• No results found

Concealed Information Test vs. Leakage Concealed Information Test : welke informatie wordt door welke test gedetecteerd wanneer deceptie in het spel is?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Concealed Information Test vs. Leakage Concealed Information Test : welke informatie wordt door welke test gedetecteerd wanneer deceptie in het spel is?"

Copied!
26
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Concealed Information Test vs. Leakage Concealed Information Test: Welke informatie wordt door welke test gedetecteerd wanneer deceptie in het spel is?

Aemily de Vogel

10557652

7203BPROXY

Universiteit van Amsterdam

L.M. Geven

Word Count: 4997

(2)

1 Abstract

De CIT is een valide meetinstrument om schuldigen te detecteren. Problematisch is wanneer er sprake is van geïnformeerde onschuldigen als gevolg van gelekte informatie. Ervan uitgaande dat enkel ware schuldigen over specifieke informatie beschikken, werd de Leakage CIT ontwikkeld. Echter, deze aanname is onduidelijk. Daarom werd de Leakage CIT vergeleken met de CIT. De belangrijkste verwachting was dat specifiek geleerde informatie beter gedetecteerd wordt met de CIT na een delay. Dit werd onderzocht door 49 deelnemers (24 direct, 25 delayed) informatie gecombineerd algemeen en specifiek te laten leren alsook testen. De belangrijkste bevinding was dat wanneer op dezelfde manier getest werd als geleerd, dit in een betere detectie-efficiëntie resulteerde. Bovengenoemde verwachting kon niet worden bevestigd. Vervolgonderzoek is daarom nodig.

(3)

2 Leakage Concealed Information Test vs. Concealed Information Test: Welke informatie wordt

door welke test gedetecteerd wanneer deceptie in het spel is?

Homo mentiens, ofwel de liegende mens. Al eeuwen lang proberen wetenschappers te achterhalen hoe liegen tot uitdrukking komt. Vooral in forensische settings is het van belang een leugen van de waarheid te kunnen onderscheiden. Wanneer dit onderscheid in dit soort settings niet goed gemaakt kan worden, vergroot dit het risico op gerechtelijke dwalingen met alle gevolgen van dien waarbij onschuldigen onterecht veroordeeld worden en onschuldigen niet worden gestraft. Echter, de mens zelf is niet echt goed in het detecteren van leugens: meta-analyse heeft laten zien dat leugens net iets boven kansniveau worden gedetecteerd (Bond & DePaulo, 2006). Het belang van betere technieken groeit dan ook vooral bij wetshandhavende instanties (Ben-Shakhar, 2012).

Een veelgebruikte methode voor het detecteren van deceptie is de Control Question Test (CQT; Reid, 1947). Hierbij zit een verdachte aan een polygraaf, een meetinstrument dat meerdere fysiologische reacties (e.g. huidgeleiding, ademhaling, hartslag, bloeddruk) kan registreren, terwijl een misdaadgerelateerde vraag (bijvoorbeeld: ‘’Heb je de moord gepleegd?’’) wordt gesteld. Hier kan dan bevestigend of ontkennend op geantwoord worden. De fysiologische respons op deze vraag wordt vervolgens vergeleken met de fysiologische respons op een controlevraag (bijvoorbeeld: “Heb je ooit gelogen om ergens mee weg te komen?’’). Een controlevraag is niet direct geaffilieerd met de misdaad in kwestie, maar hypothetisch en ongemakkelijk genoeg zodat ook onschuldigen fysiologische reacties vertonen. De aanname is dat schuldigen fysiologisch sterker reageren op de misdaadgerelateerde vraag dan op de controlevraag, terwijl onschuldigen juist sterker zullen reageren op de controlevraag (Reid, 1947).

Echter, hoewel de CQT vooralsnog de meest gebruikte methode voor het detecteren van deceptie is, is deze wel aan veel kritiek onderworpen. Een zeer zwak punt bij de CQT is dat deze een hoge false positive rate geeft: >40 procent van de onschuldigen wordt ten onrechte als schuldig bevonden (Iacono, 2011). De CQT is gebaseerd op angst- en stressreacties, echter tot op heden is geen unieke en specifieke fysiologische respons geassocieerd met deceptie, waardoor de CQT theoretisch niet goed te onderbouwen is (Lykken, 1998; Ben-Shakhar, 2002). Bovendien is in de CQT het verschil

(4)

3 tussen een misdaadgerelateerde vraag en een controlevraag te herkenbaar voor een onschuldige. Dit kan ertoe leiden dat onschuldigen net zo angstig kunnen reageren op misdaadgerelateerde vragen als schuldigen (Ben-Shakhar, 2012). Een ander probleem bij de CQT is contaminatie. Het uiteindelijke oordeel bij de CQT omtrent een verdachte bestaat niet enkel uit de fysiologische responsen die geregistreerd worden door de polygraaf, maar ook uit bijvoorbeeld informatie uit het strafblad en impressies die een polygrafist in het contact met de ondervraagde voorafgaand opdoet. Dit belemmert de objectiviteit en maakt plaats voor een heuse confirmation bias: de neiging om te zoeken naar informatie en deze dusdanig te interpreteren dat deze bevestigd worden. Geconcludeerd kan worden dat de validiteit van de CQT te wensen over laat.

De Concealed Information Test (CIT) is een alternatieve methode voor het detecteren van deceptie. Deze test, oorspronkelijk bekend als de Guilty Knowledge Test (Lykken, 1959, 1960) is gebaseerd op misdaad gerelateerde kennis in het geheugen. Hierbij krijgt de verdachte dezelfde soort vraag voorgelegd. Echter, in tegenstelling tot de CQT wordt bij de CIT een open vraag gesteld zonder controlevragen. Er worden meerdere antwoordopties aangeboden waarvan één het correcte antwoord is, ofwel het kritische item. De overige antwoordopties zijn neutrale controle-items welke zo gekozen zijn dat een onschuldige deze niet van het kritische item kan onderscheiden. Antwoordopties kunnen bijvoorbeeld zijn: a) mes, b) pistool, c) knuppel, d) vergif, e) touw, etc. Het correcte antwoord wordt ook wel de relevant genoemd en de overige antwoordopties irrelevants. Zowel fysiologisch als met reactietijden kan valide gemeten worden. Deze laatste wordt de RT-based CIT genoemd (RT CIT) en wordt op een computer afgenomen. Wanneer een verdachte op de relevant herhaaldelijk een significant andere fysiologische respons laat zien of een significant langere reactietijd ten opzichte van de irrelevants, dan kan geconcludeerd worden dat de persoon meer informatie over het delict heeft. Dit wordt ook wel het CIT effect genoemd (Iacono, 2011; Noordraven & Verschuere, 2013). Bij de RT CIT wordt daarnaast nog gebruik gemaakt van zogenoemde targets. Dit zijn items waar in plaats van ontkennend juist bevestigend op gereageerd dient te worden zodat de aandacht op het scherm en de stimuli behouden blijft (Noordraven & Verschuere, 2013).

(5)

4 Wat betreft de validiteit van de op fysiologie gebaseerde CIT heeft recente meta-analyse grote tot zeer grote effectgroottes gevonden (Cohen’s d van 0.89-1.89) (Meijer, Klein-Selle, Elber, & Ben-Shakhar, 2014). Ook de validiteit van de RT CIT is goed te noemen: onderzoek heeft de RT CIT vergeleken met de op fysiologie gebaseerde CIT en hieruit is gebleken dat het onderscheidend vermogen gelijkwaardig is (Cohen’s d is respectievelijk 1.97 en 1.46) (Verschuere, Crombez, Degrootte, & Rosseel, 2009). Een bijkomend voordeel van de RT CIT is dat deze makkelijker en sneller af te nemen is en daarom de voorkeur geniet in het huidige onderzoek (Verschuere & De Houwer, 2011).

De theoretische onderbouwing voor de CIT is voornamelijk gebaseerd op de Orienting Response (OR) van Sokolov (1963) en het principe van inhibitie (Pennebaker & Chew, 1985; Miyake et al., 2000; Verschuere, Crombez, Koster, Van Bockstaele, & De Clerq, 2007). De theorie van de OR zegt dat de aandacht reflexmatig uit gaat naar omgevingsstimuli die nieuw of significant zijn zodat het lichaam zich adequaat en snel kan voorbereiden voor een fight-or-flight toestand met alle bijbehorende fysiologische reacties. Er is een sterkere beginrespons bij nieuwe of significante stimuli t.o.v. neutrale stimuli. Echter, door herhaalde blootstelling aan deze stimuli treedt er habituatie op en voor stimuli die significant zijn, habitueert de OR trager (Sokolov, 1963). Volgens dit principe zou een dader een sterkere OR vertonen bij de relevant dan bij de irrelevants, omdat de relevant significant is voor de schuldige. Voor een onschuldige daarentegen zijn alle antwoordopties gelijkwaardig en laat daarmee in omvang gelijkwaardige ORs zien (Verschuere & Ben-Shakhar, 2011).

Een tweede principe dat gebruikt wordt om het CIT effect te verklaren is het cognitieve proces van inhibitie waarbij automatische reacties onderdrukt worden (Miyake et al., 2000). Bij de CIT ontstaat bij het ontkennen van het kritische misdaadgerelateerde (significante) item een conflict tussen de automatische neiging bevestigend te reageren en de bewust gecontroleerde neiging ontkennend te moeten reageren, welke opgelost wordt door de automatische neiging te onderdrukken (Verschuere & Ben-Shakhar, 2011). De bijbehorende aanname is dat de waarheid automatisch geactiveerd wordt in het geheugen, terwijl bij liegen dit bewust onderdrukt wordt. Dit onderdrukken vereist cognitieve inspanning en neemt daarmee tijd in beslag, hetgeen vooral goed terug te zien is bij de RT CIT

(6)

5 (Spence et al., 2001; Verschuere, Spruyt, Meijer & Otgaar, 2011). Een groot voordeel van de CIT t.o.v. de CQT is de veel lagere false positive rate. Deze geeft aan hoeveel mensen ten onrechte als schuldig worden aangemerkt. Uit zowel lab- en veldstudies blijkt dat deze rond de 5% ligt, hetgeen betekent dat ongeveer 95% accuraat gedetecteerd wordt (Ben-Shakhar & Elaad, 2003; Elaad, 1990; Elaad, Ginton, & Jungman, 1992). Daarmee is de CIT meer valide dan de tot op heden veelgebruikte CQT.

Ondanks de goede wetenschappelijke resultaten wordt de CIT nog enkel in Japan op grote schaal gebruikt. Een gehoord argument tegen het gebruik van de CIT heeft betrekking op het selecteren van een voldoende aantal geschikte misdaadgerelateerde kenmerken en deze vervolgens te beschermen tegen het naar buiten lekken (leakage) gezien er anders geen of te weinig items overblijven om in de CIT te gebruiken (Krapohl, 2011). De theoretische aanname bij de CIT is dat enkel schuldigen relevante informatie over de misdaad bezitten. Echter, wanneer in de media of in de verhoorsituatie informatie is gelekt over de misdaad, kunnen ook onschuldigen de relevants herkennen en zodanig als schuldig worden bevonden in de CIT. Dit probleem zorgt ervoor dat de false positive rate zal stijgen (Osugi, 2011). Geconcludeerd kan worden dat de CIT (alsook de CQT) niet in staat lijkt goed onderscheid te maken tussen ware schuldigen en geïnformeerde onschuldigen.

Met de Leakage CIT werd gepoogd dit probleem te verhelpen (Osugi, 2011). Bij deze methode worden specifiekere antwoordopties aangeboden dan in de CIT, aangezien aangenomen wordt dat schuldigen meer specifieke kennis zouden bezitten dan onschuldigen die over gelekte informatie beschikken. Waar bij de CIT de relevant bijvoorbeeld mes is, worden bij de Leakage CIT antwoordopties geboden als a) kapmes, b) hakmes, c) vlindermes, d) stiletto, etc. De aanname bij de Leakage CIT is dat enkel schuldigen het juiste antwoord zullen herkennen en dat deze test beter het onderscheid kan maken tussen schuldigen en onschuldigen die over gelekte informatie beschikken.

Echter, het is ook mogelijk dat schuldigen over enkel algemene informatie beschikken. Bij misdaden in groepsverband wordt vaak niet alle informatie met alle leden gedeeld (Meijer, Smulders, & Merckelbach, 2010). Het is ook mogelijk dat de informatie na verloop van tijd gewoonweg vergeten wordt (Nahari & Ben Shakhar, 2011). Een derde mogelijkheid is dat specifieke informatie wel als

(7)

6 zodanig is verwerkt in een subcategorie, maar na verloop van tijd onder een algemene categorie geschaard en opgeslagen wordt in het geheugen (e.g. vlindermes wordt geschaard onder steekwapen) (Ben-Shakhar, Frost, Gati, & Kresh, 1996). Dit kunnen redenen zijn dat een schuldige in de Leakage CIT niet correct gedetecteerd kan worden en de false negative rate stijgt. De exploratieve verwachting hierbij is dan dat schuldigen mogelijk zelfs sterker reageren op de CIT dan op de Leakage CIT, en dan vooral nadat een bepaalde tijd is verstreken. Deze variabele, namelijk hoe informatie geleerd wordt, speelt mogelijk een rol in hoe informatie opgeslagen en onthouden wordt en daarmee tot uitdrukking komt op de test.

Een belangrijke variabele die invloed uitoefent op misdaad gerelateerde informatie in het geheugen is tijd. De aanname is dat onschuldigen die over gelekte informatie beschikken dit sneller zullen vergeten dan schuldigen en als gevolg daarvan bij afname van de CIT na een bepaalde tijdsperiode minder sterk reageren op de relevants dan schuldigen. In eerder onderzoek is veelal direct na een geënsceneerde misdaad de CIT afgenomen terwijl uit onderzoek van Nahari & Ben-Shakhar (2011) blijkt dat bij het afnemen van de CIT na een week de kans kleiner is dat onschuldigen die over gelekte informatie beschikken als schuldig uit de test komen. Het afnemen van de test na een week zou daarmee leiden tot een betere detectie-efficiëntie van schuldigen t.o.v. geïnformeerde onschuldigen, maar nog altijd lager dan direct. Bovendien is deze opzet meer overeenkomstig een werkelijke misdaad, gezien er dan eerst een tijd overheen gaat voordat een verdachte getest wordt.

In het huidige onderzoek zal de CIT met de Leakage CIT vergeleken worden om te kijken welke test welke soort informatie wanneer het beste kan detecteren. De CIT en de Leakage CIT zullen gecombineerd als één test worden aangeboden per deelnemer en bij de helft van de deelnemers na een week worden afgenomen. Hierdoor ontstaat er een 2x2x2 mixed design ANOVA. De eerste onafhankelijke variabele betreft de manier van leren (algemeen vs. specifiek), de tweede onafhankelijke variabele betreft de methode van testen (CIT: algemeen vs. Leakage CIT: specifiek) en de derde onafhankelijke variabele betreft het meetmoment (direct vs. delayed), waarbij de eerste twee variabelen een within-subjects design betreffen en de laatste variabele een between-subjects design. De afhankelijke variabele is de verschilscore van de reactietijd op de relevants t.o.v. de irrelevants.

(8)

7 Uit het voorgaande zijn een aantal hypotheses opgesteld die in het huidige onderzoek zullen worden onderzocht. De eerste hypothese is dat er een CIT effect zal optreden, ofwel een langere reactietijd op de relevants t.o.v. de irrelevants. De tweede hypothese is dat de combinatie van leren en testen van invloed is op de reactietijd. De derde hypothese is dat de variabele tijd hier bovenop zelf ook een invloed op uitoefent. De bijbehorende verwachting voor de directe conditie is dat wanneer informatie specifiek geleerd is (e.g. vlindermes), er sterker gereageerd zal worden wanneer deze specifiek getest wordt (vlindermes, i.e. Leakage CIT) dan wanneer deze algemeen getest wordt (steekwapen, i.e. CIT). Dit uit zich in een kortere reactietijd. Verwacht wordt dat er een CIT effect zal optreden wanneer informatie algemeen geleerd en algemeen getest wordt. Echter, de verwachting is dat wanneer algemeen geleerd wordt en specifiek getest, er geen CIT effect zal optreden. De verwachting voor de delayed conditie die na een week getest wordt is dat wanneer informatie algemeen geleerd is, er nog steeds een CIT effect is wanneer algemeen getest wordt, hoewel minder sterk dan de directe conditie vanwege de invloed van tijd. Ook hier is wederom de verwachting dat wanneer algemeen geleerd wordt en specifiek getest, er geen CIT effect zal optreden. Onderzocht zal worden of wanneer informatie specifiek geleerd is, er nu sterker gereageerd zal worden wanneer deze algemeen getest wordt dan wanneer specifiek. Dit is naar aanleiding van het eerdere onderzoek van Ben-Shakhar et al. (1996) waar een gelijksoortig effect werd gevonden. Overeenkomstig de derde hypothese wordt verwacht dat de delayed conditie in het geheel trager reageert dan de directe conditie vanwege de invloed van tijd op het geheugenspoor.

Methode

Deelnemers

Vijfenzestig studenten van de Universiteit van Amsterdam werden middels de advertentie ‘’Plan een overval en kom er mee weg!’’ geworven. Het onderzoek was goedgekeurd door de

Commissie Ethiek van de Afdeling Psychologie (2016-CP-6540). Uit de delayed conditie hebben drie deelnemers zich teruggetrokken. De deelnemers kregen voor hun deelname een beloning in de vorm

(9)

8 van één proefpersoonpunt. Indien de test was verslagen, konden de deelnemers kiezen voor een financiële beloning van vijf euro. Exclusiecriteria voor de analyse waren (a) wanneer op één van de drie type stimuli (relevants, irrelevants, targets) >50 procent een foute reactie werd gegeven, (b) alle reactietijden <150 ms en >800 ms en (c) wanneer per deelnemer <50 procent van het totale aantal trials overbleef. Tijdens de data-analyse zijn vervolgens nog 13 deelnemers verwijderd

overeenkomstig de exclusiecriteria. Acht hiervan werden verwijderd vanwege >50 procent foute reacties op één van de drie type stimuli. Vervolgens werden alle trials van <150 ms en >800 ms eruit gehaald. Hierna werden nog vijf deelnemers verwijderd die <50 procent van het totale aantal trials overhadden. Hierdoor kwam het uiteindelijke aantal deelnemers op 49 (39 vrouwen en 10 mannen). De gemiddelde leeftijd was 21,53 jaar (SD = 2.53).

Materialen

De deelnemers werden getest op een computer in een lab-ruimte. Om de reactietijden in milliseconden te meten werd gebruik gemaakt van Inquisit 4 software. De afname van de RT CIT bestaat uit een snelle presentatie van relevants, irrelevants en targets op een computerscherm (met vooraf bepaalde intervallen in milliseconden ertussen) waar ontkennend dan wel bevestigend op gereageerd dient te worden middels een toets op het toetsenbord.

Procedure

Om de deelnemers zo goed mogelijk te informeren kregen zij bij binnenkomst eerst een informatiebrochure te lezen, waarna middels het ondertekenen van een informed consent akkoord werd gegaan met de hierin omschreven procedure en vrijwilligheid en toestemming werd gegeven. Vervolgens begon de leerfase: de deelnemers dienden in tweetallen een fictieve overval te plannen. Dit plan werd in een uitgeschreven verhaalvorm aangeboden waar in totaal acht kritische items in verwerkt waren. Om zowel kennis van algemene informatie als specifieke informatie bij de deelnemers te simuleren werden vier van deze items algemeen aangeboden en vier specifiek. Om

(10)

9 ervoor te zorgen dat de items niet enkel op één vaste manier geleerd konden worden wat betreft algemeen versus specifiek, waren van deze uitgeschreven plannen vier versies. Voor een voorbeeld van versie 1 zie appendix A. Elk duo kreeg echter één versie te leren. Dit werd gerandomiseerd toegewezen. Van de vier algemeen geleerde items werden er twee tijdens de testafname algemeen aangeboden als relevant en twee specifiek. Idem voor de specifiek geleerde items. Zie appendix B voor de per versie bijbehorende relevants, irrelevants en targets.

Voor een volledige memorisatie werd het plan op verschillende manieren geleerd. Eerst werd het plan voorgelezen door de proefleider, waarna de deelnemers het plan zelf konden nalezen, aan elkaar voorlezen, elkaar overhoren en de kritische items op een kladpapier konden opschrijven. Vervolgens werden de deelnemers overhoord door de proefleiders en tot slot vulden de deelnemers de woorden in een gatentekst in. Dit was het einde van de leerfase. Hierna werd willekeurig bepaald wie van het tweetal direct getest zou worden dan wel na een week. Vervolgens diende de direct geselecteerde deelnemer achter de computer plaats te nemen; voor de andere deelnemers was dit na een week. Alvorens het afnemen van de test werd de deelnemers verteld dat het de bedoeling is de zojuist opgedane kennis te verbergen, dat dit zeer lastig is en dat zij een financiële beloning van vijf euro zouden krijgen wanneer het hen wel zou lukken de test te verslaan. Om te voorkomen dat tijdens de testafname de deelnemers hun aandacht niet zouden verliezen, dienden de deelnemers vlak voor de testafname targets uit hun hoofd te leren. Deze werden op het scherm aangeboden als acht losse woorden (alibi). Zie appendix B. De targets werden twee keer op het scherm vertoond met ertussenin een leeg scherm waar de deelnemers de woorden dienden in te typen. De eerste keer werden de targets voor twee minuten vertoond en de tweede keer voor één minuut. De deelnemers konden enkel verder wanneer alle woorden goed waren; dit werd gecontroleerd door de proefleider. Na de alibi begon de testfase. Deze werd ingeleid met drie oefenfases van elk 24 trials. In willekeurige volgorde verschenen op het scherm relevants, irrelevants en targets met als ratio respectievelijk 1:4:1. Wanneer een target vertoond werd, dienden de deelnemers op een groene linkertoets op het toetsenbord te drukken en voor de relevants en irelevants op een rode rechtertoets. Voor de eerste twee oefenblokken was geen tijdslimiet vastgesteld. Bij het derde oefenblok werd bij een trage respons van >800 ms TE

(11)

10 LANGZAAM op het scherm vertoond. Wanneer de deelnemers <50 procent goed hadden, dan werd het oefenblok herhaald. Na de oefenfase kwamen twee blokken die elk uit 336 trials bestond (totaal 672), met een pauze tussen de twee blokken. Wanneer deelnemers hier <50 procent goed hadden of >800 milliseconden nodig hadden om op het item te reageren, dan werd het testblok herhaald. Wanneer een foute respons werd gegeven, dan werd dit op het scherm als FOUT vertoond en voor een trage respons als TE LANGZAAM, beiden voor 250 milliseconden. De tijd tussen de trials was 250, 500 of 750 milliseconden en werd willekeurig afgewisseld zodat de deelnemers hier geen verwachtingen over konden hebben en hun reacties hier niet op konden afstemmen. Na de testafname werd de persoonlijke Cohen’s d berekend om te kijken of de deelnemer schuldig was. Dit werd berekend door van de twee blokken de gemiddelde reactietijd op de irrelevants af te trekken van de gemiddelde reactietijd op de relevants en dit aantal te delen door de gemiddelde standaardafwijking van de reactietijden op de irrelevants. Wanneer d > 0.2, dan reageerde de deelnemer trager op de relevants en was er sprake van een CIT effect; de deelnemer werd daarmee schuldig bevonden. Terwijl de berekening door de proefleider werd gedaan in een aparte ruimte, dienden de deelnemers een korte motivatielijst in te vullen waarin een aantal vragen werden voorgelegd betreffende de motivatie en mogelijke strategieën voor het verslaan van de test. Deze vragen werden op een vijfpunts Likert-schaal aangeboden. Vervolgens werd nog een recall en recognition test afgenomen waarbij de deelnemers eerst de woorden van de overval middels een vrije reproductie dienden op te schrijven (recall) en vervolgens de woorden van de overval uit een lijst met woorden dienden te omcirkelen (recognition). Deze lijst bestond uit een gerandomiseerde combinatie van de relevants, irrelevants en targets. Tot slot kregen de deelnemers een debriefing mee waarin kort het doel van het onderzoek werd beschreven waarna de proefpersoonpunt dan wel de financiële beloning werd uitgekeerd. In totaal duurde het onderzoek ongeveer 40 minuten.

(12)

11 Resultaten

Van 49 deelnemers werden de gegevens gebruikt in de analyses. Alvorens de daadwerkelijke analyses werden uitgevoerd, werden standaardisatiechecks uitgevoerd voor leeftijd, geslacht, motivatie, voor geheugen van de kritische items tijdens de leerfase en voor het geheugen van de kritische items na de testfase.

Om te kijken of mannen en vrouwen gelijkmatig verdeeld waren over de condities is een chikwadraattoets uitgevoerd. Hieruit bleek dat er geen significante associatie was tussen sekse en conditie, χ²(9) = 7.05, p = .632. Daarnaast is een independent t-test uitgevoerd om te kijken of er een verschil in gemiddelde leeftijd was tussen de condities. Hieruit bleek dat er geen verschil was in gemiddelde leeftijd tussen de condities, t(47) = -0.194, p = .847, d = -0.06.

Vervolgens is gekeken of er verschillen waren tussen de directe conditie en de delayed conditie in de gatentekst die de deelnemers uit beide condities tijdens de leerfase hadden ingevuld. Beide condities hadden alle acht items correct. Om te kijken of er een verschil tussen de verschillende versies was, is een Oneway ANOVA uitgevoerd. Tussen versies werd geen significant verschil gevonden, F(3, 48) = 1.33, p = .278.

Gekeken is of er verschillen waren in motivatie tussen de directe conditie en de delayed conditie. Hiervoor werd een independent t-test uitgevoerd. Zie tabel 1 voor alle bijbehorende waardes gegroepeerd per vraag, conditie en versie. Op de vragen 1, 3 en 5 werden significante verschillen gevonden tussen de condities. Bij vraag 1 gaf de directe conditie aan meer gefocust te zijn op het

beeldscherm (M = 4.5, SD = 0.74) dan de delayed conditie (M = 3.76, SD = 0.88).

Op een schaal van 1-5 was 1 ‘’heel erg afgeleid’’ en 5 ‘’zeer geconcentreerd’’. Bij vraag 3 gaf de directe conditie aan een beter geheugen te hebben voor de items van het plan van de

(13)

12 overval die vooraf geleerd waren (M = 4.33, SD = 0.57) dan de delayed conditie (M = 3.92, SD = 0.76). Op een schaal van 1-5 was 1 ‘’heel slecht geheugen’’ en 5 ‘’heel goed geheugen’’. Bij vraag 5 gaf de directe conditie aan meer hun best te doen de juiste informatie te verbergen (M = 4.75, SD = 0.44) dan de delayed conditie (M = 4.36, SD = 0.64). Op een schaal van 1-5 was 1 ‘’helemaal niet mijn best’’ en 5 ‘’heel erg mijn best’’. Om te kijken of er een verschil in motivatie tussen de verschillende versies was, werd een Oneway ANOVA uitgevoerd. Hier bleken geen significante verschillen tussen te zitten.

Tabel 1.

Motivatievragenlijst op een 5-punts Likertschaal.

Variabele M SD t df p d

Hoe erg bent u erin geslaagd om gefocust op het computerscherm te blijven kijken tijdens het experiment? (1=heel erg afgeleid en 5=zeer geconcentreerd).

Totaal 4.00 0.84 2.11 47 .040 0.62 Direct 4.25 0.74

Delayed 3.76 0.88

Hoe erg was u betrokken bij het experiment? (1=helemaal niet betrokken en 5=zeer betrokken). Totaal 4.24 0.60 1.52 47 .136 0.44

Direct 4.38 0.58

Delayed 4.12 0.60

Hoe goed is uw geheugen voor de items van het plan van de overval die u aan het begin van het experiment heeft geleerd? (1=heel slecht geheugen en 5=heel goed geheugen).

Totaal 4.12 0.70 2.16 47 .036 0.63 Direct 4.33 0.57

Delayed 4.12 0.60

Hoe goed is uw geheugen voor de items van het alibi die u aan het begin van de test heeft gezien? (1=heel slecht geheugen en 5=heel goed geheugen).

Totaal 4.27 0.73 0.25 47 .807 0.07 Direct 4.29 0.69

Delayed 4.24 0.78

Hoe erg deed u uw best om de juiste informatie te verbergen? (1=helemaal niet mijn best en 5=heel erg mijn best).

Totaal 4.55 0.58 2.50 42.85 .016 0.76 Direct 4.75 0.44

(14)

13 Vervolgens werd gekeken of er verschillen waren tussen de directe conditie en de delayed conditie in de recall test die deelnemers uit beide condities na de testfase hadden ingevuld. De directe conditie had gemiddeld meer items correct op de recall test (M = 7.92, SD = 0.28) dan de delayed conditie (M = 6.52, SD = 1.16). Dit verschil was significant, t(26.95) = 5.85, p < .001, d = 2.25. Om te kijken of er een verschil in recall tussen de verschillende versies was, werd een Oneway ANOVA uitgevoerd. Hieruit bleek dat er tussen de versies geen significant verschil was, F(3) = 0.54, p = .656.

Tot slot is gekeken of er verschillen waren tussen de directe conditie en de delayed conditie in de recognition test die deelnemers uit beide condities na de testfase hadden ingevuld. De directe conditie had gemiddeld meer items correct op de recognition (M = 7.96, SD = 0.20) dan de delayed conditie (M = 7.36, SD = 0.86). Dit verschil was significant, t(26.80) = 3.38, p = .002, d = 1.31. Om te kijken of er een verschil in recall tussen de verschillende versies was, werd een Oneway ANOVA uitgevoerd. Hieruit bleek dat er tussen de versies geen significant verschil was, F(3) = 0.09, p = .965.

Voor de hoofdanalyses werden de onafhankelijke variabelen leren en testen aan elkaar gekoppeld, waardoor vier groepen ontstonden, namelijk Algemeen (AA), Algemeen-Specifiek (AS), Algemeen-Specifiek-Algemeen-Specifiek (SS) en Algemeen-Specifiek-Algemeen (SA), voor zowel de directe conditie als de delayed conditie.

Er werd een Factorial Mixed ANOVA uitgevoerd over de gemiddelde verschilscores van beide condities, met testen en leren als within-subjects variabele (algemeen vs. specifiek) en meetmoment als between-subjects variabele (direct vs. delayed). Uit deze analyse zijn drie hoofdeffecten gevonden. Ten eerste werd een significant hoofdeffect van testen gevonden, F(47) = 7, p = .011. Ten tweede werd een significante tweeweg interactie van leren en testen gevonden, F(47) = 34.39, p < .001. Afhankelijk van hoe er geleerd én getest werd, was er een effect op de gemiddelde verschilscores, waarbij de combinatie AA en SS een betere detectie-efficiëntie gaven dan AS en SA. Ten derde is een significante drieweg interactie van leren, testen en meetmoment gevonden, F(47) = 4.40, p = .041.

(15)

14 Afhankelijk van hoe geleerd én getest werd, was er een effect op de gemiddelde verschilscores, waarbij de variabele meetmoment zelf ook een invloed op uitoefende. De combinatie AA en SS gaven een betere detectie-efficiëntie dan AS en SA, en deze detectie-efficiëntie was beter in de directe conditie.

Vervolgens werden de gemiddelde verschilscores van de reactietijden op de relevants en de irrelevants en bijbehorende standaardafwijkingen berekend voor alle vier groepen in beide condities en over deze data is een Paired Samples T-test uitgevoerd met een significantieniveau van .05. Zie figuur 1.

Directe conditie

De gemiddelde verschilscore van de AA groep (M = 26, SD = 38.20) verschilde niet significant van de gemiddelde verschilscore van de SS groep (M = 37.04, SD = 29.90), t(23) = -1.06, p = .30, d = -0.44. Deze twee groepen lijken dus gelijk te zijn in detectie-efficiëntie. Vervolgens werd de AA groep gekoppeld aan de SS groep en hiervan werd het gemiddelde van de gemiddelde verschilscores berekend (M = 31.52, SD = 22.93). Over dit gemiddelde is een One-Sample t-test uitgevoerd om te kijken in hoeverre dit gemiddelde afwijkt van nul, waarbij nul geen detectie-efficiëntie betekent. Dit gemiddelde bleek significant, t(23) = 6.74, p < .001, d = 2.81. De negatieve gemiddelde verschilscore bij de SA groep was niet overeenkomstig de verwachting. De gemiddelde verschilscore van de AA groep (M = 26, SD = 38.20) verschilde significant van de AS groep (M = -1.92, SD = 19.66), t(23) = 4.03, p = .001, d = 1.68, hetgeen volgens de verwachting was.

Delayed conditie

De gemiddelde verschilscore van de AA groep (M = 7.60, SD = 34.41) verschilde niet significant van de gemiddelde verschilscore van de SS groep (M = 17.60, SD = 35.03), t (24) = -1.72, p = .10, d = -0.70. Deze twee groepen lijken dus gelijk te zijn in detectie-efficiëntie. Vervolgens is de AA groep gekoppeld aan de SS groep en hiervan werd het gemiddelde van de gemiddelde verschilscores berekend (M = 12.60, SD = 31.53). Over dit gemiddelde werd een One-Sample t-test

(16)

15 uitgevoerd om te kijken in hoeverre dit gemiddelde afwijkt van nul, waarbij nul geen detectie-efficiëntie betekent. Dit gemiddelde bleek niet significant, t(24) = 2.00, p = .057, d = 0.82. Ook in deze conditie werd een negatieve gemiddelde verschilscore bij de SA groep gevonden die niet overeenkomstig de verwachting was. De gemiddelde verschilscore van de AA groep (M = 7.60, SD = 34.41) verschilde niet significant van de AS groep (M = -4.04, SD = 22.51 ), t(24) = 1.29, p = .209, d = 0.53, hetgeen niet volgens de verwachting was.

Figuur 1. De gemiddelde verschilscores van de reactietijden op de relevants en de irrelevants per groep per conditie. Wanneer <0, dan waren de deelnemers trager op de irrelevants dan op de relevants, bij een gemiddelde verschilscore van 0 was er geen verschil qua reactietijden en wanneer >0, dan waren de deelnemers trager op de relevants dan op de irrelevants.

Discussie

In deze studie werd de CIT vergeleken met de Leakage CIT om te kijken welke informatie door welke test wanneer gedetecteerd wordt wanneer sprake is van deceptie. Dit werd gedaan door deelnemers informatie gecombineerd algemeen en specifiek te laten leren alsook testen. De theorie

-20 -10 0 10 20 30 40 AA SS AS SA AA SS AS SA Ge m id de ld e Ve rs ch ils co re Delayed

(17)

16 achter de Leakage CIT gaat ervan uit dat enkel schuldigen over specifieke informatie zouden beschikken die geïnformeerde onschuldigen niet zouden kunnen hebben. Het gebruik van de Leakage CIT zou dan mogelijk gerechtelijke dwalingen kunnen voorkomen. Echter, deze aanname is niet geheel duidelijk: het is mogelijk dat schuldigen slechts over algemene informatie kunnen beschikken. Op basis hiervan en eerder onderzoek werden een aantal hypotheses opgesteld die in dit onderzoek getest zijn.

De hypothese dat er een CIT effect zal optreden is deels bevestigd alsook de hypothese dat er een afhankelijkheid is tussen leren en testen op reactietijd. Het bleek dat wanneer op dezelfde manier getest werd als geleerd, dit resulteerde in een hogere gemiddelde verschilscore. De derde hypothese dat het meetmoment hier bovenop een invloed uitoefent is ook deels bevestigd. Op dezelfde manier testen als leren resulteerde enkel in een betere detectie-efficiëntie in de directe conditie. Dit verschil tussen de condities is overeenkomstig eerder onderzoek naar het effect van geheugen op kritische items bij de afname van de CIT, welke afneemt naarmate tijd verstrijkt (Nahari & Ben-Shakhar, 2011).

De exploratieve verwachting dat de SA groep in de delayed conditie een hoger gemiddelde verschilscore zou laten zien t.o.v. de SS groep in de delayed conditie en een hogere gemiddelde verschilscore t.o.v. de SA groep in de directe conditie is niet uitgekomen vanwege de onverwachte negatieve verschilscores van de SA groep (in beide condities). De theoretische verwachting dat specifieke informatie na verloop van tijd omgezet wordt in algemene informatie kan hiermee niet worden bevestigd. Een mogelijke verklaring voor het onverwachte resultaat in het huidige onderzoek is dat tijdens de leerfase de deelnemers de specifieke items te letterlijk hebben geleerd, waardoor tijdens de testfase naar een letterlijke overeenkomst is gezocht tussen de geleerde en geteste items. In vervolgonderzoek kan hier rekening mee worden gehouden door het onderzoek middels een geënsceneerde misdaad uit te voeren gezien dit een mogelijk meer (emotioneel) bewuste en actievere manier van leren betreft.

Daarnaast is het mogelijk dat de verschillen die gevonden zijn in motivatie tussen de condities een bijdrage hebben geleverd aan deze onverwachte uitkomsten. Echter, hier kan aan toegevoegd worden dat bij een werkelijke misdaad waar de gevolgen veel hoger zullen liggen, de verdachten

(18)

17 hoogstwaarschijnlijk meer gemotiveerd zullen zijn dan deelnemers in een experimentele setting. Tot slot is een beperking van het huidige onderzoek dat niet aan het benodigde aantal van 80 deelnemers is voldaan welke middels een power analyse vooraf werd berekend, waardoor geen power van .8 werd bereikt. In vervolgonderzoek kan hier rekening mee gehouden worden door een grotere steekproef te nemen.

De voorlopige conclusie is dat nog niet bevestigd kan worden welke test het beste schuldigen van geïnformeerde onschuldigen kan onderscheiden en daarmee gerechtelijke dwalingen zou kunnen voorkomen. Vervolgonderzoek met bovengenoemde suggestie zal hier verder meer duidelijkheid in moeten verschaffen.

(19)

18 Appendix A

Versie 1

Jullie hebben elkaar ontmoet op de SPORT vereniging. Jullie zijn van plan de SNS BANK te overvallen in je woonplaats DELFT. Dit staat gepland voor de maand MEI. Omdat de buit jullie niet zonder slag of stoot gegeven zal worden, nemen jullie als dreigmiddel een STEEKWAPEN mee. Doordat een van jullie al eerder stage heeft gelopen in het bedrijf, weten jullie ongeveer wat in welke kluis ligt. Jullie zijn van plan een dure RING mee te nemen. Nadat jullie hierin zijn geslaagd is het belangrijk om snel weg te komen. Daarom zorgen jullie ervoor dat er een AUTO klaarstaat waarmee jullie weg kunnen scheuren. Om ontdekking te voorkomen besluiten jullie het gestolen goed te bewaren op ZOLDER.

(20)

19 Appendix B

Versie 1

Stimulus Type Leren - Testen

Leerfase Relevant Irrelevants Target

Specifiek - Specifiek Ring Ring Oorbellen,

Ketting, Armband, Broche

Diadeem

Zolder Zolder Keuken,

Badkamer, Slaapkamer, Kelder

Tuin

Algemeen - Algemeen Sport Sport Universiteit, Kroeg, Werk, Buren

Social Media

Mei Mei Juni, Augustus,

September, Oktober

Juli

Specifiek - Algemeen SNS Bank Bank Museum, Tankstation, Juwelier, Snackbar

Restaurant

Delft Zuid-Holland Friesland, Drenthe, Overijssel, Zeeland

Limburg

Algemeen - Specifiek Steekwapen Vlindermes Dolkmes, Zakmes Stilettomes, Jachtmes

Koksmes

Auto Citroën Opel, Fiat, Ford, Peugeot

Volkswagen

Versie 2

Stimulus Type Leren - Testen

Leerfase Relevant Irrelevants Target Specifiek - Specifiek SNS Bank SNS Bank Fortis Bank, ABN

Amro, RABO Bank, ASN Bank

ING Bank

(21)

20 Haag, Leiden, Gouda

Algemeen - Algemeen Steekwapen Steekwapen Vuurwapen, Explosief, Slagwapen,

Stroomstootwapen

Chemisch Wapen

Auto Auto Bus, Scooter, Fiets, Tram

Taxi

Specifiek - Algemeen Ring Juwelen Contant geld, Waardepapieren, Muntenverzameling, Goud

Datadragers

Zolder Thuis Vrienden, Werk, Station, Loods

Park Algemeen - Specifiek Sport Volleybal Voetbal, Hockey,

Basketbal, Tennis

Fitness

Mei 26 mei 8 Mei, 12 Mei, 17

Mei, 22 Mei

30 Mei

Versie 3

Stimulus Type Leren - Testen

Leerfase Relevant Irrelevants Target Specifiek - Specifiek Vlindermes Vlindermes Dolkmes, Zakmes

Stilettomes, Jachtmes

Koksmes

Citroën Citroën Opel, Fiat, Ford, Peugeot

Volkswagen

Algemeen - Algemeen Bank Bank Museum,

Tankstation, Juwelier, Snackbar Restaurant Zuid-Holland Zuid-Holland Friesland, Drenthe, Overijssel, Zeeland Limburg Specifiek - Algemeen Volleybal Sport Universiteit, Kroeg,

Werk, Buren

Social Media 26 Mei Mei Juni, Augustus,

September, Oktober Juli Algemeen - Specifiek Juwelen Ring Oorbellen, Ketting,

Armband, Broche

Diadeem Thuis Zolder Keuken, Badkamer,

Slaapkamer, Kelder

Tuin

Versie 4

Stimulus Type Leren - Testen

Leerfase Relevant Irrelevants Target Specifiek - Specifiek Volleybal Volleybal Voetbal, Hockey,

Basketbal, Tennis

Fitness 26 Mei 26 Mei 8 Mei, 12 Mei, 17 30 Mei

(22)

21 Mei, 22 Mei

Algemeen - Algemeen Juwelen Juwelen Contant geld, Waardepapieren, Muntenverzameling, Goud

Datadragers

Thuis Thuis Vrienden, Werk,

Station, Loods

Park

Specifiek - Algemeen Vlindermes Steekwapen Vuurwapen, Explosief, Slagwapen, Stroomstootwapen

Chemisch Wapen

Citroën Auto Bus, Scooter, Fiets, Tram

Taxi Algemeen - Specifiek Bank SNS Bank Fortis Bank, ABN

Amro, RABO Bank, ASN Bank

ING Bank

Zuid-Holland Delft Rotterdam, Den Haag, Leiden, Gouda

(23)

22 Literatuurlijst

Ben-Shakhar, G., Frost, R., Gati, I., & Kresh, Y. (1996). Is an apple a fruit? Semantic relatedness as reflected by psychophysiological responsivity. Psychophysiology, 33(6), 671-679. doi: 10.1111/j.1469-8986.1996.tb02363.x

Ben-Shakhar, G. (2002). A critical review of the Control Questions Test (CQT). In M. Kleiner (Ed.). Handbook of Polygraph Testing (pp. 103–126). New York: Academic Press.

Ben-Shakhar, G. (2012). Current research and potential applications of the Concealed Information Test: An overview. Frontiers in Psychology, 3, 1-11. doi: 10.3389/fpsyg.2012.00342

Ben-Shakhar, G., & Elaad, E.(2003). The validity of psychophysiological detection of deception with the Guilty Knowledge Test: A meta-analytic review. Journal of Applied Psychology, 88, 131– 151. doi: 10.1037/0021-9010.88.1.131

Bond, C. F., & DePaulo, B. M. (2006). Accuracy of Deception Judgements. Personality and Social Psychology Review, 10(3), 214-234. doi: 10.1207/s15327957pspr1003_2

Elaad, E. (1990). Detection of guilty knowledge in real-life criminal investigations. Journal of Applied Psychology, 75, 521–529.

Elaad, E., Ginton, A., & Jungman, N. (1992). Detection measures in real-life criminal guilty knowledge tests. Journal of Applied Psychology, 77, 757–767. doi: 10.1037/0021-9010.77.5.757

Iacono, W., G. (2011). Encouraging the use of the Guilty Knowledge Test (GKT): what the GKT has to offer law enforcement. In B. Verschuere, G. Ben-Shakhar, & E. Meijer (Eds.), Memory

(24)

23 detection: Theory and application of the concealed information test (pp. 12-26). Cambridge, UK: Cambridge University Press.

Krapohl, D. J. (2011). Limitations of the Concealed Information Test in criminal cases. In B. Verschuere, G. Ben-Shakhar, & E. Meijer (Eds.), Memory detection: Theory and application of the concealed information test (pp. 151-170). Cambridge, UK: Cambridge University Press.

Lykken, D. T. (1959). The GSR in the detection of guilt. Journal of Applied Psychology, 43, 385–388. doi: 10.1037/h0046060

Lykken, D. T. (1960). The validity of the guilty knowledge technique: The effects of faking. Journal of Applied Psychology, 44, 258–262. doi: 10.1037/h0044413

Lykken, D.T. (1998). A Tremor in the Blood: Uses and abuses of the lie tetector. New York: Plenum Trade.

Meijer, E. H., Smulders, F. T. Y., & Merckelbach, H. L. G. J. (2010). Extracting Concealed Information from Groups. Journal of Forensic Sciences, 55(6), 1607-1609. doi:10.1111/j.1556-4029.2010.01474.x

Meijer, E. H., Klein-Selle, N., Elber, L., & Ben-Shakhar, G. (2014). Memory detection with the Concealed Information Test: A meta analysis of skin conductance, respiration, heart rate, and P300 data. Psychophysiology, 51(9), 879-904. doi: 10.1111/psyp.12239

Miyake, A., Friedman, N. P., Emerson, M. J., Witzki, A. H., Howerter, A., & Wager, T. D. (2000). The unity and diversity of executive functions and their contributions to complex ‘‘frontal lobe’’ tasks: A latent variable analysis. Cognitive Psychology 41(1), 49–100. doi:10.1006/cogp.1999.0734

Nahari, G., & Ben-Shakhar, G. (2011). Psychophysiological and behavioral measures for detecting concealed information: The role of memory for crime details. Psychophysiology 48, 733–744. doi: 10.1111/j.1469-8986.2010.01148.x

(25)

24 Noordraven, E., & Verschuere, B. J. (2013). Predicting the sensitivity of the reaction time-based concealed information test. Applied Cognitive Psychology, 27(3), 328-335. doi: 10.1002/acp.2910

Osugi, A. (2011). Daily application of the Concealed Information Test: Japan. In B. Verschuere, G. Ben-Shakhar, & E. Meijer (Eds.), Memory detection: Theory and application of the concealed information test (pp. 253-275). Cambridge, UK: Cambridge University Press.

Pennebaker, J. W., & Chew, C. H. (1985). Behavioral-inhibition and electrodermal activity during deception. Journal of Personality and Social Psychology, 49, 1427–1433. doi: 10.1037/0022-3514.49.5.1427

Reid, J. E. (1947). A revised questioning technique in lie detection tests. Journal of Criminal Law and Criminology of Northwestern University, 37(6), 542-547. doi: 10.2307/1138979

Sokolov, E. N. (1963). Higher nervous functions: The orienting reflex. Annual Review of Physiology, 25, 545-580. doi: 10.1146/annurev.ph.25.030163.002553

Spence, S. A., Farrow, T. F. D., Herford, A. E., Wilkinson, I. D., Zheng, Y., & Woodruff, P. W. R. (2001). Behavioural and functional anatomical correlates of deception in humans. Neuroreport, 12, 2849–2853. doi: 10.1097/00001756-200109170-00019

Verschuere, B., Crombez, G., Koster, E. H. W., Van Bockstaele, B., & De Clercq, A. (2007). Startling secrets: Startle eye blink modulation by concealed crime information. Biological Psychology, 76, 52-60. doi: 10.1016/j.biopsycho.2007.06.001

Verschuere, B. J., Crombez, G., Degrootte, T., & Rosseel, Y. (2009). Detecting concealed information with reaction times: Validity and comparison with the polygraph. Applied Cognitive Psychology, 24(7), 991-1002. doi: 10.1002/acp.1601

Verschuere, B. J., & Ben-Shakhar, G. (2011). Theory of the Concealed Information Test. In B. Verschuere, G. Ben-Shakhar, & E. Meijer (Eds.), Memory detection: Theory and application of the concealed information test (pp. 128-150). Cambridge, UK: Cambridge University Press.

(26)

25 Verschuere, B. J., & De Houwer, J. (2011). Detecting concealed information in less than a second:

Response latency-based measures. In B. Verschuere, G. Ben-Shakhar, & E. Meijer (Eds.), Memory detection: Theory and application of the concealed information test (pp. 46-62). Cambridge, UK: Cambridge University Press.

Verschuere, B. J., Spruyt, A., Meijer, E. H., & Otgaar, H. (2011). The ease of lying. Consciousness and Cognition 20(3), 908-911. doi: 10.1016/j.concog.2010.10.023

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Dit is een ontwikkeling met open einde; het bestuur en raad van commissarissen zullen hierin afwegingen moeten maken wat in het belang is van de onderneming en daarmee wat voor dit

based version – using, for responses, either index fingers or thumbs (thus, simply holding the device in the hand), (b) shown that responses to probes compared to irrelevants in

[r]

personality ratings of preferred and non-preferred politicians, whereas value-related biases are likely to affect ratings of honesty-humility and openness to experience of

Taalkundige verskynsels is herleibaar na algemene neigings, eienskappe en reels van die taal. Wanneer •n' skrywer dus woorde in 'n volgorde neerskryf wat duidelik

The tool provides multiple means to realise, on a user’s regular mobile device, typical questions and tasks used in clinical practice to assess cognitive functioning.. Several

Fig. 7.2 shows the outcomes of noise-free nonlinear models, solved with the iLQG method. All salient features shown in the experimental data are visible in the model results:

Using buried channel waveguides, whose intrinsic propagation losses are only 0.2 dB/cm, and optimizing the Er 3+ concentration and waveguide length to ~3 cm, for 500 mW of