• No results found

Het Japanse Abenomics-beleid : de stimulering van economische groei : een onderzoek naar de economische groei via het Abenomics-beleid en buurland China

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het Japanse Abenomics-beleid : de stimulering van economische groei : een onderzoek naar de economische groei via het Abenomics-beleid en buurland China"

Copied!
30
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Het Japanse Abenomics-beleid:

de stimulering van economische groei

Een onderzoek naar de economische groei via het Abenomics-beleid en buurland

China

Bachelor-scriptie

Student: Fabienne Hogenbirk

Studentnummer: 10526927

Begeleider: dhr. dr. K. Vermeylen

Economie en Bedrijfskunde: macro-economie

(2)

2

Verklaring eigen werk

Hierbij verklaar ik, Fabienne Hogenbirk, dat ik deze scriptie zelf geschreven heb en dat ik de volledige verantwoordelijkheid op me neem voor de inhoud ervan.

Ik bevestig dat de tekst en het werk dat in deze scriptie gepresenteerd wordt origineel is en dat ik geen gebruik heb gemaakt van andere bronnen dan die welke in de tekst en in de referenties worden genoemd.

De Faculteit Economie en Bedrijfskunde is alleen verantwoordelijk voor de begeleiding tot het inleveren van de scriptie, niet voor de inhoud.

(3)

3

Inhoudsopgave

1. Introductie ... 4 2. Onderzoeksmethode ... 5 3. Literatuuronderzoek ... 6 3.1 Het Abenomics-beleid ... 6

3.2 Eerder onderzoek Abenomics ... 8

3.3 Economische geschiedenis China ... 10

3.4 Eerder onderzoek relatie Japan met China ... 10

3.5 Verwachting ... 12

4. Onderzoeksresultaten ... 13

4.1 Algemene informatie vergrijzingsprobleem ... 13

4.2 Abenomics-monetair beleid ... 16

4.3 Abenomics-fiscaal beleid ... 19

4.4 Structurele Abenomics-hervormingen ... 20

4.5 Relatie Japan met China ... 24

5. Conclusie ... 29

(4)

4

1. Introductie

De laatste twee decennia zijn zwaar geweest voor de Japanse economie door de langdurige deflatie en lage economische groei. Geen van de ingevoerde overheidsmaatregelen heeft economische groei doen stimuleren. Japan heeft een goed functionerend overheidsbeleid of een andere groeiprikkel nodig, zodat de economische problemen van het land worden opgelost.

De problemen begonnen begin jaren negentig toen het land werd getroffen door de

uiteenspatting van de zogenoemde vastgoedzeepbel. Als de waarde van onroerend goed snel stijgt tot een onhoudbaar niveau, dan wordt dit aangeduid als een vastgoedzeepbel. Aanleiding was het monetair verruimingsbeleid van de Bank of Japan (hierna: BoJ), waarbij de bank staatsobligaties en andere schuldpapieren van banken opkocht. De zeepbel ontstond door de sterke toename van het bankkapitaal, een stijging in vastgoedprijzen en een hoge inflatie (Ueda, 2011, p. 2). De uiteenspatting leidde tot de bekende ‘twee verloren decennia’ van Japan, waarin bedrijven probeerden schulden te verlagen en meer productie naar het buitenland te verplaatsen. Jaren van deflatie, dalende lonen, gematigde consumentenuitgaven en vrijwel geen nominale groei volgenden op de zeepbel (Sharp, 2016). Japan werd in 1997 geraakt door de Aziatische financiële crisis. De BoJ verlaagde in 1999 de rente als reactie op de economische situatie naar nul, ook wel het nul-procent rentebeleid, maar

slaagde er niet in om een einde te maken aan de deflatie. In 2001 stapelden de economische problemen zich verder op met dalende consumentprijzen, een zwak bankensysteem en het uiteenspatten van de wereldwijde internetzeepbel. De BoJ voerde in maart dat jaar voor het eerst het kwantitatieve

versoepelingsbeleid in. In 2006 bleek dat ook dit beleid geen economische groei stimuleerde en de BoJ voerde wederom het nul-procent rentebeleid in. Het jaar 2008 was het begin van de wereldwijde financiële crisis. Japan werd daarnaast in 2011 getroffen door een grote aardbeving en tsunami, met als gevolg een nucleaire ramp.

Om een oplossing te vinden voor de economische problemen werd in 2013, onder leiding van premier Shinzō Abe, een nieuw beleid ingevoerd dat als Abenomics-beleid wordt aangeduid

(Bowman, Cai, Davies & Kamin, 2015, p. 2). Van belang is te weten of het Abenomics-beleid functioneert als gewenst en of het beleid volledig is toegepast. Op basis van deze informatie kan bepaald worden of Japan met dit beleid, na twee decennia vol tegenslagen, een goede weg is ingeslagen. Een andere stimulans voor de economie van Japan is mogelijk het groeiende buurland China. In het tweede kwartaal van 2010 werd Japan door China ingehaald als tweede economische wereldleider. Bloomberg News (2010) schrijft dat China dit tweede kwartaal van 2010 een bruto binnenlands product (hierna: BBP) van 1,337 triljoen Amerikaanse dollars telde, waarna Japan volgde met 1,288 triljoen Amerikaanse dollars. De stijgende groei van China kan kansen bieden voor de economie van Japan, als de Chinese vraag naar Japanse producten stijgt. Om een antwoord te formuleren op de genoemde vraagstukken, luidt de hoofdvraag van dit onderzoek:

‘zal de economie van Japan als gevolg van het huidige Abenomics-beleid in voldoende

maat groeien, of kan het land meer profiteren van de toegenomen rol van China in de wereldeconomie?’

De introductie van dit onderzoek wordt vervolgd met de onderzoeksmethode in hoofdstuk 2en het literatuuronderzoek in hoofdstuk 3. Na deze hoofdstukken worden in hoofdstuk 4 de data weergegeven en geanalyseerd aan de hand van een macro-economische analyse. Afgesloten wordt met een conclusie in hoofdstuk 5.

(5)

5

2. Onderzoeksmethode

Dit onderzoek begint met een literatuuronderzoek. Hierin worden (i) het Abenomics-beleid, (ii) het onderzoek dat voorafging aan voornoemd beleid, (iii) de Chinese economische geschiedenis vanaf 1950 en (iv) de relatie van Japan met China besproken. Op basis van de informatie uit het literatuuronderzoek wordt bepaald welke data geanalyseerd worden in het resultatenonderzoek. In het resultatenonderzoek wordt aan de hand van grafieken en tabellen een antwoord gegeven op de hoofdvraag. In de grafieken en tabellen worden data met betrekking tot de Japanse economie geanalyseerd die een relatie vormen met het Abenomics-beleid, dan wel met China. De Japanse data worden vergeleken met soortgelijke data van China en/of de wereldeconomie. De eerste vier paragrafen in het resultatenonderzoek bepalen in hoeverre het Abenomics-beleid is ingevoerd en hoe de economie eind 2014 presteert. De laatste paragraaf bespreekt hoe de Chinese groei mogelijk invloed heeft op de economische groei van Japan. De geobserveerde periode is twintig jaar, vanaf 1995 tot en met 2014. Data over 2015 is niet voor elk component beschikbaar.

Dit onderzoek is belangrijk voor het bepalen van mogelijke zwakke punten van het Abenomics-beleid, dan wel het aanpassen van het beleid. Als het beleid niet volledig ingevoerd wordt, dan zal dit gevolgen meebrengen voor de economie van Japan. Daarnaast is het van belang om te weten of China de Japanse economie stimuleert, of dat China’s groei geen effect heeft op Japan. Mocht de Chinese groei geen invloed hebben op de Japanse economie, dan is een goed functionerend beleid nog meer van belang. Zolang de Japanse economie niet groeit zoals gewenst, zullen schulden stijgen en interne problemen zich opstapelen.

(6)

6

3. Literatuuronderzoek

In het literatuuronderzoek wordt eerder onderzoek hieromtrent uiteengelegd. In de eerste paragraaf worden de drie componenten van het Abenomics-beleid omschreven. In de hierop volgende paragraaf wordt eerder onderzoek besproken dat betrekking heeft op de uitvoering van het Abenomics-beleid. Afsluitend wordt de Chinese economische geschiedenis en de relatie tussen Japan en China behandeld.

3.1 Het Abenomics-beleid

Het Abenomics-beleid bestaat uit drie componenten, die zijn samengesteld om potentiële groei te ontwikkelen en een eind te maken aan deflatie. De beleidstitel komt voort uit de naam van de premier, Shinzō Abe, en beschrijft het beleid dat ontwikkeld is voor de hervorming van de economie. Gecombineerd luidt dit ‘Abe’ en ‘Economics’, ook wel Abenomics. Het beleid bestaat uit een monetair en een fiscaal beleid, met daarnaast structurele hervormingen. Het originele beleid werd in juni 2013 geïntroduceerd aan het publiek en dit beleid had voornamelijk de focus op (i) het monetair beleid en (ii) het fiscaal beleid. Deze te behalen doelen dienden verwezenlijkt te worden middels een groeistrategie. Dit beleid werd hetzelfde jaar nog gedetailleerder uitgebreid naar de huidige drie componenten, waarbij structurele hervormingen een onderdeel werden (Miyazawa & Yamada, 2015, p. 83).

Afbeelding 1 toont een omschrijving van elk van de drie componenten. Structurele hervormingen zijn ontwikkeld om zowel de productiviteit, als de input van kapitaal en arbeid te verbeteren. Het monetair en fiscaal beleid beïnvloeden enkel de productiviteit en de input van kapitaal. De componenten van het Abenomics-beleid worden in onderstaande paragrafen per onderdeel besproken.

Afbeelding 1. Bron: International Monetary Fund.

3.1.1 Monetair beleid

Het monetair beleid werd als eerste van de drie componenten in 2013 toegepast. Dit onderdeel bestaat uit een ‘oneindig’ kwantitatief en kwalitatief, monetair versoepelingsbeleid. Er werd geen limiet gesteld aan de kosten van de uitbreiding. Het doel van dit beleid is om binnen twee jaar een inflatie van twee procent te behalen. Een stabiele stijging naar de beoogde inflatie is gewenst voor een langdurig behoud. De prestatie van dit monetaire beleid is afhankelijk van de uitvoering van het fiscaal beleid en de structurele hervormingen. Zonder de benodigde aanpassingen in de economie zal het

(7)

7

monetair beleid niet de gewenste doelen bereiken. Het monetair beleid bestaat uit het opkopen van activa en het verdubbelen van de monetaire basis.

Door het monetair beleid zal de rente dalen, waardoor bestedingen en consumptie stijgen en de vraag naar leningen vanuit binnen- en buitenland toeneemt. Naast het monetair versoepelingsbeleid is een (tijdelijke) depreciatie van de Japanse yen (hierna: yen) gewenst om inflatie op te wekken. Japan wordt met een depreciatie van de yen goedkoper voor het buitenland, waardoor de vraag naar binnenlandse goederen zal stijgen en inflatie zal ontstaan. Daarnaast wordt import duurder door de depreciatie van de yen, wat kan leiden tot geïmporteerde inflatie. Bij het monetair beleid is de verwachting van het publiek belangrijk. Als een stijging in de monetaire basis plaatsvindt, zal de inflatieverwachting van de consumenten voor de toekomst ook positief veranderen (Botman, Danninger & Schiff, 2015, pp. 17-18, 32-33).

Het monetair beleid is tevens ingevoerd om de output gap op te lossen. De output gap bestaat uit het verschil tussen het echte BBP, ook wel de echte productie, en de productiecapaciteit. Volgens officiële schattingen van het International Monetary Fund (hierna: IMF) en Organisation for Economic Co-operation and Development (hierna: OECD) is de output gap erg klein. Het OECD schatte in november 2013 dat de output gap over 2013 1,1% zou worden, terwijl het IMF een output gap van -0,9% verwachtte. Bij een lage output gap gelden er aanbodbeperkingen, waarvoor een lage rente en fiscale stimulans geen oplossing bieden. Het monetair en fiscaal beleid lossen problemen aan de vraagzijde van de economie op. Door de langdurige stagnatie van Japan bieden de schattingen geen zekerheid (Hausman & Wieland, 2014, pp. 9-10).

3.1.2 Fiscaal beleid

Het fiscaal Abenomics-beleid is ontworpen om de groei van de overheidsschuld terug te dringen. Japan kent de hoogste staatsschuld in verhouding tot het BBP van alle ontwikkelde landen. Japan draagt hierdoor een groot risico met zich mee voor het eigen land en de rest van de wereld, mocht een onverwachte stijging in de rente plaatsvinden. De rappe stijging in schuld is ontstaan door buitenlandse schokken, waaronder het uiteenspatten van de internetzeepbel, de Aziatische crisis en de wereldwijde financiële crisis. Daarnaast werd het land getroffen door binnenlandse schokken, waaronder het uiteenspatten van de vastgoedzeepbel en de grote aardbeving. Door een falend monetair verruimingsbeleid in de periode tussen 2001-2006, heeft Japan geen sterke economie ontwikkeld en zijn overheidsuitgaven meer gestegen dan de overheidsinkomsten. Het fiscaal beleid heeft als doelstelling een gehalveerd primair tekort te bereiken in 2015, met het tekort van 2010 als vergelijkingspunt. Daarnaast doelt het beleid vanaf 2020 op een primair surplus.

Het fiscaal beleid dient, net als het monetair beleid, stabiel tot ontwikkeling te komen voor een langdurig resultaat. In 1997 werd de consumptiebelasting van 3% naar 5% verhoogd. Begin 2014 werd de consumptiebelasting verder verhoogd naar 8% door het Abenomics-beleid, om zo de overheidsinkomsten te verhogen en het tekort te beperken. De volgende stap van het fiscaal beleid was een verhoging naar een consumptiebelasting van 10% ingaande eind 2015, maar deze verhoging is uitgesteld naar 2017 voor een stabielere overgang. Het fiscaal beleid wil economische groei ontwikkelen door het creëren van vertrouwen onder investeerders, zonder grote prijsstijgingen in staatsobligaties te veroorzaken (Botman, Danninger & Schiff, 2015, pp. 18-20).

3.1.3 Structurele hervormingen

De structurele hervormingen worden omschreven als het belangrijkste onderdeel van het Abenomics-beleid. Het monetair en fiscaal beleid zullen zonder de structurele hervormingen niet resulteren in een duurzame stijging van de economische groei. Afbeelding 1 toont dat structurele hervormingen invloed hebben op zowel de productiviteit, als de input van kapitaal en arbeid. Uit voorgaande beleidsmaatregelen, waaronder het monetair verruimingsbeleid van 2001-2006, bleek dat er meer

(8)

8

aanpassingen in de economie nodig zijn om interne problemen op te lossen en groei te ontwikkelen. Het hoofddoel van de structurele hervormingen is om meer ouderen, vrouwen en buitenlanders deel te laten nemen in de beroepsbevolking. Daarnaast moeten regels omtrent de arbeidsmarkt verzwakt worden en moet er deregulering plaatsvinden om handel makkelijker te maken. Kortom, Japan dient de arbeidsmarkt ingrijpend te veranderen. Met een ruimere arbeidsmarkt kan economische groei ontwikkeld worden en stijgt het vertrouwen onder de consumenten en investeerders (Botman, Danninger & Schiff, 2015, pp. 20-21).

Yoshino en Taghizadeh-Hesary (2014) voegen hier een aantal structurele hervormingen aan toe. Allereerst moet de overheid bedrijven stimuleren hogere lonen te bieden aan hun werknemers, waardoor een stijging in binnenlandse consumptie plaatsvindt. Daarnaast stijgen de gezondheidszorgkosten voor ouderen steeds meer. De overheid wil er zorg voor dragen dat te hoge prijzen van medicijnen en zorg dalen tot de marktprijzen. Ook moet er een budgettaire voorziening worden opgezet voor natuurrampen, zodat de economie na een ramp minder hard wordt getroffen. Studenten zullen meer hulp krijgen met de financiering van hun opleiding en er gaat meer geld uit naar onderzoek, ontwikkelingen en de vernieuwing van de infrastructuur. Tot slot wil de overheid dat kleine en middelgrote bedrijven makkelijker toegang krijgen tot leningen, zodat onderzoek en ontwikkeling ook via deze weg gestimuleerd worden (pp. 12-13).

3.2 Eerder onderzoek Abenomics

In deze paragraaf wordt eerder onderzoek omtrent het Abenomics-beleid uiteengezet. Besproken wordt in hoeverre het beleid is ingevoerd, wat de kans is dat het Abenomics-beleid slaagt en hoe de reeds in 3.1.1 tot en met 3.1.3 uiteengezette componenten invloed hebben op de economische groei.

Hausman en Wieland (2014) hebben onderzoek gedaan naar het Abenomics-beleid en de mogelijke vooruitzichten. Premier Shinzō Abe beloofde bij zijn toetreding dat het agressieve monetair beleid economische groei zou ontwikkelen en dat er een eind zou komen aan de langdurige stagnatie van het land. De focus van het onderzoek ligt op het monetair beleid. Uit de analyse blijkt dat het Abenomics-beleid zal zorgen voor een hogere inflatieverwachting. Deze hogere verwachting zal samengaan met een hogere groei en daarmee ook een hogere verwachting van de toekomstige groei. Voor het fiscaal beleid en de structurele hervormingen is het lastiger een prognose te maken (pp. 14-20).

Zoals vermeld in 3.1.1 doet het OECD jaarlijks een schatting over de grootte van de output gap. Het monetair en fiscaal beleid bieden geen oplossing als de output gap klein is. Zowel een positieve als een negatieve output gap is inefficiënt voor de economie van een land. Een positieve output gap ontstaat als de echte productie hoger is dan de productiecapaciteit. Bedrijven en arbeiders produceren dan meer dan de meest efficiënte productiecapaciteit, omdat de vraag naar productie erg hoog is. Omgekeerd ontstaat een negatieve output gap als de echte productie lager is dan de meest efficiënte productiecapaciteit. De vraag naar productie is dan laag (Jahan & Mahmud, 2013). Uit het resultatenonderzoek zal blijken hoe hoog het verschil is tussen de werkelijke en de potentiële productie. Hieruit zal blijken of het monetair en fiscaal beleid effect hebben op het gat.

Het IMF stelt dat het fiscaal beleid en de structurele hervormingen de grootste dreiging vormen voor de resultaten van het Abenomics-beleid. Het IMF voorziet dat het beleid gedeeltelijk geïmplementeerd zal worden door het te snel tevreden zijn met resultaten van het monetair beleid. De inflatie zal op lange termijn weer dalen, waardoor een kans op terugtredende deflatie ontstaat. Daarnaast zal het vertrouwen van consumenten en investeerders terugvallen en zullen de inflatieverwachtingen dalen. Internationaal bewijs van het IMF toont aan dat uitgebreid geïmpliceerde structurele veranderingen de economische groei kunnen verhogen met 1 procentpunt over de periode van één decennium. Het IMF heeft geconcludeerd dat het effect van de vergrijzende populatie op de

(9)

9

economische groei in Japan groter is dan in andere ontwikkelde economieën. Als de hervormingen niet worden toepast zal het vergrijzingsprobleem de economische groei belemmeren. Alleen een volledige aanpassing van zowel het monetair als fiscaal beleid met daarnaast structurele hervormingen zal groei opwekken (Botman, Danninger & Schiff, 2015, pp. 174-175). Dit onderzoek toont het belang aan van de structurele hervormingen.

Echter, The Economist (2015) schrijft dat er al veel fout gaat bij de uitvoering van het Abenomics-beleid. Het vertrouwen onder de bevolking daalt en het beleid verliest jaarlijks populariteit na ongewenste resultaten. Er bestaat scepticisme over de manier waarop Japan zich focust op economische groei, zonder dat er veel actie wordt ondernomen om de overheidsschuld te verlagen. Daarnaast viel het resultaat van de structurele hervormingen tegen. Beloofd was een betere zorg voor de ouderen en meer financiële hulp voor arme gezinnen, zodat het geboortecijfer zou stijgen. Ook zou er budgettaire ruimte worden gemaakt voor de betaling van kinderdagverblijven, waardoor de participatiegraad zou stijgen. Van deze plannen is weinig terecht gekomen. Een goede oplossing voor het probleem van de lage arbeidsmarktparticipatie zou het toelaten van migranten zijn. Premier Shinzō Abe zei hiertoe bereid te zijn en nam dit punt mee in het beleid, maar heeft geen werkelijke actie ondernomen.

Yoshida (2014) bevestigt dat het toelaten van meer migranten zorgt voor een hogere economische groei, doordat dit een oplossing is voor de snel vergrijzende en krimpende populatie. Wereldwijde investeerders investeren liever niet in landen met een krimpende beroepsbevolking, dus het toelaten van migranten biedt ook voor dit probleem een oplossing. Sakanaka (in: Success of ‘Abenomics’ hinges on immigration policy), directeur van ‘Tokyo Regional Immigration Bureau’, zegt dat een krimpende beroepsbevolking zorgt voor een lagere consumptievraag, waardoor Japan zelf niet in staat is economische groei te ontwikkelen. Verwacht wordt dat de Japanse populatie krimpt naar 87 miljoen mensen in 2060, zolang het geboortecijfer niet stijgt. Shinzō Abe voelt weinig voor het toelaten van veel migranten, maar stelt wel voor een drie- tot vijfjarig visum te bieden aan buitenlanders, in plaats van een permanente verblijfsvergunning. Abe is bang dat het toelaten van ongeschoolde migranten zorgt voor een hogere criminaliteit. Daarnaast is Abe bang dat de Japanse bevolking gedemotiveerd wordt een baan te zoeken, zolang de economie zwak is en meer concurrentie ontstaat op de arbeidsmarkt. Sakanaka waarschuwt dat het Abenomics-beleid zal eindigen in een mislukking, als Abe enkel tijdelijke migranten toelaat en geen permanente migranten. In het resultatenonderzoek wordt geanalyseerd of meer migranten toegelaten zijn in Japan.

Tot slot omschrijven Aoyagi, Ganelli en Murayama (2015) de relatie tussen het Abenomics-beleid en de groei van het gemiddelde inkomen en de inkomensgelijkheid. Dit wordt gedaan door middel van een paneldata-onderzoek. Zij zijn van mening dat de recente ontwikkelingen in de Japanse economie geen gelijke voordelen bieden voor de gehele populatie. Aoyagi, Ganelli en Murayama (2015) concluderen dat het monetair beleid een positieve invloed heeft op de groei van het gemiddelde inkomen. Echter, het monetair beleid heeft een negatief effect op de inkomensgelijkheid. Structurele hervormingen bieden wel een positief effect op zowel de groei van het gemiddelde inkomen, als de inkomensgelijkheid. Een volledige invoering van structurele hervormingen is nodig om economische groei te ontwikkelen, dan wel gelijkheid onder de bevolking te stimuleren. Het vergroten van de vrouwenarbeidsmarktparticipatie en het arbeidsaanbod zullen een goede stimulans bieden voor het gemiddelde inkomen en de inkomensgelijkheid (pp. 15-22).

Deze paragraaf toont het belang aan van de structurele hervormingen, maar ook van het monetair en fiscaal beleid. Het vergrijzingsprobleem stremt de economische groei van het land en de arbeidsmarkt dient vergroot te worden.

(10)

10

3.3 Economische geschiedenis China

De Chinese economie kent sinds de jaren vijftig veel verandering. Aan het begin van de twintigste eeuw had China in bepaalde delen van het land al moderne zware industrie. In 1948 kwam het land in handen van de communisten, waarna in februari 1950 een pact van vriendschap en alliantie werd gesloten met de Sovjet Unie. Specialisten uit de Sovjet Unie lieten China succesvol sneller groeien en binnen een aantal jaar werd in het gehele land zware industrie ontwikkeld. China voerde in 1958 de ‘Grote sprong voorwaarts’ in, wat bestond uit een plan om de productie in alle sectoren te ontwikkelen en te versnellen. De overheid mocht meer druk uitoefenen op boeren om productie te laten stijgen. De Sovjet Unie keurde het plan af en in 1960 werd de samenwerking beëindigd door het grote verschil in visies. In 1961 bleken de resultaten van het beleid zwaar tegen te vallen en werd het plan gestaakt.

In de periode 1961-1964 probeerde de Chinese economie zich te herstellen van het mislukte plan en daarom gaf de overheid meer rechten terug aan boeren. Hierdoor kwam de landbouwindustrie tot ontwikkeling. Het land ging zich steeds meer richten op het kapitalistische westen nu de Sovjet Unie geen meer bondgenoot was voor de financiering van de industrie. Met behulp van het westen heeft China zich ontwikkeld tot een van de grootste wereldeconomieën, mede dankzij lage lonen en een hoge arbeidsmarktparticipatie. Vrouwen werken, net als mannen, sinds de jaren vijftig al veel op het land om de binnenlandse productievraag te voorzien (Eberhard, 2004, pp. 357-363).

3.4 Eerder onderzoek relatie Japan met China

Terwijl Japan al jaren een stagnerende economie heeft, bloeit de Chinese economie juist op. Bloomberg News (2010) bespreekt de rol van China in de wereldeconomie. In 2009 heeft China de Verenigde Staten ingehaald als grootste automarktverkoper en Duitsland als grootste exporteur. Daarnaast heeft China een hoge exportvraag van Aziatische buurlanden en is het land zelf de grootste importeur van koper en ijzer. De Chinese overheid probeert de economie af te remmen na stijgende prijzen op de vastgoedmarkt. PricewaterhouseCoopers (in Bloomberg, 2010) verwacht in hun rapport van januari 2010 dat China rond 2020 de Verenigde Staten inhaalt als economisch leider. Het grote verschil tussen China en Japan is de populatieomvang. China telt een tien keer zo grote populatie, waardoor veel meer arbeidsmogelijkheden bestaan in het land.

De economie van China groeit gigantisch, maar profiteren de omliggende Aziatische landen ook van deze groei? Het IMF (2013) schrijft in het rapport van augustus 2013 dat de Chinese groei een grote rol speelt in de wereldwijde groei. De Chinese groei heeft, door zijn robuuste eigenschappen en de appreciatie van zijn valuta, een significant positief effect op de wereldwijde handel. Het land heeft een hoge vraag naar kapitaalgoederen en productiegrondstoffen (p. 11).

Echter, onder wetenschappers bestaat verdeeldheid over het idee dat de economische groei van China de export van andere Aziatische landen stimuleert. Eichengreen, Rhee en Tong (2007) zien een positief verband tussen de export van Aziatische landen en de economische groei van China, zolang het land een hoog inkomen heeft en het kapitaal goederen exporteert. Omgekeerd hebben de Aziatische landen met een laag inkomen een sterke negatieve relatie met de Chinese groei. Deze landen zijn afhankelijk van de productie en export van consumptiegoederen (pp. 201-226). De vraag vanuit China naar Japanse export stijgt volgens deze redenering, aangezien Japan valt onder de landen met een hoog inkomen.

Vivek en Vamvakidis (2011) beschrijven de mogelijke manieren waarop de Chinese economie invloed heeft op de groei van andere landen. De Chinese import van grondstoffen heeft een direct positief effect op de export van China’s handelspartners. De economische groei in andere landen wordt hierdoor gestimuleerd. De grondstoffen worden in China verder geproduceerd tot volledige producten, waarna deze producten op de wereldmarkt worden verkocht. Met name kleine Aziatische landen hebben profijt van de Chinese vraag naar grondstoffen, omdat de landen hierdoor toegang krijgen tot de wereldwijde markt. Tot slot wekt de snelle ontwikkeling van China vertrouwen op in andere

(11)

11

landen, waardoor binnen- en buitenlandse investeringen gestimuleerd worden (pp. 1-2). De paneldataregressie van Vivek en Vamvakidis (2011) over de periode 1988-2007 suggeert dat de Chinese groei op de lange termijn een positief effect heeft op de groei van andere landen. De gevonden correlatie toont dat als de groei in China met 1 procentpunt stijgt, de groei van andere landen stijgt met 0,5 procentpunt. Vooral de relatie met Aziatische landen is sterk (pp. 10-15).

Hanson en Robertson (2010) stellen dat China’s groei momenteel voornamelijk invloed heeft op de Aziatische buurlanden. Daarnaast heeft deze economische groei een klein (negatief) effect op de Chinese exportvraag van Aziatische landen. Dit negatieve effect geldt alleen voor de landen die een gelijknamige handel drijven als China, waardoor concurrentie tussen de landen ontstaat (pp. 137-159).

Naast de kans dat de Japanse economie profiteert van de Chinese vraag naar productie, kan het land ook profiteren van de Chinese toeristen in eigen land. Van Zwam (2015) schrijft over de enorme stijging Chinese toeristen die Japan bezoeken. Het aantal toeristen stijgt door de goedkope yen, wat het doel van het monetair beleid is. Japan heeft in het eerste kwartaal van 2015 een economische groei van 2,4% op jaarbasis, ondanks de inflatie van gemiddelde nul procent. De Japanse economische groei, dankzij de stijging Chinese toeristen, is niet robuust maar is wel aangenaam.

Kennedy en Ruan (2015) geven aan dat de sterke stijging Chinese toeristen ook komt door de lagere kosten van binnen- en buitenlandse vluchten naar Japan. Narita International Airport, één van de twee grootste vliegvelden van Tokyo, heeft een speciale terminal geopend voor prijsvechters, waardoor het aantal binnenkomende vluchten is gestegen. Andere Japanse steden doen hetzelfde, waardoor reizen steeds makkelijker en goedkoper wordt. Chinese toeristen staan bekend om de grote hoeveelheid producten die zijn inkopen tijdens het verblijf in Japan. Chinese toeristen gaven in 2014 samen 17 biljoen Amerikaanse dollars uit aan de vakantie in Japan, wat neerkomt op een bedrag van 2.000 Amerikaanse dollars per Chinese toerist.

Ondanks de positieve ontwikkeling van de Chinese economie, bestaat een kans dat de huidige bubbel waarin het land zich bevindt, uiteenspat. Er is een debat gaande over de toekomst van de Chinese economie. Enerzijds bestaat het geloof dat China de uiteenspatting van de bubbel zal tegengaan met het verlagen van de overheidsschuld en het invoeren van hervormingen op de financiële markt, waaronder het liberaliseren van het financiële systeem. Anderzijds zijn sceptici van mening dat de Chinese overheid dezelfde fouten maakt als de Japanse overheid destijds. Een van de fouten bestaat uit de zelfgenoegzaamheid van beide overheden. Eind jaren tachtig waren de Japanse ambtenaren overtuigd dat hun nieuwe beleidsvoering even goed zou presteren als het traditionele vrije markt kapitalisme. Dit bleek niet zo te zijn, wat de Japanse economie niet ten goede kwam. Chinese leiders zijn, volgens diplomaten, overtuigd dat hun huidige beleidsvoering de economische ontwikkeling zal blijven stimuleren. De Chinese leiders doen weinig met kritiek op beleidsmaatregelen en bovendien worden gestelde doelen, waaronder het introduceren van private aandeelhouders naast bestaande aandeelhouders, niet uitgevoerd. Een andere fout is het terughoudende optreden van de overheid. Als Japan in de periode vanaf 1990 meer openbaarheid had gecreëerd in de financiële sector, meer buitenlandse investeringen had toegelaten en diensten had gedereguleerd, dan was mogelijk een hogere groei bereikt. Echter, de Japanse regering deed dit niet onder druk van de politieke elite. Hetzelfde gebeurt in China waar leiders invloed uitoefenen op de aandelen- en valutamarkt, tegen de belofte in dat de marktwerking prijzen bepaalt (Kroeber, 2016).

Fang Cai (2015) ziet veel gelijkenissen tussen Japan en China, waaronder de ontwikkelingen naar groei. Volgens hem zijn ook (i) de ligging van beide landen in Oost-Azië en (ii) de overheden die een grote directe invloed hebben op de economische groei vergelijkbaar. Toch is Japan in 1980 in een bubbel beland, die in 1990 knapte. Het is niet zeker of dit keerpunt ontstaat in China, maar uit data blijkt dat de arbeidsmarktparticipatie in het land sinds 2010 daalt. China’s grootste uitdaging is het behouden van duurzame economische groei op de lange termijn (pp. 83-91).

(12)

12

Gaffney (2015) stelt dat begin 2006 al voortekenen van een Chinese crisis zichtbaar waren, maar dat de overheid hier niet op reageerde. Het gevolg was dat de grens van productieve vastgoedinvesteringen in 2014 werd bereikt. Gaffney (2015) verwacht dat de prijs van land gaat dalen, net zoals de investeringen van staatsbanken. Daarnaast zal het aantal faillissementen stijgen met de werkloosheid. De Chinese leiders kunnen de uitspatting van de vastgoedzeepbel voorkomen door middel van belastingheffingen op grondprijzen, waardoor de waarde van de activa wordt verlaagd (pp. 342-355).

De Chinese groei biedt mogelijk kansen voor de economie van Japan. De meningen zijn verdeeld over de vraag of de groei positieve invloed heeft op Aziatische export. Dit zal moeten blijken uit het resultatenonderzoek in hoofdstuk 4. Mocht de bubbel in China tot uiteenspatting komen, dan profiteert Japan niet langer van de groei in het land. Zowel de vraag naar Japanse producten, als het aantal Chinese toeristen neemt dan af.

3.5 Verwachting

Op basis van het literatuuronderzoek wordt verwacht dat Japan voornamelijk profiteert van de Chinese groei. De stijgende export biedt kansen voor Japanse economie door de hogere productievraag. Het Abenomics-beleid lijkt op basis van het literatuuronderzoek niet volledig geïmplementeerd te worden. Naar verwachting zal de economische groei dan enkel op korte termijn gestimuleerd worden.

(13)

13

4. Onderzoeksresultaten

In de analyse wordt op basis van het literatuuronderzoek gekeken naar de volgende data:

1. de algemene informatie betreffende het vergrijzingsprobleem: (i) de populatieomvang, (ii) het populatiegedeelte 65+, (iii) het aantal geboortes per vrouw, (iv) de levensverwachting bij de geboorte en (iv) het gedeelte gezondheidszorguitgaven van het BBP per hoofd van de bevolking;

2. het Abenomics-monetair beleid: (i) de monetaire basis, (ii) de inflatie, (iii) de wisselkoers en (iv) de output gap;

3. het Abenomics-fiscaal beleid: (i) het primaire tekort en (ii) het percentage overheidsschuld van het BBP;

4. de structurele Abenomics-hervormingen: (i) de totale arbeidsmarktparticipatie 15-64, (ii) de vrouwenparticipatie in de arbeidsmarkt 15-64 jaar, (iii) de arbeidsmarktparticipatie 65+, (iv) het aantal immigranten en (v) het aantal immigranten als percentage van de totale populatie; en

5. de relatie tussen groei van Japan en China: (i) het BBP per hoofd van de bevolking, (ii) de BBP-groei, (iii) de Japanse export aan China en (iv) het aantal Chinese toeristen in Japan. Bovengenoemde data zijn verzameld uit de database van de Wereldbank, OECD, The Ministry of Justice Japan, The Ministry of Finance Japan, de BoJ en tot slot JTB Tourism Research & Consulting Co.

Dit hoofdstuk is verdeeld in zes paragrafen. Elk van de vijf eerste paragrafen geeft een datagroep weer die betrekking heeft op Japan. De paragrafen bestaan uit (i) algemene informatie over het vergrijzingsprobleem, (ii) het Abenomics-monetair en -fiscaal beleid, (iii) de structurele Abenomics-hervormingen en (iv) de relatie tussen de groei van Japan en China.

4.1 Algemene informatie vergrijzingsprobleem

In deze paragraaf wordt de algemene informatie betreffende het vergrijzingsprobleem weergegeven. Afbeelding 2 toont de totale populatie van Japan en China. Japan heeft over de gegeven periode van twintig jaar een stabiele populatieomvang van gemiddeld 127,2 miljoen inwoners. De totale populatie van China is van 1.204,9 miljoen inwoners in 1995 gegroeid tot 1.364,3 miljoen in 2014, een stijging van ruim 13,2% over de gehele periode.

Afbeelding 3 toont het populatiegedeelte dat 65 jaar en ouder is van Japan, China en het wereldgemiddelde. Japan steekt in 1995 al 8,5% boven China en 7,9% boven het gemiddelde uit. Dit gat wordt breder met het aantal jaren. In 2014 eindigt het populatiegedeelte 65 jaar en ouder op 25,7% in Japan. China eindigt op 9,2% en het wereldgemiddelde is 8,1%. Sinds 2003 heeft China een hoger populatiegedeelte dan het wereldgemiddelde.

(14)

14 Bron: Wereldbank.

Bron: Wereldbank.

Afbeelding 4 toont het aantal geboortes per vrouw in Japan en China. Daarnaast wordt het wereldgemiddelde weergegeven. Het aantal geboortes ligt in Japan en China niet ver uit elkaar. Over de geobserveerde twintig jaar verschillen de twee landen gemiddeld 0,2 geboortes per vrouw. Het aantal geboortes wereldwijd ligt op een hoger gemiddelde, maar geeft ook een dalende lijn weer. In het artikel van The Economist (2010) werd gesproken over het plan waarmee het geboortecijfer zou stijgen. Afbeelding 4 toont een daling van het aantal geboortes tot 2005 in Japan. Na 2005 stijgt het aantal geboortes tot 2013, waarna het aantal in 2014 daalt. Het resultaat van het Abenomics-beleid is nog niet af te lezen van de afbeelding.

Afbeelding 5 geeft het verwachte aantal levensjaren vanaf de geboorte weer. Een hoger aantal levensjaren heeft invloed op het populatiegedeelte dat 65 jaar of ouder is. Daarnaast neemt de beroepsbevolking in de leeftijd van 15-64 jaar af, mits het aantal geboortes lager is dan het stijgende aantal ouderen. De Japanse bevolking heeft in 1995 een gemiddelde leeftijd van 79,5 jaar. De Chinese bevolking heeft dat jaar een gemiddelde leeftijd van 69,9 jaar en het wereldwijde gemiddelde was

0 250 500 750 1000 1250 1500 19 95 19 96 19 97 19 98 19 99 20 00 20 01 20 02 20 03 20 04 20 05 20 06 20 07 20 08 20 09 20 10 20 11 20 12 20 13 20 14 A an tal x 1. 000. 000

2. Populatieomvang

Japan China 5 10 15 20 25 30 19 95 19 96 19 97 19 98 19 99 20 00 20 01 20 02 20 03 20 04 20 05 20 06 20 07 20 08 20 09 20 10 20 11 20 12 20 13 20 14 In p ro cen ten

3. Populatiegedeelte 65+

Japan China Wereld

(15)

15

slechts 66,3 jaar. Het verschil in 1995 tussen Japan en China is 9,6 jaar. In 2014 is de leeftijd van de Japanse bevolking gemiddeld 83,6 jaar, is de Chinese bevolking gemiddeld 75,8 jaar en is het wereldgemiddelde 71,5 jaar. Het verschil in leeftijd tussen Japan en China is gedaald naar 7,8 jaar.

Bron: Wereldbank.

Bron: Wereldbank.

Afbeelding 6 toont de gezondheidszorguitgaven per hoofd van de bevolking als percentage van het BBP. Deze uitgaven vormen een relatie met het aantal verwachte levensjaren van afbeelding 5. Meer uitgaven aan de zorg gaat samen met een hogere levensverwachting. Het percentage gezondheidszorguitgaven van het BBP was in 1995 6,7% in Japan. Dit percentage is gestegen tot 10,2% in 2014. Over de gehele periode is dit een totale stijging van 3,5%. China begon in 1995 met een percentage van 3,5% per hoofd van de bevolking en eindigt in 2014 op 5,5%. Over de gehele periode is dit een totale stijging van 2%. De Japanse bevolking geeft de gehele periode een hoger gedeelte van het inkomen uit aan de gezondheidszorg, wat een hoge levensverwachting bij de geboorte kan verklaren. 1 1,5 2 2,5 3 19 95 19 96 19 97 19 98 19 99 20 00 20 01 20 02 20 03 20 04 20 05 20 06 20 07 20 08 20 09 20 10 20 11 20 12 20 13 20 14 A an tal ge b or te s

4. Aantal geboortes per vrouw

Japan China Wereld 65 67 69 71 73 75 77 79 81 83 85 19 95 19 96 19 97 19 98 19 99 20 00 20 01 20 02 20 03 20 04 20 05 20 06 20 07 20 08 20 09 20 10 20 11 20 12 20 13 20 14 A an tal j ar en

5. Levensverwachting bij de geboorte

Japan China Wereld

(16)

16 Bron: Wereldbank.

De afbeeldingen 2-6 tonen een gunstige populatiesamenstelling voor China. Het land heeft in verhouding tot Japan een jonge populatie, waardoor meer werkgelegenheid kan plaatsvinden. De Japanse inwoner geeft daarnaast meer van het inkomen uit aan de gezondheidszorg, waardoor de bevolking een hogere leeftijd kan bereiken. Het aantal geboortes per vrouw ligt zeer dicht bij elkaar.

4.2 Abenomics-monetair beleid

Het monetair beleid had als doel om inflatie te stimuleren door middel van een agressief verruimingsbeleid en een (tijdelijke) depreciatie van de yen. Afbeelding 7 toont de gemiddelde jaarlijkse monetaire basis van Japan, uitgedrukt in een biljoen yen. De afbeelding toont het oude verruimingsbeleid van 2001-2006 en het nieuwe beleid vanaf 2013. De monetaire basis neemt van gemiddeld 1.631 biljoen yen in 2013 toe tot gemiddeld 2.336 biljoen yen in 2014, een stijging van ruim 43%.

Om de vraag vanuit het buitenland naar Japanse goederen te stimuleren was een depreciatie van de yen gewenst. De werkelijke inflatie en de inflatieverwachting zouden daardoor stijgen. Afbeelding 8 toont de wisselkoers tussen de Amerikaanse dollar en de yen. Vanaf 2012 blijft de yen depreciëren. Beide onderdelen van het monetair beleid lijken goed te zijn toegepast.

Afbeelding 9 geeft de inflatie van Japan, China en het wereldgemiddelde weer. Bij deze analyse is gebruik gemaakt van de consumentprijsinflatie, op jaarlijkse basis. Het Abenomics-beleid stelt het doel om een inflatie van twee procent te behalen in twee jaar tijd, met een stabiele stijging voor een langdurig resultaat. Het monetair beleid werd begin 2013 ingevoerd, dus een overgang zou in 2014 zichtbaar kunnen zijn. Af te lezen is dat de inflatie -0,03% bedroeg in 2012, 0,36% in 2013 en 2,75% in 2014. De inflatie in 2014 is hoger dan de inflatie van China en het wereldgemiddelde, plus hoger dan de inflatie die Japan in 2015 wil bereiken. Een te agressief monetair beleid kan dit veroorzaken en Japan moet uitkijken voor hyperinflatie.

Bij de afbeeldingen 7-9 moet gerealiseerd worden dat het resultaat van de inflatie mogelijk maar tijdelijk is. Als het fiscaal beleid en de structurele hervormingen niet volledig geïmplementeerd zijn, bestaat de kans dat Japan terugvalt in periodes van deflatie, ondanks het verruimen van de monetaire basis. 0% 2% 4% 6% 8% 10% 12% 19 95 19 96 19 97 19 98 19 99 20 00 20 01 20 02 20 03 20 04 20 05 20 06 20 07 20 08 20 09 20 10 20 11 20 12 20 13 20 14 In p ro cen ten

6. Gezondheidszorguitgaven/BBP per hoofd

van de bevolking

Japan China

(17)

17 Bron: Bank of Japan.

Bron: Wereldbank. 0 500 1000 1500 2000 2500 19 95 19 96 19 97 19 98 19 99 20 00 20 01 20 02 20 03 20 04 20 05 20 06 20 07 20 08 20 09 20 10 20 11 20 12 20 13 20 14 x 1. 000. 000. 000. 000 JP Y

7. Monetaire basis Japan

Japan 70 80 90 100 110 120 130 140 19 95 19 96 19 97 19 98 19 99 20 00 20 01 20 02 20 03 20 04 20 05 20 06 20 07 20 08 20 09 20 10 20 11 20 12 20 13 20 14 Y en/ U SD

8. Yen/USD

Japan

(18)

18 Bron: Wereldbank.

Afbeelding 10 toont de output gap van Japan over de gehele periode. Weergegeven wordt het verschil tussen de werkelijke productie en de potentiële productie, als percentage van de totale potentiële productie. Het OECD verwachtte in november 2013 een output gap van 1,1%. Met name in 2009 is de output gap hoog, namelijk -6% van de potentiële output. De wereldwijde financiële crisis is een verklaring hiervoor. Tabel 1 geeft de verwachte output gap weer voor de periode 2015-2017. Er wordt een lage, positieve, output gap verwacht voor de jaren 2016 en 2017. Een monetair beleid met een lage rente zal geen oplossing bieden voor de output gap, als de gerealiseerde output gap werkelijk zo laag uitkomt. Alleen structurele hervormingen kunnen hier een verandering in brengen.

Bron: OECD. -5 0 5 10 15 20 19 95 19 96 19 97 19 98 19 99 20 00 20 01 20 02 20 03 20 04 20 05 20 06 20 07 20 08 20 09 20 10 20 11 20 12 20 13 20 14 In p ro cen ten

9. Inflatie

Japan China Wereld -7% -6% -5% -4% -3% -2% -1% 0% 1% 2% 19 95 19 96 19 97 19 98 19 99 20 00 20 01 20 02 20 03 20 04 20 05 20 06 20 07 20 08 20 09 20 10 20 11 20 12 20 13 20 14

10. Output gap Japan

(19)

19

Jaartal 20151 2016 2017

Output gap -0,3% 0,1% 0,2%

Tabel 1: percentage van de output gap in Japan. Bron: OECD.

4.3 Abenomics-fiscaal beleid

Het fiscaal beleid van Abenomics heeft als doel om op een stabiele wijze de overheidsschuld te verlagen. Het primaire tekort van 2015 moet volgens het plan 50% van het primaire tekort van 2010 bedragen en in 2020 moet een primair surplus ontwikkeld zijn. Begin 2014 is de consumptiebelasting in Japan verhoogd naar 8 procent om deze doelen te realiseren.

Afbeelding 11 toont de overheidsschuld als een percentage van het BBP. Af te lezen is dat het percentage overheidsschuld in 2013 239,8% bedroeg en in 2014 246,6%. Dit komt neer op een toegenomen percentage van 6,8%. Tabel 2 berekent de procentuele verandering van het overheidsschuldgedeelte van het BBP. De procentuele verandering schommelt over de jaren en daalt eenmalig in 2006. In 2013 is de procentuele stijging 1,9%, waarna in 2014 de stijging 2,8% is. In verhouding is het overheidsschuldgedeelte van het BBP van 2014 dus meer gestegen dan de schuld van het voorgaande jaar.

Het primaire tekort van Japan is weergegeven in afbeelding 12. Van belang is de periode vanaf 2010, zodat bepaald kan worden of het beleid juist geïmplementeerd is voor het behalen van het gestelde doel. Tabel 3 geeft deze periode weer met de daarbij horende primaire tekorten. Het tekort van 2014 bestaat voor 88,0% uit het primaire tekort van 2010. Het fiscaal beleid heeft enkel kans van slagen als het primaire tekort in 2015 daalt naar 20 biljoen yen, wat een daling inhoudt 15,2 biljoen yen ten opzichte van het primaire tekort in 2014.

Bron: OECD.

1 De output gap van 2015 is de gerealiseerde output gap, het moment waarop dit onderzoek wordt geschreven is

juni 2016, dus deze uitkomst is al beschikbaar. 75 100 125 150 175 200 225 250 19 95 19 96 19 97 19 98 19 99 20 00 20 01 20 02 20 03 20 04 20 05 20 06 20 07 20 08 20 09 20 10 20 11 20 12 20 13 20 14 In p ro cen ten

11. Overheidsschuld/BBP

Japan

(20)

20 Jaartal 1995 1996 1997 1998 1999 Overheidsschuld/BBP % 93,8 100,6 109,7 120,7 133,4 Procentuele verandering 4,8% 7,3% 9,1% 10,0% 10,6% Jaartal 2000 2001 2002 2003 2004 Overheidsschuld/BBP % 144,5 151,4 161,8 172,3 178,8 Procentuele verandering 8,3% 4,8% 6,9% 6,5% 3,8% Jaartal 2005 2006 2007 2008 2009 Overheidsschuld/BBP % 180,2 180,0 180,0 184,2 207,3 Procentuele verandering 0,8% -0,1% 0,0% 2,3% 12,6% Jaartal 2010 2011 2012 2013 2014 Overheidsschuld/BBP % 210,5 226,3 235,3 239,8 246,6 Procentuele verandering 1,5% 7,5% 4,0% 1,9% 2,8%

Tabel 2: procentuele verandering van de overheidsschuld als percentage van het BBP in Japan. Bron: OECD.

Bron: OECD.

Jaartal 2010 2011 2012 2013 2014

Primair tekort x biljoen JPY 40,0 41,3 40,1 39,2 35,2

Procentueel gedeelte van 2010 100,0% 103,1% 100,1% 98,0% 88,0% Tabel 3: procentueel gedeelte van het primaire tekort in 2010 in Japan. Bron: Ministry of Finance Japan.

Tabel 2 toont dat het overheidsschuldgedeelte van het BBP in 2014 is gestegen en dit kan nadelige gevolgen hebben voor het primaire tekort en het gestelde doel van 2015. Tabel 3 toont dat het primaire tekort van 2014 is gedaald ten opzichte van het tekort in 2010. Echter, dit gegeven biedt geen garantie dat het doel van 2015 wordt behaald, aangezien een flinke daling in schuld moet plaatsvinden.

4.4 Structurele Abenomics-hervormingen

In deze paragraaf wordt het laatste onderdeel van het Abenomics-beleid geanalyseerd: de uitvoering van structurele hervormingen. Het hoofddoel van de structurele hervormingen is om meer ouderen, vrouwen en buitenlanders deel te laten nemen in de beroepsbevolking. Volgens het model vergroot een verandering op de arbeidsmarkt de potentiële economische groei. Elk van de drie structurele hervormingen wordt geanalyseerd.

10 15 20 25 30 35 40 45 19 95 19 96 19 97 19 98 19 99 20 00 20 01 20 02 20 03 20 04 20 05 20 06 20 07 20 08 20 09 20 10 20 11 20 12 20 13 20 14 x 1. 000. 000. 000. 000 JP Y

12. Primair tekort Japan

(21)

21

In afbeelding 13 wordt de Japanse arbeidsmarktparticipatie van 15-64 jaar weergegeven ten opzichte van de Chinese participatie. Af te lezen is dat Japan in 1995 een arbeidsmarktparticipatie heeft van 71,6% tegenover China met 84,0%. Japan heeft in 2014 een hogere arbeidsparticipatie bereikt van 75,1% en de jaarlijkse toename is gemiddeld bijna 0,2%. De arbeidsparticipatie van China is daarentegen gedaald in 2014 tot 77,6%, al stijgt de participatie na een langdurige daling weer sinds 2010.

Afbeelding 14 gaat dieper in op de structurele hervorming en beeldt de vrouwenparticipatie in de arbeidsmarkt van 15-64 jaar af. Aoyagi, Ganelli en Murayama (2015, pp. 15-22) stellen dat een hogere vrouwenparticipatie in de arbeidsmarkt zorgt voor een effectieve economische groei. Af te lezen is dat de Japanse vrouwenparticipatie langzaam stijgt van 29,3% in 1995 naar 33,6% in 2014. Het land vertoont over de gehele periode een stijging in het participatiepercentage, maar het vertoont geen toegenomen stijging in 2014. Tabel 4 toont deze jaarlijkse procentuele verandering. In 2013 is de stijging van de participatie ten opzichte van 2012 2,4%, terwijl de stijging van 2014 ten opzichte van 2013 0,5% is. Eberhard (2004) gaf aan dat het aandeel werkende vrouwen in China sinds 1950 al hoog is. China’s vrouwenparticipatie begon in 1995 op 38,2%, maar deze participatie is in 2014 gedaald tot 34,1%. Japan en China eindigen in 2014 met een verschil in participatie van 0,5%, ten opzichte van een verschil van 8,4% in 1995.

Bron: Wereldbank. 70 72 74 76 78 80 82 84 86 19 95 19 96 19 97 19 98 19 99 20 00 20 01 20 02 20 03 20 04 20 05 20 06 20 07 20 08 20 09 20 10 20 11 20 12 20 13 20 14 In p ro cen ten

13. Arbeidsmarktparticipatie 15 - 64 jaar

Japan China

(22)

22 Bron: Wereldbank. Jaartal 1995 1996 1997 1998 1999 Participatie vrouwen 15-64 29,8% 30,0% 30,5% 30,5% 30,4% Procentuele verandering 0,2% 0,7% 1,4% 0,0% -0,3% Jaartal 2000 2001 2002 2003 2004 Participatie vrouwen 15-64 30,4% 30,7% 30,5% 30,7% 30,8% Procentuele verandering 0,0% 0,9% -0,5% 0,6% 0,4% Jaartal 2005 2006 2007 2008 2009 Participatie vrouwen 15-64 31,1% 31,4% 31,6% 31,8% 32,3% Procentuele verandering 1,0% 0,7% 0,9% 0,7% 1,3% Jaartal 2010 2011 2012 2013 2014 Participatie vrouwen 15-64 32,4% 32,4% 32,6% 33,4% 33,6% Procentuele verandering 0,5% 0,0% 0,7% 2,4% 0,5%

Tabel 4: procentuele verandering participatiegraad van vrouwen leeftijd 15-64 in Japan. Bron: Wereldbank.

Afbeelding 15 analyseert de arbeidsparticipatie van het populatiegedeelte dat 65 jaar of ouder is. In 1995 begint de participatie op 24,4% en in 2014 eindigt dit percentage op 20,6%. Vanaf 2011 stijgt de participatie na een daling tussen 2010 en 2011. Tabel 5 toont de procentuele verandering. De procentuele stijging van 2013 ten opzichte van 2012 is 2,9%, terwijl de stijging van 2014 ten opzichte van 2013 lager is met 1,3%.

28 30 32 34 36 38 40 19 95 19 96 19 97 19 98 19 99 20 00 20 01 20 02 20 03 20 04 20 05 20 06 20 07 20 08 20 09 20 10 20 11 20 12 20 13 20 14 In p ro cen ten

14. Arbeidsmarktparticipatie vrouwen 15-64

jaar

Japan China

(23)

23 Bron: Wereldbank. Jaartal 1995 1996 1997 1998 1999 Participatiegraad 65+ 24,4% 24,6% 24,0% 24,0% 23,7% Procentuele verandering -2,6% 1,1% -2,4% -0,2% -1,0% Jaartal 2000 2001 2002 2003 2004 Participatiegraad 65+ 22,7% 21,9% 20,7% 19,8% 19,8% Procentuele verandering -4,4% -3,8% -5,5% -4,0% -0,3% Jaartal 2005 2006 2007 2008 2009 Participatiegraad 65+ 19,7% 20,0% 19,9% 19,9% 19,7% Procentuele verandering -0,2% 1,4% -0,5% 0,2% -1,1% Jaartal 2010 2011 2012 2013 2014 Participatiegraad 65+ 21,5% 19,4% 19,7% 20,3% 20,6% Procentuele verandering 8,9% -9,4% 1,5% 2,9% 1,3%

Tabel 5: procentuele verandering participatiegraad van de totale populatie 65+ in Japan. Bron: Wereldbank.

Afbeeldingen 16-17 behandelen het aantal immigranten in de totale Japanse populatie. Yoshida (2014) schreef over het belang om migranten toe te laten in Japan. Volgens Sakanaka (in: Success of ‘Abenomics’ hinges on immigration policy) zal het Abenomics-beleid mislukken als deze structurele hervorming niet wordt geïmplementeerd. Afbeelding 16 geeft het totale aantal immigranten weer. Deze immigranten staan geregistreerd met een visum dat minimaal drie maanden geldig is. In 1995 werden bijna 1,4 miljoen immigranten toegelaten en in 2014 is dit aantal gestegen tot ruim 2 miljoen. Het aantal toegelaten immigranten is vanaf 2006, met een enkele daling en stijging, vrij stabiel. Afbeelding 17 toont het aantal immigranten als percentage van de totale Japanse bevolking. In 1995 is het percentage immigranten 1,1% en dit aandeel stijgt tot 1,6% in 2014. Tot 2008 stijgt het aandeel immigranten, waarna dit percentage daalt tot het jaar 2012. De jaren 2013 en 2014 tonen daaropvolgend een hoger percentage.

19 20 21 22 23 24 25 19 95 19 96 19 97 19 98 19 99 20 00 20 01 20 02 20 03 20 04 20 05 20 06 20 07 20 08 20 09 20 10 20 11 20 12 20 13 20 14 In p ro cen ten

15. Arbeidsmarktparticipatie van 65+

Japan

(24)

24 Bron: Register van buitenlanders, Ministry of Justice Japan.

Bron: Register van buitenlanders, Ministry of Justice Japan.

Afbeeldingen 13-17 analyseren de implementatie van de structurele hervormingen. Er zijn nog geen duidelijke hervormingen zichtbaar. Het procentuele aandeel vrouwen en ouderen dat deelneemt aan de arbeidsmarkt is in 2014 minder sterk toegenomen dan de stijging van 2013. Daarnaast neemt het aantal immigranten niet sterker toe dan voorgaande jaren, al is het aandeel immigranten in de totale populatie wel gestegen sinds 1995. Structurele hervormingen zouden geïmplementeerd worden vanaf begin 2014, dus dat er geen duidelijke resultaten zichtbaar zijn is te verklaren.

4.5 Relatie Japan met China

Ter afsluiting wordt in deze paragraaf geanalyseerd of de Chinese groei invloed heeft op de Japanse economie.

Afbeelding 18 toont het BBP per hoofd van de bevolking in China. Vanaf 1995 stijgt het inkomen van ruim 5.000 yuan naar bijna 47.000 yuan in 2014. Afbeelding 19 beeldt de jaarlijkse procentuele groei van het BBP af. Japan en China worden vergeleken met het wereldgemiddelde. In

0 500 1000 1500 2000 2500 19 95 19 96 19 97 19 98 19 99 20 00 20 01 20 02 20 03 20 04 20 05 20 06 20 07 20 08 20 09 20 10 20 11 20 12 20 13 20 14

16. Immigranten in Japan x 1.000 eenheden

Immigranten 1 1,1 1,2 1,3 1,4 1,5 1,6 1,7 1,8 19 95 19 96 19 97 19 98 19 99 20 00 20 01 20 02 20 03 20 04 20 05 20 06 20 07 20 08 20 09 20 10 20 11 20 12 20 13 20 14 In p ro cen ten

17. Immigranten/totale populatie Japan

(25)

25

2014 heeft Japan een procentuele groei van -0,1%. De gemiddelde jaarlijkse groei van het Japanse BBP over de periode 1995-2014 is 0,85%. China heeft in 2014 een groei van 7,3% en de gemiddelde groei in de wereld is dat jaar 2,5%. Tabel 6 geeft de procentuele verandering van het BBP weer voor China. De Chinese economie groeit voornamelijk erg sterk tijdens de periode 2003-2007 en in het jaar 2010. De betreffende jaren zijn met rood gemarkeerd.

Bron: Wereldbank. Bron: Wereldbank. 5000 10000 15000 20000 25000 30000 19 95 19 96 19 97 19 98 19 99 20 00 20 01 20 02 20 03 20 04 20 05 20 06 20 07 20 08 20 09 20 10 20 11 20 12 20 13 20 14 In CNY

18. BBP per hoofd van de bevolking China

China -10 -5 0 5 10 15 19 95 19 96 19 97 19 98 19 99 20 00 20 01 20 02 20 03 20 04 20 05 20 06 20 07 20 08 20 09 20 10 20 11 20 12 20 13 20 14 In p ro cen ten

19. Bruto binnenlands product groei

Japan China Wereld

(26)

26 Jaartal 1995 1996 1997 1998 1999 Procentuele verandering BBP 10% 9,9% 9,2% 7,9% 7,6% Jaartal 2000 2001 2002 2003 2004 Procentuele verandering BBP 8,4% 8,3% 9,1% 10,0% 10,1% Jaartal 2005 2006 2007 2008 2009 Procentuele verandering BBP 11,4% 12,7% 14,2% 9,6% 9,2% Jaartal 2010 2011 2012 2013 2014 Procentuele verandering BBP 10,6% 9,5% 7,8% 7,7% 7,3%

Tabel 6: procentuele verandering in het BBP in China. Bron: Wereldbank.

Afbeelding 20 toont de Japanse export aan China als percentage van het Japanse BBP. Het exportpercentage begint in 1995 op 0,5% en eindigt in 2014 met 2,7%. De export aan China daalt tijdens de wereldwijde financiële crisis in 2008-2009 en na 2011 als gevolg van de Japanse natuurramp. Tabel 7 berekent de procentuele verandering van het exportaandeel ten opzichte van het voorgaande jaar. Om een antwoord te formuleren op de vraag of de Japanse export aan China gestimuleerd wordt door de Chinese groei, moet tabel 6 vergeleken worden met tabel 7. De Chinese economie groeide minimaal 10% in de periode 2003-2007 en in het jaar 2010 (tabel 6). In tabel 7 staan de betreffende jaren met rood gemarkeerd. Tabel 7 toont een sterke stijging in de Japanse export aan China voor de periode 2003-2007, met uitzondering van het jaar 2005. In 2005 stijgt het exportpercentage met 9,1% ten opzichte van het voorgaande jaar, wat een lagere stijging is dan de overige jaren gedurende de periode 2003-2007. Daarnaast stijgt de export in 2010 sterk met 22,2%. Ook de jaren 2000 en 2002 tonen een sterke toename in de Japanse export aan China als percentage van het BBP, maar de Chinese economie groeit deze jaren niet extreem in vergelijking met andere jaren. De sterke Chinese groei kan dus een stimulans zijn voor de Japanse economie, maar deze relatie is niet altijd te observeren.

Bron: Ministry of Finance Japan (export aan China) en Wereldbank (BBP). 0 0,5 1 1,5 2 2,5 3 19 95 19 96 19 97 19 98 19 99 20 00 20 01 20 02 20 03 20 04 20 05 20 06 20 07 20 08 20 09 20 10 20 11 20 12 20 13 20 14 In p ro cen ten

20. Japanse export aan China/BBP

(27)

27 Jaartal 1995 1996 1997 1998 1999 Procentuele toename 1,9% 12,6% 8,7% 1,7% 1,6% Jaartal 2000 2001 2002 2003 2004 Procentuele toename 20,5% 14,5% 31,9% 31,0% 17,7% Jaartal 2005 2006 2007 2008 2009 Procentuele toename 9,1% 20,1% 16,4% 1,9% -16,3% Jaartal 2010 2011 2012 2013 2014 Procentuele toename 22,2% -1,0% -12,3% 8,0% 6,1%

Tabel 7: procentuele toename van Japanse export aan China/BBP. Bron: Ministry of Finance Japan (export aan China) en Wereldbank (BBP).

Tot slot wordt het aantal Chinese toeristen in Japan in afbeelding 21 weergegeven. Sinds 1995 groeit het aantal toeristen jaarlijks, met uitzondering van een sterke daling in 2011. De Japanse natuurramp is de verklaring hiervoor. Het jaar 2014 toont een enorme stijging in het aantal Chinese toeristen. Daarnaast hebben de jaren 2010, 2012 en 2013 ook een hoog aantal Chinese toeristen. Tabel 8 geeft de jaarlijkse groei van het BBP in Japan weer. Op basis van afbeelding 21 en tabel 8 kan worden bepaald of de Chinese toeristen een stimulans vormen voor de Japanse economie. De periode 2012-2014 en het jaar 2010 staan in de tabel met rood gemarkeerd, zodat een vergelijking gemaakt kan worden. De jaren 2010, 2012 en 2013 vertonen een hoge groei in het BBP. Het jaar 2014 vertoont een lage groei van 0,1%, terwijl het aantal Chinese toeristen in 2014 is gestegen met 250% ten opzichte van 2013. Daarnaast groeit het BBP in de jaren 1997, 2000 en 2007 op zijn minst zo hard als de jaren dat het aantal Chinese toeristen sterk stijgt. Er is dus geen duidelijke relatie te herleiden, desondanks profiteert Japan van een stijgend aantal toeristen.

Bron: JTB Tourism Research & Consulting Co. 200 400 600 800 1.000 1.200 1.400 1.600 1.800 19 95 19 96 19 97 19 98 19 99 20 00 20 01 20 02 20 03 20 04 20 05 20 06 20 07 20 08 20 09 20 10 20 11 20 12 20 13 20 14

21. Chinese toeristen in Japan x1.000

(28)

28 Jaartal 1995 1996 1997 1998 1999 Procentuele verandering 1,6% 2,4% 1,4% -2,3% -0,4% Jaartal 2000 2001 2002 2003 2004 Procentuele verandering 2,1% 0,1% 0,1% 1,5% 2,3% Jaartal 2005 2006 2007 2008 2009 Procentuele verandering 1,3% 1,6% 2,1% -1,1% -5,5% Jaartal 2010 2011 2012 2013 2014 Procentuele verandering 4,6% -0,3% 2,0% 1,8% 0,1%

(29)

29

5. Conclusie

De Japanse economie was in 2013 na twee zware decennia toe aan een nieuw overheidsbeleid dat groei zou stimuleren. Daarom werd in datzelfde jaar het Abenomics-beleid ingevoerd. Het groeiende buurland China kon daarnaast mogelijk een stimulans vormen voor de Japanse economie, als de vraag naar Japanse producten vanuit China zou stijgen. In dit onderzoek is onderzocht of het Abenomics-beleid en de Chinese economie effect hebben op de groei van Japan met als hoofdvraag: ‘zal de

economie van Japan als gevolg van het huidige Abenomics-beleid in voldoende maat groeien, of kan het land meer profiteren van de toegenomen rol van China in de wereldeconomie?’ Aan de hand van

een macro-economische analyse is antwoord gegeven op deze vraag.

Uit het resultatenonderzoek is gebleken dat het monetair beleid van Abenomics volledig is geïmplementeerd in Japan. De inflatie van 2014 is hoger dan de geplande inflatie van 2015 en Japan moet zelfs uitkijken voor hyperinflatie. Het fiscaal beleid vertoont minder resultaat. Hierdoor is het onzeker of het beoogde doel van 2015 wordt behaald. Daarnaast vertonen de structurele hervormingen (nog) weinig resultaten. Het aantal vrouwen en ouderen dat deelneemt aan de arbeidsmarkt stijgt, maar de stijging van 2014 is niet hoger ten opzichte van voorgaande jaren. Ditzelfde geldt ook voor het aantal toegelaten immigranten. De Japanse economie zou in de toekomst in voldoende maat kunnen groeien, mits de structurele hervormingen volledig worden geïmplementeerd. Het toekomstige resultaat van Abenomics hangt dus af van de implementatie van het beleid.

Uit de vergelijking tussen de Japanse export aan China en de groei van het Chinese BBP is gebleken, dat de Chinese groei een positieve stimulans kan zijn voor de Japanse economie. Echter, deze relatie is niet altijd aantoonbaar. Daarnaast is gebleken dat er geen duidelijke relatie is tussen de Chinese toeristen in Japan en de groei van de Japanse economie. Japan profiteert wel van het

toegenomen aantal toeristen, maar dit is niet te herleiden uit de procentuele groei van zijn economie. Bij het resultaat van dit onderzoek dient rekening gehouden te worden met het mogelijk uiteenspatten van de Chinese bubbel. Door de uiteenspatting kan de Japanse export aan China dalen.

Het Abenomics-beleid is in dit onderzoek voor een korte periode geobserveerd, waardoor toekomstige resultaten niet zichtbaar zijn. Wel is duidelijk geworden wat de zwakke punten van het beleid zijn en welke componenten een gevaar vormen voor het resultaat. Daarnaast is een relatie gevonden tussen de Japanse en Chinese groei. In de toekomst zal blijken of het beleid de Japanse groei stimuleert en/of het beleid goed is ingevoerd. Het onderzoek biedt daarom ruimte voor nieuw

(30)

30

6. Referentielijst

Aoyagi, C., Ganelli, G., & Murayama, K. (2015). How Inclusive Is Abenomics? IMF Working Paper,

No. 15/54, 15-22.

Arora, V., & Vamvakidis, A. (2011). China’s Economic Growth: International Spillovers. China &

World Economy, 19(5), 1-2, 10-15.

Bloomberg News. (2010, 16 augustus). China GDP Surpasses Japan, Capping Three-Decades Rise.

Geraadpleegd op 1 juni, 2016, van

http://www.bloomberg.com/news/articles/2010-08-16/china-economy-passes-japan-s-in-second-quarter-capping-three-decade-rise Botman, D., & Danninger, S., & Schiff, J. (2015). Can Abenomics succeed? Overcoming the Legacy

of Japan’s Lost Decade (17-21, 32-33, 174-175). Washington, D. C., Verenigde Staten:

International Monetary Fund.

Bowman, D., Cai, F., Davies, S., & Kamin, S. (2015). Quantitative easing and bank lending: Evidence from Japan. Journal of International Money and Finance, 57, 2. Cai, F. (2015). Demystifying China’s Economy Development (China Insights). Berlijn, Duitsland:

Springer Berlin Heidelberg, 83-91. Eberhard, W. (2004). A History of China. Project Gutenberg Self-Publishing Press, 357-363. Economist. (2015, 1 oktober). Less of the same: The Japanese government’s three new economic

arrows miss their mark. Geraadpleegd op 8 juni, 2016, van http://www.economist.com/n ews/asia/21668283-japans-new-three-little-arrows-shinzo-abe-tweaks-his-economic-pro

gramme-japan

Eichengreen, B., Rhee, Y., & Tong, H. (2007). China and the exports of other Asian countries. Review

of World Economics, 143(2), 201–226.

Gaffney, M. (2015). A Real-Asset Model of Economic Crisis: Will China Crash in 2015? The

American Journal of Economics and Sociology, 74(2), 342-355. Hanson, G. H., & Robertson, R. (2010). China and the manufacturing exports of other developing

countries. In R. C Feenstra, & S-J. Wei. (Red.), China’s Growing Role in World Trade (137‒ 159). Chicago, Verenigde Staten: University of Chicago Press. Hausman, J. K., & Wieland, J.F. (2014). Abenomics: Preliminary Analysis and Outlook. Brooking

Papers on Economic Activity, 9-10, 14-20. International Monetary Fund. (2013, 1 augustus). 2013 Spillover Report: IMF Multilateral Policy

Issues Report. IMF Policy Paper, 11.

Jahan, S., & Mahmud, A. S. (2013, september). What Is The Output Gap? Geraadpleegd op 20 juni, 2016, van http://www.imf.org/external/pubs/ft/fandd/2013/09/basics.htm

Kennedy, T., & Ruan, L. Y. (2015, 12 juni). Japan’s China-Driven Tourism Boom. Geraadpleegd op 20 juni, 2016, van http://thediplomat.com/2015/06/japans-china-driven-tourism-boom/ Kroeber, A. R. (2016, 18 april). China’s Future: Neither Boom Nor Bust. Geraadpleegd op 10 juni,

2016, van

https://www.bloomberg.com/view/articles/2016-04-18/china-s-economy-may-be-headed-for-a-japan-style-slump

Miyazawa, K., & Yamada, J. (2015). The growth strategy of Abenomics and fiscal consolidation.

Journal of The Japanese and International Economies,37(1), 83.

Sharp, A. (2016, 1 juni). Abenomics: Japan’s Economic Shock Therapy. Geraadpleegd op 1 juni, 2016, van http://www.bloomberg.com/quicktake/abenomics Ueda, K. (2011). Japan’s Bubble, the USA’S Bubble and China’s Bubble. China & World

Economy,19(1), 2.

Yoshida, R. (2014, 18 mei). Success of ‘Abenomics’ hinges on immigration policy. Geraadpleegd op 21 juni, 2016, van http://www.japantimes.co.jp/news/2014/05/18/national/success-abenomics-hinges-immigration-policy/#.V22FEfmLTIV Yoshino, N., & Taghizadeh-Hesary, F. (2014). Three Arrows of “Abenomics” and the Structural

Reform of Japan: Inflation Targeting Policy of the Central Bank, Fiscal Consolidation, and Growth Strategy. Asian Development Bank Institute, 492. Zwam, E. van. (2015, 12 mei). Japanse economie veert op door Chinese toeristen. Geraadpleegd op

21 juni, 2016, van http://www.trouw.nl/tr/nl/5009/Archief/article/detail/4036433/2015/05/ 21/Japanse-economie-veert-op-door-Chinese-toeristen.dhtml

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Op basis van elk van deze maatstaven is er geschat wat de concurrentie-effecten zijn op de effectiviteit van de transmissie van onconventioneel monetair beleid naar de

Aandeelhouders wensen een bepaald rendement (rentier opportunity cost), dat niet los kan worden gezien van de lucratieve investeringen in financiële activitei- ten.

Op- nieuw neemt Teulings een voor Nederlandse beleidsmakers netelige positie in door te betogen dat hervormingen en begrotingsconsolidatie substituten zijn en geen

Even- eens lijkt de voorspelbaarheid in de loop der jaren te zijn toegenomen (zie bijvoorbeeld Lange et al. Deze conclusies kunnen onder meer afge- leid worden aan de hand

Een theoretische implicatie heeft betrekking op het feit dat het onderzoek aantoont dat de woningbouwproductie op de lange termijn beïnvloed lijkt te worden door

De marktonderzoeker, aan wie wordt gevraagd een schatting te maken van de eigen vraagfunktie van de onderneming op basis van historisch cijfermate­ riaal, beschikt over

Aandeelhouders wensen een bepaald rendement (rentier opportunity cost), dat niet los kan worden gezien van de lucratieve investeringen in financiële activitei- ten.