• No results found

Naar een sociaal partnerschap van ouderen en uitkeringsgerechtigden? - Downloaden Download PDF

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Naar een sociaal partnerschap van ouderen en uitkeringsgerechtigden? - Downloaden Download PDF"

Copied!
11
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

R. van Berkel*

Naar een sociaal partnerschap van ouderen en

uitkeringsgerechtigden?

Bij de bestudering van de Nederlandse arbeidsverhoudingen wordt in het algemeen nauwelijks of geen aandacht geschonken aan de specifieke positie van mensen met een uitkering' binnen de arbeidsverhoudingen. Dat is niet zozeer het gevolg van het feit dat de sociale zekerheid niet tot het terrein der arbeidsverhoudingen gerekend zou worden: dat wordt het in toenemende mate wel. Maar uitkeringsgerechtigden en ouderen worden in inleidingen op de Nederlandse arbeids­ verhoudingen zoals die van Reynaerts en Nagelkerke (1986), Reynaerts (1987) en Albeda en Dercksen (1991) veelal impliciet gerekend tot één der drie partijen in de arbeidsverhoudingen, de werknemers. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat uitkeringsgerechtigden en ouderen in het samenspel der partijen in de Nederlandse arbeidsverhoudingen worden vertegenwoordigd door de organisaties van werknemers, de (erkende) vakcentrales en de bij hen aangesloten vakbon­ den.2 De veronderstelling dat uitkeringsgerechtigden en ouderen, en hun belangen, door de vakbeweging worden vertegenwoordigd, is bepaald niet vrij van problemen (zie bijvoorbeeld Coenen 1987, Bussemaker 1988, Van Berkel 1988). Weliswaar beschouwen de (erkende) vakcen­ trales zich als organisaties van mensen met een betaalde baan en mensen met een uitkering, en zijn er in de jaren tachtig pogingen ondernomen, met name binnen FNV en CNV, om dit beleids­ uitgangspunt concreter gestalte te geven. Toch heeft dit de indruk dat de vakbeweging in de praktijk primair een organisatie van werknemers is, niet weg kunnen nemen: ze is hooguit afgezwakt.

Inleiding

Voorgaande constatering, in combinatie met de enorme groei van het aantal ouderen en uitke­ ringsgerechtigden gedurende de afgelopen decen­ nia (zie bijvoorbeeld SCP 1992), maakt dat de vraag naar de positie van uitkeringsgerechtigden en ouderen binnen het stelsel van Nederlandse arbeidsverhoudingen niet aan actualiteitswaarde heeft ingeboet. Deze vraag staat in dit artikel centraal en zal vooral worden belicht vanuit de praktijk van belangenbehartiging door (organisa­ ties van) uitkeringsgerechtigden en ouderen op één terrein der arbeidsverhoudingen: de sociale zekerheid, in het bijzonder de uitvoering van het stelsel van sociale zekerheid. Op basis van deze

* Rik van Berkel is als universitair docent werkzaam bij de projectgroep Arbeid en Participatie van de Vakgroep Algemene Sociale Wetenschappen van de Universiteit van

Utrecht.

praktijk van belangenbehartiging wil ik laten zien dat ouderen en uitkeringsgerechtigden en hun or­ ganisaties zelf uiteenlopende posities innemen aangaande het vraagstuk van hun positie binnen het stelsel van arbeidsverhoudingen. Enerzijds zijn er groepen ouderen en uitkeringsgerechtigden die ernaar streven om hun vertegenwoordiging via de vakbeweging concreter gestalte te geven door de vakbeweging te dwingen meer aandacht en energie te investeren in de belangenbehartiging voor mensen met een uitkering. Anderzijds zijn er groepen ouderen en uitkeringsgerechtigden die zich tot een eigen, vol waardige ‘partij’ binnen de Nederlandse arbeidsverhoudingen wensen te ont­ wikkelen en de status van ‘derde sociale partner’ nastreven. Zij willen op eigen titel kunnen partici­ peren in de Nederlandse sociaal-economische beleidsvoering; een wens die niet los kan worden gezien van hun opvattingen over de vakbeweging én van de institutionele vormgeving van het Ne­ derlandse sociaal-economische beleid.

(2)

Naar een sociaal partnerschap van ouderen en uitkeringsgerechtigden?

In de volgende paragraaf van dit artikel3 wordt kort ingegaan op de opkomst van de belangenbe­ hartiging door ouderen en uitkeringsgerechtigden in de uitvoering van de sociale zekerheid. Vervol­ gens wordt aandacht besteed aan de wettelijke mogelijkheden tot participatie van ouderen en uitkeringsgerechtigden en hun organisaties op dit onderdeel van de sociaal-economische beleids­ voering. Daarna bespreek ik een aantal tot ont­ wikkeling gekomen participatiepraktijken. Het artikel besluit met een aantal opmerkingen over de perspectieven van participatie, waarbij tevens wordt teruggekomen op de vraag naar de positie van ouderen en uitkeringsgerechtigden binnen de Nederlandse arbeidsverhoudingen.

Cliëntenparticipatie in de sociale zekerheid

Binnen het sociaal-economisch beleid zijn diverse beleidsterreinen aan te wijzen, die van directe invloed zijn op de maatschappelijke positie van ouderen en uitkeringsgerechtigden en zich dus in principe lenen voor belangenbehartiging door organisaties van ouderen en uitkeringsgerechtig­ den. Men kan denken aan werkgelegenheid, reïn­ tegratie in betaalde arbeid, additionele arbeid, arbeidsvoorzieningen en (boven)wettelijke sociale zekerheid. Terwijl de vakbeweging zich in beleid en activiteiten op al deze beleidsterreinen richt, valt op dat belangenorganisaties voor ouderen en uitkeringsgerechtigden buiten de vakbeweging zich in hun pogingen tot beïnvloeding van het sociaal-economisch beleid vooralsnog hoofdzake­ lijk richten op de sociale zekerheid en de uitvoe­ ring daarvan. Het is tegen die achtergrond dat de aandacht in dit artikel voornamelijk uitgaat naar de sociale zekerheid. Want op dat onderdeel van het sociaal-economisch beleid wordt de discussie over de positie van ouderen en uitkeringsgerech­ tigden in de Nederlandse arbeidsverhoudingen, voor zover er al van een dergelijke discussie sprake is, nog het duidelijkst gevoerd.

Diverse onderzoeken naar de relaties van uitke­ ringsgerechtigden en ouderen met uitvoeringsin­ stanties van de sociale zekerheid hebben aan het licht gebracht dat die relaties niet altijd als posi­ tief worden ervaren (zie bijvoorbeeld Engbersen 1990; Jehoel-Gijsbers en De Vos 1992; Konsu- rnenten Kontact 1988, 1989, 1991; Rietbergen 1993; Van der Veen 1990; Vos 1991). Er worden onder meer knelpunten ervaren met betrekking tot de informatieverschaffing, de dienstverlening en de behandeling door de uitvoeringsinstanties, de

bereikbaarheid van instanties, en met betrekking tot de door deze instanties genomen beslissingen. In de jaren tachtig hebben deze knelpunten en het groeiende besef van het collectieve karakter ervan geleid tot pogingen van georganiseerde ouderen en uitkeringsgerechtigden om meer invloed te verwerven op de uitvoering van de sociale zeker­ heid. Opmerkelijk is dat daarbij de tendens gesig­ naleerd kan worden om te streven naar het cre- eren van nieuwe, min of meer geïnstitutionali­ seerde mogelijkheden voor beleidsbeïnvloeding,

naast de wettelijke mogelijkheden die de vakbe­

weging hiertoe reeds ter beschikking staan. Voor­ al binnen belangenorganisaties van arbeidsonge­ schikten, werklozen en bijstandsgerechtigden is hier bovendien sprake geweest van een koerswij­ ziging. Maakten deze organisaties voor hun be­ langenbehartiging aanvankelijk gebruik van direc­ te protestacties, in het bijzonder gericht op de centrale overheid (zie onder andere Fortuin e.a. 1991, Kratke en Vlek 1992), de teleurstellende resultaten van deze acties droegen uiteindelijk bij aan een toenemende aandacht voor regionale en lokale belangenbehartiging, en aan een afname van de weerstand tegen overleggen en onderhan­ delen met ambtenaren in de uitvoeringspraktijk.

De door ouderen en uitkeringsgerechtigden nage­ streefde en ontwikkelde beïnvloedingsmogelijkhe­ den in de (uitvoering van de) sociale zekerheid worden wel aangeduid met de term cliëntenparti­ cipatie. In hun onderzoek naar praktijken van cliëntenparticipatie in de uitvoering van de socia­ le zekerheid definieerden Koopman en Tulleken (1991, p. 19) dit begrip als ‘die vormen van collectieve actie waarbij organisaties van uitke­ ringsgerechtigden pressie uitoefenen op uitvoe­ ringsorganen en beleidsinstanties van de sociale zekerheid via de strategie van argumenteren’. Deze definitie, die overigens zonder moeite naar de door organisaties van ouderen uitgeoefende pressie verbreed kan worden, beperkt zich dus tot het optreden van georganiseerde ouderen en uitkeringsgerechtigden. Bovendien omvat cliën­ tenparticipatie niet alle beïnvloedingspogingen richting uitvoeringsorganen en beleidsinstanties van de sociale zekerheid: er dient sprake te zijn van een direct contact met vertegenwoordigers van de organen en instanties, zodat bijvoorbeeld protestacties buiten de definitie van cliëntenparti­ cipatie vallen. Tenslotte beperkt cliëntenparticipa­ tie zich niet tot belangenbehartiging richting

(3)

uitvoeringsinstanties in enge zin. De term ‘be- leidsinstanties’ impliceert tevens, dat cliëntenpar­ ticipatie betrekking kan hebben op beleidsbeïn- vloedingspogingen bijvoorbeeld richting de Soci­ aal Economische Raad of het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Wettelijke mogelijkheden voor participatie

In haar proefschrift over cliëntenparticipatie van uitkeringsgerechtigden bij DIVOSA (de vereni­ ging van directeuren van Gemeentelijke Sociale Diensten) en Sociale Diensten merkt Jansen (1991) op, dat terwijl op verschillende maat­ schappelijke terreinen wettelijke inspraakmoge­ lijkheden bestaan (gezondheidszorg, bedrijfsleven, ruimtelijke ordening), dergelijke regelingen op het terrein van de sociale zekerheid vrijwel ontbre­ ken. Althans, voor zover het inspraakmogelijkhe­ den van mensen met een uitkering zelf betreft. Jansen maakt namelijk uitdrukkelijk onderscheid tussen de vertegenwoordiging van mensen met een uitkering door de vakbeweging enerzijds, en hun zelfstandige deelname als ‘derde partij’ aan adviesorganen en dergelijke anderzijds. Jansen brengt het gebrek aan inspraakmogelijkheden in verband met de zwakke maatschappelijke positie van mensen met een uitkering en hun belangenor­ ganisaties.

Jansens bewering over het nagenoeg ontbreken van inspraakmogelijkheden voor mensen met een uitkering geldt in feite voor het sociaal-econo- misch beleid als geheel, en betreft behalve uitke­ ringsgerechtigden ook ouderen. Maar juist omdat ook ouderen weinig inspraakmogelijkheden heb­ ben in sociaal-economische aangelegenheden, schiet de verklaring tekort dat het gebrek aan beïnvloedingsmogelijkheden vooral een gevolg is van de zwakte van belangenorganisaties. Tenmin­ ste, indien men de omvang van de belangenorga­ nisaties als een indicator van hun sterkte wenst op te vatten. Immers, in tegenstelling tot de uitke­ ringsgerechtigdenorganisaties beschikken ouderen wel over een massale belangenorganisatie. Het Coördinatieorgaan Samenwerkende Ouderenorga­ nisaties, CSO, de samenwerkingskoepel van de drie ouderenbonden en twee koepels van pensi- oenorganisaties, bundelt namelijk circa 600.000 georganiseerde ouderen. Zeker zo belangrijk voor het verklaren van de geringe inspraakmogelijkhe­ den van uitkeringsgerechtigden- en ouderenorga­ nisaties in sociaal-economisch beleid is de opstel­ ling van werkgevers en werknemers ten opzichte

van het creëren van dergelijke inspraakmogelijk­ heden. Werkgevers en werknemers hebben zich bij meerdere gelegenheden verzet tegen de tot­ standkoming van beleidsbemvloedingsmogelijkhe- den voor organisaties van uitkeringsgerechtigden en ouderen buiten de vakbeweging.

De totstandkoming van één van de wel bestaande beïnvloedingsmogelijkheden kan dit illustreren. Al jaren pleiten ouderen voor een grotere betrok­ kenheid bij de pensioenfondsen. Enige jaren geleden resulteerde dit in een wetsvoorstel van het D’66-kamerlid Nypels, dat ouderen een zetel in de besturen van pensioenfondsen beoogde te geven. In een brief van de Stichting van de Ar­ beid verzetten werkgevers en werknemers zich echter tegen dit wetsvoorstel. De uiteindelijke

Wet Medezeggenschap Pensioenfondsen zou een

veel bescheidener vorm van medezeggenschap regelen, ki deze wettelijke regeling is ‘de ver­ plichting neergelegd om tot het instellen van een deelnemersraad over te gaan, indien dit wordt verzocht door één of meer verenigingen wier gezamenlijk ledental minstens vijf procent uit­ maakt van het totaal aantal in het fonds deelne­ mende werknemers, gewezen deelnemers en hun pensioengerechtigde nagelaten betrekkingen’ (Tweede Kamer 1990, p. 93).

Behalve deze wet kan nog gewezen worden op een tweetal andere bescheiden wettelijke in­ spraakmogelijkheden. In beide gevallen gaat het overigens om wetsontwerpen.

In de eerste plaats de Herziening Organisatiewet

Sociale Verzekeringen (zie Jansen 1991; Koop­

man en Tulleken 1991). In de ‘Hoofdlijnen van een nieuwe uitvoeringsorganisatie sociale verze­ keringen’ uit 1991 stelt het kabinet dat voor belangenorganisaties van mensen met een uitke­ ring een signaalfunctie kan zijn weggelegd: ‘Naast algemene belangenbehartiging is de speci­ fieke deskundigheid van de cliëntorganisaties, vertaald in een signaalfunctie ten opzichte van beleidsbepalende en uitvoerende organen een nuttige aanvulling’ (geciteerd in Jansen 1991, p. 54). Het wetsvoorstel voor de nieuwe Organisa­ tiewet Sociale Verzekeringen bepaalt uitsluitend dat de Sociale Verzekeringsbank, de bedrijfsver­ enigingen en uitvoeringsinstellingen verplicht zijn in een reglement op te nemen, de wijze waarop cliënten bij de beleidsvorming ten aanzien van de uitvoering worden betrokken. Ook nu hebben de sociale partners zich tegen verdergaande

(4)

inspraak-Naar een sociaal partnerschap van ouderen en uitkeringsgerechtigden?

mogelijkheden van belangenorganisaties van mensen met een uitkering verzet. In de eerder genoemde ‘Hoofdlijnen’ wordt voorts de moge­ lijkheid genoemd dat ‘cliëntorganisaties, mits zij aan enige kwaliteitseisen voldoen, geregeld over­ leg voeren met het Ministerie van SZW’ (geci­ teerd in Jansen 1991, p. 54).

In de tweede plaats wordt in het Wetsontwerp

Herziening Algemene Bijstandswet een beschei­

den mogelijkheid tot inspraak van mensen met een uitkering genoemd. Artikel 125 van het Wets­ ontwerp verplicht Burgemeesters en Wethouders een commissie in te stellen die hun ‘desgevraagd of uit eigen beweging adviseert over vraagstuk­ ken die samenhangen met de uitvoering van deze wet’. In artikel 126 van dit wetsontwerp worden onder meer de volgende categorieën leden van deze commissie met name genoemd: vertegen­ woordigers van B&W en vertegenwoordigers op voordracht van de bij de Stichting van de Arbeid aangesloten centrales van werknemers. In de Memorie van Toelichting (p. 55) wordt hierover opgemerkt: ‘Uitdrukkelijk zij erop gewezen dat ook andere groeperingen dan de in artikel 126 genoemde in de commissies kunnen worden opgenomen. Hierbij zou mede gedacht kunnen worden aan lokale, representatieve, organisaties van uitkeringsgerechtigden’.

Behalve het bescheiden karakter van wettelijke inspraakmogelijkheden valt uit het voorafgaande te concluderen, dat deze zich beperken tot het terrein van de (uitvoering van de) sociale zeker­ heid en pensioenen. Op het terrein van arbeids­ voorzieningen is van wettelijk geregelde inspraak­ mogelijkheden voor belangenorganisaties van uitkeringsgerechtigden en ouderen in het geheel geen sprake.

Participatie: de praktijk

Ondanks het gebrek aan rechten op inspraak die aan wettelijke regelingen te ontlenen zijn, is er wel sprake van een praktijk van participatie van uitkeringsgerechtigden en ouderen in (onderdelen van) de sociaal-economische beleidsvoering. Vaak betreft het vormen van participatie die door uitke­ ringsgerechtigden en ouderen zelf zijn gereali­ seerd. Soms ook stamt het initiatief tot participa­ tie van de kant van overheden of overheidsinstan­ ties. Dat is bijvoorbeeld het geval bij een aantal Kliëntenraden van Sociale Diensten, die zijn opgericht door Gemeentelijke Sociale Diensten of lokale overheden (Jansen 1991). Koopman en

Tulleken (1991) noemen onder meer het voorko­ men van negatieve beeldvorming en het zicht krijgen op de effecten van de uitvoeringspraktijk als motieven van sociale zekerheidsinstanties om initiatieven tot cliëntenparticipatie te nemen of om positief te reageren op dergelijke initiatieven van de zijde van belangenorganisaties. In deze paragraaf zal ik een overzicht proberen te geven van de participatie van uitkeringsgerechtigden en ouderen in sociaal-economische aangelegenheden.

Belangenorganisaties van ouderen en uitkerings­ gerechtigden

Eerst dient echter iets gezegd te worden over lan­ delijk georganiseerde en opererende belangenor­ ganisaties van ouderen en uitkeringsgerechtigden. Deze organisaties kunnen in een aantal clusters worden onderverdeeld (zie voor een uitvoerig overzicht Van Berkel e.a. 1992).

Allereerst de erkende vakcentrales, die naast betaald werkenden ook ouderen en uitkeringsge­ rechtigden organiseren. Het betreft hier de Fede­ ratie Nederlandse Vakbeweging (FNV), het Christelijk Nationaal Vakverbond (CNV) en de Vakcentrale voor Middelbaar en Hoger Personeel (MHP). Gezamenlijk organiseren deze vakcentra­ les circa 300.000 uitkeringsgerechtigden en ge­ pensioneerden.

Het tweede cluster betreft de ouderenorganisaties, samenwerkend in het Coördinatieorgaan Samen­ werkende Ouderenorganisaties (CS O). In totaal gaat het om een vijftal organisaties: drie ouderen­ bonden (de Algemene Nederlandse Bond voor Ouderen ANBO, de Protestants-Christelijke Ou­ derenbond PCOB, en de Unie van Katholieke Bonden van Ouderen KBO), en twee koepels van pensioenorganisaties (de Centrale van Samenwer­ kende Pensioenbelangenorganisaties CSPO en het Overlegorgaan van Verenigingen van Gepensio­ neerden van Ondernemingen OVGO). Gezamen­ lijk organiseren deze organisaties bijna 600.000 ouderen, merendeels VUT- en pensioengerechtig­ den, hoewel de ouderenbonden open staan voor iedereen ouder dan 50 jaar.

Het derde cluster omvat uitkeringsgerechtigdenor­

ganisaties, voornamelijk organisaties van arbeids­

ongeschikten, werklozen en bijstandsgerechtigden. De bekendste van deze organisaties zijn het Lan­ delijk Samenwerkingsverband van regionale WAO/AAW-platforms (LSV) en het daarbij aan­ gesloten Landelijk Overleg Vrouwen in de AAWAVAO (LOV), het Landelijk WAO-beraad

(5)

(LWB), het Landelijk Samenwerkingsverband Vrouwen en de Bijstand (LSVeB), het Samen­ werkingsverband Mensen zonder Betaald Werk (SMZB W), de Landelijke Stichting Kliëntenraden (LSK) en de Bundeling Uitkeringsgerechtigden (BUG). De organisatievorm van deze belangen­ groepen wijkt aanmerkelijk af van die van de vakcentrales en de ouderenorganisaties. Zo werkt men vaak niet met natuurlijke leden maar met aangesloten groepen, hetgeen het moeilijk maakt een uitspraak te doen over de omvang van de georganiseerde achterban van de organisaties binnen dit cluster.

Het vierde cluster vormen de gehandicaptenorga­

nisaties. Hoewel geen ouderen- en uitkeringsge­

rechtigdenorganisaties in strikte zin, organiseren deze organisaties wel veel ouderen en uitkerings­ gerechtigden, met name arbeidsongeschikten. De Gehandicaptenraad is de bekendste koepel, die 62 lidorganisaties bundelt met tegen de 200.000 leden. Onder deze organisaties bevindt zich een tweetal arbeidsongeschiktenorganisaties, de Lan­ delijke bond van Gehandicapten en Arbeidsonge­ schikten ANIB (16.500 leden) en de Gehandicap­ ten Organisatie Nederland GON (3.000 leden). Tot de gehandicaptenorganisaties kan ook de Federatie van Ouderverenigingen (FvO) gerekend worden, een koepel van vijf organisaties van ouders en verwanten van verstandelijk gehandi­ capten.

Het vijfde cluster betreft de anti-armoedebewe-

ging. Tot dit cluster behoort de Werkgroep 'Arme

kant van Nederland’, een initiatief vanwege de kerken met een duidelijke band met belangenor­ ganisaties van ouderen en uitkeringsgerechtigden. Ook ATD-Vierde Wereld, de Nederlandse tak van de door de Franse priester Joseph Wresinski opgerichte Vierde Wereldbeweging, maakt onder­ deel uit van de anti-armoedebeweging.

Tot slot kan nog een zesde cluster van overige

belangenorganisaties onderscheiden worden. Hieronder valt onder meer een netwerk van oude­ re vrouwen, Wijze Oude Wijven/Wijze Oude Vrouwen (WOUW). Vanwege het feit dat WOUW niet is aangesloten bij het CSO en het hier eerder om een netwerk dan een organisatie gaat, kan zij niet onder het cluster ‘ouderenorga­ nisaties’ worden ondergebracht.

Vormen van participatie

In schema 1 wordt een overzicht gegeven van de belangrijkste vormen van participatie van de

belangenorganisaties in het sociaal-economisch beleid. Over een drietal clusters kunnen we kort zijn. De anti-armoedebeweging en de ‘overige belangenorganisaties’ vinden we in de in het schema onderscheiden vormen van participatie niet terug. Weliswaar trachten de tot deze clusters behorende belangengroepen aan beleidsbeïnvloe­ ding te doen, ook op sociaal-economisch terrein, maar zij nemen, als groepering althans, niet deel aan min of meer geformaliseerde vormen van participatie.

Ook ten aanzien van de participatie van de vak­ centrales in het sociaal-economisch beleid kunnen we hier kort zijn, zij het om een geheel andere reden. De rol van de vakbeweging in het Neder­ landse sociaal-economisch beleid is genoegzaam bekend. Wel is het van belang om op te merken, dat we met name binnen de FNV, en in mindere mate binnen het CNV, de tendens kunnen waar­ nemen dat oudere en uitkeringsgerechtigde vak­ bondsleden een grotere rol krijgen toebedeeld in de beleidsbeïnvloeding via de vakbeweging van uitvoeringsinstanties van de sociale zekerheid. Te denken valt aan de participatie van oudere en uitkeringsgerechtigde vakbondsleden in Kliënten­ raden van GSD-en, aan deelname (al dan niet via de regionale platforms van het LSV) aan overleg­ gen met perifere kantoren van de Gemeenschap­ pelijke Medische Dienst (GMD) of het Gemeen­ schappelijk Administratiekantoor (GAK), en aan de participatie van oudere FNV-leden in de lan­ delijke adviescommissie van de Sociale Verzeke­ ringsbank.

Richten we ons op de overige drie clusters, de ouderenorganisaties, de uitkeringsgerechtigden-or- ganisaties en de gehandicaptenorganisaties, dan valt een aantal zaken op.

Ten eerste kunnen we vaststellen dat de uitvoe­ ringsinstanties van de sociale zekerheid een ‘bont’ beeld te zien geven van vormen van parti­ cipatie van ouderen en uitkeringsgerechtigden. Regionale platforms van hetLandelijk Samenwer­ kingsverband Regionale WAO-platforms (LSV) overleggen met perifere kantoren van de GMD en, minder regelmatig, met regionale kantoren van het GAK. Het LSV en het LWB overleggen incidenteel met het landelijke GMD-bestuur. In tal van gemeenten (volgens opgave van de LSK in circa 100 gemeenten) zijn Kliëntenraden opge­ richt of nog in oprichting, die overleg voeren met directies van Sociale Diensten. Desamenstelling

(6)

Naar een sociaal partnerschap van ouderen en uitkeringsgerechtigden?

Schema 1 Participatie organisaties van ouderen en uitkeringsgerechtigden in sociaal-economisch beleid

Sociaal- Stichting Sociale Ministerie van

economische van de Verzekerings­ Sociale Zaken

Raad Arbeid raad en Werkgelegenheid

ATD-Vierde Wereld - - _ _ BUG - - _ _ CNV X X X CSO - _ _ _ ouderenbonden - _ _ _ pensioenbonden - - - -FNV X X X FvO adviescie** - - -GR adviescie _ _ ANIB/GON - - - -LSK - - - regulier overleg*** LSV-WAO/LOV - - -

-LSVeB - - - regulier overleg***

LWB - - - regulier overleg***

MHP X X X

SMZBW — - - regulier***

overleg

Werkgroep Arme kant van Nederland - _ -

-WOUW - - -

-Gemeenschappelijk Gemeenschap­ Gemeentelijke

Centraal/Regio-Administratie- pelijk Sociale Dienst/ naal Bestuur A r­

kantoor/bedrijfs-verenigingen Medische Dienst Directeuren Sociale Diensten beidsvoorziening ATD-Vierde Wereld - - - -BUG _* _* _* _

CNV bestuur/KC’s land. bestuur ABW- bestuur

GAK/GMD-overleg GMD-overleg commissie CBA/RBA

CSO - - -

-ouderenbonden - - Kliëntenraad

-pensioenbonden _ - -

-FNV bestuur/KC’s land. bestuur ABW-cie’s/ bestuur

GAK/GMD-overleg GMD-overleg Kliëntenraad CBA/RBA

FvO - - - -GR ministeriële vertegenw. KC-NAB land. ministeriële vertegenw. bestuur ANIB GAK/GMD- overleg via LSV-platforms GMD-overleg via LSV-platforms Kliëntenraad GON - - Kliëntenraad? -LSK — - Kliëntenraad overleg DIVOSA LSV-WAO/LOV GAK/GMD- overleg overleg FBV GMD-overleg LSVeB — — Kliëntenraad overleg DIVOSA — LWB 2x per jaar overleg GAK 2x per jaar overleg GMD overleg DIVOSA —

MHP bestuur/KC’s land. bestuur ABW-cie/

Kliëntenraad bestuur CBA/RBA SMZBW - - Kliëntenraad overleg DIVOSA

-Werkgroep Arme kant van Nederland - - -

-WOUW - -

(7)

(yervolg schema 1)

Pensioenfondsen Sociale Verzekeringsbank

ATD-Vierde Wereld -

-BUG -

-CNV bestuur/ bestuur/

ledenraden land. adviescie

CSO - kroonlid bestuur

ouderenbonden - _

pensioenbonden Raad van Ge-

-pension. ABP/ deelnemersraden

FNV bestuur/ bestuur/

deelnemersraden land. adviescie

FvO _ -GR _ _ ANIB/GON - -LSK - _ LSV-WAO/LOV _ _ LSVeB - -LWB - -MHP bestuur bestuur SMZBW -

-Werkgroep Arme kant van Nederland -

-WOUW -

-* BUG-leden participeren wel via andere belangenorganisaties. ** V ia het Landelijk Patiënten/Cliëntenplatform.

*** Vier maal per jaar via Landelijk Overleg Uitkeringsgerechtigden (LOU).

Toelichting gebruikte afkortingen (voor zover deze niet in de tekst worden toegelicht): KC = Kleine Commissie; NAB = Nieuwe Algemene Bedrijfsvereniging; FBV = Federatie van Bedrijfsverenigingen.

van Kliëntenraden varieert sterk. Zowel vak- bondsgroepen als lokale afdelingen van de oude­ renbonden en bij de landelijke organisaties van uitkeringsgerechtigden aangesloten groepen kun­ nen tot de participanten behoren. De in 1991 opgerichte Landelijke Stichting Kliëntenraden stelt zich ten doel de Kliëntenraden te bundelen en te ondersteunen. Diverse belangenorganisaties, waaronder SMZBW, LSVeB en LWB, nemen deel aan een overleg met de landelijke vereniging van directeuren van Sociale Diensten, DIVOSA. Voorts hebben zij een regulier overleg met het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegen­ heid. Zoals eerder al werd vermeld, participeren ouderenorganisaties in deelnemersraden van pen­ sioenfondsen. De twee bij het CSO aangesloten koepels van pensioenorganisaties zijn zelfs opge­ richt met het oog op de belangenbehartiging richting de pensioenfondsen. Het OVGO is een koepel van 16 pensioenorganisaties in particuliere ondernemingen die overigens niet alle een deelne­ mersraad van het pensioenfonds hebben. Het CSPO organiseert voornamelijk gepensioneerd (semi)overheidspersoneel en participeert in de

Raad van Gepensioneerden van het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP). Daarnaast ‘be­ schikt’ het CSO over een Kroonlid in het bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, die de AOW uitvoert.

Op de tweede plaats valt op dat in de praktijk vormen van cliëntenparticipatie tot ontwikkeling zijn gekomen waarvoor (nog) geen wettelijke basis te vinden is. Dat geldt onder meer voor Kliëntenraden bij GSD-en, voor overleggen met GMD- en GAK-kantoren, en voor het overleg van het Landelijk Overleg Uitkeringsgerechtigden met DIVOSA en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Wel is in de eerder genoemde wetsvoorstellen iets terug te vinden van de ge­ groeide participatiepraktijk. De formuleringen in deze voorstellen zijn echter vrijblijvend, en bie­ den de belangenorganisaties slechts beperkte aanknopingspunten om hun participatiewensen te realiseren. De overheid voelt er klaarblijkelijk niets voor als voortrekker te functioneren in het creëren van participatiemogelijkheden voor cliën­ tenorganisaties buiten de vakbeweging. Dat brengt ons op het derde punt.

(8)

Naar een sociaal partnerschap van ouderen en uitkeringsgerechtigden?

De gesignaleerde terughoudendheid van de over­ heid is ten dele terug te voeren op de weerstand van werkgevers en werknemers om belangenorga­ nisaties buiten de erkende vakcentrales toe te laten tot de beleidsvoering in (de uitvoering van) de sociale zekerheid en de arbeidsvoorzieningen. De eerder genoemde brief van de Stichting van de Arbeid over het wetsvoorstel Nypels is in dit verband exemplarisch. Het door een aantal belan­ genorganisaties van ouderen en uitkeringsgerech­ tigden nagestreefde ‘sociaal partnerschap’, waar­ van de bestaande vormen van cliëntenparticipatie een eerste bescheiden uitdrukking vormen, is voor de huidige sociale partners onbespreekbaar. Toch is recentelijk een voorzichtige verschuiving in de opstelling van FNV en CNV merkbaar geworden. We noemden al het feit dat vooral de FNV een aantal stappen gezet heeft om oudere en uitkeringsgerechtigde vakbondsleden meer te betrekken bij de beleidsvoering rond de uitvoe­ ringspraktijk van de sociale zekerheid. Mede natuurlijk met het oog op de binding van leden met een uitkering, tracht deze vakcentrale zo­ doende meer inhoud te geven aan haar rol als vertegenwoordigster van ouderen en uitkeringsge­ rechtigden (zie voor de belangenbehartiging door de FNV ten behoeve van uitkeringsgerechtigden en ouderen in de uitvoering van de sociale zeker­ heid, Van Berkel en Hindriks 1991). Bovendien hebben FNV en CNV onlangs een convenant gesloten met de Gehandicaptenraad, die blijkens het schema reeds verschillende vormen van parti­ cipatie tot ontwikkeling heeft weten te brengen. Ook in dit convenant wijzen FNV en CNV be­ stuurlijke participatie door de Gehandicaptenraad, bijvoorbeeld in de uitvoeringsorganisatie van de arbeidsvoorzieningen, af. Maar FNV en CNV geven te kennen zich niet te zullen verzetten tegen de constructie van een onafhankelijk Kroonlid uit de gelederen van de Gehandicapten­ raad in de Sociale Verzekeringsraad. Ook staan zij open voor een rol van de raad in adviescom­ missies van de Sociale Verzekeringsraad, de Federatie van Bedrijfsverenigingen ‘nieuwe stijl’ (dat wil zeggen, na invoering van de nieuwe Organisatiewet Sociale Verzekeringen) en het Centraal/Regionaal Bestuur Arbeidsvoorzieningen op het moment dat deze de arbeidsbemiddeling van arbeidsongeschikten en gehandicapten op zich gaat nemen.

Een vierde punt is dat niet alleen in wettelijke regelgeving, maar ook in de praktijk nauwelijks

sprake is van participatie door belangenorganisa­ ties buiten de vakbeweging in het arbeidsvoorzie- ningenbeleid. Het contrast tussen gegroeide parti- cipatievormen in de uitvoering van de sociale zekerheid en die in de uitvoering van de arbeids­ voorzieningen is groot. Toch moet hierbij wel een kanttekening gemaakt worden. Het arbeidsvoor- zieningenbeleid ten behoeve van arbeidsonge­ schikten vindt momenteel plaats door de kantoren van de Gemeenschappelijke Medische Dienst. Belangenorganisaties van arbeidsongeschikten kunnen langs deze weg dus wel participeren in het arbeidsvoorzieningenbeleid, omdat er geregel­ de contacten bestaan met (perifere en het landelij­ ke) GMD-kantoren. Indien het arbeidsvoorzie­ ningenbeleid ten behoeve van arbeidsongeschikten wordt overgeheveld naar CBA7RBA, zullen ar­ beidsongeschiktenorganisaties hun participatie­ mogelijkheden op dit terrein van de grond af moeten opbouwen. O f FNV en CNV tegenover deze cliëntenorganisaties (het gaat dan vooral om LSV en LWB) eenzelfde houding aan zullen nemen als tegenover de Gehandicaptenraad, valt nog te bezien.

Ten vijfde moeten we constateren, dat de belan­ genorganisaties buiten de vakbeweging er niet in geslaagd zijn door te dringen tot het ‘hart’ van de Nederlandse overlegeconomie: de Sociaal Econo­ mische Raad en de Stichting van de Arbeid. Hoewel de ouderenorganisaties en een aantal uitkeringsgerechtigdenorganisaties dat graag zou­ den willen, hebben zij geen toegang weten te verkrijgen tot deze overlegorganen. Wel participe­ ren de Gehandicaptenraad en de Federatie van Ouderverenigingen op titel van deskundigheid in een SER-commissie.

Perspectieven voor participatie

Binnen het Nederlandse sociaal-economische beleid in het algemeen, en de sociale zekerheid in het bijzonder, hebben werkgevers en werknemers en hun organisaties een volwaardige plaats ver­ worven. De werknemersorganisaties worden daar­ bij geacht de belangen van zowel werkenden als mensen met een uitkering te vertegenwoordigen. De belangenbehartiging van de laatstgenoemde groep leden is echter onderontwikkeld en dreigt voortdurend het onderspit te delven. Mogelijkhe­ den van de vakbeweging om belangen van oude­ ren en uitkeringsgerechtigden te behartigen, blij­ ven onderbenut, waardoor de vakbeweging zelf voedsel geeft aan de door haar telkens weer be­

(9)

streden stelling dat ze vooral een organisatie van betaald werkenden is (zie bijvoorbeeld Negenman 1992). Met de groei van het aantal mensen met een uitkering èn van hun belangenorganisaties, worden belangen van ouderen en uitkeringsge­ rechtigden steeds nadrukkelijker voor het voet­ licht gebracht; en wordt de roep om een volwaar­ dige stem van mensen met een uitkering in het sociaal-economisch beleid steeds luider. Wat valt er nu te zeggen over de perspectieven voor parti­ cipatie van (belangenorganisaties van) ouderen en uitkeringsgerechtigden in het Nederlandse sociaal- economische beleid? En, in het verlengde daar­ van: wat valt er te zeggen over de perspectieven van een sociaal partnerschap van mensen met een uitkering?

Kijken we naar de belangenorganisaties zelf, dan zijn de ouderenorganisaties en de gehandicapten­ organisaties het meest uitgesproken in hun wens zich tot volwaardig sociaal partner te ontwikke­ len. Qua organisatievorm doen zij van de diverse belangenorganisaties het meest denken aan de vakbeweging: grote, massale verenigingen met een democratische structuur. Maar ook in strate­ gisch opzicht zijn zij het meest aan de vakbewe­ ging verwant, getuige hun vertrouwen in, en streven naar, geïnstitutionaliseerde machtsinstru­ menten. Binnen de uitkeringsgerechtigdenorgani­ saties liggen de zaken genuanceerder, niet op de laatste plaats vanwege hun in vergelijking met andere organisaties meer radicale traditie. Nog los van het feit dat men er vooralsnog bewust voor gekozen heeft af te zien van het vormen van massale organisaties, wordt het principe van participatie als zodanig ambivalenter tegemoet getreden. Enerzijds streeft men naar een grotere betrokkenheid van uitkeringsgerechtigden in de sociaal-economische beleidsvoering. Anderzijds zijn sommige organisaties beducht voor mogelijke negatieve gevolgen van al te vergaande participa­ tie. Afgezien van de vraag in hoeverre een vol­ waardig sociaal partnerschap realiseerbaar is, vraagt men zich af in hoeverre de organisaties wel voldoende krachtig en toegerust zijn om een volwaardig partnerschap waar te kunnen maken. Opmerkelijk is wel, en de reeds gegroeide partici- patiepraktijken zijn daar het beste bewijs van, dat de in het verleden bestaande weerstanden van de zijde van georganiseerde uitkeringsgerechtigden tegen participatie als zodanig (vgl. bijvoorbeeld Van den Oord 1990), verminderd zijn. Hetgeen

niet wegneemt dat in de organisaties nog voort­ durend sprake is van debatten over de concrete vormgeving van participatie. Overigens dient bij het streven van ouderen en uitkeringsgerechtigden naar een sociaal partnerschap wel de aantekening gemaakt te worden, dat hierin nauwelijks sprake is van een gezamenlijk optreden. Ouderen-, gehandicapten- en uitkeringsgerechtigdenorganisa- ties opereren grotendeels onafhankelijk van elkaar of, zo men wil, langs elkaar.

Van de kant van de overheid en de sociale part­ ners bestaat weinig enthousiasme voor een sociaal partnerschap van ouderen en uitkeringsgerechtig­ den, anders dan via de bestaande kanalen: de vakcentrales. Van die kant hebben de belangenor­ ganisaties buiten de vakbeweging dan ook weinig steun te verwachten, hetgeen hun kans van slagen natuurlijk aanzienlijk inperkt. Toch kan een aantal niet onbelangrijke ontwikkelingen geconstateerd worden. In diverse wetsvoorstellen is de partici­ patie van ouderen en uitkeringsgerechtigden, hoe bescheiden ook, in ieder geval voorwerp van aandacht. Het convenant van FNV, CNV en Ge­ handicaptenraad toont aan, dat de vakbeweging participatie op basis van specifieke deskundighe­ den van belangenorganisaties buiten de vakbewe­ ging in adviescommissies niet volledig afwijst. En uitvoeringsinstanties van de sociale zekerheid zijn zich het afgelopen decennium minder gereser­ veerd op gaan stellen ten opzichte van cliënten­ participatie, ten dele omdat zij daarin ook een eigen belang hebben ontdekt.

Er lijkt veel voor te zeggen te zijn om in het sociaal-economisch beleid een duidelijker plaats in te ruimen voor vertegenwoordigers van oude­ ren en uitkeringsgerechtigden en hun belangen. Desalniettemin leidt het geen twijfel dat de weg naar een sociaal partnerschap van ouderen en uitkeringsgerechtigden en naar de status van zelfstandige partij binnen de Nederlandse arbeids­ verhoudingen vooralsnog een lange, zo niet onaf­ zienbare, is. De dominante positie van de ‘factor arbeid’ in de Nederlandse arbeidsverhoudingen is te sterk, en de kracht die ouderen en uitkerings­ gerechtigden daartegen in het geweer kunnen brengen te zwak, om daar op afzienbare termijn belangrijke veranderingen in te verwachten. Toe­ gespitst op de (uitvoering van de) sociale zeker­ heid zijn het vooralsnog degenen die de uitkerin­ gen financieren en niet degenen die er voor hun

(10)

Naar een sociaal partnerschap van ouderen en uitkeringsgerechtigden?

inkomen van afhankelijk zijn (de ‘consumenten’), die de dienst uitmaken. Het meest perspectiefrijk lijkt voorlopig een uitbouw van verworven parti­ cipatiemogelijkheden in de uitvoering van de sociale zekerheid, inclusief pensioenen. Die mo­ gelijkheden bieden de belangenorganisaties zowel instrumenten voor belangenbehartiging, als aan­ knopingspunten om het contact met de achterban te versterken. Dat laatste is overigens tevens een voorwaarde voor participatie. Niet alleen omdat die contacten, en de kennis die dat oplevert van de leefsituatie van mensen met een uitkering, de basis vormt van de deskundigheid die belangenor­ ganisaties in vormen van participatie in hebben te brengen. Tegelijkertijd zullen uitvoeringsinstanties meer waarde hechten aan de inbreng van de belangenorganisaties naarmate die er beter in slagen de cliënten van de instanties te represente­ ren. Dit representativiteitsvraagstuk zou de vakbe­ weging overigens nog wel eens parten kunnen spelen. Waar nu al herhaaldelijk de vraag wordt opgeworpen naar de representativiteit van vakor­ ganisaties voor werknemers, kan die vraag met zeker zoveel recht opgeworpen worden met be­ trekking tot de representativiteit van de vakbewe­ ging voor mensen met een uitkering. Het gaat dan in feite om de vraag naar de ‘breedte’ van binnen de vakbeweging georganiseerde maat­ schappelijke groeperingen (Leisink 1989). Met name de ouderenorganisaties en de gehandicap­ tenorganisaties lijken de kaart van representativi­ teit te kunnen spelen, en doen dat nu soms al met succes.

Conclusie

Of ouderen en uitkeringsgerechtigden op den duur directe inspraakmogelijkheden in het so- ciaal-economisch beleid zullen weten te realise­ ren, en welke vorm die inspraak zal aannemen, is niet op de laatste plaats afhankelijk van de vraag hoe de relatie tussen de vakbeweging en belan­ genorganisaties buiten de vakbeweging zich zal ontwikkelen. Het streven naar een ‘sociaal part­ nerschap’ is, zoals ik eerder reeds opmerkte, voor een belangrijk deel een reactie op teleurstellende ervaringen die ouderen en uitkeringsgerechtigden hebben opgedaan met de belangenbehartiging voor mensen met een uitkering door de vakbewe­ ging. Tegelijkertijd kunnen belangenorganisaties buiten de vakbeweging niet om de constatering heen dat de vakbeweging, met name de FNV, pogingen ondernomen heeft om de belangenbe­

hartiging voor mensen met een uitkering duidelij­ ker vorm te geven; en dat de vakbeweging reeds over beïnvloedingsmogelijkheden beschikt, waar­ over de belangenorganisaties buiten de vakbewe­ ging voorlopig niet zullen beschikken. De discus­ sie over een ‘sociaal partnerschap’ stelt belangen­ organisaties buiten de vakbeweging dus voor een dilemma, waarmee zij feitelijk vanaf hun ontstaan reeds worstelen: moeten uitkeringsgerechtigden en ouderen zich binnen of buiten de vakbeweging organiseren? Met andere woorden: moet hun participatie in het sociaal-economische beleid buiten de vakbeweging om vorm worden gege­ ven, of moet het de vorm krijgen van een grotere betrokkenheid van uitkeringsgerechtigden en ouderen bij het beleid van de vakbeweging? Het spreekt voor zich dat dit dilemma tussen de vak­ beweging als bondgenoot en als concurrent of zelfs tegenstander, rechtstreeks verband houdt met de door belangenorganisaties buiten de vak­ beweging geconstateerde ambivalentie in de om­ gang door de vakbeweging met de belangenbe­ hartiging voor mensen met een uitkering. Er blijven twijfels bestaan aangaande de motieven van de vakbeweging om op te komen voor de belangen van deze groep. In een dergelijke situa­ tie lijkt een ‘tweesporenbeleid’ de meest voor de hand liggende keuze. Een beleid, waarbij men enerzijds streeft naar intensivering van de samen­ werking met de vakbeweging, terwijl men ander­ zijds bestaande relaties met overheidsinstanties uitbouwt. Per slot van rekening is de vorm die de participatie van mensen met een uitkering uitein­ delijk aanneemt (naast of via de vakbeweging), van ondergeschikt belang. Primair gaat het om de doelstelling van een ‘sociaal partnerschap’: een grotere invloed van uitkeringsgerechtigden en ouderen op het sociaal-economisch beleid.

Noten

1 In dit artikel wordt onderscheid gemaakt tussen ‘ouderen’ (VUT-, AOW- en pensioengerechtigden) en (overige) ‘uitkeringsgerechtigden’ (met name arbeidsongeschikten, werklozen en ontvangers van een uitkering krachtens de Algemene Bijstandswet, de ABW).

2 In de genoemde inleidingen op de arbeidsverhoudingen wordt de positie van ouderen en uitkeringsgerechtigden slechts op twee plaatsen geproblematiseerd, en dan nog op zeer bescheiden wijze. Albeda en Dercksen (1991, p. 25) merken op, dat de ‘niet-actieven zelf zijn te beschou­ wen als een, uitzonderingen daargelaten, ongeorganiseer­ de partij op het terrein van de arbeidsverhoudingen’. Op de consequenties van deze opmerking - die de erkenning van uitkeringsgerechtigden en ouderen als ‘partij’ lijkt te

(11)

impliceren - gaan zij echter niet in. Reynaerts en Nagel- kerke (1986, p. 246) volstaan met de opmerking dat uitkeringsontvangers welücht ‘tot hechtere, afgescheiden organisaties kunnen komen, al lijkt een vakbond voor uitkeringstrekkers een tamelijk arm geïnstrumenteerde organisatie.’

3 D it artikel is gebaseerd op een in opdracht van de FNV verricht onderzoek naar belangenorganisaties van ouderen en uitkeringsgerechtigden. Voor een volledig verslag van dit onderzoek, zie Van Berkel e.a. 1992.

Literatuur

- Albeda, W. & W. Dercksen (1991), Arbeidsverhoudingen

in Nederland. Samson, Alphen a/d Rijn.

- Berkel, R. van (1988), ‘Uitkeringsgerechtigden en vakbe­ weging’. In: Tijdschrift voor Arbeid en Bewustzijn, nr. 3, p. 297-326.

- Berkel, R. van & T. Hindriks (1991), Uitkeringsgerech­

tigden en vakbeweging. Over de modernisering van het arbeidsbestel. Jan van Arkel, Utrecht.

- Berkel, R. van, A. Dekker, C. van Doesum & K. Zwart (1992), Ouderen en uitkeringsgerechtigden in beweging. Jan van Arkel, Utrecht.

- Bussemaker, J. (1988), Programmeringsstudie ‘Sociale

zekerheid, uitkeringsgerechtigden en vakbeweging'. UvA,

Amsterdam.

- Coenen, H.M.J. (1987), ‘Uitkeringsgerechtigden: bunde­ ling o f bond?’ In: L. Hendriks e .a (red.), Het nieuwe huis

van de arbeid. Amsterdam.

- Engbersen, G. (1990), Publieke bijstands geheimen. Het

ontstaan van een onderklasse in Nederland. Stenfert

Kroese, Leiden/Antwerpen.

- Fortuin, K., N. de Jong & H. Lootsma (1991), ‘WAO- Opbouwwerk: niet nieuw, wel vernieuwend'. In: J. Hes e.a., Sociale vernieuwing en opbouwwerk. Den Haag. - Jansen, L. (1991), M et enige deelneming. D e ontwikkelin­

gen in en de effecten van cliëntenparticipatie bij DTVO- SA, Gemeentelijke Sociale Diensten en elders in de perio­ de 1982-1990. VUGA, Den Haag.

- Jehoel-Gijsbers, G.J.M. & E. de Vos (1992), ‘De uitvoe­ ring van sociale zekerheidswetten beoordeeld’. In: Tijd­

schrift voor Arbeidsvraagstukken, nr. 4, p. 292-304.

- Konsumenten Contact (1988), Hoe cliëntgericht zijn

sociale diensten? Een onderzoek naar de kwaliteit van de dienstverlening alsmede de uitvoering en interpretatie van regelgeving. Konsumenten Contact, Den Haag.

- Konsumenten Contact (1989), Hoe bijzonder is bijzondere

bijstand? Een onderzoek naar de omvang van het niet-ge- bruik. Konsumenten Contact, Den Haag.

- Konsumenten Contact (1991), De klant centraal bij be­

drijfsverenigingen en GAK? Arbeidsongeschikten over de klantgerichtheid van zelfadministrerende bedrijfsvereni­ gingen en het GAK. Konsumenten Contact, Den Haag.

- Koopman, J. & M. Tulleken (1991), Afhankelijk maar

niet onmondig. Participatie van uitkeringsgerechtigden in de sociale zekerheid in kaart gebracht. ISOR, Utrecht.

- Kratke, M. & R. Vlek (1992), ‘Naar een beweging van arme mensen in verzorgingsland? Uitkeringsgerechtigden in de Nederlandse politiek sedert 1975’. In: W. Bot, M. van der Linden & R. Went (red.), Kritiek. Jaarboek voor

socialistische discussie en analyse, vol. 2. Stichting Toe­

standen, Utrecht.

- Leisink, P. (1989), Structurering van arbeidsverhoudin­

gen. Een vergelijkende studie naar medezeggenschap in de grafische industrie en in het streekvervoer. Jan van

Arkel, Utrecht.

- Negenman, M. (1992), ‘Een tikje preciezer’. In: Zeggen­

schap, nr. 2, p. 28-31.

- Oord, A. van den (1990), Voor arbeid en brood. Arbei­

dersbeweging en collectieve actie van werklozen in Ne­ derland, een vergelijkende studie van de jaren dertig en tachtig. Thesis, Amsterdam.

- Reynaerts, W.H.J. (1987), Arbeidsverhoudingen, theorie

en praktijk, deel 2. Stenfert Kroese, Leiden/Antwerpen.

- Reynaerts, W.H.J. & A.G. Nagelkerke (1986), Arbeids­

verhoudingen, theorie en praktijk, deel 1. Stenfert Kroese,

Leiden/Antwerpen.

- Rietbergen, C. (1993), 'Niets nieuws? Luister beter!’

Rapportage aan de parlementaire enquête-commissie.

NIMO, Den Bosch.

- SCP (1992), Sociaal Cultureel Rapport 1992. SDU, Den Haag.

- Tweede Kamer (1990), Ouderen in tel. Beeld en beleid

rond ouderen 1990-1994. SDU, Den Haag.

- Veen, R. van der (1990), De sociale grenzen van beleid.

Een onderzoek naar de uitvoering en effecten van het stelsel van sociale zekerheid. Stenfert Kroese, Lei­

den/Antwerpen.

- Vos, J. (1991), Recht hebben en recht krijgen: een studie

over beleidsvrijheid, niet-gebruik van rechten en verant­ woord ambtelijk handelen. Koninklijke Vermande, Lely­

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In addition to the soft power of international law, the human rights lobby, and the media, these Coast Salish communities look to the strengths of the elders and the leaders who

Language may play a key role in determining the relation between motivation and higher-order cognitive processes, as language has been shown to have a motivational function

the nature of the agency we ascribe to beings and things is the same, or if there are differences between, say, robots and microchips on the one hand, and human animals,

It examines the ways in which the Hawaiian Islands differed from the United States mainland prior to and throughout the war years, and demonstrates that Hawai`i's history is

engineered hypovirus carrying an RNA interference (RNAi) cassette. 1) Recombination of the fungal transformation vector carrying the OnuMV1c cytoplasmic construct (MV1cCyt) and

Engaging math tasks to do at home – make it

Hay ch q’a’ Hul’q’umi’num ’ • Dialect of Coast Salish Hul’q’umi’num’-Halq'eméylem-hən̓q̓əmin̓əm̓ language • Territory extends along the Salish Sea from

Primary data about existing climate change hazards, climate action plans, policies, and priorities were collected using a web-based survey of local government officials