• No results found

Zelf bouwen, samen leven? : een onderzoek naar het effect van particulier opdrachtgevenschap op de openbare van Amsterdam

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Zelf bouwen, samen leven? : een onderzoek naar het effect van particulier opdrachtgevenschap op de openbare van Amsterdam"

Copied!
142
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Een onderzoek naar het effect van particulier opdrachtgeverschap op de

openbare ruimte van Amsterdam

(2)

2 Colofon

Masterscriptie Urban & Regional Planning 17 augustus 2017

Rik Bos

Studentnummer 11364416

Supervisie dhr. dr. M. H. H. van den Hurk Tweede Lezer dhr. dr. M.C.G. te Brömmelstroet Universiteit van Amsterdam

Alle foto’s in dit document zijn door de auteur zelf gemaakt Voor contact met de auteur: bos.rik@hotmail.com

(3)

3

Voorwoord

Steden hebben mij altijd gefascineerd. Het zijn bolwerken van experimenten, innovatie en vooruitgang. Hoewel architectuur de stad van een gezicht voorziet, zijn het de bewoners die haar kleur geven. De vele interacties tussen mensen die binnen steden plaatsvinden zorgen voor een stroom aan ideeën die voor vernieuwing kunnen zorgen binnen onze samenleving. In hoeverre bewoners de stad zelf (zouden moeten) inrichten, is iets dat ik me in de loop van mijn studie ben blijven afvragen. Waar moet de overheid bijsturen, en waar moet de burger vrij spel krijgen? Het is een vraag die door verschillende personen verschillend beantwoord zal worden. In de praktijk blijkt vaak dat er voor dit soort kwesties geen ‘one size fits all’ model bestaat, maar dat iedere situatie om een andere aanpak vraagt. Ik ben benieuwd hoe de rol van de burger binnen de ruimtelijke ordening zich in de toekomst zal ontwikkelen. Door het doen van dit onderzoek heb ik in ieder geval een beter beeld gekregen van de theorie en praktijk rondom dit onderwerp.

Een woord van dank gaat uit naar mijn begeleider Martijn van den Hurk die ervoor heeft gezorgd dat het proces rondom mijn scriptie goed verliep. Zijn feedback was altijd streng maar rechtvaardig. Daarnaast stimuleerde hij mij te reflecteren op mijn werk, zonder zelf delen in te vullen. Tot slot wil ik de respondenten bedanken die mij te woord hebben gestaan. Allen vertelden mij met passie over het particulier opdrachtgeverschap en hebben me van nieuwe inzichten voorzien.

Rik Bos

(4)

4 Trefwoorden:

(5)

5

Samenvatting

Stimulatie van het particulier opdrachtgeverschap staat bij zowel het Rijk als bij vele

gemeenten hoog op de beleidsagenda. De vraag is of deze vorm van woningbouw gewenst is. Zeker in een stad als Amsterdam, waar de druk op de ruimte hoog is, is het belangrijk om een afweging van voor- en nadelen te maken.

Het doel van dit onderzoek is een aspect van het particulier opdrachtgeverschap uit te lichten en te kijken of het gezien kan worden als een toevoeging op de bestaande bouwpraktijk of niet. Dit wordt gedaan door te kijken naar het effect van het particulier opdrachtgeverschap op de openbare ruimte. Hiervoor is de volgende onderzoeksvraag opgesteld: Op welke manier heeft particulier opdrachtgeverschap invloed op de kwaliteit van de openbare ruimte van Amsterdam, en welke rol speelt zelforganisatie hierbij? Zelforganisatie is de mate waarin burgers dingen organiseren, zonder tussenkomst van de overheid. Dit is de belangrijkste factor die wordt gemeten.

Om een antwoord te geven op de vraag is eerst de openbare ruimte van vier verschillende zelfbouwprojecten geanalyseerd. Vervolgens is er door middel van semigestructureerde interviews onderzocht in hoeverre deze kwaliteit het gevolg was van particulier

opdrachtgeverschap en tot slot in hoeverre zelforganisatie daarbij een rol speelde. Uit het onderzoek bleek dat de kwaliteit van de openbare ruimte zeer uiteen liep. De zelfbouwers van de verschillende projecten hebben echter slechts in sommige gevallen werkelijk invloed gehad op de openbare ruimte. Hierbij leken zowel particulier opdrachtgeverschap als zelforganisatie een positief effect te hebben. Dit kwam niet bij alle projecten naar voren. Er zijn echter genoeg aanknopingspunten die ervoor pleiten om particulier

opdrachtgeverschap ook in de toekomst te blijven stimuleren. Hierbij is het wellicht de moeite waard om de inrichting en het beheer van de openbare ruimte in hogere mate in handen te leggen van de zelfbouwers. Eventueel vervolgonderzoek zou zich kunnen richten op de ideale samenstelling van bouwgroepen of selectie van zelfbouwers om projecten een positieve impuls te geven.

(6)

6

Inhoudsopgave

1 Introductie 8 1.1 Inleiding 1.2 Probleemstelling 1.3 Onderzoeksvragen 10 1.4 Leeswijzer 11 2 Theoretisch kader 12

2.1 Verantwoordelijkheid bij de burger?

2.2 Ruimtelijke ordening in Nederland 14

2.3 Zelforganisatie 16 2.4 Particulier opdrachtgeverschap 18 2.5 Openbare ruimte 21 2.6 Verwachtingen 23 2.7 Conceptueel model 24 2.8 Samenvatting 3 Methodologie 26 3.1 Verwachtingen 3.2 Onderzoeksopzet 27 3.3 Cases 28 3.4 Datacollectie 29 3.5 Operationalisering 31 3.6 Data-analyse 32 4 Case studies 34

4.1 Route 1066: Ruim wonen naar eigen wensen

4.2 Buiksloterham: Gezamenlijk zelfbouwen 37

4.3 Vrijburcht: Samen bouwen, samen leven 40 4.4 Blok0: Volume, complexiteit en particulier opdrachtgeverschap 43

4.5 Kenmerken en observaties 47

5 Invloed op de openbare ruimte 49

5.1 Kenmerken en openbare ruimte

5.2 Inrichting openbare ruimte: Eindregie bij de gemeente 50 5.3 Besluitvorming: Aanpassingen op bestaande plannen 52 5.4 Het inrichten van de openbare ruimte door burgers: Praktische bezwaren 54 5.5 Openbare ruimte voor en door burgers: reëel of praktisch onhaalbaar? 55 5.6 Weinig invloed, veel potentie? 56

(7)

7

6 Zelforganisatie 58

6.1 Initiëren en beïnvloeden

6.2 Van woning tot gemeenschap 60

6.3 Afremmen en stimuleren 61

6.4 Verschillen en overeenkomsten tussen de cases 63

7 Slot 66 7.1 Conclusie 7.2 Discussie 68 7.3 Aanbevelingen 69 8 Bronvermelding 70 9 Bijlage 75

9.1 Fotoverslag observaties openbare ruimte 9.1.1 Route 1066

9.1.2 Buiksloterham 80 9.1.3 Vrijburcht 88 9.1.4 Blok0 91

(8)

8

1 Introductie

1.1 Inleiding

De moderne tijd wordt gekenmerkt door urbanisatie. Een groeiend aandeel van de

wereldbevolking vestigt zich in net zo snel groeiende steden. Ook in Nederland is deze trek naar de stad zichtbaar. Hoewel de groei in de gehele Randstad zichtbaar is wordt Amsterdam misschien het duidelijkst getroffen door haar gevolgen. “Makelaars Amsterdam vrezen een nieuwe varkenscyclus”, “Bevolkingsgroei concentreert zich in de 30 grootste gemeenten” en “Bevolkingsgroei steden zet door” (Battes, 2014; CBS, 2015; Holthuis, 2015). Het is slechts een greep uit berichtgeving die de grote vraag naar woningen in Amsterdam illustreert. Als reactie op de enorme vraag naar woningen wil de gemeente in een hoog tempo nieuwe woningen realiseren. Dat moeten er tussen 2016 en 2020 zelfs 60.000 worden (Rooijers, 2016). Hoe deze woningen ontwikkeld moeten worden staat niet vast. Wie is er

verantwoordelijk voor de ontwikkeling van steden?

Vanaf de Tweede Wereldoorlog was de ruimtelijke ordening in Nederland vooral een overheidsaangelegenheid. Dit werd later in de 21e eeuw gedeeltelijk overgenomen door de markt (Dammers, 2007). Vanaf circa 2000 probeert de overheid echter meer over te laten aan de burger. In de ruimtelijke ordening werd dit vastgelegd in de nota “Mensen, Wensen, Wonen” (VROM, 2001). Hierin staat onder andere dat de burger niet enkel een

woonconsument dient te zijn, maar ook een woonproducent. Dit komt in de praktijk neer op de stimulatie van zelfbouw door de overheid. Zelfbouw, of particulier opdrachtgeverschap, is een manier van ontwikkelen waarbij de regie over het bouwproces bij particulieren ligt. Woningbouw door burgers wordt op alle overheidsniveaus gestimuleerd. Zowel op het niveau van de Rijksoverheid als op gemeentelijk niveau. De gemeente Amsterdam heeft zichzelf zelfs als doel gesteld om het een volwassen onderdeel van de totale woningproductie te maken (Gemeente Amsterdam, 2017). Nadat het particulier opdrachtgeverschap nagenoeg uit de Nederlandse bouwcultuur was verdwenen, is deze mede hierdoor aan het terugkeren (Lloyd et al., 2015).

Dit onderzoek gaat in op de vraag in hoeverre de opkomst van particulier opdrachtgeverschap gewenst is. Er zijn immers voor- en nadelen aan deze vorm van ontwikkeling verbonden. Is er in grote steden als Amsterdam wel ruimte om oorspronkelijke overheidstaken over te laten aan de burger? Juist op plekken waar de ruimtelijke druk het hoogste is, valt te verwachten dat er een sterke overheid nodig is om ieders belangen tegen elkaar af te wegen. Om deze vraag te beantwoorden wordt er onderzocht welk effect verschillende zelfbouwprojecten in Amsterdam hebben gehad op openbare ruimte. Er wordt in het bijzonder gekeken naar het effect op de openbare ruimte omdat dit een onderdeel van woningbouw is die enerzijds samenwerking tussen burgers en anderzijds van oorsprong een overheidstaak is.

1.2 Probleemstelling

Er bestaan verschillende visies op de reden achter het stimuleringsbeleid van de overheid ten aanzien van particulier opdrachtgeverschap. Sommigen zeggen dat de crisis, en het daaruit voortvloeiende geldtekort, de voornaamste reden was. Anderen zien het als een voortvloeisel

(9)

9 uit de stimulatie van het actieve burgerschap, en zien particulier opdrachtgeverschap als de ultieme vorm hiervan (Tegenlicht, 2013).

Hoewel dit in theorie ook zo lijkt te zijn, ligt de praktijk vaak gecompliceerder. Zo zijn er meerdere factoren die de feitelijke burgerinspraak in zelfbouwprojecten beïnvloeden, en kunnen minimaliseren. Daarnaast is het bijvoorbeeld niet altijd duidelijk waar de rol van de overheid ophoudt, en waar de verantwoordelijkheid van de burger begint (Tonkens, 2006). Zeker in steden waar figuurlijk om elke vierkante meter ruimte gestreden wordt, is het de vraag of de overheid wel een stap terug zou kunnen doen.

Een groot voordeel van particulier opdrachtgeverschap is dat het burgers de vrijheid geeft om hun eigen woondroom te verwezenlijken. Een buurt bestaat echter uit meer dan een

optelsom van percelen en huizen. Inrichting van de woonomgeving, wanneer de overheid en markt zich afzijdig houden, vergt samenwerking tussen de verschillende zelfbouwers.

Samenwerking die niet altijd als vanzelfsprekend kan worden gezien. Ook op het gebied van kwantiteit scoort particulier opdrachtgeverschap niet hoog. Tot nu toe is het moeilijk gebleken om in groten getale huizen te bouwen via particulier opdrachtgeverschap. Het is daarom van belang te reflecteren op de wenselijkheid van deze vorm van

opdrachtgeverschap in een stad als Amsterdam. Dit onderzoek doet dat door in te gaan op het effect van particulier opdrachtgeverschap op de openbare ruimte. Juist de openbare ruimte wordt traditioneel gezien in hoge mate door de overheid ingericht en het zegt veel over de zelfredzaamheid van mensen als ook de openbare ruimte goed door hen beheerd kan worden. Daarnaast wordt de openbare ruimte ook door andere stedelingen gebruikt en particulier opdrachtgeverschap heeft daardoor indirect invloed op andere burgers.

Het onderzoek behandelt tevens het vraagstuk wie de stad het beste in kan richten. In een gastcolumn in de Volkskrant vraagt juriste Britta Bӧhler zich af van wie de stad is. Zij stelt dat de ruimtelijke ingrepen van planners en deskundigen niet altijd overeenkomen met wat de gebruikers willen. In haar column pleit ze voor een grotere betrokkenheid van de gebruiker bij het planningsproces (Bӧhler, 2017). In hoeverre particulier opdrachtgeverschap hieraan bijdraagt, en of dit überhaupt gewenst is, worden in dit onderzoek besproken. Het geeft tevens de actualiteit van het onderwerp aan.

De mate waarin het onderwerp op de publieke agenda staat en wordt besproken in de media doet vermoeden dat er veel onderzoek naar is gedaan. Het tegenovergestelde is waar. Er is in de wetenschappelijke literatuur verbazingwekkend weinig gepubliceerd over het effect van particulier opdrachtgeverschap op de openbare ruimte. Ondanks het grote vertrouwen in deze vorm van ontwikkeling bestaan er nog meerdere onbeantwoorde vragen en uitdagingen aangaande particulier opdrachtgeverschap. Meer onderzoek naar deze vorm van

opdrachtgeverschap zou kunnen resulteren in een betere onderbouwing van het

stimulatiebeleid. Dit onderzoek probeert een aantal vragen op het gebied van de openbare ruimte te beantwoorden en daarmee dit gat deels op te vullen.

(10)

10 1.3 Onderzoeksvragen

Het onderzoek gaat in op de waarde van particulier opdrachtgeverschap voor Amsterdam. Dit wordt gedaan door in te gaan op het effect van particulier opdrachtgeverschap op de openbare ruimte. Hierbij is vooral de rol van de burgers van belang. Deze wordt gemeten in de vorm van zelforganisatie. Dit mechanisme wordt in het theoretisch kader verder belicht. Daarnaast wordt ook de rol van de overheid belicht omdat deze . De rode draad van het onderzoek wordt gevormd door een hoofdvraag en meerdere deelvragen. De hoofdvraag luidt:

Op welke manier heeft particulier opdrachtgeverschap invloed op de kwaliteit van de openbare ruimte van Amsterdam, en welke rol speelt zelforganisatie hierbij?

Dit vraagstuk kan worden opgedeeld in verschillende thema’s. Het eerste thema is het particulier opdrachtgeverschap. Om een beter inzicht te krijgen in de praktijk van het particulier opdrachtgeverschap, haar verschillende verschijningsvormen en haar invloed op de openbare ruimte volgens bestaand onderzoek, behandelt de eerste deelvraag de literatuur die hierover gepubliceerd is. De eerste deelvraag luidt:

1. Wat zijn particulier opdrachtgeverschap en de openbare ruimte, en hoe hebben ze invloed op elkaar, volgens bestaande literatuur?

Het tweede thema binnen de hoofdvraag is de kwaliteit van de openbare ruimte. Nadat de eerste deelvraag kennis heeft verschaft over het particulier opdrachtgeverschap zal

vervolgens worden onderzocht hoe dit zich in de praktijk van verschillende cases heeft vertaald. Door deze deelvraag te beantwoorden wordt de daadwerkelijke kwaliteit van de openbare ruimte, of het gebrek hieraan, vastgesteld. Daarna kan er worden onderzocht wat de achterliggende oorzaken zijn van deze ruimtelijke kwaliteit. De tweede deelvraag luidt: 2. Wat is de kwaliteit van de openbare ruimte in wijken waar particulier opdrachtgeverschap is toegepast?

Om een goede vergelijking te kunnen maken tussen de cases is het van belang om ook de eigenschappen van de onderzochte projecten te onderzoeken. Hierbij moet gedacht worden aan grootte, initiators, vorm van opdrachtgeverschap en de totstandkoming van de openbare ruimte. Dit zijn eigenschappen die losstaan van het onderzochte mechanisme zelforganisatie. Deze deelvraag valt onder het eerste thema, het particulier opdrachtgeverschap. De derde deelvraag is:

3. Welke overeenkomsten en verschillen zijn waar te nemen tussen de eigenschappen van de onderzochte projecten en hun openbare ruimte?

Het derde thema is de invloed van particulier opdrachtgeverschap op de openbare ruimte. De vierde deelvraag behandelt in hoeverre particulier opdrachtgeverschap daadwerkelijk de openbare ruimte beïnvloed. Beantwoording van deze deelvraag is nodig om vast te kunnen

(11)

11 stellen of de conclusies die worden getrokken over de openbare ruimte daadwerkelijk kunnen worden toegeschreven aan het particulier opdrachtgeverschap, of dat deze vooral worden beïnvloedt door andere factoren. Bij deze deelvraag wordt ook de rol van de overheid belicht, gezien die traditioneel gezien de openbare ruimte organiseert. De vierde deelvraag die hierop ingaat is:

4. In hoeverre hebben particulier opdrachtgevers invloed op de inrichting van de openbare ruimte?

De vijfde en laatste deelvraag beschrijft in hoeverre zelforganisatie, dat in deze thesis centraal staat, een verklarend mechanisme is voor de invloed van particulier opdrachtgeverschap op de openbare ruimte. Deze vraag kan ook geschaard worden onder het derde thema. 5. In hoeverre kunnen de verschillen en overeenkomsten tussen de cases verklaard worden door zelforganisatie?

1.4 Leeswijzer

Het onderzoek is opgebouwd uit verschillende delen. Na deze introductie wordt in hoofdstuk 2 de theorie rondom het onderwerp uiteengezet, waarna een conceptueel model wordt opgesteld. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 de methodologie van het onderzoek besproken. In hoofdstuk 4 is het verslag van de openbare ruimte van de verschillende cases te lezen en worden kenmerken van de verschillende projecten beschreven. Hoofdstuk 5 en 6 gaan beiden in op de mechanismen achter het effect van particulier opdrachtgeverschap op de openbare ruimte. Hoofdstuk 7 behelst de conclusie en de discussie van het onderzoek. Daarnaast worden er in dit laatste hoofdstuk enkele opmerkingen geplaatst bij het beleid van de gemeente Amsterdam.

(12)

12

2 Theoretisch Kader

Particulier opdrachtgeverschap is een manier van ruimtelijke ontwikkeling die sinds de eeuwwisseling door de Nederlandse overheid gestimuleerd wordt. Het past binnen een beweging die vindt dat burgers meer betrokken moeten worden bij de ruimtelijke ordening. Dit betrekken van de burger wordt ook wel coöperatieve of participatieve planning genoemd. Waar sommige auteurs burgers grote kwaliteiten toedichten, menen anderen dat de

samenleving gebaat is bij een overheid die haar burgers de weg wijst. In dit theoretisch kader worden deze verschillende denkwijzen uiteengezet. Daarnaast wordt beschreven welke denkwijze in Nederland wordt aangehangen, en hoe de planologie zichzelf heeft ontwikkeld. Dit wordt gelinkt aan de praktijk van het particulier opdrachtgeverschap en haar invloed op de openbare ruimte. Achtereenvolgens worden de wenselijkheid van burgerparticipatie, de ontwikkeling van de ruimtelijke ordening in Nederland, zelforganisatie, particulier

opdrachtgeverschap en de openbare ruimte besproken, om vervolgens tot een conceptueel model te komen. Aan het einde van het hoofdstuk vindt u een samenvatting van het

theoretisch kader.

2.1 Verantwoordelijkheid bij de burger?

Wie aan particulier opdrachtgeverschap denkt, denkt snel aan een niche in de woningmarkt. Het is dan ook een manier van ontwikkelen die in de praktijk relatief weinig voorkomt. In Nederland wordt het ontwikkelen van woningen na de Tweede Wereldoorlog voornamelijk gedaan door de markt of door de overheid (Dammers et al., 2007). De rol van particulier opdrachtgeverschap in de totale woningproductie is echter groeiende. Het is echter onjuist om het particulier opdrachtgeverschap als een homogene groep te zien. Er bestaan

uiteenlopende vormen van zelfbouw, waarbij de invloed op de ruimte van de particulier sterk kunnen verschillen. Waar de ene persoon zijn eigen huis van fundatie tot dakkapel ontwerpt, kunnen andere zelfbouwers slechts betrokken zijn als financiers van een bouwproject. Wat echter bij alle vormen van particulier opdrachtgeverschap gelijk is, is de invloed van de burger op de ruimte. Deze is groter dan bij andere vormen van ontwikkeling (Keers, 1999). Over de wenselijkheid van deze burgerinvloed bestaan verschillende zienswijzen. Hierbij is het de vraag of burgers deze taak zelf naar behoren kunnen invullen, of dat er een centraal orgaan nodig is om dit in goede banen te leiden.

In de planologie wordt het betrekken van de burger, of haar invloed geven, ook wel participatieve planning genoemd. Sommige auteurs plaatsen kanttekeningen bij de mate waarin burgers in staat zijn keuzes te maken die voor de maatschappij als geheel positief uitpakken. Een bekende auteur die hierover heeft gepubliceerd was econoom Garrett Hardin. Een aantal decennia geleden beschreef hij in ‘The Tragedy of the Commons’ de problemen die hij voorzag wanneer de overheid haar terugtreden zou doen en burgers naar eigen belang zou laten handelen. Volgens hem leidt individuele vrijheid bij gemeenschappelijk gebruik van goederen tot onderbenutting of overexploitatie. Dit zou komen omdat elk individu

voornamelijk denkt aan zijn of haar eigen belangen en de maximalisatie van zijn of haar eigen winst dan wel geluk of nut. Wanneer men samen zou werken zouden hier echter alle

(13)

13 bereidbaarheid om het eigen profijt aan de kant te zetten voor het algemene gewin (Hardin, 1968). Als de theorie van Hardin vertaald zou worden naar de planologie zou dit een

motivatie kunnen zijn om de ruimtelijke ordening niet in toenemende mate in de handen te leggen van de burger. Gezien het particulier opdrachtgeverschap grotendeels in de handen van burgers ligt, pleit de theorie van Hardin niet voor het particulier opdrachtgeverschap. Ook het inrichten van de openbare ruimte door burgers, wat bij het particulier

opdrachtgeverschap voorkomt, kan volgens zijn theorie problematisch zijn. Het gaat hierbij immers om het gezamenlijk beheren van een schaars goed, de openbare ruimte, door individuen.

Behalve de theorie van Hardin bestaan er ook andere studies die kanttekeningen zetten bij participatieve planning. Deze dragen echter andere bezwaren aan. Bij deze studies worden niet zozeer menselijke gebreken als bezwaar gezien maar meer de samenwerking tussen burgers en andere actoren die moeizaam kan verlopen. Zo zijn er voorbeelden van projecten waarbij inspraak van burgers door projectontwikkelaars gebruikt werd als middel om de publieke opinie mee te krijgen. De uiteindelijke invloed van burgers was in deze projecten zeer gering. Daarnaast werden de burgers die wel inspraak hadden op bepaalde

eigenschappen geselecteerd die gunstig zouden uitvallen voor de projectontwikkelaar (Roy, 2015). Hier was dus sprake van schijnparticipatie die niet of nauwelijks burgerinitiatief of burgerinspraak ten gevolge had, maar enkel gebruikt werd om de publieke opinie te beïnvloeden. Een conclusie van dezelfde strekking werd getrokken in een onderzoek door Boelens et al (2006). Hierbij werd aangetoond dat participatieve planning kan leiden tot een hit and run mentaliteit bij projectontwikkelaars die in eerste instantie samenwerken met de gemeenschap maar haar later met problemen achterlaten, zodra de voordelen van de samenwerking geoogst zijn (Boelens et al. 2006). Waar Hardin pleit voor een sterke hand van de overheid die de burger de weg wijst, zijn er ook publicaties die de rol van de overheid juist in twijfel trekken. Zo stellen Boonstra en Boelens (2011) dat de overheid een van de factoren is geweest die participatieve planning in het verleden heeft doen mislukken. Zij zien in

tegenstelling tot Hardin wel degelijk de voordelen van participatieve planning en

burgerinitiatieven, maar bevragen de wijze waarop deze plaatsvinden. Hierop zal later verder worden ingegaan.

Er zijn ook anderen auteurs die, in tegenstelling tot Hardin, stellen dat publieke goederen weldegelijk door burgers beheerd kunnen worden. Deze conclusie werd onder andere door Ostrom getrokken na haar onderzoek naar gemeenschappelijke goederen. Ostrom, die voor haar onderzoek op dit gebied de Nobelprijs voor economie won, beschrijft dat mensen niet enkel worden gedreven door economische en individuele motieven. Samenwerking kan volgens haar weldegelijk tot stand komen op basis van andere belangen, zoals sociale. Hierbij is het vooral belangrijk wat de lokale omstandigheden zijn, en dat er effectief beheer

plaatsvindt (Ostrom, 2010). Dat burgers in staat zijn een positieve bijdrage te leveren aan het planningsproces wordt ook door de collaboratieve planning methode beschreven. Patsy Healey pleitte met haar methode voor een planologie waar actoren zonder hiërarchie met elkaar rond de tafel gaan zitten op zoek naar consensus. Deze methode gaat uit van de waarde die burgers vanuit zichzelf toe kunnen voegen aan de ruimtelijke ordening. Om dit

(14)

14 succesvol te laten verlopen is het belangrijk dat alle partijen een gelijke stem in het proces hebben (Healey, 2003). Een voorbeeld van deze collaboratieve methode is bijvoorbeeld het horen van burgers door de gemeente, voordat er plannen worden uitgevoerd. Er bestaan dus verschillende visies op het plannen door burgers. De laatste perspectieven spreken in

tegenstelling tot Hardin vóór het particulier opdrachtgeverschap. Het beleid van de

Nederlandse overheid sinds de eeuwwisseling lijkt zich hierbij aan te sluiten gezien zij inzet op meer verantwoordelijkheid bij de burger (VROM, 2001). De ontwikkelingen van de visie op planologie worden in de volgende paragraaf verder belicht.

2.2 Ruimtelijke ordening in Nederland

“Ruimtelijke ordening omvat het zoekproces voor de ruimtelijke inrichting van een veranderende samenleving en het maken van keuzes hoe en waar functies tot hun recht komen, vooral met het oog op lange(re) termijn ontwikkeling, inclusief de reflectie daarop” aldus de definitie van ruimtelijke ordening volgens Spit en Zoete (2009, p. 15). Deze definitie kan zowel als treffend en als incompleet gezien worden. Hoewel ruimtelijke ordening wel degelijk het maken van ruimtelijke keuzes in een veranderende samenleving betreft, gaat deze definitie niet in op wie deze keuzes dan precies maken. Zoals in de eerste paragraaf beschreven, bestaan er verschillende opvattingen over wie de eindregie over de ruimtelijke ordening zou kunnen, of moeten, hebben. Niet alleen de samenleving waarbinnen de ruimtelijke ordening plaatsvindt is dan ook aan verandering onderhevig. Ook de actoren die invloed uitoefenen op de ruimte veranderen door de tijd heen. Wie alleen de bovenstaande definitie zou lezen, zou eruit op kunnen maken dat ruimtelijke ordening in de praktijk bestaat uit het top-down maken van weloverwogen beslissingen door een centraal orgaan. In deze interpretatie worden er met een blik op de horizon ingrepen in de ruimte gedaan die op lange termijn functies tot hun recht laten komen. Dit is echter slechts een deel van de ruimtelijke ordening in de praktijk. Naast de top-down planning wordt de ruimte om ons heen gevormd door talloze bottom-up initiatieven vanuit burgers en marktpartijen. Over het algemeen is het wel de overheid die door middel van bestemmingsplannen de kaders stelt voor deze

ontwikkelingen (Barthelemy et al., 2013). In plaats van een lineair keuzeproces over waar functies het beste tot hun recht komen, kan ruimtelijke ordening wellicht beter gezien worden als getouwtrek door verschillende partijen die de ruimte op verschillende manieren beïnvloeden.

Het touwtrekken tussen de markt, de overheid en de burger heeft door de jaren heen

verschillende gezichten gekend. De top-down planning door de overheid ligt het meeste in lijn met de ruimtelijke ordening van na de Tweede Wereldoorlog. Nederland was zwaar getroffen door de oorlog en het land moest opnieuw opgebouwd worden. Hierbij was een grote rol voor de overheid weggelegd. Vanachter tekentafels werd de toekomst van Nederland

uitgedacht en daarna werd de bouw grotendeels door de overheid gefinancierd en uitgevoerd (Stephens et al., 2014). Vanuit het idee van een maakbare samenleving werden er in een hoog tempo woningcomplexen gerealiseerd die de burger van alle gemakken moesten voorzien, en zelfs tot vermindering van sociale problematiek zouden moeten leiden. Het gedachtengoed van Hardin sloot hier op aan, en dit was ook de tijd dat hij zijn bekendste werk publiceerde. Ostrom is niet de eerste die de mogelijkheden van de burger anders inschatte.

(15)

15 Iemand die in een vroeg stadium kritiek had op deze top-down manier van plannen was Jane Jacobs. In haar New York van de jaren zestig van de vorige eeuw, was de lokale overheid in een rap tempo oude gebouwen aan het slopen om daar splinternieuwe voorzieningen en woningen voor in de plaats te realiseren. Dit ging echter gepaard met veel weerstand vanuit het maatschappelijk middenveld. De nieuwgebouwde wijken waren weliswaar ruim opgezet, maar ze misten een ‘ziel’ en kenden mede daardoor grotere sociale problematiek. Jacobs beweerde dat een stad organisch dient te groeien, door middel van bottom-up initiatieven en inspraak van burgers. Haar visie was dan ook dat een stad pas kon slagen wanneer zij niet alleen gemaakt werd vóór iedereen, maar ook dóór iedereen (Jacobs, 1961). Ook in Nederland was een burgerbeweging zichtbaar die meer inspraak probeerde te verwerven aangaande ingrepen in de ruimte. Vooral in de grote steden werd er in de jaren zeventig van de twintigste eeuw hevig gedemonstreerd tegen de stadsvernieuwing, met als hoogtepunt, of dieptepunt, de Nieuwmarktrellen in Amsterdam. Dit alles resulteerde uiteindelijk in een hogere mate van inspraak voor burgers. Deze burgerinspraak in de ruimtelijke ordening zou in de jaren tachtig echter weer afnemen, en pas rond de eeuwwisseling weer op de

beleidsagenda terechtkomen (Verlaan, 2014).

In de jaren tachtig was het namelijk de markt, oftewel commerciële partijen, die meer invloed kregen op de ruimtelijke ordening. Met het oog op bezuinigingen besloot de overheid veel van haar taken uit te besteden aan marktpartijen. Deze overname van verantwoordelijkheden bracht zowel voordelen als nadelen met zich mee. Hoewel er kosten aan de kant van de overheid werden bespaard, kwam er veel verantwoordelijkheid bij de markt te liggen. Dat terwijl de eerste prioriteit van marktpartijen over het algemeen het maken van winst betreft. In de praktijk bleef de ruimtelijke kwaliteit hierdoor soms achter (Tasan-Kok, 2012). In het programma Tegenlicht vertelde de toenmalig wethouder van Almere dat dit zich bijvoorbeeld vertaalde in de uniformiteit van de door de markt gerealiseerde wijken. Het is immers

goedkoper om meerdere dezelfde huizen te bouwen dan op elk perceel een ander model (Tegenlicht, 2013). Daarnaast bestaat er andere problematiek rond het geven van

maatschappelijke verantwoordelijkheden aan marktpartijen. Hierbij is het belangrijkste bezwaar misschien wel dat er problemen kunnen ontstaan rond toekomstige besluitvorming. Een treffend voorbeeld wordt beschreven in een artikel van Adams en Tiesdell (2010). Zij beschrijven hoe een lokale overheid in het Verenigd Koninkrijk onder, voor marktpartijen, gunstige voorwaarden de grond van een winkelcentrum verkochten in tijden van

economische tegenspoed. Deze voorwaarden hielden niet alleen in dat de grond voor een relatief lage prijs kon worden overgenomen, maar ook dat de overheid voor een lange tijd de zeggenschap over dit gebied kwijt raakte. Zij zagen dit als een slechte ontwikkeling aangezien de overheid ongewenste ontwikkelingen niet meer kon bijsturen (Adams & Tiesdell, 2010). Hoewel dit een voorbeeld uit het Verenigd Koninkrijk is, is het exemplarisch voor de frictie tussen commercie en wensen uit de maatschappij. Wanneer marktpartijen veel

maatschappelijke verantwoordelijkheid krijgen zijn er situaties denkbaar waarbij er een vraag vanuit de maatschappij niet beantwoord kan worden omdat dit geen economisch voordeel oplevert voor de marktpartij, die de uiteindelijke beslissing maakt. Het volledig overlaten van de ruimtelijke ordening aan de markt is daardoor door sommigen ook als ongewenst gezien. Dit is wellicht de reden dat de overheid sinds de eeuwwisseling een nieuwe weg in is

(16)

16 geslagen.

Circa rond het jaar 2000 is de Nederlandse overheid begonnen in te zetten op het in grotere mate betrekken van burgers bij allerlei besluitvorming. Burgers werden vanaf dat moment in toenemende mate betrokken bij taken die eerder vooral bij de overheid of de markt lagen. De redenering achter deze omslag ligt enerzijds in lijn met de argumentatie van Ostrom: Het vertrouwen in de kunde van burgers om lange termijn beslissingen te maken die niet enkel ten faveure van henzelf zijn (Ostrom, 2010). Daarnaast heeft het betrekken van de burger volgens sommige onderzoeken een positieve invloed op economisch, politiek, sociaal en ruimtelijk gebied (Boelens & Boonstra, 2011). Ook zorgt participatie voor meer draagvlak voor overheidsbeleid (VROM, 2007). Het betrekken van burgers vertaalde zich in de planologie in coöperatieve en participatieve planning. De ruimtelijke vertaling van dit beleid werd in 2000 vastgelegd in het woonrapport “Mensen, Wensen, Wonen”, gepubliceerd door het ministerie van Volkshuisvesting. Het nieuwe motto van de overheid werd vanaf heden “De burger centraal” (VROM, 2000). Sinds dit rapport wordt ook actief ingezet op particulier

opdrachtgeverschap dat sinds de Tweede Wereldoorlog uit de Nederlandse bouwcultuur verdwenen was (Keers, 1999; Lloyd et al., 2015).

2.3 Zelforganisatie

Omdat de Nederlandse overheid zich de laatste jaren vol inzet op betrokkenheid van de burger, en er meer argumenten lijken te bestaan vóór betrokkenheid van de burger dan tegen, is de vraag wellicht niet zozeer óf betrokkenheid van de burger gewenst is. Wel bestaat er nog discussie over de vorm die burgerbetrokkenheid moet hebben. Hierbij is een

belangrijke vraag in hoeverre de overheid burgerparticipatie actief moet stimuleren. Niet iedereen is immers bereid actief te participeren in de samenleving. Wanneer de overheid burgerparticipatie niet actief stimuleert kan het zijn dat er slechts een deel van de bevolking invloed uitoefent op besluitvorming. Het deel van de bevolking dat actief participeert heeft dan meer invloed op de ruimtelijke ordening. Anderzijds kunnen burgers moeilijk gedwongen worden zich in te zetten voor verbetering van de maatschappij wanneer zij hier geen

behoefte aan hebben (Tonkens, 2006).

Burgerparticipatie gaat over de mate waarin mensen zich betrokken voelen bij, en zich

inzetten voor, de maatschappij. Boonstra en Boelens (2011) zien echter een andere vorm van burgerinmenging als positieve invloed op de ruimtelijke kwaliteit. Zij gebruiken het begrip ‘zelforganisatie’ voor initiatieven die burgers uit zichzelf nemen om invloed uit te oefenen op hun directe omgeving. Zelforganisatie is volgens hen dé manier waarop burgers succesvol invloed kunnen uitoefenen op de ruimtelijke ordening. De exacte definitie van zelforganisatie binnen stedelijke ontwikkelingen is: initiatieven voor ruimtelijke ingrepen die ontstaan vanuit het maatschappelijk middenveld en netwerken van gemeenschappen en burgers, buiten de invloed van de overheid. Het belangrijkste verschil tussen zelforganisatie en

burgerparticipatie is dat zelforganisatie niet gestimuleerd wordt door de overheid en

organisch ontstaat vanuit het maatschappelijk middenveld. Zelforganisatie is de mate waarin burgers in staat zijn initiatieven te nemen en eigen plannen tot wasdom te brengen.

(17)

17 burgers meer willen investeren in hun directe omgeving en hier een minder afwachtende houding in nemen. Een hogere mate van zelforganisatie kan daarom leiden tot een hogere ruimtelijke kwaliteit (Boonstra & Boelens, 2011). Daarnaast behelst zelforganisatie vaak lokale initiatieven. Het ontstaan van initiatieven vanuit de wijk of buurt zelf vergroot de kans dat de ontwikkelingen passen binnen de lokale vraag en omstandigheden. Dit leidt ook tot een betere implementatie van plannen en daardoor tot een hogere ruimtelijke kwaliteit (Sullivan & Skelcher, 2002; Wagenaar, 2007). Het komt er in het kort op neer dat lokale initiatieven een betere inschatting kunnen maken van de behoeften van de buurt of wijk, een relatief hoge mate van betrokkenheid en inzet tonen en de implementatie van plannen soepeler doen verlopen. Dit sluit tevens aan op het betoog van Bӧhler (2017), genoemd in de introductie. De assumptie dat het ruimte geven aan burgers om zelf te ontwikkelen leidt tot een hogere ruimtelijke kwaliteit staat haaks op het gedachtengoed van Hardin. Het particulier

opdrachtgeverschap heeft de potentie om de zelforganisatie van burgers te vergroten. Het uitgeven van kavels die door burgers naar eigen inzicht ingevuld kunnen worden brengt een grote vrijheid met zich mee, zeker als ook de openbare ruimte door burgers beheerd en gecreëerd wordt.

Het is echter de vraag op particulier opdrachtgeverschap ten alle tijden één op één gezien kan worden als zelforganisatie, omdat de overheid vaak in grote mate betrokken is, en het in ieder geval mogelijk maakt om particulier te ontwikkelen. Het vrijgeven van zelfbouwkavels is echter in veel gevallen een antwoord van de gemeente op de vraag vanuit het

maatschappelijk middenveld, zoals de heer Schouten aangaf in een interview (R. Schouten, persoonlijke communicatie, 31 mei, 2017). In dit opzicht is het wel een vorm van

zelforganisatie. Echter worden er bij sommige zelfbouwprojecten meer restricties opgelegd dan bij anderen. Zeker in stedelijke milieus worden de kaders en spelregels door overheden bepaald (Dammers et al., 2007). Of er nog ruimte is voor zelforganisatie is dus per project verschillend. Het is uiteindelijk de overheid die voor een groot deel bepaalt in hoeverre burgers invloed hebben op de ruimtelijke ordening. Regelgeving kan hierbij de invloed van zelforganisatie minimaliseren (Barthelemy et al., 2013).

Hoewel het probleem vaak niet ligt bij de goede intenties van de overheid wanneer zij burgers probeert te betrekken bij de ruimtelijke ordening, blijkt in de praktijk dat verschillende

vormen van burgerparticipatie niet het gewenste effect hebben. De reden hiervan lijkt vaak dat de overheid te veel controle wenste te behouden over de uitkomst van de participatie. Hierdoor werden plannen die samen met burgers tot stand kwamen niet omgezet in beleid of niet uitgevoerd (Frissen, 2007). Een belangrijk aspect bij het succesvol doen verlopen van zelforganisatie is de aanwezigheid van gelijkwaardige, vitale relaties tussen meerdere actoren die betrokken zijn bij zelforganisatie. Hoewel deze initiatieven vanuit burgers komen zijn er in veel gevallen namelijk meerdere partijen betrokken. De burger moet bij zelforganisatie dan ook meer gezien worden als katalysator die andere actoren, zoals de overheid of

marktpartijen, nodig heeft om haar plannen tot wasdom te brengen (Van Meerkerk et al., 2013). Hierbij is het eerder genoemde collaboratieve model van Healey (2003) van

toepassing. De mate van gelijkwaardigheid van actoren bepaalt of de zelforganisatie het gewenste effect heeft. De effectiviteit van zelforganisatie kan dus per project of locatie

(18)

18 verschillen. Afhankelijk van de mate waarin een overheid meegaat in de plannen van burgers of deze aanhoort maar niet omzet in beleid (Healey, 2006).

Wanneer de overheid als actor een te grote rol opeist kan dit leiden tot een aantal problemen die een succesvolle zelforganisatie in de weg zitten. Ten eerste leidt te veel controle door de overheid tot lange procedures waar slechts een enkeling tijd voor heeft. Dit werkt

demotiverend voor burgers om zich in te zetten voor de ruimtelijke ordening. Ten tweede zorgt deze reflex van de overheid ervoor dat er een kader gecreëerd wordt van hiërarchische structuren en formele invloed waar burgers moeilijk tussen komen. Ten derde zorgt een overheid die taken niet uit handen geeft voor een gevoel van onmacht bij de burger. Een gebrek aan democratische distributie van verantwoordelijkheid en autoriteit kan resulteren in conflicten op zowel politiek als lokaal niveau (Pløger 2001, p. 233). Een te aanwezige overheid kan dus leiden tot verkramping of demotivatie aan de kant van de burger. Er is vanuit de overheid echter wel een wens om de burger meer invloed te geven en haar centraal te stellen. In de volgende paragraaf wordt ingegaan op de manier waarop het particulier opdrachtgeverschap hieraan bijdraagt en welke vormen deze aanneemt.

2.4 Particulier opdrachtgeverschap

In de beleidsnota “Mensen, Wensen, Wonen” die in 2000 werd gepubliceerd was veel aandacht voor het particulier opdrachtgeverschap. Zowel nationale en regionale overheden zetten zich vanaf dit moment in voor de stimulatie hiervan. Er werd zelfs als doel gesteld om het particulier opdrachtgeverschap binnen afzienbare tijd tot een derde van de totale

woningproductie te doen stijgen (VROM, 2000). Uit een gesprek met de heer Kupka (K. Kupka, persoonlijke communicatie, 30 mei, 2017) is gebleken dat deze doelstellingen grotendeels gehaald zijn, en het particulier opdrachtgeverschap een volwassen onderdeel van de woningbouw is geworden. Een van de voordelen van het particulier opdrachtgeverschap is een relatief hoge ruimtelijke kwaliteit en differentiatie van wijken waar deze vorm van opdrachtgeverschap is toegepast (Lloyd, Peel & Janssen-Jansen, 2015). Daarnaast is het zoals hierboven genoemd een manier om burgers in staat te stellen invloed uit te oefenen op de ruimte. De ruimtelijke kwaliteit en differentiatie ontstaat ten eerste omdat, in tegenstelling tot andere vormen van projectontwikkeling, elke woning in grote mate wordt gerealiseerd naar de individuele wensen van de toekomstige bewoner. Dit zorgt ervoor dat elke kavel een ander uiterlijk heeft. Daarnaast is er een grote betrokkenheid van de opdrachtgever bij de realisatie van de woningen. Deze betrokkenheid leidt ook tot een hogere ruimtelijke kwaliteit (Boonstra & Boelens, 2011).

Er bestaan verschillende vormen van het particulier opdrachtgeverschap en deze hebben verschillende uitwerkingen. Door een veelheid aan verschijningsvormen kan er verwarring ontstaan rondom de definitie van particulier opdrachtgeverschap. De definitie van particulier opdrachtgeverschap die rond de eeuwwisseling werd geïntroduceerd is: “Een aanduiding voor woningbouw waarbij de consument veel invloed heeft op het woningontwerp” (Keers et al., 1999, p.5). In dit onderzoek wordt het particulier opdrachtgeverschap echter gezien dan meer dan een woningontwerp door een woningconsument. Het is daarnaast een manier van

(19)

19 Daarnaast is er in sommige gevallen ook sprake van invloed op de openbare ruimte, omdat men deze zelf beheert. Deze invloed op de ruimte is echter afhankelijk van verschillende factoren. Hierbij is de vorm van particulier opdrachtgeverschap ook van belang. Waar sommige consumenten volledig zelfstandig aan de slag gaan met hun huis en het zonder externe partijen realiseren, roepen anderen de hulp in van architecten en aannemers. Bij sommige projecten wil men enkel een leuke woning realiseren, bij anderen zijn er andere motivaties zoals duurzaamheid. Er worden globaal vier vormen onderscheiden (Tabel 1). Particulier opdrachtgeverschap kan zowel door individuen gedaan worden als door een collectief. Er wordt onderscheid gemaakt tussen projecten waar men als collectief het initiatief neemt of individueel te werk gaat (Keers & Pouw, 2002). Omdat

gemeenschapsvorming van positieve invloed is op zelforganisatie is dit onderscheid van belang (Boonstra & Boelens, 2011).

De vier vormen van particulier opdrachtgeverschap zijn traditionele eigenbouw, collectief opdrachtgeverschap, systeembouw en catalogusbouw. Hierbij zijn de vormen gerangschikt van meeste naar minste invloed op het ontwerp. De eerste vorm spreekt tevens het meeste tot de verbeelding. Bij traditionele eigenbouw wordt een kavel aanschaft en vervolgens naar eigen inzicht en smaak een droomhuis verwezenlijkt. Dit gebeurt zowel met óf zonder de behulp van architecten of aannemers. Het individueel ontwerpen van de eigen woning resulteert in een grote diversiteit aan bebouwing in een wijk. Dit kan gezien worden als ruimtelijke kwaliteit. De betrokkenheid van de zelfbouwers bij het ontwerp en de wijk zorgt tevens voor ruimtelijke kwaliteit. Daarnaast komt men elkaar tijdens het bouwproces geregeld tegen en kan de gezamenlijke passie zorgen voor sociale cohesie binnen een wijk. Een nadeel van traditionele eigenbouw is dat het relatief grote risico’s met zich meebrengt. Vooral op financieel gebied lopen zowel consument als eventuele bouwer het risico in de problemen te raken. Zo kan de woning te duur worden waarna de consument afziet van het project of kan de bouwer zijn beloftes mogelijk niet nakomen, nadat de wensen te duur blijken.

De tweede vorm van particulier opdrachtgeverschap is het collectief opdrachtgeverschap. In tegenstelling tot traditionele eigenbouw kent het collectief opdrachtgeverschap weinig risico’s. Omdat men gezamenlijk woningen realiseert worden financiële risico’s gespreid. Behalve een spreiding van financiële risico’s zorgt collectief particulier opdrachtgeverschap ook voor een cultuur waarbinnen de zelfbouwers kennis kunnen uitwisselen. Omdat de consumenten een collectief vormen worden de betrokkenheid en de invloed op de

woonomgeving daarnaast ook vergroot (Keers et al., 1999). De grote hoeveelheid overleg die er vooraf plaatsvindt zorgt enerzijds voor dit groepsgevoel. Anderzijds resulteert het in lange procedures waarbij het veel tijd kan kosten alle neuzen dezelfde kant op te krijgen. Deze vorm van ontwikkeling kan daardoor geschaard worden onder collaboratieve planning. Een ander nadeel van collectief opdrachtgeverschap is een mindere differentiatie van bebouwing omdat het vaak appartementencomplexen betreft.

De derde vorm van particulier opdrachtgeverschap is systeembouw. Bij systeembouw bepaalt de consument hoe het huis er uiteindelijk uit komt te zien, er wordt alleen wel gekozen uit

(20)

20 standaard componenten. Dit kiezen uit standaard componenten zorgt ervoor dat er minder kennis en ervaring nodig is bij de zelfbouwer. Daarnaast is de constructie minder complex en dit resulteert in een kleiner financieel risico. Systeembouw resulteert in veel mindere mate in een hogere ruimtelijke kwaliteit en wordt niet altijd vanuit burgers geïnitieerd.

Tot slot is er catalogusbouw. Catalogusbouw is de vorm van particulier opdrachtgeverschap waar de invloed van de consument het kleinst is. Men zoekt in een catalogus de gewenste woning of stelt een pakket aan eisen samen die later door een projectontwikkelaar

ontwikkeld worden. Dit is wederom een manier van zelfbouw die minder risico met zich mee brengt en nauwelijks ervaring of kennis van de zelfbouwer vraagt. Daarnaast resulteert catalogusbouw in een korte bouwtijd (Keers et al., 1999). Het nadeel hiervan is echter dat wijken waar deze vorm van particulier opdrachtgeverschap is toegepast een uniform uiterlijk kunnen krijgen, terwijl de diversiteit in bebouwing juist een van de argumenten vóór

particulier opdrachtgeverschap is (Dammers et al., 2007). Catalogusbouw is geen vorm van zelforganisatie maar een manier van projectontwikkelaars om aan de wensen van

woonconsumenten te voldoen. Dit onderzoek richt zich op traditionele eigenbouw en collectief particulier opdrachtgeverschap. Dit omdat bij traditionele eigenbouw en collectief opdrachtgeverschap burgers, of woningconsumenten, de grootste invloed hebben op de wijk (Keers et al., 2008).

Behalve de vorm van particulier opdrachtgeverschap zijn er ook nog andere elementen die invloed hebben op het eindresultaat van projecten. Allereerst is het woonmilieu van invloed. Zo is particulier opdrachtgeverschap in een dorp gebruikelijker, en makkelijker uitvoerbaar, dan in bijvoorbeeld de Randstad. Er wordt onderscheid gemaakt tussen een landelijk milieu, een dorps milieu, een suburbaan milieu en een stedelijk milieu. Dit onderzoek richt zich volledig op laatstgenoemde. In een stedelijk milieu zijn kavels relatief duur en zelfbouw komt hier dan ook minder voor (Keers & Pouw, 2002). Toch zijn er genoeg voorbeelden van wijken in grote steden waar particulier opdrachtgeverschap een groot aandeel van de

woningvoorraad betreft en sturen verschillende grote gemeenten aan op zelfbouw. De openbare ruimte staat in een stedelijke milieu onder een grotere druk dan in landelijke of dorpse milieus omdat er simpelweg veel meer mensen gebruik van maken. Het is daarom goed denkbaar dat particuliere opdrachtgevers in stedelijke milieus meer betrokkenheid tonen bij de besluitvorming hierover (Dammers et al., 2007).

Zoals hierboven genoemd is een veronderstellen sommige auteurs dat particulier

opdrachtgeverschap kan resulteren in een verhoging van de ruimtelijke kwaliteit van een wijk. Men verwacht dat er door particulier opdrachtgeverschap geen verrommeling, maar een grotere differentiatie in architectuur en stedenbouw ontstaat. Hierbij zorgt de traditionele eigenbouw voor de grootste differentiatie. Collectief opdrachtgeverschap behelst vaker projecten met soortgelijke woningen (Keers et al., 2001). Het particulier opdrachtgeverschap kan ook invloed hebben op de openbare ruimte wanneer deze door de zelfbouwers wordt beheerd. Hier kan wederom onderscheid gemaakt worden tussen traditionele eigenbouw en collectief opdrachtgeverschap. Wanneer het gaat om de gedeelde ruimtes en voorzieningen in een wijk kan collectief opdrachtgeverschap voordelen bieden. Omdat men bij voorbaat

(21)

21 samen werkt en intensief nadenkt over de behoefte die er bestaat binnen een wijk aangaande voorzieningen of openbare ruimte gaat dit in deze wijken beter. Waar nieuwbouwwijken die op grote schaal zijn gerealiseerd weinig voorzieningen hebben en gekenmerkt worden door een monofunctioneel milieu, hebben wijken die gerealiseerd zijn door particulier

opdrachtgeverschap een veel rijker aanbod. Deze voorzieningen worden dan wel vooral voor de eigen groep zelfbouwers gerealiseerd en het is dus twijfelachtig of de stad als geheel profiteert (Keers et al., 2008).

Tabel 1: Vormen van particulier opdrachtgeverschap naar invloed burgers

Vorm Toelichting Kenmerken

Traditionele eigenbouw Particulier koopt kavel en ontwikkelt zelf woning met of zonder architect en/of aannemer

Meer risico tijd en geld Grote diversiteit Vaak duur Collectief opdrachtgeverschap Groep particulieren koopt kavel

en ontwikkelt in overleg met behulp van architect, begeleider en aannemer

Minder risico geld

Meer risico tijd door proces Goede afstemming mogelijk Vaak goedkoop

Systeembouw Particulier koopt kavel en ontwerpt een woning die wordt samengesteld uit standaard componenten die door systeembouwer wordt gerealiseerd

Weinig risico tijd en geld Verscheidenheid in ontwerpen maar beperkt

Kan goedkoop

Catalogusbouw Particulier koopt kavel en zoekt een gewenste woning uit een catalogus of stelt een

eisenpakket samen die door een extern wordt uitgevoerd

Weinig risico tijd en geld Minder verscheidenheid in ontwerpen

Kan goedkoop

Bron: Keers et al., 1999 2.5 Openbare Ruimte

Dat burgers hun eigen huis ontwerpen is relatief makkelijk te verantwoorden. Men is snel van mening dat iedereen op zijn grond mag doen en laten wat hij of zij wilt. Wanneer burgers ook de openbare ruimte gaan beheren of inrichten wordt dit echter lastiger. Wie bepaalt er hoe de gezamenlijke grond wordt benut? Zeker in stedelijke milieus, waar de druk op de ruimte veel groter is, heeft een aanpassing in de openbare ruimte gevolgen voor velen (Dammers et al., 2007). Het beheer van de openbare ruimte in handen laten van burgers is voor overheden dan ook een uitdaging. Zeker omdat men van haar verwacht dat ze de kwaliteit hiervan waarborgt. Zonder enige vorm van controle of autoriteit lijkt dit een lastig te behalen doelstelling.

(22)

22 Toch kan er worden gepleit voor het betrekken van de burger bij het beheer en het ontwerp van de openbare ruimte. Een grotere betrokkenheid leidt immers tot een hogere ruimtelijke kwaliteit (Boonstra & Boelens, 2011; Van Meerkerk et al., 2013). Wanneer de openbare ruimte in handen van de burger zou komen te liggen zou dit veel ruimte bieden voor initiatieven vanuit het maatschappelijk middenveld. In potentie kan dit de mate van zelforganisatie dus verhogen. Door het beheer van de openbare ruimte in de handen van burgers te leggen kunnen plannen verbeterd worden, raken burgers in toenemende mate maatschappelijk betrokken en stijgt de ruimtelijke kwaliteit (VROM, 2005). Daarnaast wordt er gereageerd op economische en maatschappelijke ontwikkelingen zoals kostenbewustzijn, actief burgerschap, duurzaamheid en een terugtredende overheid (Gemeente Nijmegen, 2012).

Ook bij het beheer van de openbare ruimte heeft de mate van vrijheid die burgers van de overheid krijgen invloed op het uiteindelijke resultaat. Waar vanuit de theorie van Hardin beargumenteerd zou kunnen worden dat de overheid stevig de touwtjes in handen moet houden, pleiten de conclusies van Ostrom en Healey voor een grotere rol van de burger. Om maximale ruimte te laten voor zelforganisatie is het wellicht gewenst om overheidsinmenging te minimaliseren. Het vormgeven en beheren is echter niet de enige verantwoordelijkheid die de overheid draagt aangaande de openbare ruimte. Daarnaast, en misschien daarboven, is het ook haar taak de veiligheid van burgers te waarborgen. Daarom laten overheden in sommige gevallen het niveau van zeggenschap van burgers afhangen van de aard van de openbare ruimte en het doel van de participatie (VROM, 2005). Een trapveldje vraagt immers om een andere benadering dan bijvoorbeeld een druk bezochte locatie als het

Rembrandtplein. Toch vallen beiden onder de noemer openbare ruimte. Het zijn uiteindelijk de gebruikers die culturele en sociale waarden aan de openbare ruimte geven. Het beheer van openbare ruimtes die van grote culturele en sociale waarde zijn, kan wellicht minder makkelijk uit handen worden gegeven dan een groenstrook in een buitenwijk. Openbare ruimtes met een grote culturele, dan wel sociale waarde zullen daarom sterker door

overheden gereguleerd en onderhouden worden. Naarmate de openbare ruimte meer privé is, verlangen de gebruikers meer zeggenschap en participatie (VROM, 2007). In het geval van particulier opdrachtgeverschap kan gesteld worden dat een wijk in hoge mate aanvoelt als privé omdat men het zelf heeft aangelegd. Om zelforganisatie niet in de weg te zitten maar toch een vinger aan de pols te kunnen houden is een adaptieve houding van de overheid van belang. Het succes van regelgeving vanuit de overheid valt of staat met de adaptiviteit ervan (Swanson et al., 2010). Men moet per geval kunnen bepalen hoeveel invloed burgers krijgen. Het is immers van belang dat de openbare ruimte op orde is. De openbare ruimte is op verschillende manieren van waarde. Men ontmoet elkaar in de openbare ruimte, er wordt gerecreëerd, ze zorgt voor een gevoel van identiteit en ze bepaald voor een groot deel het gezicht van de ruimte (Gemeente Nijmegen, 2012). De openbare ruimte heeft verschillende kenmerken. Globaal kan de kwaliteit van de openbare ruimte bepaald worden door de kwaliteit van de bestrating, de verscheidenheid aan objecten zoals speeltoestellen of straatmeubilair, het groen dat er aanwezig is en de waterstructuren in de openbare ruimte

(23)

23 (Belt et al., 2013). Een uitvoerige beschrijving van kenmerken van de openbare ruimte staat in hoofdstuk 3.

2.6 Verwachtingen

Er zijn in de voorgaande paragrafen verschillende theorieën besproken. In deze paragraaf wordt uiteengezet hoe ze geïnterpreteerd worden en van invloed zijn op dit onderzoek. Er wordt onderzocht hoe het particulier opdrachtgeverschap invloed heeft op de openbare ruimte in Amsterdam. Hierbij is het achterliggende mechanisme dat wordt onderzocht de mate van zelforganisatie. Een hoge mate van zelforganisatie heeft een positieve invloed op de ruimtelijke kwaliteit (Boonstra & Boelens, 2011). Er wordt dan ook verwacht dat het

particulier opdrachtgeverschap een positieve invloed heeft op de kwaliteit van de openbare ruimte.

De theorie van Hardin (1968) leidt echter tot een andere verwachting. Wanneer uit het onderzoek blijkt dat de openbare ruimte die wordt beheerd door burgers van een lage kwaliteit is, en men alleen voor het eigen stuk grond zorg draagt, sluit dit aan bij de theorie van Hardin. Zoals gezegd is het startpunt van dit onderzoek echter het vertrouwen in de positieve effecten die het verantwoordelijkheden geven aan burgers zouden hebben

(Tonkens, 2006; VROM, 2007). Het is echter niet ondenkbaar dat de praktijk anders uitwijst. Er worden in dit onderzoek twee aspecten uitgelicht die effect kunnen hebben op de mate van zelforganisatie, en dus indirect op de kwaliteit van de openbare ruimte. Allereerst wordt er verwacht dat de vorm van particulier opdrachtgeverschap invloed heeft op de mate van zelforganisatie van burgers. Hierbij wordt er een globaal onderscheid gemaakt tussen traditioneel en collectief opdrachtgeverschap. Er wordt verwacht dat men bij collectief opdrachtgeverschap beter in staat is de openbare ruimte te beheren omdat er eerder een groepsbewustzijn ontstaat dan bij traditionele eigenbouw (Keers, 1999). Een sterk verbonden groep is immers beter in staat haar doelen te realiseren dan een versplinterde (Boonstra & Boelens, 2011).

Daarnaast speelt ook de overheid een rol bij de mate van zelforganisatie. De mate van zelforganisatie wordt verminderd wanneer de overheid te veel ingrijpt. De positieve effecten kunnen dan weer worden opgeheven. Een afwezige overheid kan resulteren in een grotere invloed van de burger, dan wel van particulier opdrachtgeverschap, op de openbare ruimte (VROM, 2007; Gemeente Nijmegen, 2012). Er wordt daarom verwacht dat een afwezige overheid leidt tot een hogere kwaliteit van de openbare ruimte, gezien eerder is

geconstateerd dat betrokkenheid van burgers een hogere ruimtelijke kwaliteit ten gevolge hebben. Hierbij wordt er dus verwacht dat de overheid zo weinig mogelijk dient in te grijpen. Bij openbare ruimtes van grote sociale en culturele waarden ligt dit wellicht anders (VROM, 2005). De mate waarin een gemeente per situatie in kan schatten wat haar rol moet zijn is daardoor van belang (Swanson et al., 2010). Bij traditioneel opdrachtgeverschap zal de rol van de gemeente naar verwachting groter zijn dan bij collectief opdrachtgeverschap.

(24)

24 2.7 Conceptueel model

In dit onderzoek wordt het effect van het particulier opdrachtgeverschap op de kwaliteit van de openbare ruimte onderzocht. Het mechanisme dat wordt onderzocht is de mate van burgerinvloed op de ruimtelijke ordening. Het theoretische begrip dat hiervoor gebruikt wordt is zelforganisatie: het organisch ontstaan van initiatieven vanuit de burger. De

verwachting is dat een hogere mate van burgerinvloed, dan wel zelforganisatie, resulteert in een hogere kwaliteit van de openbare ruimte. Hierbij hebben verschillende vormen van het particulier opdrachtgeverschap een verschillend effect op de mate van burgerinvloed. Het globale onderscheid dat wordt gemaakt is particulier opdrachtgeverschap in collectieve vorm en het traditionele opdrachtgeverschap. Tot slot heeft de mate van overheidsinmenging naar verwachting invloed op de mate van burgerinvloed. Hoe nadrukkelijker de overheid aanwezig is hoe minder ruimte er bestaat voor zelforganisatie, is de verwachting.

Figuur 1: Conceptueel Model

2.8 Samenvatting

Het betrekken van de burger bij de ruimtelijke ordening kent zowel voor- als

tegenargumenten. Waar sommigen menen dat de mens puur uit eigen belang handelt, zeggen anderen dat andere waarde zoals sociale ook van belang zijn. Naar die laatste

conclusie neigt de Nederlandse overheid het laatste decennium meer en daarom zet zij in op een beleid waarbij de burger centraal staat.

In de twintigste eeuw is er op het gebied van de ruimtelijke ordening en planologie veel veranderd. Waar het na de Tweede Wereldoorlog vooral de overheid was die invloed had op de fysieke ruimte, deed ze langzaam haar terugtreden. Na een periode van een sterke marktinvloed werd vanaf circa de eeuwwisseling ingezet op een terugtredende overheid en meer verantwoordelijkheden voor de burger. Deze burgerparticipatie zou voordelen hebben op economisch, sociaal, politiek en ruimtelijk vlak.

Binnen de lijn van de terugtredende overheid past ook de stimulatie van het particulier opdrachtgeverschap. Particulier opdrachtgeverschap is immers een vorm van woningbouw die bijna volledig in de handen van de burger ligt. Hierbij blijft het echter wel de overheid die

Particulier opdrachtgeverschap:

-Collectief -Traditioneel

Mate van burgerinvloed op de ruimtelijke ordening (zelforganisatie) Kwaliteit van de openbare ruimte Inmenging van de overheid

(25)

25 uiteindelijk de kaders bepaalt waarbinnen men haar gang kan gaan. Daarbij komt het

particulier opdrachtgeverschap in verschillende vormen die allen hun eigen invloed hebben op de ruimte. Hierbij is het belangrijkste onderscheid dat tussen collectief particulier opdrachtgeverschap en traditionele eigenbouw. Elke vorm van particulier

opdrachtgeverschap heeft echter de potentie een positieve invloed te hebben op de ruimtelijke kwaliteit. Daarnaast kent het particulier opdrachtgeverschap een relatief grote betrokkenheid van burgers bij de ruimtelijke ordening. Dit maakt het een geschikte vorm van ontwikkeling waarbij ook de openbare ruimte wordt ontworpen en beheerd door burgers zelf. Dit zou zelfs kunnen leiden tot een hogere kwaliteit van de openbare ruimte.

Deze positieve invloed kan toegeschreven worden aan de mate van zelforganisatie die het particulier opdrachtgeverschap in de hand werkt. Zelforganisatie is de mate waarin burgers in staat zijn eigen initiatieven in de praktijk te brengen. Dit heeft verschillende positieve

effecten, waaronder een hogere ruimtelijke kwaliteit. Of particulier opdrachtgeverschap een voorbeeld is van zelforganisatie kan echter betwist worden gezien de overheid vrijwel altijd een rol speelt. Het is echter per project verschillend of het een gevolg is van een

maatschappelijk initiatief, of overheidsingrijpen.

Daarnaast is er de vraag welke rol de overheid hierbij moet spelen. Een terugtredende overheid wordt door sommigen als positief ervaren, terwijl anderen hier hun vraagtekens bij zetten. Wat naar voren komt is dat de gewenste hoeveelheid van overheidsinmenging per situatie verschilt. Het is daarom belangrijk dat regelgeving vanuit de overheid adaptief is, zodat de burger de ruimte heeft om haar gang te gaan maar de overheid sturend kan

optreden wanneer dit nodig is. Een te sterk aanwezige overheid zou zelforganisatie in de weg kunnen zitten. In tabel 2 zijn er vier verschijningsvormen uiteengezet naar de twee

belangrijkste variabelen: type opdrachtgeverschap en relatieve overheidsinvloed. Hierbij bestaan twee ideaaltypen en twee niet-ideaaltypen qua invloed op de kwaliteit van de openbare ruimte.

Tabel 2: Ideaal- en niet-ideaaltypen Type

opdrachtgeverschap Relatieve

overheidsinvloed

Relatief veel Relatief weinig

Collectief Niet-ideaal Ideaal

(26)

26

3 Methodologie

Dit onderzoek gaat in op de gevolgen van het particulier opdrachtgeverschap voor de stad Amsterdam en haar openbare ruimte. Het onderzoek richt zich op de totstandkoming van de openbare ruimte rondom zelfbouwprojecten en in hoeverre zelforganisatie hierbij een rol speelt. Er wordt geen vergelijking gemaakt tussen het particulier opdrachtgeverschap en andere, traditioneel meer voorkomende, vormen van ontwikkeling. Het onderzoek richt zich uitsluitend op de praktijk van het particulier opdrachtgeverschap en vergelijkt daarbij collectief particulier opdrachtgeverschap en traditionele eigenbouw. In het voorgaande hoofdstuk is er literatuur rondom dit onderwerp beschreven. Dit hoofdstuk dient als een vertaalslag van deze abstracte theorie naar concrete onderzoeksmethoden. Hierbij moet worden gedacht aan de exacte vragen die het onderzoek tracht te beantwoorden en de wijze waarop dit gedaan wordt. Achtereenvolgens worden de onderzoeksvragen, verwachtingen en concepten, onderzoeksopzet, wijze van data collectie, operationalisering van begrippen en de data-analyse behandeld.

3.1 Verwachtingen

Naar aanleiding van de theorie zijn er een aantal verwachtingen ontstaan. Deze verwachtingen helpen het onderzoek richting te geven en doen uitspraken over de belangrijkste variabelen die worden onderzocht. De verwachtingen komen voort uit de in hoofdstuk twee uiteengezette literatuurstudie. Ze sluiten dan ook aan bij het conceptueel model (Figuur 1). De verwachtingen zijn als volgt:

Verwachting 1

Zelforganisatie binnen zelfbouwprojecten heeft een positieve invloed op de kwaliteit van de openbare ruimte.

Verwachting 2

Bij projecten met collectief particulier opdrachtgeverschap is de overheid minder betrokken dan bij projecten met individueel particulier opdrachtgeverschap.

Verwachting 3

Collectief opdrachtgeverschap resulteert in een hogere kwaliteit van de openbare ruimte dan traditionele eigenbouw.

De eerste verwachting betreft het achterliggende mechanisme dat onderzocht wordt:

zelforganisatie. Uit de literatuur blijkt dat zelforganisatie kan leiden tot een hogere ruimtelijke kwaliteit (Boonstra & Boelens, 2011; Van Meerkerk et al., 2013). Er wordt verwacht dat wanneer men zelf de openbare ruimte organiseert dit tevens zal leiden tot een hogere kwaliteit van deze openbare ruimte.

De tweede verwachting betreft de invloed van de overheid bij de verschillende projecten. Uit de literatuur komt naar voren dat de overheid op verschillende manieren betrokken kan zijn bij de verschillende projecten. Een te aanwezige overheid kan een negatief effect op

zelforganisatie van mensen hebben. Te veel regelgeving, verlenging van processen of te weinig vertrouwen in de burger kunnen de ruimtelijke kwaliteit bij zelfbouwprojecten verminderen (Barthelemy et al., 2013; Boonstra & Boelens, 2011; Frissen, 2007; Gemeente

(27)

27 Nijmegen, 2012; Tonkens, 2006).

De derde verwachting gaat in op het onderscheid tussen de verschillende vormen van particulier opdrachtgeverschap. Dit is in relatie tot de hoofdvraag de belangrijkste verwachting. In dit onderzoek wordt gekeken naar traditionele zelfbouw en collectief opdrachtgeverschap. Door bestudering van de literatuur is de verwachting ontstaan dat particulier opdrachtgeverschap in collectieve vorm resulteert in een hogere ruimtelijke kwaliteit. Dit is vooral het resultaat van de sterkere basis voor gemeenschapsvorming die bestaat bij collectief opdrachtgeverschap (Keers et al., 1999; 2001; 2008). De aanwezigheid van een relatief sterke gemeenschap heeft een positief effect op de ruimtelijke kwaliteit (Boonstra & Boelens, 2011; Dammers et al., 2007; VROM, 2007).

3.2 Onderzoeksopzet

De verwachting is dus dat particulier opdrachtgeverschap een positieve invloed heeft op de openbare ruimte. In het theoretisch kader zijn er enkele mechanismen beschreven die invloed kunnen hebben op de kwaliteit van de openbare ruimte. Echter zijn niet alle variabelen die invloed hebben op de openbare ruimte bij voorbaat bekend. Daarom is de onderzoeksopzet kwalitatief van aard. Kwalitatief onderzoek is meer geschikt voor dit vraagstuk dan kwantitatief onderzoek omdat er door middel van interviews nieuwe variabelen aan het licht kunnen komen. Daarnaast is de invloed van particulier

opdrachtgeverschap op de openbare ruimte, voor zover bekend, nog nauwelijks onderzocht. Kwalitatieve methoden zijn meer geschikt dan kwantitatieve methoden om relatief niet verkend terrein te onderzoeken (Boeije, ‘t Hart & Hox, 2009). Daarnaast wordt kwalitatief onderzoek gekenmerkt door haar flexibiliteit. Tijdens het onderzoek zijn er doorlopend aanpassingen gedaan aan deelvragen, hoofdvragen en methoden. Dit is bij kwantitatief onderzoek niet mogelijk. Omdat er de mogelijkheid bestaat om aanpassingen te doen aan het onderzoek naar aanleiding van kennis die gaandeweg wordt opgedaan, wordt deze manier van onderzoek doen ook wel een cyclisch iteratief proces genoemd (Hay, 2010).

Het empirische gedeelte van het onderzoek, en de uitwerking daarvan, kunnen verdeeld worden in drie fases (Tabel 3). Deze drie fases komen na de reeds besproken literatuur

verkenning, waarin ook de eerste deelvraag wordt beantwoord. De eerste fase bestaat uit het vaststellen van de kwaliteit van de openbare ruimte. Zoals hierboven ook vermeld wordt het onderzoek vanuit de kennis over de kwaliteit van de openbare ruimte gedaan. De

beantwoording van deelvraag twee zal door middel van observaties gedaan worden. Het zwaartepunt van het empirische gedeelte van dit onderzoek ligt in fase twee. In deze fase wordt onderzocht welke mechanismen ten grondslag liggen aan de kwaliteit van de openbare ruimte. Dit wordt gedaan door middel van semigestructureerde interviews. Naast de

semigestructureerde interviews is er ook aanvullend deskresearch verricht om aanvullende informatie te vergaren. Deelvraag drie, vier en vijf worden in deze fase beantwoord. Tot slot wordt er in fase drie getracht de hoofdvraag te beantwoorden door de verzamelde data te analyseren. In het vervolg van dit hoofdstuk worden de onderzoeksmethoden verder toegelicht.

(28)

28 Tabel 3: Onderzoeksfasen

Fase Doel Methode Deelvraag

0 Exploratie theorie Deskresearch 1

1 Vaststellen Kwaliteit openbare ruimte Observaties 2 2 Onderzoek naar achterliggende mechanismen Semigestructureerde interviews + Deskresearch 3, 4, 5 3 Trekken van conclusies Data analyse - 3.3 Cases

De zoektocht naar een antwoord op de hoofdvraag wordt gedaan door middel van een meervoudige casestudie. Casestudies zijn in staat het onderzoek van nieuwe inzichten te voorzien en mechanismen achter bepaalde verschijnselen bloot te leggen (Hay, 2010). Omdat het een kwalitatief onderzoek betreft is de mate van generaliseerbaarheid van de resultaten minder van belang dan bij kwantitatief onderzoek. De waarde van kwalitatief onderzoek ligt eerder in gedetailleerde kennis, vernieuwde inzichten, verdieping van kennis en heeft aandacht voor gelaagdheid van bepaalde conclusies (Smaling, 2014). De hoogte van het aantal cases is in die zin dan ook niet direct van belang. Wel is er voor gekozen om niet één, maar meerdere cases te kiezen zodat er een onderlinge vergelijking gemaakt kan worden. Deze onderlinge vergelijking is van belang geacht omdat er in een vroeg stadium is

geconstateerd dat het particulier opdrachtgeverschap in vele verschillende vormen komt. Een case zou daarom een te onvolledig beeld kunnen geven van de het particulier

opdrachtgeverschap in de praktijk. Het onderzoek tracht alleen uitspraken te doen over het effect van het particulier opdrachtgeverschap op de openbare ruimte, en de verschillen die hierbij binnen het particulier opdrachtgeverschap bestaan. Omdat er geen vergelijking wordt gemaakt tussen zelfbouw en andere vormen van ontwikkeling zijn er enkel zelfbouwcases onderzocht.

Wanneer deze vier cases willekeurig gekozen zouden worden is er een grote kans dat de conclusies van het onderzoek minder in staat zijn verklaringen te verschaffen voor bepaalde verschijnselen (Gerring, 2007). Daarom is er voor gekozen om een strategische selectie te maken. Hierbij is gebruik gemaakt van de diverse-case method, beschreven door Gerring (2007). Bij de diverse-case method worden meerdere cases gekozen die binnen alle mogelijke cases relatief veel van elkaar verschillen. Dit is van belang omdat er een grote diversiteit bestaat binnen de groep zelfbouwprojecten (Dammers et al., 2007). Ook is de methode geschikt omdat er verwachtingen getest worden.

Zoals in het theoretisch kader staat beschreven richt dit onderzoek zich op twee vormen van particulier opdrachtgeverschap. Hierbij is de eerste vorm traditionele eigenbouw en de tweede vorm collectief opdrachtgeverschap. Deze vormen van particulier

opdrachtgeverschap hebben in verhouding tot de andere vormen de meeste invloed op de ruimtelijke kwaliteit (Keers et al., 1999). Er worden daarom twee cases geselecteerd waar sprake is van traditionele eigenbouw en twee cases waarbij sprake is van collectief

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

We willen dat alle inwoners en woning- zoekenden een plek kunnen vinden in onze nieuwe gemeente Maashorst.. Dat vraagt met name om een versnelling van de productie van woningbouw

Het is belangrijk dat senioren niet te veel geclusterd wonen, maar meer gemengd in de wijk, meer tussen gezinnen met kinderen die voor ouderen mogelijk behulpzaam zouden kunnen zijn

Dingen waar men vaak niet bij stil staat, maar die zo belangrijk zijn voor kinderen en jongeren om aan de slag te kunnen gaan met de rugzak die ze dagelijks moeten dragen..

Samen met de mannen van Bergh Bouwsystemen kijken we waar onze bewoners mee kunnen werken – iedereen naar eigen kunnen.. We houden jullie op

De evaluatie is uitgevoerd in opdracht van de vier colleges van burgemeester en wethouders, waarbij deze evaluatie tevens dient om, te worden gebruikt in het kader van in

Trek met groen een kring rond een stukje dat laat zien dat deze mensen vrienden zijn..  Kun je deze stukjes terugvinden op

We zien hierin ook een plus in de bevoegdheden van de gemeente om omwonenden die zelf minder mondig zijn te kunnen beschermen tegen dit soort overlast en andere soorten overlast

Op een dag vraagt Jezus aan zijn leerlingen: „Wie zeggen de mensen dat Ik ben?” Ze antwoorden: „Sommigen zeggen dat U Johannes de Doper bent, anderen Elia en weer anderen Jer-