeft dan in een andere industrie. Dit zou namelijk kunnen betekenen dat stakeholders in bepaalde industrieën meer waarde hechten aan CSR.

(8)

1.2 Relevantie onderzoek

Door de jaren heen zijn er diverse onderzoeken gedaan naar de impact van CSR op de financiële prestaties van bedrijven, dit zal in hoofdstuk 2 uitgebreider beschreven worden. Ondanks deze bestaande onderzoeken zijn er op dit gebied nog genoeg facetten om onderzoek naar te doen.

Een wetenschappelijke bijdrage kan geleverd worden door onderzoek te doen naar de invloed van CSR rapporten op de financiële prestaties binnen diverse industrieën. Eerdere onderzoeken hebben aangetoond dat er een relatie bestaat tussen CSR en de financiële prestaties van een onderneming. Binnen deze eerdere onderzoeken werden ondernemingen in de VS onderzocht, in dit onderzoek zullen enkel ondernemingen binnen Europa onderzocht worden.

Van Beurden en Gössling (2008), hebben uitgebreid literatuuronderzoek gedaan naar de impact van CSR op de financiële prestaties. Zij onderzochten eerder uitgevoerde onderzoeken met betrekking tot dit onderwerp en kwamen tot de conclusie dat er een relatie bestond tussen CSR en de financiële prestaties van de onderneming. Zij onderscheiden verschillende factoren die van invloed zijn op deze relatie te weten: de bedrijfsgrootte, risico’s, onderzoek & ontwikkeling en industrieën. Naar deze factoren is onderzoek gedaan met uitzondering van de laatstgenoemde factor: de industrieën.

Chand (2006) schreef hierover: “industrieën gaan op verschillende manieren met hun omgeving om. De industrieën opereren op verschillende wijzen en hebben te maken met verschillende sociale, milieu en financiële aandachtspunten.”

Griffin and Mahon (1997), omschreven het effect van de industrieën als volgt: “in onderzoeken waar meerdere industrieën meegenomen worden, lijkt het effect van deze industrieën gemaskeerd te worden. De invloed van de verschillende industrieën is minder krachtig dan die van de bedrijfsgrootte maar lijkt in een substantieel aantal onderzoeken aanwezig te zijn.”

Van Beurden en Gössling (2008, p. 421) schrijven letterlijk het volgende: “ Future studies should focus on segments of groups of firms that practice CSR. In this respect, research in different industries may be helpful.”

Om goed te kunnen bepalen of er impact van CSR-reporting op de bedrijfsprestaties is en hoe groot deze impact nu eigenlijk is, lijkt het verstandig om dit per industrie te onderzoeken.

Dit wordt bevestigd door het onderzoek van Ameer en Othman (2012), zij vonden een positieve relatie tussen CSR en de financiële prestaties maar vonden niet voor iedere branche/industrie een positieve relatie indien er gemeten werd op basis van Return On Assets of Sales/Revenue Growth.

(9)

Kanttekening bij dit onderzoek is de beperkte steekproef per industrie. Om hieruit goede conclusies te kunnen trekken lijkt het gerechtvaardigd hier uitgebreider onderzoek naar te doen.

1.3 Structuur van het rapport

Na deze inleiding is het theoretische kader van dit onderzoek uitwerkt. Aan de hand van de uitwerking van de hoofdvraag en van het theoretisch kader zijn de hypotheses geformuleerd. Vervolgens is de methodologie beschreven, hierin wordt de onderzoeksmethode beschreven. In het hierop volgende hoofdstuk wordt de dataset beschreven, waarbij wordt ingegaan op de vorming van de dataset en de beschrijvende statistieken. In het volgende hoofdstuk zijn de resultaten uitwerkt. Tot slot zijn aan de hand van de resultaten conclusies getrokken en aanbevelingen gedaan voor toekomstig onderzoek.

(10)

2 Theoretisch kader

In dit hoofdstuk zal aan de hand van bestaande theorie worden uitgelegd waarom CSR wordt toegepast. Dit zal beschreven worden aan de hand van de legitimiteits- en stakeholdertheorie. Beide theorieën gaan uit van het “sociale” contract dat aanwezig is tussen de organisatie en de samenleving waarin de onderneming actief is. Dit werkt twee kanten op, de organisatie beïnvloedt de samenleving en vice versa. Vervolgens zullen de definities van industrieën, financiële prestaties en CSR nader uitgelegd worden. Aan de hand hiervan zal nader ingaan worden op het verband tussen CSR reporting en de financiële prestaties van bedrijven en de mogelijke impact van industrieën hierop. Tot slot zullen hierna de hypotheses geformuleerd worden.

2.1 Legitimiteitstheorie

Suchman (1995) definieerde legitimiteit als zijnde een algemene aanname of perceptie dat acties die door een entiteit worden uitgevoerd wenselijk of passend zijn binnen het sociaal systeem van normen, overtuigingen, waarden en definities. Deze gedachtegang vormt de basis van CSR. Suchman (1995) onderkende drie vormen van legitimiteit te weten: pragmatische, morele en cognitieve legitimiteit.

In het geval van pragmatische legitimiteit gaat Suchman (1995) ervan uit dat de belangen van de eigen organisatie altijd voorop staan. Besluiten of acties die door de organisatie genomen worden zijn beredeneerd, of het gevolg van een afweging waarin het eigen belang voorop staat.

Morele legitimiteit wordt door Suchman (1995) gedefinieerd als de mate waarin de organisatie tracht moreel te handelen. Hierbij gaat het er om dat de organisatie handelt naar de geldende normen en waarden van de omgeving waarin zij actief is.

Tot slot definieerde Suchman (1995) cognitieve legitimiteit als het nastreven van doelen die door de samenleving waarin de organisatie actief is als wenselijke en goed gezien worden. Deze doelen worden niet bewust door de organisatie opgestart maar maken onderdeel uit van de cultuur van de organisatie. Om deze reden ziet hij de cognitieve legitimiteit als meest waardevolle maar tevens moeilijk te bereikbare vorm van legitimiteit.

(11)

2.2 Stakeholdertheorie

Freeman (1984) beschreef de stakeholders van een organisatie als een individu of als groep waarbij deze de organisatie kan beïnvloeden bij het bereiken van de gestelde doelen en vice versa. Een organisatie is erop gericht om (zo veel mogelijk) waarde te creëren voor de diverse stakeholders. Stakeholders zijn onder te verdelen in een tweetal groepen, te weten de primaire en secondaire stakeholders. De primaire stakeholders bestaan volgens Clarkson (2005) uit groepen die verbonden zijn aan de organisatie en risico lopen door deze verbondenheid. Deze groepen bestaan onder andere uit de investeerders/eigenaren, werknemers, klanten en leveranciers. De secundaire stakeholders bestaan onder andere uit de overheid, samenleving, media en concurrenten (Clarkson, 2005).

Freeman (1984) stelde zijn theorie op met de gedachte dat het binnen de organisatie niet alleen om winstbelang of groei hoeft te gaan. De organisatie dient rekening te houden met alle stakeholders en het feit dat deze verschillende belangen hebben bij de organisatie. Volgens Freeman (1984) zou deze gedachtegang mogelijkheden scheppen voor de organisatie. Uit deze gedachtegangen komt onder andere CSR voort.

2.3 Industrieën

Porter (1979) definieerde het begrip industrie als volgt: een industrie kan gezien worden als een groep bedrijven, waarbij iedere groep bestaat uit bedrijven die dezelfde strategie volgen omtrent het nemen van beslissingen op het gebied van “key decision variables”. Maar waarom nu eigenlijk onderzoek tussen verschillende industrieën? Hiervoor zijn diverse redenen te benoemen, ten eerste heeft iedere industrie zijn eigen activiteiten, historie, karakteristieken en kan een industrie anders presteren op het gebied van CSR (Waddock and Graves, 1997).

Zo kan bijvoorbeeld een industrie zoals mijnbouw of de chemie vanuit de basis simpelweg vervuilender zijn. Iedere industrie heeft andere karakteristieken of vereisten, De Waal (2010) schrijft hierover: “op het gebied van financiële dienstverlening zijn hoge kwaliteit van het management en medewerkers, research & development en lange termijn focus van belang”. In een andere industrie kan het bijvoorbeeld zo zijn dat de kwaliteit van de medewerkers (bijv. opleidingsniveau) van minder groot belang is. Tussen de industrieën zijn er dus diverse verschillen te benoemen, deze verschillen werken vervolgens door in eisen of verwachtingen van stakeholders, conform de stakeholdertheorie. Deze stakeholders verwachten niet alleen financiële resultaten maar kunnen ook bepaalde sociale of milieu verwachtingen hebben. Dit is aangetoond door Lev,

(12)

Petrovits & Radhakrishnan (2010). Zij onderzochten de impact van corporate filantropie op omzetgroei. Met hun onderzoek toonden zij aan dat bedrijven die met de uiteindelijke consument te maken hadden een grotere omzetgroei realiseerden door bewust met corporate filantropie bezig te zijn. Kanttekening hierbij is dat een toename van de omzet niet altijd leidt tot een toename van de nettowinst en/of bedrijfswaarde.

Ten tweede heeft niet iedere industrie dezelfde winstgevendheid. Een bedrijf in de IT-industrie zoals Apple behaalt vele malen hogere winstmarges dan bijvoorbeeld een bedrijf dat actief is in de bouw waar de marges relatief laag zijn. Volgens Porter (1979) zijn de verschillende winstmarges per industrie om diverse redenen te onderscheiden, te weten:

- Winstgevendheid binnen de markt (bijvoorbeeld een groeiende of dalende markt); - Toegankelijkheid van de markt (zijn er bijvoorbeeld hoge investeringen benodigd); - Concurrentie die binnen de markt actief is.

2.4 CSR

CSR wordt op verscheidene wijzen gedefinieerd, dit wordt aangetoond door Dahlsrud (2008). Dahslrud heeft onderzoek gedaan naar een aantal definities (37) van CSR. Uit zijn onderzoek kunnen een aantal kernwoorden herleid worden, te weten: vrijwillig, ecologisch, sociaal, economisch en stakeholder.

Van Marrewijk (2003) definieerde CSR als volgt: “CSR heeft betrekking op activiteiten van de organisatie (per definitie vrijwillig) die aantonen dat zij bezig zijn met het integreren van sociaal- en milieubewust opereren en dit tevens communiceren met de stakeholders”.

Falck & Heblich (2007) definieerden CSR als “de vrijwillige inzet van een organisatie om aan de behoeften en verwachtingen van de samenleving te voldoen”. Zij noemden het de manier om op een positieve en actieve wijze een contributie aan de samenleving te leveren. Op deze wijze zouden organisaties in staat zijn om hun reputatie te verbeteren. Volgens Falck & Heblich (2007) dragen korte termijn acties met betrekking tot CSR in mindere mate bij aan de waarde van de organisatie. Zo zal bijvoorbeeld een donatie minder snel leiden tot een directe waardevermeerdering. Volgens Falck & Heblich (2007) is CSR effectiever voor een organisatie om de focus met betrekking tot CSR op de lange termijn te leggen.

Ondanks de vele onderzoeken die uitgevoerd zijn op het gebied van CSR is er naast een vaste definitie ook geen vast meetinstrument om de toepassing van CSR te meten. Volgens Igalens & Gond (2005) kan de wijze waarop CSR gemeten wordt in een vijftal mogelijkheden worden

(13)

verdeeld, waarbij elke mogelijkheid voor- en nadelen heeft. De eerste drie mogelijkheden zijn: metingen op basis van enquêtes, meting op basis van een inhoudelijke analyse van jaarverslagen, meting op basis van reputatie-indicatoren. Het grootste nadeel is dat deze metingen grotendeels gebaseerd zijn op schattingen en hierdoor relatief subjectief zijn.

Twee andere mogelijkheden die door Igalens & Gond (2005) beschreven zijn, worden geproduceerd door onafhankelijke externe bedrijven en zijn hierdoor relatief objectief. De eerste hiervan is een index voor milieuvervuiling. Een nadeel is echter dat er enkel naar het milieuaspect wordt gekeken en het sociale aspect buiten beschouwing wordt gelaten. De laatste mogelijkheid zijn gespecialiseerde organisaties die data op het gebied van CSR verzamelen en deze beoordelen. Voorbeelden hiervan zijn de Dow Jones Sustainability Index (DJSI) en het Global Reporting Initiative (GRI). Voor het bepalen in welke mate CSR wordt toegepast zal gebruik gemaakt worden van de data van GRI omdat dit onderzoek zich richt op Europa en GRI in 82% van de gevallen toegepast wordt (KPMG survey CSR 2013 p. 31). Het doel van deze organisatie zal in de volgende subparagraaf verder worden toegelicht.

2.4.1 Global Reporting Initiative (GRI)

Het Global Reporting Initiative vindt zijn oorsprong in 1997. Het werd op projectbasis opgezet om een framework te ontwikkelen voor reporting. Aan de hand van het ontwikkelde CSR-framework wilde men het gemakkelijker maken om verantwoording af te leggen en controleren of men zich aan opgestelde richtlijnen hield. Dat deze visie nog steeds actueel is blijkt uit de huidige missie van GRI:

“Our mission is to empower decision makers everywhere, through our sustainability standards and multi-stakeholder network, to take action towards a more sustainable economy and world.” 1

GRI is een internationale organisatie die richtlijnen opstelt ten behoeve van CSR-reporting. Daarnaast houden zij bij welke bedrijven hier gebruik van maken en wordt er een keurmerk toegekend aan de mate waarin CSR-reporting wordt toegepast. Deze richtlijnen kunnen door iedere organisatie worden toegepast ongeacht type, vestigingsplaats, grootte of industrie waarin zij actief is. Volgens een onderzoek van KPMG onder de grootste bedrijven ter wereld worden de richtlijnen van GRI in 2013 in 82% van de gevallen toegepast (KPMG survey CSR 2013 p. 31). Het feit dat de GRI zo veelvuldig wordt toegepast maakt ze op het gebied van CSR verslaggeving toonaangevend.

(14)

De richtlijnen van GRI zijn opgedeeld in een zestal aspecten: economische, ecologische, sociale, mensenrechten, samenleving en productverantwoordelijkheid. Deze aspecten worden hieronder kort toegelicht: 2

- het economische aspect richt zich voornamelijk op de (in)directe economische gevolgen van de organisatie op de belanghebbenden (bijvoorbeeld de marktpositie);

- het ecologische aspect legt de nadruk op de milieu-effecten die voortkomen uit de activiteiten van de desbetreffende organisatie (bijvoorbeeld afvalproducten, gebruikte energie en/of materialen);

- het sociale aspect richt zich op effecten die de organisatie heeft op sociale systemen waarbij gedacht kan worden aan bijvoorbeeld arbeidsomstandigheden;

- het aspect mensenrechten heeft betrekking op het inkoopbeleid van de organisatie. Hierbij kan men denken aan in hoeverre er rekening wordt gehouden met de mensenrechten bij de selectie van leveranciers en investeringen;

- het aspect samenleving gaat om het effect dat de organisatie heeft op de samenleving of maatschappelijke instellingen en eventuele risico’s die hier voor de samenleving uit voortkomen (bijvoorbeeld corruptie of het publiekelijke beleid dat gevoerd wordt door de organisatie);

- tot slot heeft het aspect productverantwoordelijkheid betrekking op de effecten van de geleverde diensten en/of producten op de klanten. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het privacybeleid of veiligheid.

GRI heeft deze aspecten uitgesplitst om organisaties en gebruikers een handzamer verslaggevingsraamwerk te kunnen bieden. Onderzoek van Hedberg & Von Malmborg (2003) onder bedrijven die gebruik maken van de GRI-richtlijnen heeft uitgewezen dat deze bedrijven hoofdzakelijk op zoek waren naar legitimiteit. Deze zoektocht komt voornamelijk voort omdat er nog weinig concrete wet- en regelgeving is op het gebied van CSR-reporting. Door middel van het gebruik van de richtlijnen proberen organisaties niet alleen de kwaliteit maar ook de geloofwaardigheid/legitimeit van hun duurzaamheidsverslaggeving te verhogen.

(15)

2.5 Financiële prestaties

Financiële prestaties kunnen op vele manieren gemeten worden, dit kan aan de hand van op accounting gebaseerde maatstaven of marktgebaseerde maatstaven. De op accounting gebaseerde maatstaven zijn veelal berekend op basis van vastgestelde en gecontroleerde (historische)cijfers. Marktgebaseerde maatstaven kijken daarentegen over het algemeen iets meer vooruit (Tsoutsoura, 2004). Voorbeelden van op accounting gebaseerde maatstaven zijn:

- return on assets (ROA); - return on equity (ROE); - return on sales (ROS).

Bij deze maatstaven wordt respectievelijk de winstgevendheid van de activa, het eigen vermogen en de omzet berekend. Van Beurden and Gossling (2008) noemen in hun onderzoek ook diverse marktgebaseerde maatstaven zoals:

- de aandelenprijs; - het marktrendement; - market to bookvalue.

Deze maatstaven worden beïnvloed door de aandeelhouders aangezien zij (indirect) de aandelenprijs/marktprijs van de onderneming bepalen. De waarde van de aandelen wordt grotendeels gebaseerd op basis van de financiële prestaties maar ook aan de hand van andere factoren zoals CSR performance (Orlitzky et al., 2003). Op de vraag welke van de twee maatstaven, accounting of marktgebaseerde, het beste gehanteerd kan worden is tot op heden nog geen eenduidig antwoord geformuleerd.

(16)

2.6 CSR versus financiële prestaties

In deze paragraaf zullen diverse onderzoeken beschreven worden, om zodoende de impact van CRS op de financiële prestaties vast te stellen.

Door de jaren heen zijn er diverse onderzoeken uitgevoerd met betrekking tot de impact van CSR op de financiële prestaties van een organisatie. Van Beurden, P., & Gössling, T. (2008) hebben in hun literatuuronderzoek een uitgebreide analyse gemaakt van de 34 uitgevoerde onderzoeken die tot en met 2008 zijn uitgevoerd. Zij kwamen tot de conclusie dat in enkele onderzoeken (Brammer et al., 2006 en Boyle et al., 1997) een negatieve relatie werd aangetoond. Deze negatieve relatie zou volgens (Tsoutsoura, 2004) uitgelegd kunnen worden doordat het extra geld kost om CSR toe te passen en hierover te rapporteren. Een organisatie die niet bewust met CSR bezig is zou deze kosten niet of in mindere mate hebben. Griffin and Mahon (1997) hebben een analyse gemaakt van enkele onderzoeken en kwamen tot de conclusie dat de onderzoeken waarbij een negatieve relatie werd aangetoond over het algemeen decennia oud zijn. De onderzoeken die recenter waren uitgevoerd toonden veelal een andere conclusie. Dit kon volgens hun verklaard worden door de ontwikkeling die CSR door de jaren heen heeft gemaakt.

Een van de andere conclusies van Van Beurden & Gössling (2008) is dat er in sommige onderzoeken geen relatie kon worden aangetoond. Dit was maar in een beperkt aantal onderzoeken het geval. Zij hebben in hun literatuuronderzoek acht artikelen geanalyseerd waarbij er geen significante relatie kon worden aangetoond. Een mogelijke reden hiervoor wordt door Tsoutsoura (2004) geleverd. Volgens Tsoutsoura zijn er teveel variabelen aanwezig die de eventuele relatie tussen CSR en financiële prestaties verstoren, hierdoor zou deze niet tot lastig te meten zijn. Een mogelijke andere reden die Tsoutsoura geeft is dat organisaties enkel aan CSR doen om negatieve publiciteit te voorkomen. De organisaties zouden in dit geval net genoeg op CSR gebied doen om zodoende de stakeholders tevreden te houden en negatieve publiciteit te voorkomen, ook wel windowdressing genoemd.

Een recenter onderzoek van Ziegler (2011) kon geen directe relatie vaststellen tussen CSR en de financiële prestaties van organisaties. Ziegler richten zich in zijn onderzoek op Europese bedrijven die genoteerd zijn aan de Down Jones. Om CSR te kunnen meten heeft hij gebruik gemaakt van de Down Jones Sustainability Index, organisaties die hierop genoteerd stonden werden in zijn onderzoek afgezet tegen organisaties die hierop niet genoteerd stonden. Om de financiële prestaties te meten maakte hij onder andere gebruik van de Tobin’s Q en Return On Assets (ROA). Hierbij zou de Tobin’s Q een lange termijn verbetering van de financiële prestaties moeten aantonen en de ROA op de korte termijn. Ziegler kon op basis van zijn onderzoek geen relatie

(17)

vaststellen tussen een verbetering van de financiële prestaties in relatie tot een notering aan de Dow Jones Sustainability Index. Hiervoor gaf hij als voornaamste reden de eerder genoemde reden: organisaties doen enkel aan CSR om negatieve publiciteit te voorkomen en doen dit dus niet vol overgave, waardoor het effect nihil is.

Van Beurden, P., & Gössling, T. (2008) toonden in hun onderzoek aan dat in 68 procent van de 34 onderzoeken een significante positieve relatie kon worden aangetoond. Opvallend hierbij is dat dit merendeel van de onderzoeken na het jaar 2000 is uitgevoerd. Voorafgaand aan het jaar 2000 is er maar bij een beperkt aantal onderzoeken een positieve relatie geconstateerd. Een mogelijk reden hiervoor wordt wederom door Tsoutsoura geleverd. Tsoutsoura (2004) concludeerde namelijk dat de vraag naar CSR en het belang hiervan is toegenomen. Tsoutsoura (2004) onderzocht de impact van CSR op basis van de Kinder Lydenberg Domini rating en de Domini 400 Social Index over de jaren 1996-2000. Om de financiële prestaties te meten gebruikte Tsoutsoura Return On Assets (ROA), Return On Equity (ROE), and Return On Sales (ROS). Uit het onderzoek kwam een directe relatie naar voren tussen de genoemde variabelen. Één van de conclusies uit zijn onderzoek was dat CSR de grootste impact heeft op de langere termijn. Zo zou CSR de organisatie strategisch voordeel opleveren omdat het bijvoorbeeld betere werknemers aantrekt en dit op de lange termijn zal leiden tot betere financiële prestaties. Tsoutsoura (2004). Ameer en Othman (2012) vonden een positieve relatie tussen CSR en de financiële prestaties. Zij namen voor hun onderzoek een steekproef van de 100 meest duurzame bedrijven op basis van de 3000 grootste bedrijven ter wereld. De 100 meest duurzame bedrijven werden geselecteerd op basis van een lijst gemaakt door de Global Sustainability Research Alliance. Vervolgens vergeleken zij deze 100 duurzaamste bedrijven met de resterende 2900 bedrijven. De financiële prestaties werden op basis van diverse meetstaven vergeleken, hiervoor gebruikten zij: ROA, winst voor belastingen, kaststromen uit bedrijfsactiviteiten en Sales / Revenue Growth. Daarnaast deelden zij de 100 bedrijven in op basis van de branche waarin zij actief waren. Zij vonden een positieve relatie indien er gemeten werd op basis van Sales/Revenu Growth. Opvallend was dat er in enkele branches een positieve relatie kon worden vastgesteld op basis van ROA en in enkele branches niet. Hierbij dient opgemerkt te worden dat de steekproef per branche maar uit 2 tot 17 stuks bestond.

(18)

2.7 Hypothese-onwikkeling

In paragraaf 2.6, waarin eerdere onderzoeken besproken werden, bleek dat er diverse onderzoeken (Van Beurden & Gössling, 2008; Ameer en Othman, 2012) zijn die een positieve relatie tussen CSR-reporting en de financiële prestaties hebben aangetoond. Echter bleek uit deze analyse dat er ook diverse onderzoeken (Brammer et al., 2006; Boyle et al., 1997; Ziegler, 2011) zijn die een negatieve of geen relatie hebben aangetoond. Om vast te stellen of er daadwerkelijk een relatie bestaat tussen CSR-reporting en de financiële prestaties van de onderneming is de volgende hypothese geformuleerd:

H1: CSR-reporting heeft een positief effect op de financiële prestaties van ondernemingen

Nadat is de eerste hypothese is getoetst zal het effect van CSR-reporting op de financiële prestaties van ondernemingen in diverse industrieën onderzocht worden. Van Beurden en Gössling (2008, p. 421) schreven hierover al het volgende: “Future studies should focus on segments of groups of firms that practice CSR. In this respect, research in different industries may be helpful.”

Om deze reden is de tweede hypothese als volgt geformuleerd:

(19)

3 Methodologie

In dit hoofdstuk wordt de onderzoeksmethode, de wijze waarop de beschikbare data geanalyseerd zal worden, beschreven. Vervolgens zullen de (on)afhankelijke variabelen en de controle variabelen beschreven worden. Tot slot zal het regressiemodel besproken worden.

3.1 Scope van het onderzoek

KPMG doet jaarlijks onderzoek naar de wereldwijde toepassing van CSR. Uit hun onderzoek naar de grootste bedrijven ter wereld in 2013 komt naar voren dat in Europa CSR het meest uitgebreid toegepast wordt. De toepassing van CSR is in Europa 73% ten opzichte van 49% in Noord- en Zuid Amerika en 32% in Azië (KPMG survey CSR 2013 p. 17). Falck & Heblich (2007) verklaren dit in hun onderzoek. Voorheen was CSR in Amerika populair maar door de toenemende globalisering is de interesse in Europa enorm toegenomen. De in het voorgaande hoofdstuk beschreven hypotheses zullen getoetst worden aan de hand van beschikbare databases. Dit onderzoek richt zich op de drie jaren waarvan de meest recente data beschikbaar is, namelijk 2013, 2014 en 2015. Om het onderzoek af te kaderen zal er enkel onderzoek gedaan worden naar ondernemingen binnen Europa. De data wordt beschikbaar gesteld voor UvA-studenten, voor dit onderzoek zal gebruik gemaakt worden van Orbis en van de database van GRI. Er is gekozen voor Orbis aangezien deze database een groot aantal Europese ondernemingen bevat.

3.2 Conceptueel model

Ten behoeve van dit onderzoek worden er diverse variabelen onderscheiden: (on)afhankelijke, controle en moderate variabele. Deze variabelen worden schematisch weergegeven in het conceptueel model in figuur 1.

Moderate variabele Industrieën

Afhankelijke variabele Financiële bedrijfsprestaties Onafhankelijke variabele

Corporate Social Responsibility Reporting

Controle variabelen

Grootte, mate van risico, R&D uitgaven, groei

(20)

3.3 Variabelen

In deze paragraaf worden de variabelen beschreven te beginnen met de afhankelijke variabelen gevolgd door de onafhankelijke en controle variabelen. Deze laatstgenoemde variabelen worden toegevoegd om eventuele ruis uit te sluiten om zodoende een relatie tussen de onafhankelijke en afhankelijke variabelen vast te kunnen stellen.

3.3.1 Afhankelijke variabelen

De afhankelijke variabele in dit onderzoek zijn de financiële prestaties van de organisaties. Zoals in paragraaf 2.5 beschreven zijn er diverse manieren om de financiële prestaties van een onderneming te meten. Een van de manier is op basis van marktgebaseerde maatstaven. In hoofdstuk 2.6 is het onderzoek van Ziegler (2011) beschreven. Ziegler kon op basis van de marktgebaseerde maatstaf Tobin’s Q geen relatie vaststellen tussen een verbetering van de financiële prestaties in relatie tot CSR. Dit onderzoek zal zich enkel richten op accounting gebaseerde maatstaven. De reden hiervoor wordt beschreven door Bruner (2002): door gebruik te maken van vastgestelde en gecontroleerde cijfers uit een jaarrekening is de betrouwbaarheid hoog. Eerdere onderzoeken hebben aangetoond dat het mogelijk is een relatie aan te tonen aan de hand van ROA, ROE en ROS (Tsoutsoura, 2004 en Ameer en Othman, 2012 ). In dit onderzoek zal enkel gebruik gemaakt worden van de maatstaf ROA.

3.3.2 Onafhankelijke variabelen

De onafhankelijke variabelen is de prestatie op het gebied van CSR. Om dit vast te stellen zal gebruik gemaakt worden van de data van GRI. Zoals beschreven in paragraaf 2.4.1 is GRI een internationale organisatie die richtlijnen opstelt ten behoeve van CSR-rapport. Zij houden bij welke bedrijven hier gebruik van maken en wordt er een toepassingniveau toegekend aan de mate waarin CSR-reporting wordt toegepast. De toepassingniveaus die door het GRI worden onderscheiden zijn A+, A, B+, B, C+ en C. Hierbij staat A voor het hoogst mogelijke niveau waarbij de richtlijnen in zijn geheel worden toegepast en in het geval van C wordt dit in mindere mate toegepast. Om deze toepassingsniveaus te verkrijgen dienen de organisaties een uitgebreid controleformulier in te dienen bij GRI. Na de toekenning van GRI ontvangt de organisatie het toepassingsniveau. Het invullen van het uitgebreide controleformulier is een tijdsintensief proces omdat iedere richtlijn afgevinkt en toegelicht dient te worden. Om deze reden wordt dit door veel organisaties nagelaten. Voor deze organisaties zijn er nog een tweetal extra niveaus toegekend, te weten: “standaard” (core) en “uitgebreid” (comprehensive). Deze toepassingsniveaus worden alleen onderkend indien

(21)

organisaties een minimum aantal toelichtingen heeft verstrekt in het CSR-rapport. In het geval van het standaard toepassingniveau zijn dit er 34 en in het geval van het uitgebreide toepassingniveau 58. Tevens schrijft GRI voor dat materiële aspecten omtrent de door GRI onderschreven kernonderwerpen (economie, ecologie, sociaal, mensenrechten, samenleving en productverantwoordelijkheid) voldoende worden toegelicht.

In sommige gevallen is er geen toepassingsniveau toegekend. Dit betekent dat de organisatie geen CSR-rapport heeft gepubliceerd. In dit onderzoek zal er onderscheid gemaakt worden tussen het publiceren van een CSR-rapport inclusief toekenning van een toepassingsniveau (A t/m C, Comprehensive en Core) en het niet publiceren van CSR rapport. Hiervoor zal gebruik gemaakt worden van een dummy variabele. Een dummy variabele wordt veelal gebruikt om subgroepen te onderscheiden. In dit geval zal voor de organisaties die een CSR-rapport hebben gepubliceerd de dummy variabele de waarde 1 hebben en voor het niet publiceren zal de dummy variabele de waarde 0 hebben.

3.3.3 Moderate variabelen

Nadat is onderzocht of CSR een effect heeft op de financiële prestaties, wordt er onderzocht hoe groot de impact van de industrieën hierop is. De indeling wordt gemaakt op basis van de Standard Industrial Code (SIC). Dit is een systeem dat oorspronkelijk in 1937 is bedacht door de Amerikaanse overheid om organisaties te classificeren in

industrieën. Dit systeem maakt gebruik van 4 cijferige-coderingen. Hierbij verdelen de eerste 2 cijfers de markt in 10 verschillende industrieën. Eventueel kan gebruik gemaakt worden van het derde en vierde cijfer om de 10 industrieën in subgroepen te verdelen. Voor dit onderzoek zal er enkel gebruikt gemaakt worden van de 10 gedefinieerde “hoofd-industrieën”, deze zijn weergegeven in figuur 2. Deze data is beschikbaar in de database Orbis. Ten behoeve van het onderzoek zullen de industrieën geclusterd worden in een drietal categorieën: productie, (niet financiële)dienstverlening en overige. Het complete overzicht van deze her-codering is

terug te vinden in bijlage 1. Om onderzoek naar de verscheidene industrieën mogelijk te maken zullen dummy variabelen aangemaakt worden.

Figuur 2. Overzicht SIC-clusters

(22)

3.3.4 Controle variabelen

Uit het literatuuronderzoek van Van Beurden and Gossling (2008) kwam naar voren dat variabelen als bedrijfsgrootte, risico en research & development uitgaven (R&D) de relatie tussen CSR en de financiële prestaties beïnvloeden.

De totale activa, die veelal gebruikt wordt als variabele om de grootte van de organisatie te bepalen, is een belangrijke variabele. Dowell et all (2000) en Waddock and Graves (1994) stellen dat grote bedrijven eerder CSR toepassen vanwege de druk die door stakeholders wordt uitgeoefend en zij hiervoor eerder (financiële) middelen beschikbaar hebben. Daarnaast bestaat er volgens Trumpp en Guenther (2015) een relatie tussen de bedrijfsgrootte en de financiële prestaties, maar deze relatie kan zowel positief als negatief zijn. De bedrijfsgrootte zal gemeten worden als de logaritme van Total Assets.

De mate waarin een organisatie risico’s neemt is een variabele die de relatie tussen CSR reporting en de financiële prestaties kan beïnvloeden. Onderzoek van Waddock and Graves (1994) heeft aangetoond dat bedrijven die een lage schuld hebben eerder geneigd zijn om CSR toe te passen. Dowell et all (2000) stellen dat de financiële prestaties verslechteren bij een hoge leverage. Het risico zal gemeten worden aan de hand van: langlopende schulden / totale activa.

Research en development uitgaven zijn in het literatuuronderzoek van Van Beurden and Gossling (2008) aangemerkt als controlevariabele omdat deze uitgaven op de langere termijn zouden leiden tot betere financiële prestaties. Echter heeft recenter statistisch onderzoek van Aras et al (2010) aangetoond dat er geen significante relatie bestaat tussen R&D uitgaven en betere financiële prestaties. Aangezien het onderzoek van Aras et al (2010) een recenter onderzoek is en tevens statistisch is onderbouwd, zullen R&D uitgaven niet als controle variabelen worden meegenomen. Uit het onderzoek van Trumpp en Guenther (2015) en Dowell et al. (2000) bleek dat er een positieve relatie bestaat tussen de mate van groei en financiële prestaties. Trumpp en Guenther (2015) stellen dat groei kan leiden tot toetreding tot nieuwe markten inclusief de introductie van nieuwe producten. Deze nieuwe markten en producten zouden vervolgens effect hebben op de financiële prestaties. Om deze reden zal groei als de controle variabele worden toegevoegd. Groei zal worden gemeten als de jaarlijkse groei van Total Assets.

(23)

3.4 Regressievergelijkingen

In de voorgaande paragrafen zijn de hypotheses en de variabelen beschreven. In dit hoofdstuk zullen de geformuleerde hypotheses en beschreven variabelen uiteengezet worden in een regressievergelijking. Onderstaand worden de regressievergelijkingen per hypothese beschreven.

3.4.1 Hypothese 1

Om de eerste hypothese “CSR-reporting heeft een positief effect op de financiële prestaties van ondernemingen” te toetsen zal gebruik gemaakt worden van het volgende model:

ROA = 𝛽𝛽0+ 𝛽𝛽1dCSR + 𝛽𝛽2log(𝑇𝑇𝑇𝑇) + 𝛽𝛽3LDebtTA + 𝛽𝛽4ΔTATA + 𝛽𝛽5d2014 + 𝛽𝛽6d2015 + 𝜀𝜀

Om het tijdseffect te bepalen zijn de jaardummies d2014 en d2015 toegevoegd. De variabelen uit de regressievergelijking worden nader toegelicht in tabel 1.

3.4.2 Hypothese 2

Om de tweede hypothese “Per industrie is het effect van CSR-reporting op de financiële resultaten verschillend” te testen zal gebruik gemaakt worden van onderstaand model. Dit model zal onafhankelijk toegepast worden voor de periode 2013-2015:

ROA = 𝛽𝛽0+ 𝛽𝛽1dCSR + 𝛽𝛽2dDienst + 𝛽𝛽3dOverig + 𝛽𝛽4dCSR x dDienst + 𝛽𝛽5dCSR x dOverig

+ 𝛽𝛽6log(𝑇𝑇𝑇𝑇) + 𝛽𝛽7LDebtTA + 𝛽𝛽8ΔTATA + 𝛽𝛽9d2014 + 𝛽𝛽10d2015 + 𝜀𝜀

De variabelen uit de regressievergelijking worden nader toegelicht in tabel 1. Voor de drie onderkende industrieën binnen dit onderzoek zijn twee dummyvariabelen aangemaakt te weten dDienst en dOverig. Hierbij staat dDienst voor de industrie dienstverlening en dOverig voor overige. Deze industriedummies zullen de waarde 1 krijgen als het bedrijf deel uitmaakt van de desbetreffende industrie en zullen worden vergeleken met de default-industrie productie.

3.5 Gebruikte variabelen

In deze paragraaf worden de variabelen uit de regressievergelijkingen van paragraaf 3.4 schematisch weergegeven om een duidelijk overzicht te verschaffen. De genoemde 𝛽𝛽𝑖𝑖’s in

paragraaf 3.4 staan voor de regressiecoëfficiënten. In tabel 1 wordt allereerst het type variabele benoemd en vervolgens de codering uit de regressievergelijking. Tot slot wordt toegelicht hoe de variabele tot stand komt en wordt de verwachte associatie met de afhankelijke variabele beschreven.

(24)

Variabele Formule Toelichting Verwachte associatie Afhankelijke variabele ROA De financiële prestaties van de onderneming gemeten in

Return On Assets. Niet van toepassing

Onafhankelijke variabele dCSR Dummy variabele waarbij de waarde 1 staat voor organisaties die een CSR rapport opmaken volgens de richtlijnen van de GRI en de waarde 0 staat voor organisaties die dit niet doen.

Omdat het merendeel van de recente onderzoeken een positieve relatie hebben aangetoond, wordt een positieve associatie verwacht.

Moderate variabele dDienst Dummy variabele waarbij de waarde 1 die staat voor de industrie “Dienstverlening”. Deze industrie zal vergeleken worden met de default industrie “Productie”.

Op voorhand is er geen uitspraak te doen omtrent het effect per industrie.

Moderate variabele dOverig Dummy variabele waarbij de waarde 1 die staat voor de industrie “Overige”. Deze industrie zal vergeleken worden met de default industrie “Productie”.

Op voorhand is er geen uitspraak te doen omtrent het effect per industrie.

Interactie variabele dCSR x dDienst Interactie variabele om de te interactie tussen deze twee

variabelen te meten. Op voorhand is er geen uitspraak te doen omtrent dit interactie-effect. Interactie variabele dCSR x dOverig Interactie variabele om de te interactie tussen deze twee variabelen te meten. Op voorhand is er geen uitspraak te doen omtrent dit interactie-effect. Controle variabele log(𝑇𝑇𝑇𝑇) Bedrijfsgrootte gemeten op basis van het logaritme van de

totale activa. Eerder onderzoek heeft aangetoond dat deze associatie zowel positief als negatief kan zijn.

Controle variabele LDebt

TA

Bedrijfsrisico gemeten op basis van de langlopende

schulden gedeeld door de totale activa. Op basis van de beschreven literatuur wordt een negatieve associatie verwacht.

Controle variabele ΔTA

TA

De jaarlijkse groei van de organisatie gemeten als de groei

van de totale activa. Een toename van de financiële prestaties loopt veelal parallel met toename van investeringen, om deze reden wordt een positieve associatie verwacht. Controle variabele d2014 Dummy variabele waarbij de waarde 1 staat voor het

jaartal 2014 en de waarde 0 voor andere jaren. Het

jaareffect wordt vergeleken met het default jaareffect 2013.

Op voorhand is er geen uitspraak te doen omtrent het jaareffect.

Controle variabele d2015 Dummy variabele waarbij de waarde 1 staat voor het jaartal 2015 en de waarde 0 voor andere jaren. Het

jaareffect wordt vergeleken met het default jaareffect 2013.

Op voorhand is er geen uitspraak te doen omtrent het jaareffect.

Error term 𝜀𝜀 Standaard error Niet van toepassing

(25)

4 Data

In dit hoofdstuk wordt de manier van samenstellen van de dataset alsmede de data-analyse beschreven. In de eerste paragraaf wordt ingegaan op de vorming van de dataset. In de tweede paragraaf worden de beschrijvende statistieken weergegeven. Vervolgens zal een correlatie analyse worden uitgevoerd gevolgd door een multicollineariteit-analyse.

4.1 Dataset

Voor dit onderzoek wordt zoals eerder beschreven gebruik gemaakt van twee databases. De eerste database is van GRI, waarin wereldwijd wordt bijgehouden welke organisaties een CSR-rapport opmaken. Dit onderzoek richt zich op Europese organisaties over de jaren 2013, 2014 en 2015. Hiervoor zijn binnen de GRI-database de gegevens van 2.181 organisaties beschikbaar. Deze data zal dienen als basis voor de onafhankelijke variabele (weergegeven als dCSR). De tweede database waarvan gebruik gemaakt wordt is Orbis. Deze database wordt gebruikt als input voor de moderate-, controle- en afhankelijke variabelen. Binnen deze database is de SIC-coderingen beschikbaar die dient voor de industrie-indeling. Daarnaast is er diverse financieel gerelateerde informatie beschikbaar (bijvoorbeeld return on assets, langlopende schulden of totale waarde van de activa).

Bij het maken van de industrie-indeling is ervoor gekozen om organisaties die financiële dienstverlening verschaffen niet mee te nemen. Onderzoek van Foerster, Stephen R., and Stephen G. Sapp (2005) heeft aangetoond dat deze organisaties de onderzoeksresultaten kunnen beïnvloeden. Deze organisaties hebben veelal aanzienlijk lagere activa waardoor bijvoorbeeld de ROA vele malen hoger kan zijn. Aangezien dit zou zorgen voor een vertekend beeld binnen dit onderzoek is er voor gekozen om financiële dienstverlening buiten beschouwing te laten.

De twee gebruikte databases zijn gekoppeld op basis van een unieke bedrijfscodering. Na deze koppeling bleek dat er van diverse ondernemingen geen of onvoldoende financiële data beschikbaar was. Voldoende financiële data is een vereiste voor het verrichten van dit onderzoek. Om deze reden zijn organisaties waarvan data onvoldoende beschikbaar was bij dit onderzoek buiten beschouwing gelaten. Dit resulteert uiteindelijk in totaal 1.044 organisaties waarvan alle variabelen beschikbaar zijn. Omdat deze organisaties over drie jaren onderzocht zullen worden bestaat de totale dataset uit 3.132 items.

De afhankelijke variabele (ROA) kan gezien worden als een belangrijke variabele en is derhalve getest op outliers. Uit deze test kwamen een aantal outliers naar voren, dit was aanleiding om de

(26)

Z-scores nader te onderzoeken. In totaal bleken 77 items, wat gelijk staat aan 2,5% van de dataset, een Z-score te hebben met een waarde groter dan 3. De overige variabelen vertoonden geen opvallende statistieken met uitzondering van de variabele ΔTA/TA. Het minimum van deze variabele met een waarde van -7,64 was een indicatie op mogelijke outliers. Om deze reden is er een analyse gedaan op de Z-scores van de variabele ΔTA/TA. Hieruit bleken in totaal 38 items (1,2% van de dataset) een hoge Z-score te hebben. Nadere inspectie van de outliers, van zowel de ROA als de ΔTA/TA, wees uit dat het hier niet ging om typfouten, measurement errors of een biased sample. Om deze reden is ervoor gekozen om de outliers van variabelen ROA en ΔTA/TA met een absolute Z-score groter dan 3 te winsorizen.

4.2 Beschrijvende statistiek

Alvorens er gestart wordt met de regressie analyses zal er een nadere inspectie op de data worden uitgevoerd. In deze paragraaf zullen de statistieken van de variabelen, weergegeven in tabel 2, kort toegelicht worden.

N =3132 Gemiddelde Deviatie Mediaan Minimum Maximum Std.

Afhankelijke variabelen ROA 0,0584 0,0907 0,0505 -0,2520 0,3690 Onafhankelijke variabelen dCSR 0,4464 0,4972 0,0000 0,0000 1,0000 Moderate variabelen dDienst 0,3554 0,4787 0,0000 0,0000 1,0000 dOverig 0,1801 0,3843 0,0000 0,0000 1,0000 Interactie variabelen dDienst x dCSR 0,1711 0,3767 0,0000 0,0000 1,0000 dOverig x dCSR 0,0766 0,2660 0,0000 0,0000 1,0000 Controle variabelen LOG TA 5,9454 1,1277 6,0940 1,0533 8,5456 Debt/TA 0,1663 0,2338 0,1307 0,0000 6,4847 ΔTA/TA 0,0165 0,1695 0,1970 -0,7170 0,7200 Jaarvariabelen d2014 0,3333 0,4715 0,0000 0,0000 1,0000 d2015 0,3333 0,4715 0,0000 0,0000 1,0000

(27)

4.2.1 Afhankelijke variabelen

De afhankelijke variabelen in dit onderzoek zijn de financiële prestaties van de organisaties gemeten in ROA. De gemiddelde opbrengst van de activa over de jaren 2013 tot en met 2015 is 5.84%. Nadere inspectie van de data wijst uit dat 167 organisaties in 2015 een negatieve ROA presenteren tegenover 878 organisaties die een positieve ROA presenteren.

4.2.2 Onafhankelijke variabelen

De onafhankelijke variabele is de prestatie op het gebied van CSR. In dit onderzoek is onderscheid gemaakt tussen het publiceren van een CSR-rapport inclusief toekenning van een toepassingsniveau en het niet publiceren van CSR rapport. Het gemiddelde van de organisaties die een CSR-rapport presenteerde is 44.6% en in het laatste jaar 2015 rapporteerde ongeveer de helft van de organisaties (49.7%) omtrent CSR. Hieruit valt te concluderen dat het aantal organisaties dat een CSR-rapport presenteert is toegenomen.

4.2.3 Controle variabelen

Voor dit onderzoek zijn er diverse controle variabelen benoemd. De eerste controle variabele is de grootte van de onderneming deze variabele is gemeten als het logaritme van de totale activa (LOG TA). De logaritme van de total assets is relatief hoog (5.9) wat verklaard zou kunnen worden doordat grote organisaties eerder geneigd zijn een CSR-rapport te presenteren (Dowell et all, 2000 en Waddock and Graves, 1994). De tweede controle variabelen betreft de mate waarin een organisatie risico’s neemt. Deze variabele wordt gemeten door de langlopende schulden te delen door de totale activa (Debt/TA). Het gemiddelde van deze variabele ligt rond de 0.17 waarbij het maximum 6.48 is en het minimum 0 is. Het minimum van nul wordt verklaard doordat enkele ondernemingen geen langlopende verplichtingen hebben. Tot slot wordt de groei van de organisatie als controle variabelen toegepast. De groei van de organisatie is gemeten als de jaarlijkse toename van Total Assets gedeeld door de totale Assets (ΔTA/TA). Gemiddeld ligt de groei van de totale assets rond de 0.009.

4.2.4 Moderate variabele

Nadat is onderzocht of CSR een effect heeft op de financiële prestaties, wordt er onderzocht hoe groot de impact van de industrieën hierop is. Op basis van de SIC-codering is er onderscheid

(28)

gemaakt tussen een drietal industrieën: productie, dienstverlening en overige. Uit tabel 2 is af te lezen dat de uiteindelijke dataset voor 35.5 procent bestaat uit organisaties gerelateerd aan dienstverlening en 18 procent aan overige. Dit betekent dat het resterende 46.5 procent bestaat uit productie organisaties.

4.3 Correlatieanalyse

In deze paragraaf wordt er een correlatieanalyse uitgevoerd door de correlatie tussen de geselecteerde variabelen vast te stellen. De correlatie geeft de mate weer waarin variabelen met elkaar zijn verbonden, deze waarden liggen tussen de -1 en +1. Indien de waarde positief is dan is er sprake van een positieve relatie. Indien de waarde negatief is dan is er sprake van een negatieve relatie. Field (2003) stelt dat sprake is van een hoge correlatie indien de waarde boven de 0.7 of onder de -0.7 ligt. Bij geen van de variabelen uit de correlatiematrix (tabel 3) is dit het geval. De eerste conclusie die dus getrokken kan worden is dat er geen variabelen zijn die een hoge onderlinge correlatie hebben hetgeen een indicatie voor multicollineariteit is. Om multicollineariteit uit te kunnen sluiten wordt er in de volgende paragraaf een multicollineariteit-analyse uitgevoerd.

Desondanks zijn er diverse variabelen die een significante lineaire relatie hebben. Deze significanties worden ook weergegeven in de correlatiematrix (tabel 3). Zo kan er op basis van deze tabel worden gesteld dat ROA een significante relatie heeft met de variabelen en LOG TA, Debt/TA en ΔTA/TA. Dit betekent bijvoorbeeld dat de ROA door (negatieve) significante relatie met LOG TA toeneemt indien de bedrijfsgrootte afneemt (LOG TA)

Volgens de correlatiematrix heeft dCSR een significante correlatie met dOverig x dCSR en dOverig x dCSR. Aangezien dOverig x dCSR een interactie-variabele is van dOverig en dCSR is dit een logische verklaring voor de relatief hoge correlatie van 0.615.

Een andere significante relatie die vastgesteld is, is die tussen LOG TA met Debt/TA en ΔTA/TA. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de grootte van bedrijven significant verbonden is met de mate waarin de organisatie bereid is risico’s te nemen en de groei van de organisatie.

(29)

Tabel 3. Correlatiematrix

ROA dCSR dDienst dOverig

dDienst

x dCSR

dOverig

x dCSR LOG TA Debt/TA ΔTA/TA d2014 d2015

ROA 1,000 -0,019 -0,007 0,019 -0,004 -0,013 -0,089 *** -0,194 *** 0,154 *** -0,003 0,008 dCSR -0,019 1,000 0,053 *** -0,020 0,506 *** 0,321 *** 0,116 *** 0,010 -0,023 -0,022 0,072 *** dDienst -0,007 0,053 *** 1,000 -0,348 *** 0,612 *** -0,214 *** -0,024 0,134 *** -0,009 -0,000 0,000 dOverig 0,019 -0,020 -0,348 *** 1,000 -0,213 *** 0,615 *** -0,168 *** -0,082 *** 0,002 0,000 0,000 dDienst x dCSR -0,004 0,506 *** 0,612 *** -0,213 *** 1,000 -0,131 *** 0,019 0,071 *** -0,020 -0,010 0,040 ** dOverig x dCSR -0,013 0,321 *** -0,214 *** 0,615 *** -0,131 *** 1,000 -0,073 *** -0,030 0,007 -0,003 0,018 LOG TA -0,089 *** 0,116 *** -0,024 -0,168 *** 0,019 -0,073 *** 1,000 * 0,226 *** 0,015 0,008 -0,004 Debt/TA -0,194 *** 0,010 0,134 *** -0,082 *** 0,071 *** -0,030 * 0,226 *** 1,000 0,013 0,007 -0,005 ΔTA/TA 0,154 *** -0,023 -0,009 0,002 -0,020 0,007 0,015 0,013 1,000 0,061 *** 0,056 *** d2014 -0,003 -0,022 -0,000 0,000 -0,010 -0,003 0,008 0,007 0,061 *** 1,000 -0,500 *** d2015 0,008 0,072 *** 0,000 0,000 0,040 ** 0,018 -0,004 -0,005 0,056 *** -0,500 *** 1,000 *** significant op niveau 0.01 ** significant op niveau 0.05 * significant op niveau 0.1

(30)

4.4 Multicollineariteit-analyse

In deze paragraaf wordt multicollineariteit-analyse toegelicht. Wanneer verklarende variabelen binnen een regressievergelijking onderling sterk lineair samenhangen wordt dit multicollineariteit genoemd. Dit heeft tot gevolg dat de waarde van een verklarende variabele beschouwd kan worden als een lineaire combinatie van andere verklarende variabelen. Het doel van multicollineariteit-analyse is om dit te testen en uit te sluiten. De samenhang wordt gemeten aan de hand van de Variance Inflation Factor (VIF). Er is sprake van een te sterke lineaire samenhang indien de VIF-waarde groter is dan 5 (Akinwande, Dikko and Samson, 2015). De resultaten van de verrichte multicollineariteit-analyse worden weergegeven in tabel 4. Aangezien de resultaten van deze analyse alle tussen de waarden 1.02 en 2.21 liggen, kan geconcludeerd worden dat er geen sprake is van multicollineariteit. Variabele VIF dCSR 2,210 dDienst 2,131 dOverig 2,016 dDienst x dCSR 2,852 dOverig x dCSR 2,234 LOG TA 1,113 Debt/TA 1,078 ΔTA/TA 1,015 d2014 1,348 d2015 1,354

(31)

5 Resultaten

In het vorige hoofdstuk zijn de beschrijvende statistieken toegelicht en is de dataset geanalyseerd. In dit hoofdstuk worden geformuleerde hypotheses uit paragraaf 2.7 getoetst aan de hand van regressie-analyse en worden deze vervolgens nader toegelicht. Tot slot wordt de normaliteit van de storingsterm gecheckt.

5.1 Regressieresultaten hypothese 1

Om vast te stellen of er daadwerkelijk een relatie bestaat tussen CSR-reporting en de financiële prestaties van de onderneming is de volgende hypothese geformuleerd: CSR-reporting heeft een positief effect op de financiële prestaties van ondernemingen. Om deze hypothese te toetsen is gebruik gemaakt van het in tabel 5 weergegeven model.

Regressievergelijking:

ROA = 𝛽𝛽0+ 𝛽𝛽1dCSR + 𝛽𝛽2log(𝑇𝑇𝑇𝑇) + 𝛽𝛽3LDebtTA + 𝛽𝛽4ΔTATA

+ 𝛽𝛽5d2014 + 𝛽𝛽6d2015 + 𝜀𝜀

Model

signifcantie: 0.001*** Adjusted

R-square: 0.063

Variabele Verwachte relatie 𝛽𝛽 p-waarde

Constant 0.094 0.000 *** dCSR + -0.001 0.655 LOG TA +/- -0.004 0.007 *** Debt/TA - -0.072 0.000 *** ΔTA/TA + 0.085 0.000 *** d2014 -0.003 0.434 d2015 -0.002 0.638

Tabel 5. Resultaten regressievergelijking 1 *** significant op niveau 0.01

(32)

De resultaten van de uitgevoerde regressie-analyse zijn ook weergegeven in tabel 5. Alvorens er ingegaan wordt op de effecten van de variabelen dient eerst het model beoordeeld te worden. De adjusted R-square is een waarde die hiervoor van belang is. Deze variabele geeft aan in welke mate de variantie van de afhankelijke variabele (ROA) wordt verklaard door de onafhankelijke variabelen. De variantie-analyse (ANOVA) toont vervolgens aan of dit een significant deel van de variantie binnen het model verklaart. De adjusted R-square van het model is 0.063 dit betekent dat 6.3% van de variantie van de ROA wordt verklaard door de onafhankelijke. Dit is relatief laag. Desondanks is de p-waarde van het model 0.001 en ligt dus ruim onder de 0.05. Dit betekent dat het model significant is en de overige resultaten van het model nader geanalyseerd kunnen worden.

5.2 Evaluatie regressieresultaten hypothese 1

De relatie met de afhankelijke variabele dCSR is negatief met een waarde van -0.001. Deze variabele is niet significant aangezien de p-waarde met 0.65 ruim boven de 0.05 ligt. De variabelen Debt/TA, LOG TA en ΔTA/TA hebben een significante relatie met de afhankelijke variabele aangezien de p-waarde < 0.05 is.

De variabele Debt/TA heeft een significante negatieve relatie met een waarde van -0.072. Dit betekent dat de wanneer de variabele Debt/TA met een procentpunt toeneemt de ROA met 0.072 procentpunt afneemt. Deze negatieve relatie komt overeen met eerdere onderzoeken. Zo vonden Dowell et all (2000) dat de financiële prestaties verslechteren bij een hoge leverage. Daarnaast concludeerden Trumpp en Guenther (2015) een hogere leverage parallel loopt met toename van het financieringsrisico en de financieringskosten, wat veelal leidt tot een daling van de financiële prestaties.

De variabele LOG TA, wat staat voor de grootte van de onderneming, heeft een significante negatieve relatie met een waarde van -0.004. Deze kleine maar negatieve relatie is in lijn met Trumpp en Guenther (2015). Zij stellen dat er een relatie is tussen de bedrijfsgrootte en de financiële prestaties, maar deze relatie zowel positief als negatief kan zijn.

De groei van de organisaties gemeten als variabele ΔTA/TA heeft een significante positieve relatie van 0.085. Indien de variabele ΔTA/TA dus met een procentpunt toeneemt leidt dit tot een toename van de ROA met 0.085 procentpunt. Deze positieve relatie is in lijn met de verwachtingen. Volgens Trumpp en Guenther (2015) kan groei leiden tot toetreding tot nieuwe markten inclusief de introductie van nieuwe producten. Deze nieuwe markten en producten zouden vervolgens effect hebben op de financiële prestaties.

(33)

De relatie met de afhankelijke variabele dCSR is negatief maar niet significant. Er kan dus geen significante positieve relatie worden aangetoond tussen CSR-reporting en de financiële prestaties. Om deze reden wordt de eerste hypothese verworpen. Het merendeel van recente onderzoeken toonde een significante positieve relatie aan tussen CSR-reporting en financiële prestaties (Van Beurden, P., & Gössling, T., 2008). Mede hierdoor was dit ook de verwachtingen voor dit onderzoek. Echter is er een verklaring voor het feit dat dit onderzoek niet aan die verwachting voldoet. Kijkend naar de variabelen die gehanteerd zijn, is dit onderzoek in lijn met het onderzoek van Ziegler (2011). In dat onderzoek wordt gezocht naar een verband tussen de financiële prestaties van Europese ondernemingen en CSR-reporting. Ziegler (2011) gebruikte grotendeels dezelfde variabelen, waaronder ROA om de financiële prestaties te meten, maar kon geen relatie aantonen. Hiervoor gaf hij als voornaamste reden dat organisaties enkel aan CSR doen om negatieve publiciteit te voorkomen en dit dus niet vol overgave doen, waardoor het effect nihil is.

5.3 Normaliteit storingsterm hypothese 1

Om een lineaire regressie toe te kunnen passen dient de storingsterm normaal verdeeld te zijn. Dit kan getest worden door gebruik te maken van de Kolmogorov-Smirnov toets. Indien de uitkomst van de p-waarde bij deze toets > 0.05 is, dan is er sprake van een normale verdeling. De resultaten van de Kolmogorov-Smirnov toets zijn weergegeven in tabel 6. Op basis van deze toets kan geconcludeerd worden dat er geen sprake is van een normale verdeling aangezien de p-waarde < 0.05 is. Hierdoor dienen de resultaten van de bovenstaande regressieanalyse met extra voorzichtigheid in acht te worden genomen.

Resultaten Kolmogorov-Smirnov toets

Variabele Toetswaarde N p-waarde

𝜀𝜀̂

0,106 3132 0,001

(34)

5.4 Regressieresultaten hypothese 2

Nu de eerste hypothese is getoetst zal het effect van CSR-reporting op de financiële prestaties van ondernemingen in diverse industrieën onderzocht worden. Hiervoor is de volgende hypothese geformuleerd: Per industrie is het effect van CSR-reporting op de financiële resultaten verschillend. Om deze hypothese te toetsen is gebruik gemaakt van het in tabel 7 weergegeven model. Dit model verschilt ten opzichte van het eerste model omdat hier de industrieën en interactie-variabelen aan toegevoegd zijn om het effect van de industrieën te kunnen bepalen.

Regressievergelijking:

ROA = 𝛽𝛽0+ 𝛽𝛽1dCSR + 𝛽𝛽2dDienst + 𝛽𝛽3dOverig

+ 𝛽𝛽4dCSR x dDienst + 𝛽𝛽5dCSR x dOverig

+ 𝛽𝛽6log(𝑇𝑇𝑇𝑇) + 𝛽𝛽7LDebtTA + 𝛽𝛽8ΔTATA + 𝛽𝛽9d2014

+ 𝛽𝛽10d2015 + 𝜀𝜀 Model signifcantie: 0,001*** Adjusted R-square: 0,062 Variabele Verwachte relatie 𝛽𝛽 p-waarde Constant 0,092 0,000 *** dCSR + -0,001 0,860 dDienst 0,003 0,509 dOverig 0,005 0,360 dDienst x dCSR 0,001 0,910 dOverig x dCSR -0,011 0,197 LOG TA +/- -0,004 0,009 *** Debt/TA - -0,072 0,000 *** ΔTA/TA + 0,085 0,000 *** d2014 -0,003 0,434 d2015 -0,002 0,631

Tabel 7. Resultaten regressievergelijking 2 *** significant op niveau 0.01

(35)

De resultaten van de uitgevoerde regressie-analyse zijn ook weergegeven in tabel 6. Alvorens er ingegaan wordt op de effecten van de variabelen dient eerst het model beoordeeld te worden. Hiervoor wordt weer gekeken naar de adjusted R-square. De adjusted R-square van het model is 0.062 dit betekent dat 6.2% van de variantie van de ROA wordt verklaard door de onafhankelijke variabelen, dit is relatief laag. Desondanks is de p-waarde van het model 0.001 en ligt dus ruim onder de 0.05. Dit betekent dat het model significant is en de overige resultaten van het model nader geanalyseerd kunnen worden.

5.5 Evaluatie regressieresultaten hypothese 2

De relatie met de afhankelijke variabele dCSR is negatief met een waarde van 0.001. Deze relatie is niet significant aangezien de p-waarde met 0.98 ruim boven de 0.05 ligt. De variabelen Debt/TA, LOG TA en ΔTA/TA hebben net als bij hypothese 1 een significante relatie met de afhankelijke variabele aangezien de p-waarde < 0.05 is.

De variabele Debt/TA heeft een significante negatieve relatie met een waarde van -0.072. Dit betekent dat de wanneer de variabele Debt/TA met een procentpunt toeneemt de ROA met 0.072 procentpunt afneemt. Deze negatieve relatie komt overeen met eerdere onderzoeken (Dowell et all, 2000 en Trumpp en Guenther, 2015).

De variabele LOG TA, wat staat voor de grootte van de onderneming, heeft een significante negatieve relatie met een waarde van -0.004. Voor verdere toelichting van deze relatie wordt verwezen naar paragraaf 5.2.

De groei van de organisaties gemeten als variabele ΔTA/TA heeft een significante positieve relatie van 0.085. Indien de variabele ΔTA/TA dus met een procentpunt toeneemt leidt dit tot een toename van de ROA met 0.085 procentpunt. Deze positieve relatie is in lijn met de verwachtingen. Voor verdere toelichting van deze relatie wordt verwezen naar paragraaf 5.2. De relatie met de afhankelijke variabele dCSR is positief maar niet significant. Er kan dus geen significante relatie worden aangetoond tussen CSR-reporting en de financiële prestaties. Op basis van de variabelen dDienst, dOverig wordt bepaald hoe groot de impact van de industrieën is op de financiële prestaties. De industrieën dienstverlening (0.003) en overige (0.005) lijken op financieel gebied beter te presteren dan de standaard industrie productie. Echter dient hierbij opgemerkt te worden dat de p-waarden van variabelen dDienst en dOverig respectievelijk 0.51 en 0.36 zijn. Hierdoor zijn deze relaties niet significant.

Op basis van de interactie-variabelen dDienst x dCSR en dOverig x dCSR wordt bepaald hoe groot de impact van de CSR-reporting op ROA tussen de verschillende industrieën is. De 𝛽𝛽 van de

(36)

variabele dDienst x dCSR heeft een waarde van 0,001. De De 𝛽𝛽 van de interactie-variabele dOverig x dCSR heeft een waarde van -0,011. Dit betekent dat het effect van CSR wordt afgezwakt voor de industrie overige en wordt versterkt voor de industrie dienstverlening. Echter dient hierbij opgemerkt te worden dat de deze variabelen niet significant zijn aangezien de p-waarde van beide variabelen > 0.05 is.

Om het effect van de industrieën uitgebreider te kunnen beoordelen zijn er, naast de regressieanalyse uit tabel 7, extra regressieanalyses uitgevoerd. Voor de volledigheid zijn er rotaties uitgevoerd door de standaard industrie productie te vervangen door de industrieën dienstverlening en overige. De volledige uitkomsten van deze regressieanalyses worden weergegeven in Bijlage 2 en 3. Uit deze Bijlagen blijkt dat de de rotatie niet geleid heeft tot andere statistische inzichten. Om deze reden wordt de tweede hypothese verworpen.

5.6 Normaliteit storingsterm hypothese 2

Om een lineaire regressie toe te kunnen passen dient de storingsterm normaal verdeeld te zijn. Dit kan getest worden door gebruik te maken van de Kolmogorov-Smirnov toets. Indien de uitkomst van de p-waarde bij deze toets > 0.05 is, dan is er sprake van een normale verdeling. De resultaten van de Kolmogorov-Smirnov toets zijn weergegeven in tabel 8. Op basis van deze toets kan geconcludeerd worden dat er geen sprake is van een normale verdeling aangezien de p-waarde < 0.05 is. Hierdoor dienen de resultaten van de bovenstaande regressieanalyse met extra voorzichtigheid in acht te worden genomen.

Resultaten Kolmogorov-Smirnov toets

Variabele Toetswaarde N p-waarde

𝜀𝜀̂

0,108 3132 0,001

(37)

6 Conclusie

De conclusie in dit hoofdstuk wordt beschreven door de resultaten per hypothese samen te vaten en vervolgens een antwoord te formuleren op de hoofdvraag uit hoofdstuk 1. Hierna worden de beperkingen van dit onderzoek beschreven en worden er aanbevelingen gedaan voor toekomstig onderzoek.

6.1 Conclusie van het onderzoek

Het doel van dit onderzoek is om te achterhalen of CSR-reporting in de ene industrie een grotere impact op de bedrijfsprestaties heeft als in een andere industrie. Dit zou namelijk kunnen betekenen dat stakeholders in bepaalde industrieën meer waarde hechten aan CSR. Om te onderzoeken is de volgende onderzoeksvraag geformuleerd: In hoeverre beïnvloedt de industrie het effect van Corporate Social Responsibility reporting op de financiële bedrijfsprestaties?

Om antwoord te kunnen geven op deze vraag is in dit onderzoek eerst de theorie bestudeerd en zijn op basis hiervan twee hypotheses opgesteld. Beide hypothesen verwachten een positieve relatie tussen CSR-reporting en de financiële prestaties van organisaties. De financiële prestaties worden gemeten aan de hand van de ROA in de periode 2013-2015. De mate van CSR-reporting wordt gemeten aan de hand van het wel of niet toepassen van de GRI richtlijnen. Deze richtlijnen werden in 2013 in 82% van de gevallen toegepast (KPMG survey CSR 2013 p. 31). Er zijn nog enkele controle variabelen toegevoegd: de logaritme van de totale activa, de jaarlijkse groei van de totale activa en de leverage gemeten als langlopende schulden gedeeld door de totale activa.

Op basis van de eerste hypothese is er vastgesteld of er daadwerkelijk een relatie bestaat tussen CSR-reporting en de financiële prestaties van de onderneming. De relatie met de afhankelijke variabele dCSR bleek negatief maar niet significant. Er kon dus geen significante positieve relatie worden aangetoond tussen CSR-reporting en de financiële prestaties. Het merendeel van recente onderzoeken toonde een significante positieve relatie aan tussen CSR-reporting en financiële prestaties (Van Beurden, P., & Gössling, T., 2008). Kijkend naar de variabelen die gehanteerd zijn, is dit onderzoek in lijn met het onderzoek van Ziegler (2011). Ziegler (2011) gebruikte grotendeels dezelfde variabelen, waaronder ROA om de financiële prestaties te meten, maar kon geen relatie aantonen. Dit verklaart waarom dit onderzoek afwijkt van vooraf gestelde verwachting.

Op basis van de tweede hypothese is er vastgesteld wat het effect is van CSR-reporting op de financiële prestaties van ondernemingen in diverse industrieën. De regressieanalyses toonden aan

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

To be able to critically analyse this complex context and how the (poorly) implemented ESCP may or may not influence the agency of students to contribute to social cohesion, I will

Since the majority of companies in this research engage in CSR decoupling by understating their CSR performance, it can be theorized that analyst coverage is positively

The meta-analysis tested the relationship between corporate social responsibility performance and analyst coverage (5.1), forecast accuracy (5.2), forecast error (5.3),

In order to examine the intervening effects of exploitation efforts on the relationship between corporate social responsibility and a firm’s financial performance,

The results of the study for primary stakeholders yield that only the supplier orientation of the firm is positively associated with the short term financial performance of the

We also found that Supplier Orientation plays an important role, both in the short-term through a direct effect and interaction with local community orientation,

13 H2a: The cultural variable power distance negatively influences the positive relationship between corporate social responsibility and corporate financial performance

In order to test if the impact of environmental and social dimension on CFP varies across industries, a model containing all interaction effects between the dimensions and