• No results found

De relatie tussen verschillende determinanten van een extreme fitnesslifestyle en het gebruik van prestatie verhogende middelen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De relatie tussen verschillende determinanten van een extreme fitnesslifestyle en het gebruik van prestatie verhogende middelen"

Copied!
36
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Relatie tussen Verschillende Determinanten van een Extreme

Fitnesslifestyle en het gebruik van Prestatie Verhogende

Middelen.

Mathijs Dingjan

Bachelor thesis Social Psychology

Universiteit van Amsterdam

Begeleider: Alvin Westmaas

Studenten nummer: 10253742

(2)

Abstract

Dit onderzoek onderzocht de relatie tussen verschillende determinanten van een extreme fitnesslifestyle en het gebruik van prestatie verhogende middelen (PVM). In totaal waren er 74 mannelijke participanten. Er werd gekeken of een extreme fitnesslifestyle de attitude tegenover PVM, gebruik van PVM en de intentie tot gebruik van PVM kon voorspellen. De attitude tegenover PVM werd voorspeld door hoe vaak een participant PVM had gebruikt, de sociale omgeving, de attitude tegenover calorie inname en de attitude tegen over

voedingssupplementen. Het gebruik van PVM werd voorspeld door attitude tegenover PVM, de sociale omgeving en het belang van de relaties in verhouding tot fitness. De intentie tot gebruik van PVM werd voorspeld door de attitude tegenover PVM. Uit de resultaten blijkt dat het uitoefenen van een extreme fitnesslifestyle een goede voorspeller is voor de attitude tegenover PVM, het gebruik van PVM en de intentie tot gebruik van PVM.

(3)

De Relatie tussen Verschillende Determinanten van een Extreme Fitnesslifestyle en het

gebruik van Prestatie Verhogende Middelen.

Het gebruik van prestatie verhogende middelen (PVM) wordt door de meeste mensen vooral in verband gebracht met top atleten en bodybuilders, die deze PVM gebruiken om meer spiermassa aan te komen en de prestaties te verbeteren. Echter, het gebruik van PVM doet zich ook voor bij mannelijke recreatieve sporters die niet aan competities mee doen (Goulet, Valois, Buist & Côté, 2010; Dunn & White, 2011). Tevens is het zo dat het gebruik van PVM zich niet beperkt tot volwassenen, ook adolescenten gebruiken PVM. Studies in de Verenigde Staten en Europa suggereren dat 5-10% van de mannelijke bezoekers van

fitnesscentra PVM gebruiken (Goulet et al., 2010; Kanayama, Gruber, Pope Jr, Borowiecki, & Hudson, 2001; Korkia & Stimson, 1997; Simon, Striegel, Aust, Dietz, & Ulrich, 2006). Het gebruik van PVM kan leiden tot serieuze, nadelige medische en psychische aandoeningen (Melchert, & Welder, 1995; Pärssinen & Seppälä, 2002; Yesalis III, 1999). Fitness is in Nederland uitgegroeid tot de meest beoefende tak van sport onder de bevolking. Uit het rapport van Tiessen-Raaporst (2015) blijkt dat er 3,2 miljoen fitnessbeoefenaren zijn. Het aantal mensen dat potentieel wordt blootgesteld aan PVM is daardoor aanzienlijk, wat PVM een probleem voor de volksgezondheid maakt. Het is daarom belangrijk om een preventie programma op te zetten voor jonge atleten. Om een effectief preventie plan te ontwikkelen, is er een conceptueel model nodig dat aan de hand van verschillende determinanten, menselijk gedrag kan voorspellen (Donovan, Egger, Kapernick & Mendoza, 2002; Goulet et al., 2010). Dit onderzoek kijkt naar de samenhang tussen verschillende determinanten van een extreme fitnesslifestyle en het gebruik van prestatie verhogende middelen.

Effectieve preventieve maatregelen vereisen een goed begrip van de psychosociale voorspellers van PVM intenties en gedrag. Uit de literatuur over drugsmisbruik blijkt dat alleen het aandragen van gezondheidsinformatie, niet voldoende is om blijvende

(4)

gedragsveranderingen teweeg te brengen (Botvin, Schinke & Orlandi, 1995).De meest effectieve preventie maatregelen op het gebied van drugsmisbruik, leggen de nadruk op de ontwikkeling van zowel generieke als probleem specifieke vaardigheden en minder op algemene informatie over de gezondheid. Deze effectieve preventie maatregelen bevatten interventie onderdelen die informatie verschaffen met betrekking tot de invloed van de sociale omgeving, het bevorderen van de gezondheid met bijhorend gedrag, informatie over de gevolgen van deze gedragingen op korte termijn en vaardigheden voor het weren van negatieve sociale invloeden die kunnen aanzetten tot PVM gebruik (Botvin, Schinke & Orlandi, 1995). In lijn met onderzoek naar gezondheid gerelateerd gedrag, hebben de meeste studies op het gebied van PVM de Theory of Plannend Behaviour (TPB) als een bredere theoretische achtergrond aangenomen, om de psychologische-sociale mechanismen die kunnen leiden tot het gebruik van PVM in fitness te onderzoeken (Madden, Ellen, & Ajzen, 1992; Ajzen, 1991). Verschillende onderzoeken hebben gedemonstreerd dat de TPB

verschillende vormen van gezondheid gerelateerd gedrag kan voorspellen zoals, sporten (Hagger, Chatzisarantis & Biddle, 2002), eetgedrag (Baranowski, Cullen, Nicklas, Thompson & Baranowski, 2003) en het gebruik van illegale drugs (Umeh & Patel 2004). Er wordt gesuggereerd dat het gebruik van PVM een opzettelijk geplande actie is en grote

betrokkenheid vraagt bij de sport fitness, wat het gebruik van de TPB uitermate geschikt maakt (Petróczi & Aidman, 2009).

In de TPB wordt gedrag voorspeld door de intentie van mensen om bepaald gedrag te vertonen. Deze gedragsintentie kan worden voorspeld door drie sociaalpsychologische

determinanten: attitude, sociale invloed en de eigen effectiviteitsverwachtingen. Attitude staat voor de negatieve of positieve evaluatie van het gedrag in kwestie, waarbij de verwachte voor- en nadelen van het gedrag een rol spelen. Sociale invloed is gedefinieerd als de druk die een persoon ervaart van de sociale omgeving, om het gedrag wel of niet uit te voeren. De

(5)

eigen effectiviteitsverwachtingen representeren de mate waarin iemand zichzelf in staat acht om het gedrag ook daadwerkelijk uit te voeren (Ajzen, 1991).

Uit eerder onderzoek is gebleken dat de attitude ten aanzien van PVM, de sociale omgeving en de eigen effectiviteitsverwachtingen, zowel de intentie om te gebruiken als het gerapporteerde gebruik van PVM voorspellen (Goulet et al., 2010; Lucidi, Zelli, Mallia, Grano, Russo, & Violani, 2008; Schifter & Ajzen, 1985). Naast deze variabelen van de TPB, is er ook onderzoek gedaan naar constructen die buiten de theorie vallen om de intentie tot gebruik van PVM te meten. Het onderzoeken van nieuwe constructen is waardevol aangezien recente onderzoeken gedemonstreerd hebben dat het toevoegen van nieuwe constructen de voorspellende waarde van het TPB model vergroot (Goulet et al., 2010; Lucidi et al., 2008; Stubbe, Chorus, Frank, Hon & Heijden, 2014). Zo bleek dat sporters met hoge sportiviteit (bijvoorbeeld pro sociale attitudes), intrinsieke motivatie (bijvoorbeeld motivatie als gevolg van plezier) en mastery georiënteerde doelen (bijvoorbeeld doelen die leiden tot persoonlijke verbetering) lagere intenties tot gebruik van PVM rapporteerde in vergelijking met sporters met lage sportiviteit, extrinsieke motivatie (bijvoorbeeld motivatie als gevolg van sociale goedkeuring) en prestatie georiënteerde doelen (bijvoorbeeld doelen die de nadruk leggen op de sociale vergelijking van prestaties) op een afgenomen vragenlijst (Barkoukis, Lazuras, Tsorbatzoudis & Rodafinos, 2011). Het gebruik van PVM vertoond ook een sterk verband met het gebruik van illegale drugs (Laure, Lecerf, Friser & Binsinger, 2004). De

bovengenoemde bevindingen benadrukken dat het gebruik van PVM waarschijnlijk voorspeld wordt door diverse situationele en persoonsgebonden variabelen.

Hoewel de huidige theorieën stellen dat sport een preventieve werking heeft op het gebruik van PVM door adolescenten (Pate, Trost, Levin & Dowda, 2000), is er steeds meer bewijs dat adolescenten die intensief bezig zijn met sport, een grotere kans hebben om PVM en voedingssupplementen te gebruiken (Bell, Dorsch, Mccreary, & Hovey, 2004; Laure et al.,

(6)

2004). Het uitoefenen van een extreme fitnesslifestyle, kan het gebruik van PVM bevorderen. Onderliggende factoren zijn het opgaan in een sociale omgeving waarin het belang van

fitnessdoelen bekrachtigd wordt, het intensief sporten wordt aangemoedigd en het gebruik van voedingssupplementen de norm is. Om de prestaties te bevorderen wordt er in steeds grotere mate gebruik gemaakt van voedingssupplementen (Dorsch & Bell, 2005; O'Dea, 2003). Wat met deze opkomst samenhangt is het gegeven dat recreatieve fitnessbeoefenaars de hoogste gebruiksniveaus hebben van PVM onder de normale bevolking (Gabriel, Wanjek, Rosendahl & Strauss, 2007). Uit de literatuur blijkt dat adolescenten die voedingssupplementen

gebruiken een positievere attitude hebben tegenover PVM en een grotere kans op het gebruik van PVM hebben, in vergelijking met adolescenten die geen voedingssupplementen gebruiken (Irving, Wall, Neumark-Sztainer & Story, 2002; Yager & O’Dea, 2014). Uit een onderzoek van Backhouse, Whitaker en Petróczi (2013) bleek ook dat sporters die

voedingssupplementen gebruikten, een positievere attitude hadden tegenover competities waarin het gebruik van PVM werd toegestaan in vergelijking met sporters die geen

voedingssupplementen gebruiken. Dit resultaat impliceert dat de onderliggende motivatie om voedingssupplementen en PVM te gebruiken niet alleen om het competitieve voordeel draait, maar mede om het maximaliseren van de eigen prestatie, wat samen gaat met een extreme fitnesslifestyle (O'Dea, & Rawstorne, 2001).

Samenvattend kan er gesteld worden dat het gebruik van PVM samenhangt met componenten van een extreme fitnesslifestyle zoals: 1. Het gebruik maken van

voedingssupplementen. 2. Intensief sportgedrag. 3. Een sociale omgeving waarin een extreme fitnesslifestyle de norm is. 4. Obsessief met voeding bezig zijn gedurende de dag. 5. Het belang van fitnessdoelen verkiezen boven sociale relaties. 6. Een positieve attitude tegenover PVM. Hieruit volgt dat deze determinanten een voorspellende waarde kunnen hebben voor het gebruik van PVM. Als eerste wordt er in dit onderzoek gekeken of er een verband is

(7)

tussen de attitude tegenover PVM en het uitoefenen van een extreme fitnesslifestyle. Verwacht wordt dat hoe hoger de scores zijn op de componenten van een extreme

fitnesslifestyle, des te positiever de attitude tegenover PVM is. Ten tweede wordt er in dit onderzoek gekeken of er een verband is tussen het gebruik van PVM en het uitoefenen van een extreme fitnesslifestyle. Hierbij is de verwachting dat er een positief verband is tussen hoge scores op de componenten van een extreme fitnesslifestyle en het gebruik van PVM. Ten derde wordt er in dit onderzoek gekeken of er een verband is tussen de intentie tot gebruik van PVM en het uitoefenen van een extreme fitnesslifestyle. Verwacht wordt dat er een positief verband is tussen hoge scores op de componenten van een extreme fitnesslifestyle en de intentie tot het gebruik van PVM in de toekomst. Tot slot wordt er verwacht dat het

uitoefenen van een extreme fitnesslifestyle een voorspellend model is van zowel het gebruik van PVM als de intentie tot het gebruik van PVM.

Methode

Deelnemers

Honderdnegenenzestig deelnemers participeerde in dit vragenlijstonderzoek.

Voorafgaand aan de analyse werden participanten die de vragenlijst niet voor minimaal 80% hadden ingevuld verwijderd. Participanten die aangaven vrouw te zijn of niet aan fitness te doen of jonger dan 18 jaar oud waren, werden eveneens uitgesloten van verdere analyses.

Materialen

Extreme fitnesslifestyle bestaat uit een aantal componenten die elk afzonderlijk een indicatie geven hoe intensief een persoon bezig is met fitness. Op basis van de bestaande literatuur is de vragenlijst gemaakt waarin de componenten zijn opgenomen. Voor de meeste sociaalpsychologische determinanten zijn een aantal vragen geformuleerd, die samen een

(8)

schaal vormen. De betrouwbaarheid van de schalen wordt uitgedrukt in Cronbach’s Alpha. Bij een alpha boven de .70 is de schaal betrouwbaar, oftewel de vragen passen goed bij elkaar en meten hetzelfde onderliggende construct, wat een component is van een extreme

fitnesslifestyle. Aangezien er in de literatuur discussie is over het gebruik van de alpha bij het bepalen van de betrouwbaarheid en validiteit van een schaal, werd er bij twijfel gekeken naar de correlaties van de items onderling (Evers, Sijtsma, Lucassen & Meijer, 2010).

Voeding

Voeding werd gemeten door te kijken naar het eetpatroon van een individu. In de vragenlijst werden vijf items opgenomen (alpha = .80). Respondenten konden de vragen beantwoorden op een 5-puntsschaal met als uitersten ‘Komt geheel overeen’ en ‘Komt geheel niet overeen’. Een voorbeeld van een item was: ‘Ik eet specifiek voedsel op specifieke tijden gedurende de dag om meer spiermassa te ontwikkelen’.

Gebruik aantal voedingssupplementen

Het aantal voedingssupplementen dat een participant gebruikte werd gemeten met de vraag: ‘Hoeveel voedingssupplementen gebruikt u momenteel? (aangeven in getallen)’. Hierbij ging het om het aantal voedingssupplementen dat een persoon om dat moment gebruikten.

Totaal aantal minuten

Het totaal aantal minuten dat een participant in de gym spendeert werd gemeten door twee vragen: ‘Hoe vaak per week fitnest u?’ en ‘Hoelang duurt een fitness sessie gemiddeld? (Aangeven in aantal minuten)’. De uitkomsten van deze twee vragen werden vervolgens per

(9)

individu vermenigvuldigd met elkaar, waarmee er voor participant het totaal aantal minuten trainen per week gemeten werd.

Attitude tegenover PVM

Attitude tegenover PVM werd gemeten door de waardering die het individu aan het gebruik van PVM geeft. In de vragenlijst werden drie items opgenomen (alpha = .69). Aangezien de alpha lager was dan .70 werd er gekeken naar de onderlinge correlaties van de items, waaruit bleek dat de vragen onderling samenhangen. Respondenten konden de vragen beantwoorden op een 7-puntsschaal met als uitersten ‘Helemaal mee eens’ en ‘Helemaal mee oneens’. Een voorbeeld van een item was: ‘Ik zou alleen mijn doelen willen bereiken zonder gebruik van prestatie verhogende middelen‘.

Attitude tegenover voedingssupplementen

De attitude tegenover voedingssupplementen werd gemeten door de waardering die het individu gaf aan het gebruik van voedingssupplementen om fitnessprestaties te verbeteren. In de vragenlijst werden zes items opgenomen (alpha = .76). Respondenten konden aangeven op 5-puntsschalen of ze het gebruik van voedingssupplementen om fitnessprestaties te

verbeteren: 1. Heel onbelangrijk-Belangrijk. 2. Schadelijk-Onschadelijk. 3. Onplezierig-Plezierig. 4. Slecht-Goed. 5. Verslavend-Niet-verslavend. 6. Serieuze zaak-Onschuldig, vonden.

Attitude tegenover calorie-inname

De attitude tegenover calorie inname werd gemeten door de waardering die het individu gaf aan het bijhouden van calorie-inname om fitnessdoelen te ondersteunen. In de vragenlijst werden vijf items opgenomen (alpha = .71). Respondenten konden aangeven op

(10)

5-puntsschalen of ze het bijhouden van calorie-inname om fitnessdoelen te ondersteunen: 1. Heel onbelangrijk-Belangrijk. 2. Schadelijk-Onschadelijk. 3. Onplezierig-Plezierig. 4. Slecht-Goed. 5. Verslavend-Niet-verslavend, vonden.

Belang van fitness en sociale relaties

Het belang van fitness en sociale relaties werd gemeten door de waardering die het individu gaf aan het onderhouden van sociale contacten ondanks het bereiken van

fitnessdoelen. In de vragenlijst werden vier items opgenomen (alpha = .79). Respondenten konden aangeven op 5-puntsschalen of ze het onderhouden van hun sociale contacten ondanks het bereiken van hun fitnessdoelen: 1. Heel onbelangrijk-Heel belangrijk. 2. Onplezierig-Plezierig. 3. Slecht-Goed. 4. Moeilijk-Makkelijk, vonden.

Fitness en de invloed van de sociale omgeving

De invloed van de sociale omgeving werd gemeten door aan te geven hoe belangrijk de mening van de sociale omgeving was en de ervaren druk om het uiterlijk te verbeteren. In de vragenlijst werden vijf items opgenomen over hoe belangrijk de mening van de sociale omgeving was (alpha = .87) en zes items over de ervaren druk om het uiterlijk te verbeteren (alpha = .89). Respondenten konden aangeven op 5-puntsschalen hoe belangrijk ze de mening van hun omgeving vonden met als uiterste ‘Helemaal niet belangrijk’ en ‘Uitermate

belangrijk’. De volgende componenten van de sociale omgeving werden meegenomen: 1. Vrienden. 2. Familie. 3. Partner. 4. Sportmaten. 5. Collega’s. Bij de ervaren druk om het uiterlijk te verbeteren konden de respondenten aangeven op 7-puntsschalen of ze druk ervaarde om het uiterlijk te verbeteren met als uiterste ‘Helemaal mee oneens’ en ‘Helemaal mee eens’. Respondenten gaven aan of ze druk voelde van hun familie, vrienden en de media om hun uiterlijk te verbeteren en om er beter uit te zien.

(11)

Belang fitnessdoelen

Het belang van fitnessdoelen werd gemeten door de vraag ‘Hoe belangrijk is het bereiken van fitnessdoelen voor je?’. Respondenten konden aangeven op een 7-puntsschaal hoe belangrijk het bereiken van fitnessdoelen voor ze was met als uiterste ‘Helemaal niet belangrijk’ en ‘Heel erg belangrijk’.

Online media gebruik

De frequentie van online media gebruik werd gemeten door aan te geven hoe vaak participanten gebruik maakten van bepaalde online media. De participanten werd gevraagd een schatting te maken. In de vragenlijst werden zes items opgenomen die over online media gebruik gingen (alpha = .87). Er werd een onderscheid gemaakt tussen het gebruik van media over trainingen en media over informatie voor een gewenst uiterlijk. Respondenten konden de vragen beantwoorden op een 7-puntsschaal met als antwoord opties: 1. Nog nooit. 2. 1 keer per jaar. 3. Maandelijks. 4. Wekelijks. 5. Dagelijks. Een voorbeeld van een item over

informatie over trainingen was: ‘Heeft u internetfora bezocht voor informatie over trainingen? (bijvoorbeeld forum.bodybuilding.nl of bodyspace.bodybuilding.com)’. Een voorbeeld van een item over informatie voor een gewenst uiterlijk was: ‘Heeft u sociale media pagina’s bezocht voor informatie/afbeeldingen van een gewenst uiterlijk? (bijvoorbeeld

forum.bodybuilding.nl of bodyspace.bodybuilding.com)’.

Prestatie verhogende middelen

In dit onderzoek werden de volgende middelen als prestatie verhogend gezien: anabole steroïden, groeihormoon, insuline, clenbuterol, prohormonen (DHEA, androsteendion),

bestrijders van bijwerkingen (HCG, Clomid, Nolvadex, Proviron), stimulantia (amfetaminen, fentermine, (pseudo)efedrines, CEA-stacks), diuretica (plaspillen) en schildklierhormonen.

(12)

Deze lijst werd opgesteld aan de hand van de WADA-dopinglijst (Doping autoriteit). Aan de WADA-dopinglijst lagen drie criteria ten grondslag: potentieel prestatie bevorderend,

potentieel schadelijk voor de gezondheid en in strijd met de sportethiek. Om tot de WADA-dopinglijst te worden toegelaten, moet een stof of methode aan minimaal twee van deze drie criteria voldoen (de Hon & Coumans, 2013).

Procedure

De participanten konden de vragenlijst online invullen via het platform Qualtrics. Na het geven van een informed consent konden de deelnemers beginnen aan de vragen waarbij de constructen gemeten werden. Het invullen van de vragenlijst nam ongeveer 15 minuten in beslag. Er werden ook constructen gemeten die niet relevant waren voor dit onderzoek.

Kwalitatief onderzoek

Effecten die voortkwamen uit het kwantitatief onderzoek werden verder geanalyseerd doormiddel van interviews. Er waren in de vragenlijst al verkennende vragen opgenomen zoals: ‘Welke prestatie verhogende middelen heeft u gebruikt? (meerdere opties zijn

mogelijk)’ en ‘Wat zijn redenen voor u om wél prestatie verhogende middelen te gebruiken? Geef er minimaal 1)’. De antwoorden op deze vragen en de gevonden effecten werden als uitgangspositie gebruikt tijdens de interviews.

(13)

Resultaten

Voorafgaand aan de analyse werden participanten die de vragenlijst niet voor

minimaal 80% hadden ingevuld verwijderd (42,5%). Participanten die aangaven vrouw te zijn of niet aan fitness te doen of jonger dan 18 jaar oud waren, werden eveneens uitgesloten van verdere analyses. Van de 74 overgebleven deelnemers was de gemiddelde leeftijd 26.8 jaar oud (SD = 8.47). De meeste participanten waren Nederlands (94.6%). Het opleidingsniveau van de participanten was hoog en meer dan de helft had al een diploma in het voortgezet onderwijs (59.5%). Veertien participanten gaven aan PVM gebruikt te hebben (19.9%), zeven participanten dat ze in de toekomst PVM willen gebruiken (9.5%) en tien participanten die nog twijfelden over toekomstig gebruik van PVM (13.5%).

Correlatie attitude tegenover PVM

Een Pearson correlatie was uitgevoerd om de relatie tussen attitude PVM en extreme fitnesslifestyle te onderzoeken (zie Tabel 1). Er was een significante, positieve correlatie tussen de attitude tegenover PVM en hoe vaak PVM gebruikt werd bij de participanten (r =.57, p <.01). Hoe vaker een participant PVM heeft gebruikt, hoe positiever zijn attitude tegenover PVM. Daarnaast waren er significante positieve correlaties tussen de attitude tegenover PVM en hoeveel mensen denkt u (r =.40, p <.01), hoeveel mensen kent u (r =.32, p <.01), attitude calorie (r =.40, p <.01) en attitude voedsup (r =.33, p <.01). Men had een positievere attitude tegenover PVM wanneer zij meer mensen in de omgeving kennen die PVM gebruiken, of hoe positiever de attitude is tegenover het bijhouden van de calorie inname, of hoe positiever de attitude is tegenover voedingssupplementen. Alleen de variabelen die significant waren en een component zijn van extreme fitnesslifestyle zijn meegenomen in de regressie analyse.

(14)

Een regressie analyse liet zien dat attitude PVM significant werd voorspeld door de variabelen attitude calorie (β = .27, p < .05) en gebruik noodzakelijk (β = .31, p < .01),

F(5,72) = 7.6, p < .01. Hoe positiever de attitude tegenover het bijhouden van calorieinname

en hoe sterker het gevoel is dat de fitnessdoelen alleen door PVM kunnen worden behaald, hoe positiever de attitude tegenover PVM werd bij de participanten. Geen van de andere predictoren had een significant effect op de afhankelijke variabele (zie Tabel 2). In totaal verklaarde dit model 36% van de variantie.

(15)

Tabel 1

Correlatie matrix, correlaties tussen attitude tegenover PVM, gebruik van PVM en componenten van extreme fitnesslifestyle (N = 74).

Variabelen 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13

1. Gebruik PVM −

2. Attitude PVM .59** −

3. Totaal Minuten -.06 .01 −

4. Voeding .04 .09 .6** −

5. Hoeveel mensen denkt u .39** .40** -.06 .03 −

6. Hoeveel mensen kent u .45** .32** .06 .06 .59** −

7. Gebruik aantal VoedSup .09 .10 .44** .55** .07 .04 − 8. Attitude Relaties

9. Attitude Calorie 10. Attitude VoedSup 11. Gedrag Relaties 12. Online Media

13. Hoe vaak PVM gebruikt .19 .14 .14 -.34** -.08 .56** .07 .40** .33** -.16 -.01 .57** .24** .39** .29* -.25* .48** .06 .48** .46** .39** -.38** .60** .03 .01 .14 .20 -.06 .09 .44** .08 .13 .13 -.06 .07 .34** .15 .32** .52** -.22 .55** .04 − .05 .05 -.48** .22 .23* − .61** .04 .33** .05 − .08 .48** .17 − .05 -.24* − .08 − *p < .05. **p < .01.

(16)

Tabel 2

Samenvatting van Regressie Analyse voor Variabelen die Attitude PVM voorspellen (N = 74).

Model 1

Variabelen B SE(B) β

Hoeveel mensen denkt u 0.67 0.55 .16

Hoeveel mensen kent u 0.20 0.34 .07

Attitude Calorie 0.32* 0.15 .27 Attitude VoedSup 0.07 0.12 .07 Gebruik Noodzakelijk 0.92** 0.35 .31 R2 .36 7.6** F *p < .05. **p < .01.

Correlatie gebruik van PVM

Een Pearson correlatie was uitgevoerd om de relatie tussen het gebruik van PVM en extreme fitnesslifestyle te onderzoeken (zie Tabel 1). Er is een significante, positieve

correlatie tussen het gebruik van PVM en de attitude PVM (r =.59, p <.01). Hoe positiever de attitude tegenover PVM, hoe groter de kans dat een participant PVM heeft gebruikt. Er waren significante, positieve correlaties tussen het gebruik van PVM en hoeveel mensen denkt u (r =.39, p <.01), hoeveel mensen kent u (r =.45, p <01). Hoe meer mensen PVM gebruiken volgens de participant of hoe meer mensen in de omgeving van de participant PVM

gebruiken, hoe groter de kans dat een participant PVM heeft gebruikt. Er was een significant, negatief verband tussen gebruik PVM en gedrag relaties (r =-.34, p <.01). Hoe meer waarde er aan het onderhouden van sociale relaties in relatie tot het behalen van de fitnessdoelen werd gehecht, hoe kleiner de kans was dat participanten PVM gebruikten. Alleen de variabelen die significant waren en een component zijn van extreme fitnesslifestyle zijn meegenomen in de regressie analyse.

(17)

Een logistische regressie analyse liet zien dat gebruik van PVM significant werd voorspeld door de variabelen hoeveel mensen kent u (β = .92, p < .05), attitude PVM (β = .56,

p < .01) en attitude relaties (β = -.92, p < .05). Hoe positiever de attitude tegenover PVM was

en hoe meer mensen de participant kende die PVM gebruiken, hoe groter de kans was dat participanten PVM gebruikten. Hoe meer waarde er aan het onderhouden van sociale relaties in relatie tot het behalen van de fitnessdoelen werd gehecht, hoe kleiner de kans was dat participanten PVM gebruikten. Geen van de andere predictoren had een significant effect op de afhankelijke variabele (zie Tabel 3). In totaal verklaarde dit model 44% van de variantie.

Tabel 3

Samenvatting van de Logistic Regressie Analyse voor Variabelen die het Gebruik van PVM voorspellen (N=74).

*p < .05. **p < .01.

Model 1

Variabelen B SE B eB

Hoeveel mensen denkt u -.30 .58 0.74

Hoeveel mensen kent u .92* .43 2.57

Gebruik Noodzakelijk .03 .35 1.03 Attitude PVM .56** .21 1.75 Attitude Relaties -.48* .22 4.92 Constant 3.09 41.93 5 χ2 DF

(18)

Non-parametische Correlatie intentie tot gebruik van PVM

Een Kendall’s Tau correlatie was uitgevoerd om de relatie tussen de intentie tot gebruik van PVM en extreme fitnesslifestyle te onderzoeken (zie Tabel 4). Er waren

significante, positieve correlaties tussen plan toekomstig gebruik van PVM en attitude PVM ( =.47, p < .01), hoeveel mensen denkt u ( =.29, p <.01), hoeveel mensen kent u ( =.32, p <.01) en attitude voedsup ( =.37, p <.01). Hoe meer mensen PVM gebruiken volgens de participant of hoe meer mensen in de omgeving van de participant PVM gebruiken of hoe positiever de attitude tegenover PVM en voedingssupplementen, hoe groter de kans was dat een participant de intentie heeft om in de toekomst PVM te gebruiken. Daarnaast waren er significante, positieve correlaties tussen plan toekomstig gebruik van PVM en attitude calorie ( =.24, p <.05) en online media ( =.20, p <.05). Hoe positiever de attitude tegen calorie inname bijhouden is of hoe meer een participant op fitnessgeoriënteerde online media zit, hoe groter de kans dat een participant de intentie heeft om in de toekomst PVM te gebruiken. Alleen de variabelen die significant waren en een component zijn van extreme fitnesslifestyle zijn meegenomen in de regressie analyse.

Een multinominale logistische regressie analyse liet zien dat de intentie tot toekomstig gebruik van PVM significant werd voorspeld door attitude PVM (β = .37, p < .01). Hoe positiever de attitude tegenover PVM was, hoe groter de kans was dat de participant de intentie had om PVM te gebruiken in de toekomst. Geen van de andere predictoren had een significant effect op de afhankelijke variabele (zie Tabel 5). In totaal verklaarde dit model 39% van de variantie.

(19)

Tabel 4

Non-parametische Correlatie matrix, correlaties tussen plan toekomstig gebruik PVM, gebruik PVMen componenten van extreme fitnesslifestyle (N = 74).

Variabelen 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14

1. Plan Toekomstig Gebruik 2. Gebruik PVM − .72** − 3. Attitude PVM .47** .46** − 4. Totaal Minuten -.09 -.06 -.03 − 5. Voeding .10 .03 .05 .39** −

6. Hoeveel mensen denkt u .29** .37** .28** -.01 .08 −

7. Hoeveel mensen kent u .32** .40** .23 .09 .05 .57** −

8. Gebruik aantal VoedSup .11 .42 .07 .36** .45** -.01 .01 − 9. Attitude Relaties

10. Attitude Calorie 11. Attitude VoedSup 12. Gedrag Relaties 13. Online Media

14. Hoe vaak PVM gebruikt .10 .24* .16 -.14 -.01 .43** .20 .08 .07 -.25 -.04 .70** .02 .31** .20* -.06 .01 .41** .18 .21* .18* -.14 .30** -.02 .40** .34** .28** -.24** .45** -.01 .03 .14 .10 -.04 .08 .27* .05 .08 .09 -.01 .56 .29** .17 .27** .42** -.16 .47** .05 − .04 -.03 -.38** .19* .18 − .37** .03 .20* -.07 − .02 .39** .15 − .02 -.28** − .01 − *p < .05. **p < .01.

(20)

Tabel 5

Samenvatting van de Multinominal Logistic Regressie Analyse voor Variabelen die de Intentie tot Gebruik PVM voorspellen (N=74).

Model 1

Variabelen B SE B eB

Misschien

Hoeveel mensen denkt u -.52 .48 .59

Hoeveel mensen kent u .38 .33 1.46

Gebruik Noodzakelijk .06 .34 1.01 Attitude PVM Attitude Calorie .37* -.01 .13 .12 1.43 0.99 Ja

Hoeveel mensen denkt u -.46 .75 .63

Hoeveel mensen kent u .92 .60 2.52

Gebruik Noodzakelijk .57 .39 1.77 Attitude PVM Attitude Calorie .29 .19 .19 .17 1.33 1.20 χ2 36.12 df 5 *p < .05. **p < .01

(21)

Kwalitatief onderzoek

Er zijn vijf diepte interviews afgenomen om tot een betere interpretatie te komen van de gevonden resultaten uit het kwantitatieve onderzoek. De deelnemers waren Nederlandse mannen met een leeftijd die varieerde van 22 tot 27 jaar oud. Drie deelnemers woonden in Amsterdam, de overige twee in Leiden. Alle deelnemers waren universitair geschoold. Twee deelnemers waren gemiddelde fitnessbeoefenaars en trainden gemiddeld 4 uur per week. De overige drie deelnemers vertoonden extreem fitnessgedrag en trainden minstens 7,5 uur per week. Dit is extreem te noemen op basis van het gemiddelde aantal uur, dat getraind wordt door de mannelijke Nederlandse fitnessbeoefenaars (Stubbe, 2014). Daarnaast maakten alle deelnemers gebruik van voedingssupplementen, maar was de prevalentie vele malen hoger bij de drie extreme fitnessbeoefenaars in vergelijking met de gemiddelde fitnessbeoefenaars. Verder hielden de meeste deelnemers zich tot zekere hoogte bezig met voeding, hierbij lag de nadruk op genoeg eiwitten binnen krijgen. Twee deelnemers gebruikten PVM, in beide gevallen ging het om fatburners.

De meeste deelnemers hadden een negatieve attitude tegenover het gebruik van PVM. De meest voorkomende reden was angst voor bijwerkingen. Dit kwam overeen met de

resultaten uit het kwantitatieve onderzoek waarin de mogelijkheid van bijwerkingen de meest genoemde reden was om geen PVM te gebruiken. Hierbij kan onderscheid gemaakt worden tussen angst voor nadelige lichamelijke bijwerkingen en nadelige psychologische

bijwerkingen. Verschillende mogelijke lichamelijke bijwerkingen werden genoemd waaronder acné vorming, erectie stoornissen, hart falen en een verlaagd libido op lange termijn. Een deelnemer verklaarde zijn negatieve attitude tegenover PVM als volgt:

(22)

Een interessante bevinding was dat twee van de deelnemers die een extreme fitness lifestyle aanhielden, een mildere beschrijving gaven van de lichamelijke bijwerkingen van het gebruik van PVM. De meeste deelnemers dachten dat het gebruik van PVM sowieso

schadelijk is, zelfs als het gebruik volgens de richtlijnen is. Eén PVM gebruiker gaf aan een onderscheid te maken tussen anabolen steroïden en fatburners, waarbij alleen anabolen steroïden als schadelijk werd gezien voor het lichaam. De deelnemer sprak vooral zijn zorgen uit over anabolen steroïden:

“Anabolen verstoren de natuurlijke testosteron aanmaak van het lichaam, waardoor je na de kuur moet herstellen wat heel ongezond is. De fatburner die ik gebruik is eigenlijk een soort van koffie.”

Een andere PVM gebruiker, die een andere kijk op PVM had, verklaarde dat gebruik volgens de richtlijnen nauwelijks negatieve lichamelijk gevolgen met zich mee brengt:

“Ik geloof er niet in dat het heel schadelijk is, zeker niet als je een beetje weet wat je doet”.

De deelnemers spraken daarnaast over de nadelige psychologische bijwerkingen van PVM. Alhoewel de trend was dat deze ondergeschikt waren aan de nadelige lichamelijke bijwerkingen, was er één deelnemer die verklaarde dat de psychologische bijwerkingen hem het meeste zorgen baarden. Dit was ook de deelnemer die had verklaard dat het gebruik van PVM volgens de richtlijnen nauwelijks negatieve lichamelijke gevolgen heeft. Hij uitte zijn zorgen als volgt:

(23)

“Maar waar ik bang voor ben is dat het heel erg sterk psychologisch verslavend is”

Uit de interviews kwam naar voren dat de meeste deelnemers geringe kennis hadden over PVM. Sommige vonden het lastig een onderscheid te maken tussen

voedingssupplementen en PVM. De twee deelnemers die PVM gebruikten hadden, in tegenstelling tot overige deelnemers, onderzoek gedaan naar de werkzame stoffen in het product dat ze gebruikten.

“Ik heb wel eerst onderzoek gedaan naar wat er allemaal in zat, zodat ik geen rotzooi zou gebruiken”.

Alle deelnemers gaven aan dat ze geen intentie hadden om anabolen steroïden te gaan gebruiken in de toekomst. Er was één deelnemer die aangaf over het gebruik van anabolen steroïden na te denken:

“Als het bij je zelf niet helemaal lekker gaat qua prestaties, denk ik dat het normaal is dat je het gebruik van anabolen overweegt.”

Diezelfde deelnemer gaf aan de intentie te hebben om in de toekomst fatburners te gebruiken. De reden voor deze keuze, was de subjectieve kijk op verschillende soorten PVM. Waarbij de deelnemer aangaf dat een fatburner voor hem een minder zwaar middel is dan het gebruik van anabolen steroïden, waardoor het gebruik van fatburners meer voor de hand ligt:

“De drempel is lager dan bij anabolen”.

(24)

De sociale omgeving had geen aanmoedigende rol bij het gebruik van PVM. Eén deelnemer kende gebruikers van PVM in zijn sociale omgeving. Twee deelnemers vertelden wel dat ze een vermoeden hadden dat sommige personen in hun fitnesscentra anabolen steroïden gebruikten, echter kende zij deze mensen niet persoonlijk. De deelnemer die geen PVM gebruikten, gaven aan dat ze hun eigen vrienden zouden ontmoedigen om PVM te gebruiken. De twee gebruikers van PVM waren alleen tegen het gebruik van anabolen steroïden. Het gebruik van PVM binnen competities zoals power liften werd door alle deelnemers als valsspelen gezien. Recreatieve sporters daarentegen konden PVM gebruiken zonder als valsspelers gezien te worden, mits ze voor hun gebruik uitkwamen.

Wat sterk uit de interviews naar voren kwam, is dat als de levensstijl van een deelnemer steeds meer in de buurt kwam van een extreme fitnesslifestyle, er steeds meer kennis was over PVM. Deze deelnemers gaven ook aan vaker na te denken over het mogelijke gebruik van PVM. Deelnemers zagen anabolen steroïden als een middel dat te extreem was. Deelnemers die aangaven dat ze vooral aan fitness deden om ‘gezond’ te blijven of om ‘er goed uit te zien’ zagen het gebruik van PVM als overbodig of zelf als contraproductief om hun fitnessdoel te behalen. Deelnemers die prestatiedoelen hadden vertoonden een

positievere attitude tegenover PVM en hadden een extremere fitnesslifestyle dan de deelnemers die geen prestatie doelen hadden. Een voorbeeld van een prestatie doel was:

‘Ik wil nog een keer in me leven drie setjes van 100 kilo bankdrukken. Daar ben ik nu naar aan het toe werken’.

Concluderend kan er gesteld worden dat de uitkomst van het kwalitatief onderzoek overeenkomt met de verwachtingen van dit onderzoek, maar niet bevestigd wordt door de resultaten van het kwantitatieve onderzoek.

(25)

Discussie

Het huidige onderzoek beoogde meer inzicht te krijgen in de invloed van een extreme fitnesslifestyle op de attitude tegenover PVM, de intentie tot gebruik van PVM en het

daadwerkelijk gebruik van PVM. De resultaten illustreren dat een extreme fitnesslifestyle zowel de attitude tegenover PVM, de intentie tot gebruik van PVM als het daadwerkelijk gebruik van PVM kan voorspellen.

Daarnaast gaf de huidige data ook een duiding van welke variabelen in de modellen goede voorspellers waren van de attitude tegenover PVM, de intentie tot gebruik van PVM en het daadwerkelijk gebruik van PVM. Daaruit bleek dat de attitude tegenover PVM alleen samenhangt met de attitude tegenover het bijhouden van calorie inname en het gevoel dat de fitnessdoelen alleen door PVM behaald kunnen worden. Het idee dat het bijhouden van calorie inname een bijdrage levert aan een positieve attitude tegenover PVM sluit aan bij recent onderzoek naar eetstoornissen en het gebruik van PVM (DeFeciani, 2015). Mannelijke fitnessbeoefenaars zijn vaak betrokken bij een subcultuur die het gebruik van ongezonde maatregelen bevordert zoals restrictief eten, binging, het gebruik van voedingssuplementen, steroïden en andere PVM, om de fitnessdoelen te bereiken (DeFeciani, 2015; Goulet et al, 2010; Yager & O’Dea, 2014). De participanten kunnen de nadelige effecten van PVM bagatelliseren wanneer zij fitnessdoelen als belangrijk zien, omdat zij de middelen als noodzakelijk zien om hun doelen te bereiken. Hierdoor rapporteren deze participanten een positievere attitude tegenover PVM dan participanten die de middelen niet als noodzakelijk zien om hun fitnessdoelen te behalen. Dit onderzoek onderscheidt zich in één opzicht van de huidige literatuur, omdat er geen verband is gevonden tussen het gebruik van

voedingssuppllementen en de attitude tegenover PVM.

Het gebruik van PVM bleek samen te hangen met de attitude tegenover PVM, hoeveel mensen de participant kende die PVM gebruiken en de waarde die er aan het onderhouden

(26)

van sociale relaties in vergelijking tot het behalen van de fitnessdoelen werd gehecht. Hoewel het niet de bedoeling was van deze studie om de TPB te bevestigen, lijkt het erop dat deze theorie bevestigd wordt door de gevonden resultaten. Net als bij Lucidi et al (2008), kwam er uit dit onderzoek dat het gebruik van PVM wordt voorspeld door attitude en sociale

invloeden. In de literatuur is vaak de nadruk gelegd op de sociale omgeving waarin een fitnessbeoefenaar zich bevindt, als voorspeller van het wel of niet gebruiken van PVM. De uitkomsten van dit onderzoek dat de directe naasten van een participant zoals

trainingspartners en vrienden, maar ook het belang dat een participant hecht aan de mening van deze sociale omgeving, voorspellers waren van het gebruik van PVM, sluiten zich bij de literatuur aan (Goulet et al, 2010).

De intentie tot gebruik van PVM bleek alleen samen te hangen met de attitude tegenover PVM. Dit is niet in overeenstemming met de huidige literatuur waarin het gebruik van voedingssupplementen, de sociale omgeving en het belang dat aan het behalen van het fitnessdoel wordt gehecht, voorspellers zijn van intentie tot gebruik. Een verklaring voor deze uitkomst zou een te kleine steekproef kunnen zijn (Button, Ioannidis, Mokrysz, Nosek, Flint, Robinson & Munafò, 2013). Een limitatie van dit onderzoek was dat er te weinig mensen waren die nog twijfelden om PVM te gebruiken in de toekomst (N =10) of die er zeker van waren om in de toekomst PVM te gebruiken (N =7). In overeenstemming hiermee wordt in vergelijkbare onderzoeken, met een grotere steekproef, wel een voorspellende rol van voedingssupplementen en sociale omgeving gevonden (Goulet et al., 2010; Lucidi et al, 2008).

Een limitatie van dit onderzoek is dat de participanten veelal hoogopgeleide studenten waren, wiens prioriteiten waarschijnlijk ergens anders lagen dan bij intensief fitnessen. Het aantal participanten wiens levenswijze als een extreme fitnesslifestyle kon worden

(27)

bepaalde variabelen, deze kunnen dan niet als voorspellers worden aangemerkt, terwijl dit bij een grotere steekproef wel het geval had geweest. Er waren bijvoorbeeld maar drie

participanten die zo veel trainden, dat het gedrag als extreem kon worden aangemerkt. In vervolgonderzoek, waar het effect van extreme fitnesslifestyle wordt meegenomen, zal op een andere manier participanten geworven kunnen worden om dit probleem te voorkomen. Zoals het langs gaan bij fitnesscentra waar de leden een extreme fitnesslifestyle aanhangen.

Naast een grotere steekproef is het belangrijk voor vervolg onderzoek om in de vragenlijst een definitie van PVM op te nemen. Uit de controlevraag bleek dat er

participanten waren die eiwitten en creatine als PVM zagen. Dit kan tot vertekende resultaten leiden aangezien deze voedingssupplementen niet onder de definitie vallen van PVM, die in dit onderzoek gehanteerd werd. De interne validiteit van het onderzoek komt in gevaar, als het contruct dat gemeten wordt niet daadwerkelijk een goede indicatie is voor het begrip waar dit onderzoek op gebaseerd is. In vervolgonderzoek zou aan het begin van het onderzoek een definitie gegeven kunnen worden van PVM met een bijbehorende lijst van middelen die daar onder vallen.

De afhankelijkheid van zelfrapportage kan voor responsbias zorgen aangezien er een taboe heerst op PVM in de maatschappij. Twee factoren in de vragenlijst moesten een dergelijke bias voorkomen: de respondenten vulden de vragenlijst online in en ze werden verzekerd dat zij anoniem zouden blijven. Hierdoor werden sociaal wenselijke antwoorden tegen gegaan, waardoor de resultaten hierdoor niet beïnvloedt zijn.

De beschreven resultaten zijn het begin van een interessante onderzoekslijn binnen de literatuur over PVM. Een belangrijke implicatie van dit onderzoek is namelijk dat de

modellen een redelijke voorspellende waarde hadden. De huidige resultaten suggeren dat extreme fitnesslifestyle wellicht een voorspeller is van de attitude tegenover PVM, het gebruik van PVM en de intentie tot gebruik van PVM. In toekomstige studies lijkt het zinvol

(28)

om te onderzoeken hoe breed toepasbaar de huidige bevindingen zijn binnen het klinische domein, met het oog op preventie. Het onderscheiden van variabelen die hier een belangrijke rol bij spelen, is een belangrijke stap voor vervolgonderzoek met een grotere steekproef van mensen die daadwerkelijk een extreme fitnesslifestyle aanhouden.

(29)

Literatuurlijst

Ajzen, I. (1991). The theory of planned behavior. Organizational behavior and human

decision processes, 50(2), 179-211.

Backhouse, S. H., Whitaker, L., & Petróczi, A. (2013). Gateway to doping? Supplement use in the context of preferred competitive situations, doping attitude, beliefs, and norms. Scandinavian journal of medicine & science in sports, 23(2), 244-252.

Baranowski, T., Cullen, K. W., Nicklas, T., Thompson, D., & Baranowski, J. (2003). Are current health behavioral change models helpful in guiding prevention of weight gain efforts?. Obesity research, 11(S10), 23S-43S.

Barkoukis, V., Lazuras, L., Lucidi, F., & Tsorbatzoudis, H. (2015). Nutritional supplement and doping use in sport: possible underlying social cognitive processes. Scandinavian

journal of medicine& science in sports, 25(6), 582-588.

Barkoukis, V., Lazuras, L., Tsorbatzoudis, H., & Rodafinos, A. (2011). Motivational and sportspersonship profiles of elite athletes in relation to doping behavior. Psychology of

sport and exercise, 12(3), 205-212.

Bell, A., Dorsch, K. D., Mccreary, D. R., & Hovey, R. (2004). A look at nutritional supplement use in adolescents. Journal of Adolescent Health, 34(6), 508-516.

(30)

Botvin, G. J., Schinke, S., & Orlandi, M. A. (1995). School-based health promotion:

Substance abuse and sexual behavior. Applied and Preventive Psychology, 4(3), 167-184.

Button, K. S., Ioannidis, J. P., Mokrysz, C., Nosek, B. A., Flint, J., Robinson, E. S., & Munafò, M. R. (2013). Power failure: why small sample size undermines the reliability of neuroscience. Nature Reviews Neuroscience, 14(5), 365-376.

Calfee, R., & Fadale, P. (2006). Popular ergogenic drugs and supplements in young athletes. Pediatrics, 117(3), 577-589.

Dodge, T. L., & Jaccard, J. J. (2006). The effect of high school sports participation on the use of performance-enhancing substances in young adulthood. Journal of adolescent

health, 39(3), 367-373.

Donovan, R. J., Egger, G., Kapernick, V., & Mendoza, J. (2002). A conceptual framework for achieving performance enhancing drug compliance in sport. Sports medicine, 32(4), 269-284.

Doping autoriteit. WADA-dopinglijst 2016. Geraadpleegd op 10 februari 2016, van www.dopingautoriteit.nl/dopinglijst

Dorsch, K. D., & Bell, A. (2005). Dietary supplement use in adolescents.Current opinion in

(31)

Dunn, M., & White, V. (2011). The epidemiology of anabolic–androgenic steroid use among Australian secondary school students. Journal of Science and Medicine in

Sport, 14(1), 10-14.

Evers, A., Sijtsma, K., Lucassen, W., & Meijer, R. R. (2010). The Dutch review process for evaluating the quality of psychological tests: History, procedure, and

results. International Journal of Testing, 10(4), 295-317.

Gabriel, H. H., Wanjek, B., Rosendahl, J., & Strauss, B. (2007). Doping, drugs and drug abuse among adolescents in the State of Thuringia (Germany): prevalence, knowledge and attitudes. Int J Sports Med, 28, 346-353.

Goulet, C., Valois, P., Buist, A., & Côté, M. (2010). Predictors of the use of performance-enhancing substances by young athletes. Clinical Journal of Sport Medicine, 20(4), 243-248.

Hagger, M. S., Chatzisarantis, N. L., & Biddle, S. J. (2002). The influence of autonomous and controlling motives on physical activity intentions within the Theory of Planned Behaviour. British journal of health psychology, 7(3), 283-297.

de Hon, O., & Coumans, B. (2013). Doping in de huisartsen praktijk. Huisarts en

(32)

Irving, L. M., Wall, M., Neumark-Sztainer, D., & Story, M. (2002). Steroid use among adolescents: findings from Project EAT. Journal of Adolescent Health, 30(4), 243-252.

Kanayama, G., Gruber, A. J., Pope Jr, H. G., Borowiecki, J. J., & Hudson, J. I. (2001). Over-the-counter drug use in gymnasiums: an underrecognized substance abuse

problem?. Psychotherapy and psychosomatics, 70(3), 137-140.

King, D. S., Sharp, R. L., Vukovich, M. D., Brown, G. A., Reifenrath, T. A., Uhl, N. L., & Parsons, K. A. (1999). Effect of oral androstenedione on serum testosterone and adaptations to resistance training in young men: a randomized controlled

trial. Jama, 281(21), 2020-2028.

Korkia, P., & Stimson, G. V. (1997). Indications of prevalence, practice and effects of anabolic steroid use in Great Britain. International Journal of Sports Medicine, 18(7), 557-562.

Laure, P., Lecerf, T., Friser, A., & Binsinger, C. (2004). Drugs, recreational drug use and attitudes towards doping of high school athletes. International journal of sports

medicine, 25(2), 133- 138.

Lucidi, F., Zelli, A., Mallia, L., Grano, C., Russo, P. M., & Violani, C. (2008). The social-cognitive mechanisms regulating adolescents' use of doping substances. Journal of

(33)

Madden, T. J., Ellen, P. S., & Ajzen, I. (1992). A comparison of the theory of planned behavior and the theory of reasoned action. Personality and social psychology

Bulletin, 18(1), 3-9.

Melchert, R. B., & Welder, A. A. (1995). Cardiovascular effects of androgenic-anabolic steroids. Medicine and science in sports and exercise, 27(9), 1252-1262.

Ntoumanis, N., Ng, J. Y., Barkoukis, V., & Backhouse, S. (2014). Personal and psychosocial predictors of doping use in physical activity settings: a meta-analysis. Sports

Medicine, 44(11), 1603-1624.

O'Dea, J. A. (2003). Why do kids eat healthful food? Perceived benefits of and barriers to healthful eating and physical activity among children and adolescents. Journal of the

American Dietetic Association, 103(4), 497-501.

O'Dea, J. A., & Rawstorne, P. R. (2001). Male adolescents identify their weight gain practices, reasons for desired weight gain, and sources of weight gain

information. Journal of the Academy of Nutrition and Dietetics, 101(1), 105.

Pärssinen, M., & Seppälä, T. (2002). Steroid use and long-term health risks in former athletes. Sports Medicine, 32(2), 83-94

Pate, R. R., Trost, S. G., Levin, S., & Dowda, M. (2000). Sports participation and health-related behaviors among US youth. Archives of pediatrics & adolescent

(34)

Petróczi, A., & Aidman, E. (2009). Measuring explicit attitude toward doping: Review of the psychometric properties of the Performance Enhancement Attitude Scale. Psychology

of Sport and Exercise, 10(3), 390-396.

Schifter, D. E., & Ajzen, I. (1985). Intention, perceived control, and weight loss: an application of the theory of planned behavior. Journal of personality and social

psychology, 49(3), 843.

Simon, P., Striegel, H., Aust, F., Dietz, K., & Ulrich, R. (2006). Doping in fitness sports: estimated number of unreported cases and individual probability of

doping. Addiction, 101(11), 1640-1644.

Stewart, B., & Smith, A. C. (2008). Drug use in sport implications for public policy. Journal

of sport & social issues, 32(3), 278-298.

Stubbe, J. H., Chorus, A. M., Frank, L. E., Hon, O., & Heijden, P. G. (2014). Prevalence of use of performance enhancing drugs by fitness centre members. Drug testing and

analysis, 6(5), 434-438.

Umeh, K., & Patel, R. (2004). Theory of planned behaviour and ecstasy use: An analysis of moderator‐interactions. British journal of health psychology, 9(1), 25-38.

(35)

Wiefferink, C. H., Detmar, S. B., Coumans, B., Vogels, T., & Paulussen, T. G. W. (2008). Social psychological determinants of the use of performance-enhancing drugs by gym users. Health education research, 23(1), 70-80.

Yager, Z., & O’Dea, J. A. (2014). Relationships between body image, nutritional supplement use, and attitudes towards doping in sport among adolescent boys: implications for prevention programs. Journal of the International Society of Sports Nutrition, 11(1), 1-8.

Yesalis III, C. E. (1999). Medical, legal, and societal implications of androstenedione use. Jama, 281(21), 2043-2044.

(36)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

verdachte en raadsman hebben in beginsel recht op inzage van de processtukken, de verdachte moet in principe worden gehoord voordat er een ingrijpende beslissing in zijn nadeel

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Some professors are nicer to Erasmus students, so I could for example do my journalism exam written, although meanwhile people had oral exams in the same

Incident Warning Systems: Analysis of Traffic Behaviour from loop-detector

Een (kleinschalig) onderzoek onder op zichzelf wonende mensen met chro- nisch psychiatrische problematiek of een verstandelijke beperking laat een- zelfde beeld zien: het

Wij combineren het bestaande materiaal met de juiste bind- middelen om het een duurzaam, onderhouds- arm en robuust nieuw leven te geven’, vertelt Anton Bunt, directeur

De reactietijden bleken significant hoger te zijn als beide taken moeilijk waren, maar niet in de variant met ´ e´ en kolom met signaal.. Ook maakten proefpersonen significant

De regeling is van toepassing op alle goederen en diensten en houdt in dat de ondernemer moet bepalen aan welke handelingen (belaste of vrijgestelde) bepaalde goederen en diensten