• No results found

De taakverdeling thuis, 1975-1990 - Downloaden Download PDF

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De taakverdeling thuis, 1975-1990 - Downloaden Download PDF"

Copied!
14
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Tanja van der Lippe en Marry Niphuis-Nell

De taakverdeling thuis, 1975-19901

De verdeling van onbetaalde arbeid tussen mannen en vrouwen is lange tijd vanzelfsprekend geweest. Vrouwen droegen de zorg voor het huishouden en de kinderen en mannen voor de in- komensverschafïing. Sinds de jaren zeventig is een dergelijk strikte scheiding van taken echter niet langer vanzelfsprekend. Zo zijn vrouwen steeds meer betaald gaan werken en degenen die betaald werken besteden aanzienlijk minder tijd aan huishoudelijke bezigheden dan voltijds huisvrouwen. De minder gescheiden verdeling van taken neemt niet weg dat ook buitenshuis werkende samenwonende vrouwen de hoofdverantwoordelijke blijven voor de huishoudelijke zorg. De tijd die samenwonende mannen in het huishouden investeren, is bescheiden mede doordat de voornaamste taak van mannen de inkomensverwerving is gebleven.

Hoewel de afgelopen decennia enige veranderingen hebben plaatsgevonden in de taakverdeling thuis tussen partners, is tot dusverre niet goed uitgezocht welke precies de veranderingen zijn geweest. In dit artikel wordt nagegaan welke veranderingen in deelname aan huishoudelijke es gezinstaken van ongehuwd en gehuwd samenwonende mannen en vrouwen tussen 1975 en 1990 hebben plaatsgevonden. Daarnaast bestuderen

veranderingen. Inleiding

Vanuit beleidsoogpunt is meer kennis omtrent veranderingen in de deelname van mannen en vrouwen aan huishoudelijke en gezinstaken wen­ selijk. Op overheidsniveau is het besef doorge­ drongen dat het stimuleren van het buitenshuis werken van vrouwen niet los kan staan van een stimulering van een herverdeling van taken thuis. Lange tijd is in de discussie over een grotere deelname van vrouwen aan de arbeidsmarkt2 de arbeid thuis onderbelicht gebleven en werd aan de deelname door mannen aan taken thuis weinig aandacht geschonken (zie bijvoorbeeld Weten­ schappelijke Raad voor het Regeringsbeleid 1990). In het in 1993 door de Tweede Kamer aanvaarde Beleidsprogramma Emancipatie ‘Met het oog op 1995’ vormt de herverdeling van on­ betaalde arbeid één van de drie speerpunten

* Dr.ir. A.G. van der Lippe is post-doc bij de Vakgroep Sociologie van de Universiteit Utrecht.

Dr.ir. M. Niphuis-Nell is hoofd van de Sectie Emancipatie & Primaire leefvormen bij het Sociaal en Cultureel Plan­ bureau te Rijswijk.

we welke factoren debet zijn geweest aan deze

van het algemene emancipatiebeleid. De onderha­ vige analyse heeft mede als doel om aankno­ pingspunten voor beleidsmaatregelen te bieden die een herverdeling van onbetaalde arbeid kun­ nen stimuleren. Zo lijkt het wel of mogelijkheden van beïnvloeding voor herverdeling van huishou­ delijke en gezinstaken door middel van beleids­ maatregelen niet groot zijn, omdat deze arbeid zich vooral in de privé-sfeer afspeelt. Beslissin­ gen binnen de privé-sfeer zijn echter mede inge­ geven door de mogelijkheden en beperkingen buiten de privé-sfeer.

Vier theoretische oriëntaties ter verklaring van veranderingen in de deelname aan het

huishouden

Vanuit verschillende theoretische oriëntaties zijn verwachtingen te formuleren voor de richting en aard van veranderingen die tussen 1975 en 1990 in de deelname aan huishoudelijke en gezinstaken van samenwonende mannen en vrouwen hebben plaatsgevonden. Bij het analyseren van de ont­ wikkelingen in de tijdsbesteding vormen deze

(2)

D e taakverdeling thuis, 1975-1990

verwachtingen een belangrijk interpretatiekader. Een eerste veronderstelling is dat normatieve opvattingen van vrouwen en mannen ten aanzien van rollen die zij in het dagelijks leven behoren te vervullen, hun deelname aan huiselijke taken beïnvloeden. Mannen en vrouwen krijgen al van jongs af aan geleerd hoe zij zich behoren te ge­ dragen en deze veelal seksespecifieke rolverwach- tingen internaliseren ze tot eigen opvattingen. Hoewel de belangrijkste socialisatie in de jeugd gebeurt, vindt ook op latere leeftijd een voortdu­ rend proces van de- en resocialisatie, van af- en bijleren plaats. Socialisatie is in ruime zin dus een proces dat zich gedurende het gehele leven van de mens afspeelt (Rademaker 1978). Nog niet lang geleden werden alle jongens gesociali­ seerd om later de kostwinnersrol te vervullen en meisjes om de zorg voor de kinderen en het huishouden op zich te nemen. Met betrekking tot normatieve opvattingen is het aannemelijk dat de seksespecifieke socialisatie van kinderen en jon­ geren is verminderd na 1970. Afgemeten aan de ontwikkelingen in het opinieklimaat op het terrein van emancipatie, zoals gemeten in het SCP-on- derzoek Culturele veranderingen (SCP 1992), is het tevens voor de gehele bevolking - van alle leeftijden - waarschijnlijk dat seksespecifieke normen zijn verzwakt tussen 1975 en 1990. Naar verwachting hebben dergelijke veranderingen geleid tot een afname van tijd besteed aan huis­ houdelijke en gezinstaken door (met name jonge) samenwonende vrouwen en een toename door (met name jonge) samenwonende mannen. Volgens een tweede oriëntatie worden verschillen in deelname aan huishoudelijke arbeid van sa­ menwonende mannen en vrouwen verklaard uit verschillen in de sociaal-economische hulpbron­ nen waarover dezen beschikken. Dit verschil zou de basis voor onderhandelingsprocessen in het huishouden vormen: degene met meer hulpbron­ nen oefent meer macht uit in de relatie en zal minder in het huis doen dan zijn of haar partner (Blood en Wolfe 1960). De impliciete veronder­ stelling is hierbij dat huishoudelijke arbeid door beide partners als een onaangename bezigheid wordt ervaren. Het is bekend dat vrouwen altijd over minder sociaal-economische hulpbronnen als opleiding, beroep en inkomen hebben kunnen beschikken dan mannen, en dit zou hun grotere aandeel in huishoudelijke arbeid verklaren. Het opleidingsniveau van zowel jonge vrouwen

als van jonge mannen is de afgelopen decennia gestegen, maar van jonge vrouwen sneller dan van jonge mannen. Binnen relaties van jonge vrouwen en mannen is daardoor het opleidingsni­ veau van partners vrijwel gelijk geworden (Nip- huis-Nell 1992). Wat betreft de hulpbron ‘oplei­ dingsniveau’ hebben jonge vrouwen dus inmid­ dels een even goede uitgangspositie als hun part­ ner. Ten aanzien van de hulpbron ‘inkomen’ geldt dit nog niet, dat wil zeggen de uitgangspositie van vrouwen - ook van jonge vrouwen - is nog immer (veel) slechter dan die van hun partner. Jonge vrouwen kiezen vaak nog voor studierich­ tingen die minder kansrijk zijn op de arbeids­ markt dan de richtingen die door jonge mannen worden gekozen, hoewel dit verschil wel aan het afnemen is (Van der Lippe en Van Doorne-Huis- kes 1994). Wel is voor alle leeftijdscategorieën de ongelijkheid in inkomen tussen partners in de afgelopen decennia verminderd (Hooghiemstra en Niphuis-Nell 1993). In totaal is op basis van sociaal economische hulpbronnen wel te verwach­ ten dat tussen 1975 en 1990 huishoudelijke taken zijn herverdeeld.

Een derde verklaring is dat de waarde van tijd en geld voor mannen en vrouwen hun deelname aan betaalde en huishoudelijke arbeid zouden bepalen. Dit idee is gebaseerd op de door Becker (1965) geïntroduceerde economische theorie over de allocatie van tijd. De gedachtengang is als volgt. Mensen beschikken over kennis en vaardigheden en dit kan beschouwd worden als hun menselijk kapitaal. Net als financieel kapitaal pogen mensen dit kapitaal op de meest winstgevende manier in te zetten. Bij de verdeling van tijd over betaalde en huishoudelijke taken zouden mannen en vrou­ wen zich laten leiden door hun hoeveelheid men­ selijk kapitaal, uitgedrukt in hun potentiële waar­ de op de arbeidsmarkt. Naarmate ze meer kunnen verdienen is hun tijd kostbaarder en hun deelna­ me aan huishoudelijke arbeid ‘duurder’ (zie ook van der Lippe 1993).

Voor veranderingen in de verdeling van huishou­ delijke taken tussen partners tussen 1975 en 1990 is het volgende te verwachten. Mannen zijn nog altijd aanzienlijk produktiever in betaalde arbeid dan hun partner (ze; verdienen meer) en het is tevens aannemelijk dat vrouwen nog altijd pro­ duktiever zijn in huishoudelijke arbeid dan hun partner. Het toegenomen opleidings- en inko­ mensniveau van vrouwen ten opzichte van hun

(3)

A rbeidsm arkt

man, heeft echter wel tot een kleiner verschil in relatieve produktiviteit tussen partners geleid, en een herverdeling van huishoudelijke taken is daarom ook onder samenwonenden te verwach­ ten.

Bij deze drie verklaringen gaat het om zowel deelname aan betaalde als huishoudelijke arbeid. Bij een vierde verklaring wordt uitgegaan van de deelname aan betaald werk en deze beïnvloedt die aan het huishouden. De verklaring wordt gezocht bij vraag- en aanbodfactoren (Knuist en Van Beek 1990). De hoeveelheid tijd die mannen en vrouwen aan het huishouden besteden, zou afhangen van de tijd die zij beschikbaar hebben voor dergelijke activiteiten. Werken mannen en vrouwen veel uren buitenshuis, dan houden ze weinig tijd over voor huishoudelijke taken. Niet alleen de beschikbare tijd zou een rol spelen maar ook de behoefte binnen het huishouden daaraan. Zo heeft de samenstelling van het huishouden een directe invloed op de zorgbehoefte binnen het huishouden: een alleenstaande kent alleen de zorg voor zichzelf; bij samenwonenden wordt de be­ hoefte aan zorg mede bepaald door de partner; de aanwezigheid van kinderen en met name van jonge kinderen intensiveert de behoefte aan huis­ houdelijk werk en zorgactiviteiten sterk. Daar­ naast beperkt de toegenomen participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt de mogelijkheid om de van oudsher aan hen toegewezen taken volle­ dig uit te voeren. Aangenomen dat voor het func­ tioneren van het huishouden het verrichten van een zekere hoeveelheid huishoudelijke taken nodig is, leidt dit tot een grotere vraag naar de deelname van de man in het huishouden. Ook op basis van deze invalshoek is een herverdeling van huishoudelijke taken tussen 1975 en 1990 te verwachten.

Met deze vier invalshoeken worden verschillende mechanismen duidelijk die een rol spelen bij veranderingen in tijdsbesteding aan huishoudelij­ ke en gezinstaken. Wat betreft samenwonenden wijzen de vier mechanismen alle in dezelfde richting: de omvang van huishoudelijke en ge­ zinstaken van samenwonende vrouwen zal zijn afgenomen tussen 1975 en 1990 en van samen­ wonende mannen toegenomen. Per saldo zal dan de verdeling tussen samenwonende mannen en vrouwen minder ongelijk zijn geworden. De opbouw van het artikel is als volgt. In de tweede

paragraaf wordt ingegaan op de gegevens waar in dit artikel gebruik van is gemaakt, en wordt een omschrijving gegeven van huishoudelijke en gezinstaken. De veranderingen in taakverdeling thuis tussen samenwonenden met en zonder kin­ deren komen aan bod in de daaropvolgende para­ graaf. Daarna staat de arbeidsparticipatie van vrouwen in samenhang met de verdeling van huishoudelijke taken centraal. Vervolgens wordt de bijdrage van verschillende achtergrondkenmer- ken aan huishoudelijke en gezinstaken nagegaan. Ten slotte worden aanknopingspunten voor over­ heidsbeleid gegeven.

D ata

Mogelijkheden en beperkingen van tijdbudget- onderzoek

Voor de onderhavige analyse wordt gebruik ge­ maakt van tijdsbestedingsonderzoek uit 1975, 1980,1985 en 1990 (zie ook Batenburg en Knuist 1993). De steekproeven onder de Nederlandse bevolking van 12 jaar en ouder zijn tijdens over­ eenkomstige najaarsweken in 1975-1990 steeds op dezelfde wijze volgens het dagboeksysteem onderzocht. De respondenten hebben in feite een week lang, of 672 keer, de vraag beantwoord: ‘Wat deed u dit kwartier?’, en dit ingevuld in een dagboek met ongeveer 180 voorgestructureerde categorieën (zie Knuist en Van Beek 1990). Deze methode blijkt de meest betrouwbare manier te zijn om de tijdsbesteding van mensen te meten (Juster en Stafford 1991) en geeft een aanvaard­ bare benadering van de realiteit (Batenburg en Knuist 1993). Het wordt respondenten niet een­ voudig gemaakt hun favoriete activiteiten breed uit te meten en beslommeringen of allerlei triviale bezigheden over het hoofd te zien. Het eigenlijke onderzoeksproject wordt hierdoor niet eenzijdig uitvergroot zoals in op één type tijdsbesteding gerichte enquêtes wel gebeurt. Terwijl een breed opgezet onderzoek dus voordelen heeft voor specifieke vraagstellingen, betekent dit ook dat niet op elk onderzoeksterrein diep kan worden ingegaan. Ten eerste is in het hier gebruikte tijdsbestedingsonderzoek wat betreft huishoudelij­ ke activiteiten, niet naar secundaire activiteiten gevraagd.3 Het nadenken over het boodschappen­ lijstje tijdens het autorijden is dus niet geschreven als secundaire activiteit onder ‘organiseren van het huishouden’ maar als primaire activiteit onder ‘autorijden’. Ten tweede kan ‘de emotionele op­

(4)

D e taakverdeling thuis, 1975-1990

vang’ van gezinsleden niet met tijdsbestedings- onderzoek worden gemeten. Hieronder valt het opvangen en reguleren van spanningen, het koes­ teren, het gezellig maken en het bevorderen van goede gezinsbetrekkingen.

Een belangrijk punt betreft wat met tijdsbesteding gemeten kan worden. De tijdsbesteding aan onbe­ taald werk en die aan huishoudelijke en gezinsta­ ken in het bijzonder, is niet zonder meer te ge­ bruiken als indicatie voor de benodigde hoeveel­ heid werk in het huishouden (zie Knuist en Schoonderwoerd 1983). Zo laat het feit dat ge­ huwde vrouwen met een baan huishoudelijke werkzaamheden in kortere tijd verrichten dan huisvrouwen in overeenkomstige woon- en ge­ zinsomstandigheden, de vraag onbeantwoord of huisvrouwen de zaken grondiger aanpakken of dat ze zich per karwei meer tijd veroorloven dan vrouwen met een baan ernaast. Het hier gebruikte tijdbudgetonderzoek kan die vraag niet beant­ woorden. Het is waarschijnlijk dat vrouwen (sterk) uiteenlopende houdingen hebben ten aan­ zien van een schoon huis en de aardigheid in huishoudelijk werk. Deze houding zou sterk samenhangen met het opleidingsniveau en de leeftijd van vrouwen, en wel zo dat het belang dat vrouwen toekennen aan een schoon huis en aan huishoudelijk werk in het algemeen sterk afneemt, naarmate ze hoger opgeleid en jonger zijn. Daarnaast is ook van belang of en hoeveel alternatieve bezigheden, zowel in de betaalde sfeer als in de vrijetijdsfeer, voorhanden zijn. Hoe meer concurrentie met andere bezigheden, des te minder tijd blijft over voor het huishouden. Huis­ houdelijk werk kan voor voltijdse huisvrouwen het karakter hebben van ‘dagvulling’.

Bij de interpretatie van de resultaten dient men er dus rekening mee te houden dat het om tijdsbe­ steding en niet om geleverde prestaties gaat.

Omschrijving van huishoudelijke en gezinstaken

Er zijn in het verleden meerdere pogingen gedaan om het terrein van huishoudelijke bezigheden te omschrijven (zie bijvoorbeeld Havinga 1983; Hagenaars en Wunderink-Van Veen 1990). Dat eten koken en schoonmaken tot huishoudelijk werk gerekend moesten worden, was duidelijk maar wat te doen met doe-het-zelf-werkzaamhe- den en het spelen met kinderen? Het blijkt moei­ lijk om een onbetwistbare grens te trekken tussen huishoudelijke bezigheden en hobby- of vrijetijds­ bestedingen. Dit probleem kan ook een rol spelen

bij het eten koken, want wat bijvoorbeeld te denken van het bereiden van een zeer uitgebreid feestmaal? De problemen rondom afbakening hebben geleid tot meerdere omschrijvingen van huishoudelijke bezigheden. Zo worden doe-het- zelf-werkzaamheden soms wel tot huishoudelijke bezigheden gerekend (CBS 1987 1988; Grift, Siegers en Suy 1989), en soms niet (Knuist en Van Beek 1990). Met betrekking tot huishoude­ lijk werk wordt meestal een onderscheid gemaakt tussen strikt huishoudelijke taken en zorg voor kinderen.4 In dit artikel is gekozen voor een veel­ omvattende omschrijving van huishoudelijke taken. Daarbij blijft echter wel aandacht voor de verschillende onderdelen van deze taken. Het totaal van de bezigheden thuis wordt huishoude­

lijke en gezinstaken genoemd. Deze taken bestaan

weer uit de drie volgende subtaken, huishoudelijk

werk, zorg voor kinderen en andere huisgenoten,

en doe-het-zelf-werkzaamheden. In bijlage 1 is nog verder gedetailleerd aangegeven welke activi­ teiten tot huishoudelijke en gezinstaken worden gerekend.

Veranderingen in taakverdeling thuis

Het is een uit de veelheid aan onderzoekslitera­ tuur op dit terrein bekend fenomeen, dat de ver­ deling van betaalde arbeid en van huishoudelijke en gezinstaken bij (al dan niet gehuwd) samen­ wonende paren sterk wordt beïnvloed door de aanwezigheid van kinderen in het huishouden (zie bijvoorbeeld Van der Lippe 1993). Daarom wor­ den de veranderingen in taakverdeling bij samen­ wonenden met en zonder thuiswonende kinderen in deze paragraaf eerst apart behandeld. Daarna wordt ingegaan op de verschillende ontwikkelin­ gen bij de drie subtaken die deel uitmaken van huishoudelijke en gezinstaken.

Samenwonenden zonder kinderen

Samenwonenden die geen thuiswonende kinderen hebben kunnen sterk verschillen naar leeftijd of levensfase. Jonge samenwonenden zonder kinde­ ren kunnen deze nog krijgen, oudere samenwo­ nenden zonder kinderen hebben ofwel nooit kin­ deren gehad (een kleine minderheid), ofwel al hun kinderen hebben het huis al verlaten (de overgrote meerderheid). Om deze levensfasen bij benadering af te bakenen zijn de samenwonenden zonder kinderen ingedeeld naar jonger en ouder dan 40 jaar. Tevens is de leeftijdsgrens van 65 jaar gehanteerd omdat boven die leeftijd vrijwel

(5)

ArDeidsmarKt

Tabel 1 Tijdsbesteding aan huishoudelijke en gezinstaken van (ongehuwd en gehuwd) samen­ wonende mannen en vrouwen zonder kinderen naar leeftijd, 1975-1990 (in uren per week)

Vrouwen 1975 1990

Mannen 1975 1990

Samenwonend zonder kinderen en jonger dan 40 jaar

Huishoudelijke en gezinstaken 33,9 19,9 12,3 13,6

Huishoudelijk werk 26,6 16,3 8,5 9,2

Zorg voor kinderen 0,6 0,3 0,2 0,0

Doe-het-zelf-werkzaamheden 6,8 3,3 3,5 4,4

Betaalde arbeid 12,9 22,6 35,2 31,7

Samenwonend zonder kinderen en van 40 tot 65 jaar

Huishoudelijke en gezinstaken 37,4 37,5 12,1 16,4

Huishoudelijk werk 30,8 29,8 7,1 9,4

Zorg voor kinderen 0,5 0,7 0,3 0,1

Doe-het-zelf-werkzaamheden 6,0 7,0 4,7 6,9

Betaalde arbeid 3,7 4,8 28,2 21,0

Samenwonend zonder kinderen en van 65 jaar en ouder

Huishoudelijke en gezinstaken 38,8 35,7 20,5 23,5

Huishoudelijk werk 33,5 26,9 13,7 15,5

Zorg voor kinderen 0,9 0,4 0,2 0,6

Doe-het-zelf-werkzaamheden 4,4 8,3 6,6 7,4

Betaalde arbeid 0,4 0,2 3,1 1,6

Bron: SCP (TBO’75 en ’90) (n=305 en 991) gewogen resultaten

Tabel 2 Tijdsbesteding aan huishoudelijke en gezinstaken van (ongehuwd en gehuwd) samenwo­ nende mannen en vrouwen naar leeftijd van het jongste kind, 1975-1990 (in uren per week)

Leeftijd jongste kind

Vrouwen 1975 1990 Mannen 1975 1990 0-5 jaar Huishoudelijke en gezinstaken 49,6 51,6 15,7 20,2 Huishoudelijk werk 30,6 27,9 6,7 9,0

Zorg voor kinderen 13,4 19,1 4,2 7,4

Doe-het-zelf-werkzaamheden 5,6 4,5 4,8 3,9

Betaalde arbeid 2,2 4,8 36,4 37,8

6-14 jaar

Huishoudelijke en gezinstaken 45,1 40,4 13,6 12,4

Huishoudelijk werk 33,8 29,9 6,2 6,7

Zorg voor kinderen 5,3 5,8 1,9 1,6

Doe-het-zelf-werkzaamheden 6,0 4,7 . 5,4 4,1

Betaalde arbeid 4,2 9,3 29,8 39,9

> 14 jaar

Huishoudelijke en gezinstaken 42,5 39,5 13,1 14,1

Huishoudelijk werk 36,3 32,6 6,8 7,3

Zorg voor kinderen 1,2 1,5 1,0 0,9

Doe-het-zelf-werkzaamheden 5,1 5,4 5,3 6,0

Betaalde arbeid 2,5 8,6 29,2 35,5

(6)

D e taafcverdeling thuis, i y / j - l y v u

niemand meer deelneemt aan betaalde arbeid en hiervan dus ook geen invloed meer kan uitgaan op de taakverdeling van samenwonenden. Tabel 1 geeft de ontwikkelingen weer.

De verwachting dat vrouwen hun tijdsbesteding aan huishoudelijke en gezinstaken hebben terug­ gebracht en dat mannen hun tijdsbesteding hier­ aan hebben opgevoerd, wordt in grote lijnen bevestigd: voor vrouwen in de jongste en oudste levensfase en voor mannen in elk van de drie le­ vensfasen. De vrouwen van middelbare leeftijd bleven eenzelfde aantal uren (3734) hieraan beste­ den. Per saldo geldt dat voor elke levensfase de ongelijkheid in taakverdeling is verminderd. De opvallendste verandering deed zich voor bij de jonge samenwonende vrouwen. Deze vrouwen be­ steedden in 1975 nog 33,9 uur per week aan hui­ shoudelijke en gezinstaken, terwijl dit in 1990 was gedaald naar 19,9 uur. Vooral als gevolg van deze verandering nam bij jonge samenwonenden de ongelijkheid sterk af: in 1975 nam de vrouw nog 73% van de tijd besteed aan huishoudelijke en gezinstaken voor haar rekening, in 1990 was dit gedaald naar 59%. Een belangrijke oorzaak achter deze verandering is het gestegen opleiding­ sniveau van jonge vrouwen in de periode 1975- 1990. Een effect hiervan is dat zij een toegeno­ men deel van hun tijd besteden aan het volgen van onderwijs. Een ander, en groter effect is, dat met de stijging van het opleidingsniveau van deze vrouwen ook hun arbeidsparticipatie is toegeno­ men. Deze veranderende verplichtingen van jonge samenwonende vrouwen zijn ten koste gegaan van hun tijd besteed aan huishoudelijke en ge­ zinstaken.

Samenwonenden met kinderen

Bij gezinnen met kinderen heeft vooral de leeftijd van het jongste kind invloed op de omvang van de tijd besteed aan huishoudelijke en gezinstaken alsmede op de arbeidsparticipatie van vrouwen. Deze invloed is in de regel aanzienlijk sterker dan die van het aantal kinderen. Daarom is in tabel 2, die de ontwikkelingen voor vaders en moeders in tweeoudergezinnen weergeeft, een onderscheid gemaakt naar leeftijd van het jongste kind.

Voor samenwonende mannen en vrouwen met kinderen worden de verwachtingen ten aanzien van de toename (bij mannen) en afname (bij vro­ uwen) van tijd besteed aan huishoudelijke en ge­ zinstaken slechts gedeeltelijk bevestigd. De ont­

wikkeling in het gedrag van vrouwen met een jongste kind van 6-14 jaar en ouder dan 14 jaar en van mannen met een jongste kind kind van 0- 5 jaar en ouder dan 14 jaar beantwoordt aan de verwachting. Genoemde vrouwen brachten hun tijd besteed aan huishoudelijke en gezinstaken terug van 45,1 naar 40,4 uur per week, respectie­ velijk van 42,5 naar 39,5 uur per week; genoem­ de mannen voerden hun tijd besteed aan huishou­ delijke en gezinstaken op van 15,7 naar 20,2 uur per week, respectievelijk van 13,1 naar 14,1 uur per week. Tegengesteld aan de verwachting is de ontwikkeling in het gedrag van vrouwen met een jongste kind van 0-5 jaar - zij gingen meer tijd besteden aan huishoudelijke en gezinstaken — en van mannen met een jongste kind van 6-14 jaar — zij gingen minder tijd besteden aan huishoude­ lijke en gezinstaken. Deze ‘onregelmatigheden’ kunnen verklaard worden uit de verschillen in de ontwikkelingen bij de drie subtaken.

Veranderingen in de drie subtaken

In tabel 3 is voor samenwonenden met en zonder kinderen de toe- of afname alsmede de mate van ongelijkheid in 1975 en 1990 samengevat voor de drie subtaken afzonderlijk. Hieruit komt naar voren dat de ontwikkelingen voor de subtaken verschillend zijn geweest. De afwijkingen van de verwachting, die hiervoor werden geconstateerd voor huishoudelijke en gezinstaken, blijken niet te worden veroorzaakt door de ontwikkelingen in de tijd besteed aan de subtaak huishoudelijk werk. samenwonende vrouwen en mannen met kinderen zijn hieraan volgens verwachting minder, respec­ tievelijk meer tijd gaan besteden en dat geldt voor elke levensfase, zowel met kinderen als zonder kinderen. Per saldo nam in elk van deze levensfasen de ongelijkheid tussen vrouwen en mannen ten aanzien van de tijd besteed aan huis­ houdelijk werk af.

De tijdsbesteding aan zorg voor kinderen (bij samenwonenden met kinderen) ontwikkelde zich echter nogal afwijkend van de verwachting: bij vrouwen nam de tijd hieraan besteed niet af maar toe, met name onder hen met een jongste kind beneden 6 jaar (+5,7 uur per week) en bij man­ nen met een jongste kind van 6 jaar of ouder nam de tijd hieraan besteed niet toe (maar overigens ook niet af). Alleen de ontwikkeling bij de man­ nen met een jongste kind van 0-5 jaar beant­ woordde aan de verwachting: hun tijd besteed aan de zorg voor kinderen nam toe (+3,2 uur per

(7)

/A rueiusm ar& i

Tabel 3 Ontwikkelingen in tijdsbesteding aan huishoudelijk werk, zorg voor kinderen, en doe het-zelf-werkzaamheden, bij (ongehuwd en gehuwd) samenwonende mannen en vrouwen, 1975 1990

Toe- o f afname 1975-1990 Tijdsbesteding van vrouwen in uren per week gedeeld door die van mannen

Vrouwen Mannen 1975

Huishoudelijk werk

1990

Samenwonenden zonder kinderen

< 40 jaar -10,3 +0,7 3,1 1,8

40-64 jaar -1,0 +2,3 4,3 3,2

> 64 jaar -6,6 +1,8 2,4 1,7

Samenwonenden met kinderen

jongste kind 0-5 jaar -2,7 +2,3 4,6 3,1

jongste kind 6-14 jaar -3,9 +0,5 5,5 4,5

jongste kind > 14 jaar -3,7 +0,5 5,3

Zorg voor kinderen

4,5

Samenwonenden met kinderen

jongste kind 0-5 jaar +5,7 +3,2 3,2 2,6

jongste kind 6-14 jaar +0,5 -0,3 2,8 3,6

jongste kind > 14 jaar

Samenwonenden zonder kinderen

+0,3 -0,1 1,2 Doe-het-zelf-werkzaamheden 1,7 < 40 jaar -3,5 +0,9 1,9 0,8 40-64 jaar +1,0 +2,2 1,3 1,0 > 64 jaar +3,9 +0,8 0,7 1,1

Samenwonenden met kinderen

jongste kind 0-5 jaar -1,1 -0,9 1,2 1,2

jongste kind 6-14 jaar -1,3 -1,3 1,1 1,1

jongste kind > 14 jaar +0,3 +0,7 1,0 0,9

Bron: SCP (TBO’75 en ’90) (n=1309 en 3158) gewogen resultaten

week). Voor de ongelijkheid in tijd besteed aan de zorg voor kinderen betekende een en ander dat deze alleen afnam in de fase dat het jongste kind 0-5 jaar is; deze afname kwam tot stand doordat de toename bij vaders relatief sterker was dan die bij moeders. Voor de fasen met oudere kinderen is de ongelijkheid in de tijd besteed aan de zorg voor kinderen tussen vaders en moeders (licht) toegenomen.

De toename van de tijd besteed aan de zorg voor kinderen bij moeders met een jong kind, kan niet worden verklaard door een van de theoretische invalshoeken die in paragraaf 1 zijn besproken. Voor deze toename moet dus een andere verkla­ ring worden gezocht die waarschijnlijk gevonden kan worden in de verder toegenomen psychische betekenis van kinderen voor hun ouders (Niphuis- Nell 1993). Deze historisch gezien al veel langer

bestaande ontwikkeling is in de jaren zestig en zeventig verder versterkt door de revolutie op het terrein van de geboortenregeling, die er in korte tijd toe heeft geleid dat de geboorte van het over­ grote deel van de kinderen berust op een bewuste en positieve keuze. Aldus is een nog verder toe­ nemend accent komen te liggen op de psychische waardering van het opvoeden en zien opgroeien van kinderen. Als deze verklaring voor het gedrag van moeders valide is, is het waarschijnlijk dat ook de toename van de tijd besteed aan de zorg voor kinderen door vaders van jonge kinderen voor tenminste een deel toegeschreven moet worden aan deze toegenomen psychische beteke­ nis van kinderen in plaats van (uitsluitend) aan de werking van één of enkele van de vier theoreti­ sche verklaringsmechanismen.

(8)

D e taakverdeling thuis, 1975-1990

Figuur 1 Aandeel in huishoudelijke en gezinstaken van (ongehuwd en gehuwd) samenwonende vrouwen tussen 20 en 65 jaar naar hun uren betaalde arbeid per week, 1975-1990 (in procenten)

aandeel vrouw in huishoudelijke en gezinstaken in procenten

1975/1980 [ j 1985 [ I 1990

Bron: SCP (TBO’75 en ’90) gewogen resultaten.

Evenals de ontwikkelingen ten aanzien van de zorg voor kinderen beantwoorden ook de ontwik­ kelingen ten aanzien van doe-het-zelf-werkzaam-

heden niet aan de verwachting. Daarvoor komen

er te veel afwijkingen voor (5 van de 12) ten aanzien van de verwachting dat vrouwen deze tijd zouden hebben teruggebracht en mannen deze tijd zouden hebben opgevoerd. Het lijkt in de hier gepresenteerde gegevens voor de periode 1975- 1990 eerder regel, dat terugbrengen of opvoeren van de tijdsbesteding aan doe-het-zelven door de ene sekse samengaat met een verandering in dezelfde richting bij de andere sekse. Veronder­ steld kan worden dat (een aantal onderdelen van) doe-het-zelf-activiteiten voor velen in sterkere mate een vrijetijdskarakter dragen, in de zin van subjectief ervaren noodzakelijkheid van die acti­ viteiten, dan huishoudelijk werk. Daardoor staan

doe-het-zelf-activiteiten waarschijnlijk in sterkere mate bloot aan (ook) andere beïnvloedende facto­ ren dan voor de tijd besteed aan huishoudelijk werk het geval is. Ook een ontwikkeling naar vermindering van ongelijkheid is niet erg duide­ lijk, maar dat wordt vooral verklaard door het feit dat in de regel de mate van ongelijkheid ook in 1975 al erg gering was.

Samenhang met arbeidsparticipatie van vrouwen

De hoeveelheid betaalde arbeid die vrouwen verrichten is van belang voor hun deelname aan het huishouden en die van hun partner. Voor zowel 1975/1980 als voor 1985 en 1990 bleek dat vrouwen minder in huis doen wanneer ze meer betaald werken; met name wanneer hun baan 30 uur of meer per week bedraagt, is hun huishoude­

(9)

/voeiasm arict

lijke arbeid drastisch ingekrompen. Zo besteden in 1990 vrouwen met een baan van 10-29 uur per week 33% uur per week aan huishoudelijke en gezinstaken en vrouwen met een baan van 30 uur of meer per week 18% uur. De bijdrage van de man aan het huishouden gaat pas duidelijk om­ hoog als zijn vrouw 30 uur of meer per week werkt; in 1990 beloopt deze bijdrage ruim 17 uur. Wanneer zijn vrouw daarentegen een baan heeft van 10-29 uur, doet de man evenveel als wanneer zijn vrouw geen betaalde arbeid verricht; in 1990 in beide gevallen 15% uur. Heeft de vrouw een kleine betaalde baan (1-9 uur per week), dan doet haar man zelfs minder in het huishouden (in 1990 13,3 uur per week) dan wanneer zij geen werk heeft. Dit onverwachte resultaat komt niet door een mogelijk verschillend aantal uren betaalde arbeid van mannen, omdat in bovenvermelde cijfers hiervoor is gecontroleerd. Ook de aanwe­ zigheid van kinderen is er niet debet aan: wan­ neer dezelfde analyse wordt uitgevoerd voor huishoudens met en zonder kinderen afzonderlijk, geeft dat geen verschil te zien ten opzichte van de bovenvermelde resultaten. Het is eventueel mogelijk dat vrouwen zonder betaalde baan al wat ouder zijn of zorgbehoevender dan degenen met een betaalde baan, waardoor ze meer hulp van hun man nodig hebben. Ook kan het zo zijn dat het niet betaald werken van de vrouw wijst op een huiselijke cultuur, een sterke oriëntatie op het gezinsleven, die mede tot uiting komt in het gedrag van de man.

In figuur 1 is zichtbaar dat het aandeel van sa­ menwonende vrouwen in huishoudelijke en ge­ zinstaken vooral kleiner is wanneer zij 30 uur of meer per week betaald werken. Vergeleken met het aandeel van vrouwen met een kleine betaalde baan of zonder betaalde baan is het aandeel van vrouwen met tenminste een grote deeltijdbaan meer afgenomen tussen 1975 en 1990. In 1990 zijn taken binnen de huishoudens van laatstge­ noemde vrouwen nagenoeg gelijk verdeeld (52% voor de vrouw, 48% voor de man). Het hebben van (tenminste) een grote deeltijdbaan voor de vrouwelijke partner is daarmee een duidelijke stap naar een herverdeling van taken tussen man­ nen en vrouwen. Ook wanneer alleen naar huis­ houdelijk werk en de zorg voor kinderen (zonder doe-het-zelf-werkzaamheden) wordt gekeken, blijft deze conclusie overeind. Weliswaar is het aandeel van vrouwen in huishoudelijk werk en de zorg voor kinderen groter dan in huishoudelijke

en gezinstaken, maar ook bij deze taken is het aandeel van vrouwen met tenminste een grote deeltijdbaan tussen 1975 en 1990 het meest afge­ nomen.

Ontwikkelingen en achtergrondfactoren: een overzicht

In deze paragraaf gaan we na welke factoren invloed hebben gehad op de tijdsbesteding aan huishoudelijke en gezinstaken van samenwonende mannen en vrouwen. Daartoe is een regressie­ analyse uitgevoerd. Een regressie-analyse maakt het immers mogelijk om de relatieve invloed van elke factor te bestuderen, en om de werkelijke invloed van factoren te achterhalen is het nodig om te corrigeren voor de overige van belang zijnde kenmerken. Zo is het bijvoorbeeld moge­ lijk dat mensen die op een flat wonen minder tijd besteden aan schoonmaken dan mensen die een eengezinswoning bewonen. Dit hoeft echter niet aan het type woning te liggen, maar kan komen doordat er grotere gezinnen in eengezinswoningen leven.

In tabel 4 zijn de resultaten weergegeven van de analyse ter verklaring van de tijd besteed aan huishoudelijke en gezinstaken. Het betreft samen­ wonende vrouwen en mannen van 20 jaar en ouder. In de analyse zijn die omstandigheden opgenomen waarvan verwacht kan worden dat zij een invloed uitoefenen op de tijdsbesteding aan huishoudelijke en gezinstaken. Omdat we geen gegevens hebben over het inkomen van elk van de partners afzonderlijk, noch over de wederzijd­ se opleidingen, is het niet mogelijk om de ver­ wachtingen gebaseerd op beschikbare hulpbron­ nen en relatieve produktiviteit te toetsen.5 Wel is het mogelijk om enig zicht te krijgen op de gel­ digheid van de verwachtingen ten aanzien van nonnen, respectievelijk ten aanzien van de be­ schikbaarheid voor en behoefte aan het verrichten van huishoudelijke en gezinstaken.

De tabel is als volgt te lezen. Elke variabele is met behulp van dummy’s weergegeven zodat goed is te zien wat de invloed ervan is op de tijdsbesteding. Een jongste kind in de leeftijd van 0-5 jaar bezorgt de vrouw per week zo’n 17 uur extra huishoudelijke en gezinstaken in vergelij­ king met een vrouw zonder kinderen die voor wat betreft de overige kenmerken uit de tabel in pre­ cies dezelfde situatie verkeert. Een man met een betaalde baan van 40 uur of meer per week

(10)

ver-D e taakverdeling thuis, 1975-1990

Tabel 4 Bijdrage van verschillende kenmerken aan huishoudelijke en gezinstaken van (ongehuwd en gehuwd) samenwonende mannen en vrouwen van 20 jaar en ouder, onder constanthouding van de overige kenmerken in de tabel, 1975-1990 (in uren per week)

Huishoudelijke en gezinstaken

ongestandaardiseerde regressiecoëjficiënten (t-waarden)'

Vrouwen Mannen

Betaalde arbeid

0 uren per week (referentiegroep)

1-9 uren per week -3,55* (-5,54) -3,08* (-3,17)

10-19 uren per week -7,34* (-9,69) -6,90* (-6,09)

20-29 uren per week -12,67* (-14,02) -9,82* (-12,40)

30-39 uren per week -17,75* (-17,14) -13,02* (-21,57)

2 40 uren per week -22,55* (-20,20) -16,68* (-13,78)

Leeftijd jongste kind

0-5 jaar 16,65* (23,65) 6,40* (11,07)

6-14 jaar 8,86* (13,05) 1,47* (2,63)

> 14 jaar

geen kinderen (referentiegroep)

5,62* (8,34) 0,44 (0,77)

Partner

werkt niet (referentiegroep)

werkt 2,07* (3,51) 1,37* (3,19) Woningb flat (referentiegroep) eengezinswoning 1,20 (2,09) 0,95 (1,88) Huishoudelijke hulp j a nee (referentiegroep) -2,66* (-3,55) -0,44 (-0,65) Opleiding

lager onderwijs (referentiegroep)

lbo, mavo 0,98 (1,93) 0,69 (1,49(

mbo, havo, vwo -0,12 (-0,17) 1,30 (2,35)

hbo, wo -0,83 (-0,99) 1,15 (2,00) Leeftijd 20-34 jaar (referentiegroep) 35-49 jaar 1,14 (1,84) 0,57 (1,06) 50-64 jaar 2,60* (3,51) 0,03 (0,04) 65 jaar en ouder 3,41* (3,49) -1,83* (-2,41) Jaar 1975 (referentiegroep) 1980 1,21 (1,70) 0,56 (0,93) 1985 1,60 (2,30) 2,08* (3,54) 1990 -1,69 (-2,36) 1,71* (2,83) Gecorrigeerde R2

Gemiddelde waarde van de te

ver-0,43 0,28

klaren variabele (standaardeviatie) 41,62 (14,92) 16,43 (12,04)

a * = significant op 1%-niveau.

b onder eengezinswoning valt vrijstaande woning, bungalow, boerderij, bedrijfswoning, twee onder één kap of woning in een Bron: SCP (TBO’75, ’80, ’85, ’90) (n==3159 vrouwen en 3469 mannen) gewogen resultaten.

(11)

A rbeidsm arkt

richt zo’n 17 uur minder huishoudelijke taken per week dan een man zonder betaalde baan die verder in gelijke omstandigheden verkeert. Blijkens tabel 4 besteden samenwonende mannen en vrouwen minder tijd aan het huishouden, naarmate zij meer uren per week betaalde arbeid verrichten. De leeftijd van het jongste kind be- invloedt de tijd besteed aan huishoudelijke en gezinstaken van vrouwen bijna nog meer. Hoe jonger hun kind des te meer tijd besteden vrou­ wen aan het huishouden. Bij mannen is het effect van kinderen op de tijdsbesteding aan huishoude­ lijke taken veel kleiner. De behoefte die in het huishouden ontstaat aan de vervulling van huis­ houdelijke en gezinstaken wanneer er kinderen aanwezig zijn, heeft dus vooral invloed op het gedrag van vrouwen. Een werkende partner be­ zorgt zowel de vrouw als de man meer werk aan het huishouden. Doordat de partner minder tijd beschikbaar heeft voor het huishouden, is de behoefte aan het vervullen van huishoudelijke en gezinstaken door de man zelf of de vrouw zelf groter. Het type woning blijkt geen invloed te hebben op de deelname aan huishoudelijke en gezinstaken, noch bij mannen noch bij vrouwen, maar de aan- of afwezigheid van een huishoude­ lijke hulp wel. Een hulp in het huishouden bete­ kent zo’n 2,7 uur minder huishoudelijke taken per week voor de vrouw. Dit resultaat ondersteunt de gedachte dat door monetarisering van huishoude­ lijke taken de bijdrage van vrouwen minder wordt. Monetarisering heeft betrekking op het vervangen van het zelf verrichten van huishoude­ lijke arbeid door het kopen van de desbetreffende goederen of diensten. De opleiding heeft noch voor mannen noch voor vrouwen invloed op de tijd besteed aan huishoudelijke en gezinstaken maar de leeftijd wel. Oudere vrouwen besteden meer tijd aan het huishouden dan jonge vrouwen en oudere mannen minder dan hun jongere leef­ tijdgenoten.

De ‘tijdgeest’ heeft wel voor mannen maar niet voor vrouwen een effect: in 1990 besteden man­ nen significant meer tijd aan huishoudelijke en gezinstaken dan in 1975, onder constanthouding van de overige in de tabel opgenomen kenmer­ ken. Dit betekent bijvoorbeeld dat een man jonger dan 35 jaar, met een betaalde baan van 40 uur per week, een kind jonger dan 6 jaar, een weten­ schappelijke opleiding, een werkende partner en een huishoudelijke hulp, in 1990 meer tijd be­ steedt aan huishoudelijke en gezinstaken dan een

man die in precies dezelfde omstandighedei verkeert in 1975. Het tijdseffect doet vermoede dat voor samenwonende mannen de seksespecifit ke normen ten aanzien van het verrichten va huishoudelijke en gezinstaken enigszins zij versoepeld, omdat zij - onder overigens gelijk omstandigheden - in 1985 en in 1990 meer tiji besteden aan deze taken dan zij in 1975 deden, Over alle kenmerken bezien wordt de tijdsbestt ding aan huishoudelijke en gezinstaken van si menwonende vrouwen sterk beïnvloed door d aanwezigheid van jonge kinderen en door ha; aantal uren betaald werk. Bij mannen is het allee hun aantal uren betaald werk per week dat ee: sterke invloed heeft.

Terugdenkend aan de verwachtingen gefomu leerd in de eerste paragraaf betekent dit dat voo een samenwonende man in ieder geval zijn bc schikbaarheid, afgemeten aan zijn uren betaald arbeid, bepaalt hoeveel tijd hij investeert in he huishouden. Bij samenwonende vrouwen is he niet alleen hun beschikbaarheid die een rol speel! maar ook de behoefte van het huishouden aan d, vervulling van huishoudelijke en gezinstake; zoals dat kan worden afgemeten aan de leeftiji van het jongste kind. Hierbij vergeleken is he tijdseffect gering. Zoals eerder vermeld is het nie mogelijk om na te gaan of de verwachtingei betreffende beschikbare hulpbronnen en relatiev produktiviteit geldig zijn. Dezelfde analyse me huishoudelijk werk en de zorg voor kinderei (zonder doe-het-zelf-werkzaamheden) geeft geei noemenswaardige verschillen in de resultaten. Aanknopingspunten voor overheidsbeleid In het Beleidsprogramma Emancipatie ‘Met he oog op 1995’, dat op 19 november 1992 door di regering werd aangeboden aan de Tweede Kame en op 1 april 1993 werd behandeld en aanvaart door deze Kamer, zijn drie speerpunten van alge meen emancipatiebeleid geformuleerd. Een vai deze drie speerpunten betreft de herverdeling vai onbetaalde arbeid en in samenhang daarme vergroting van de zorgverantwoordelijkheid vai mannen. Wat levert de hier gepresenteerde analy se nu op aan aanknopingspunten voor beleids maatregelen die herverdeling van onbetaald! arbeid kunnen bevorderen?

Het duidelijkste antwoord op deze vraag word gevonden in de multivariate analyse. In dezi analyse zijn drie achtergrondkenmerken opgeno men die door de (centrale en/of lagere) overheii

(12)

D e taakverdeling thuis, 1975-1990

1 beïnvloed kunnen worden èn die een vrij sterke " invloed hebben op het aantal uren per week dat 1 elk van de beide partners besteed aan huishoude- 1 lijke en gezinstaken. Het gaat hier om:

i 1 het aantal uren betaalde arbeid door vrouwen;

12 het aantal uren betaalde arbeid door mannen;

I' 3 monetarisering van huishoudelijke en gezins­ taken.

: Het eerste en tweede punt hebben beide betrek- 1 king op de duur van de betaalde arbeid. De im- ' plicaties voor vrouwen en hun deelname in het 1 arbeidsproces zijn echter, gemiddeld gesproken, 1 anders dan voor mannen. Van de vrouwen parti- : cipeert immers nog een grote minderheid in het geheel niet op de arbeidsmarkt en van de wel 1 participerende vrouwen werkt een relatief groot 1 deel in kleine deeltijdbanen. Voor vrouwen zou : het beleid ter herverdeling van onbetaald werk

dus vooral gericht moeten zijn op toetreding tot : de arbeidsmarkt, voorkoming van uittreding, en : het verruimen van de wekelijkse arbeidstijd van 1 kleine deeltijdbanen tot grote deeltijdbanen. Voor ; mannen daarentegen, die immers in overgrote 1 meerderheid voltijds werken, zou het beleid ter 1 herverdeling van onbetaald werk vooral gericht ! moeten zijn op het terugdringen van de wekelijk- : se arbeidstijd. Voor samenwonende mannen en 1 vrouwen blijkt, dat bij een (betaalde) arbeidstijd 1 van circa 30 uur per week door de vrouwelijke : partner, een verdeling van huishoudelijke en 1 gezinstaken over partners wordt bereikt die nau- 1 welijks nog ongelijk genoemd kan worden.

In de thans lopende discussie in het parlement en bij diverse adviesorganen over het al dan niet invoeren van een wettelijk recht op deeltijdarbeid : en van gelijke behandeling van deeltijders en 1 voltijders zouden deze onderzoeksresultaten en de

daaruit voortvloeiende beleidssuggesties mede : betrokken kunnen worden.

Het derde element betreft monetarisering of com­ mercialisering, het kopen van goederen of dien­ sten om de tijd besteed aan huishoudelijke en gezinstaken terug te dringen. Behalve voor ge­ huwde of samenwonende vrouwen kan dit rele­ vant zijn voor alle werkenden die leven in een huishouden zonder huisvrouw of huisman. Het kan ook alleenstaanden of alleenstaande ouders behoeden voor een al te groot aantal uren betaal­ de plus onbetaalde arbeid en een overgeorgani­ seerd en hectisch bestaan. Bij stimulering door de overheid van monetarisering van huishoudelijke en gezinstaken kan bijvoorbeeld worden gedacht

aan financiële stimulering door middel van verho­ ging van het arbeidskostenforfait in het belasting­ stelsel.

Daarnaast zou het raadzaam zijn om beleid ter stimulering van monetarisering primair te richten op die huishoudelijke en gezinstaken die relatief veel tijd kosten, omdat daarvan immers het mees­ te effect is te verwachten. De omvangrijkste taken qua tijdsbesteding betreffen: het werk aan maaltijden, schoonmaken, wassen en herstellen van kleding, boodschappen doen en, voor ouders - vooral moeders - met een jongste kind tot 14 jaar: de zorg voor kinderen. Wat hieruit volgt aan mogelijk te stimuleren ontwikkelingen is bepaald niet nieuw; een eigentijdse opsomming zou er als volgt kunnen uitzien: restaurants op school en werk, voorzieningen om warme maaltijden af te halen en/of te laten thuisbezorgen, produktie van kant-en-klare (ingrediënten voor) maaltijden, schoonmaakdienstverlening, wasserijen annex kledingheistelbedrijven, en boodschappendiensten al dan niet via het werk, lokalisering van winkels en dienstverlenende bedrijven bij of in kantoorge­ bouwen en industrieterreinen, opvang voor kinde­ ren beneden en in de basisschoolleeftijd. Dit laatste kan zowel de vorm aannemen van opvang- of oppasvoorzieningen als van verlofmogelijkhe­ den voor ouders.

Sommige van deze vormen van dienstverlening ontwikkelen zich al enige tijd eenvoudigweg volgens de werking van het marktprincipe (in zowel de informele als de formele sfeer) of mede dankzij stimulering door de overheid. Een belang­ rijke vraag is of een gefragmenteerde ontwikke­ ling van al deze activiteiten als optimaal gezien moet worden. Daarom is de oprichting van buurt-, wijk-, of stadsdeel gebonden dienstencen­ tra voor huishoudelijke en zorgactiviteiten ten behoeve van particuliere huishoudens het overwe­ gen waard. Deze centra zouden kunnen werken op uitzendbasis; tevens zou van hieruit tegemoet kunnen worden gekomen aan de behoefte aan huishoudelijke en zorgactiviteiten (en bijvoor­ beeld ook klusjes) voor chronisch zieken, gehan­ dicapten en bejaarden, voor zover aan deze be­ hoefte niet tegemoet gekomen wordt door infor­ mele of formele zorgverlening. Voor de totstand­ koming hiervan zou op een o f andere wijze aan­ sluiting gezocht kunnen worden bij reeds bestaan­ de vormen van dienstverlening, zoals klusjesdien­ sten en gezinsverzorging.

(13)

diensten-Arbeidsmarkt

centra laaggeschoolde arbeidskrachten werk zul­ len kunnen vinden en dat betreffende werkers een formele rechtspositie kan worden geboden. Om dergelijke centra en meer in het algemeen de commerciële huishoudelijke dienstverlening te kunnen laten concurreren met de informele markt, zou het de moeite waard zijn om te onderzoeken of en in hoeverre dit type werk fiscaal minder kan worden belast, wat betreft sociale verzekerin­ gen kan worden vereenvoudigd, en wat betreft vestigingsvereisten kan worden gedereguleerd. Een laatste opmerking met het oog op aankno­ pingspunten voor beleidsmaatregelen betreft de toegenomen tijd die zowel vrouwen als mannen met een jong kind aan de zorg voor kinderen zijn gaan besteden in de periode 1975-1990. Hieruit kan niet afgeleid worden dat moeders van jonge kinderen zouden wensen af te zien van het ver­ richten van betaalde arbeid; de ontwikkeling in de arbeidsparticipatie van deze vrouwen spreekt een dergelijke interpretatie nogal tegen. Immers, in 1975 had van de moeders met een kind beneden 4 jaar 12% een betaalde baan, in 1989 was dit cijfer inmiddels gestegen naar 33% (SCP 1988, p. 444; Hooghiemstra en Niphuis-Nell 1992, p. 32). Wel kan de toename van de tijd besteed aan de zorg voor jonge kinderen, die zich zowel bij vaders als bij moeders heeft voorgedaan, gezien worden als de realisatie van een wens om in ieder geval een redelijke hoeveelheid tijd met het jonge kind door te brengen. Dat wijst op de wenselijk­ heid voor werkende moeders en vaders om ouder­ schapsverlof te kunnen opnemen en/of in deeltijd te kunnen werken. Of de in 1991 van kracht geworden Wet op het ouderschapsverlof daartoe voldoende mogelijkheden biedt, kan echter uit het onderhavige onderzoek niet worden afgeleid. Evenmin kan uit dit onderzoek worden afgeleid of de mogelijkheden om in deeltijd te (gaan) werken voor vaders en moeders voldoende zijn. Noten

1 Dit artikel is voortgekomen uit een analyse die werd ver­ richt ten behoeve van de SCP-produktie Sociale atlas van de vrouw, deel 4. In deel 4, zal een uitgebreid verslag worden opgenomen waarin, behalve samenwonenden, ook andere leefvormen en levensfasen worden geanalyseerd. De publikatie van deel 4 kan worden verwacht in 1995. Het genoemde uitgebreide verslag is voor geïnteresseer­ den nu reeds beschikbaar in de vorm van een Werkdocu­ ment en kan bij het Sociaal en Cultureel Planbureau worden opgevraagd (tel. 070-3198700).

2 Werkten in 1960 25% van de vrouwen van 15 tot 65 jaar, in 1991 is dit aantal gestegen tot 56%. Het percentage

gehuwde vrouwen dat betaalde arbeid verricht is nt sterker gestegen, namelijk van 7% in 1960 tot 49%; 1991 (Hooghiemstra en Niphuis-Nell 1993).

3 Wel wordt gevraagd naar het secundair gebruik van m dia (tv kijken, kijken naar video-opnames en naar rad luisteren) (Knuist en Van Beek 1990).

4 Bij het omschrijven van het terrein van huishoudelijl bezigheden worden soms de ‘kerntaken’ onderscheid! van de ‘resttaken’ van het huishouden (zie Knuist en Vt Beek 1990). Daartoe wordt aan de verschillende huishoi delijke taken een norm van noodzakelijkheid toegevoeg Sommige huishoudelijke taken zouden noodzakelijk zij om het huishouden goed te laten functioneren en ander! niet. Naast zo’n norm bestaan echter ook voor de ve schillende taken normatieve verschillen in noodzakelijl heid. Wil men een norm stellen die aangeeft welke taki tot kerntaken of resttaken behoren, dan zou eigenlijk oo voor iedere huishoudelijke taak een norm van noodzak lijkheid gesteld moeten worden. Wanneer bijvoorbee schoonmaken van het huis als kerntaak wordt beschouw kunnen leden van het ene huishouden een wekelijki schoonmaakbeurt onontbeerlijk vinden maar leden Vi het andere huishouden niet. Het eerste huishouden b steedt er meer tijd aan, maar is daar ook noodzaak toi Dit is met behulp van tijdsbestedingsonderzoek moeili te achterhalen.

5 Ook de tijdsbesteding aan huishoudelijke en gezinstak! van de partner van de respondent kan niet worden meegi nomen, omdat dit gegeven niet beschikbaar is in de vit tij dsbestedi ngsonderzoek.

Literatuur

- Batenburg, R.S. & W.P. Knuist (1993), Sociaal-cultun

beweegredenen: onderzoek naar de invloed van verand rende leefpatronen op de mobiliteitsgroei sinds de jan zeventig. Sociaal en Cultureel Planbureau, Rijswijk; VI

GA, Den Haag (Cahier nr.96).

- Becker, G.S. (1965), ‘A theory of the allocation of time In: The Economie Journal (1965), 80, p. 493-517. - Blood, R.O. & D.M. Wolfe (1960), Husbands and wivt

the dynamics o f married living. The Free Press of Giet

coe, Illinois.

- CBS (1987), Centraal Bureau voor de Statistiek,. Ove

zicht van de tijdsbesteding in 1985. Staatsuitgeverij, De Haag.

- CBS (1988), ‘Centraal Bureauvoor de Statistiek, Tijdsb; stedingsonderzoek 1987: voorlopige uitkomsten, eers halfjaar 1987’. In: Sociaal-Culturele Berichten 1988-8. - Grift, Y.K., J.J. Siegers & G.N.C. Suy (1989), Tijdsbesh

ding in Nederland: omvang en samenstelling van i huishoudelijke produktie. SWOKA, Den Haag. (Onde

zoeksrapporten nr. 65).

- Hagenaars, A.J.M. & S.R. Wunderink-Van Veen (1990

Soo gewonne soo verteert: economie van de huishoudeh ke sector. Stenfert/Kroese, Leiden/Antwerpen.

- Havinga, T. (1983), Huisvrouwen en herverdelen v( huishoudelijk werk. Voorlopige Begeleidingsgroep vo<

Emancipatie-Onderzoek, Den Plaag.

- Hooghiemstra, B.T.J & M. Niphuis-Nell (1993), Socia

atlas van de vrouw; deel 2, arbeid, inkomen en facilitt ten om werken en de zorg voor kinderen te combinere

(14)

D e taakverdeling thuis, 1975-1990

Sociaal en Cultureel Planbureau, Rijswijk; V U G A Den Haag.

- Juster, F.T. & F.P. Stafford (1991), ‘The allocation of time: empirical findings, behavioural models, and pro­ blems of measurement’. In: Journal o f Economic L i­

terature (1991), 29, p. 471-522.

Knuist, W.P. & P. van Beek (1990), Tijd komt met de

jaren: onderzoek naar tegenstellingen en veranderingen in dagelijkse bezigheden van Nederlanders op basis van tijdbudgetonderzoek. Sociaal en Cultureel Planbureau,

Rijswijk; VUGA, Den Haag.(Sociale en Culturele Studies nr. 14).

- Knuist, W. & L. Schoonderwoerd (1983), Waar blijft de

tijd: onderzoek naar de tijdsbesteding van Nederlanders.

Staatsuitgeverij, Den Haag. (Sociale en Culturele Studies nr. 4).

- Lippe, T. van der (1993), Arbeidsverdeling tussen man­

nen en vrouwen. Thesis Publishers, Amsterdam.

- Lippe, T. & A. van Doorne-Huiskes (1994), ‘Een verge­ lijking tussen mannen en vrouwen: veranderingen in stratificatie?’ In: J. Dronkers en W.C. Ultee (red.). Socia­

le stratificatie en mobiliteit. Van Gorcum, Assen. (Te ver­

schijnen).

Niphuis-Nell, M. (1992), D e emancipatie van meisjes en

jonge vrouwen: rapportage ten behoeve van een evaluatie van het meisjesbeleid. Sociaal en Cultureel Planbureau,

Rijswijk; VU GA Den Haag.

Rademaker, L. (red.) (1978), Sociologische encyclopedie. Het Spectrum, Utrecht/Antwerpen.

SCP (1988), Sociaal en Cultureel Planbureau, Sociaal en

Cultureel Rapport 1988. Sociaal en Cultureel Planbureau,

Rijswijk; Samsom, A phen a/d Rijn.

SCP (1992), Sociaal en Cultureel Planbureau, Sociaal en

Cultureel Rapport 1992. Sociaal en Cultureel Planbureau,

Rijswijk; V U G A Den Haag.

TK (1992/1993), Beleidsprogramma emancipatie ‘M et het

oog op 1995’. Tweede Kamer vergaderjaar 1992/1993,

22913, nrs 1-2. SDU-Uitgeverij, Den Haag.

Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (1990),

Een werkend perspectief: arbeidsparticipatie in de jaren ‘90. SDU-Uitgeverij, Den Haag.

Bijlage 1 Activiteiten gerekend tot huishoudelijke en gezinstaken Huishoudelijk werk

- werk aan maaltijden: maaltijd bereiden, tafel dekken/afruimen, afwassen;

- schoonmaken: stoffen/zuigen, bed opmaken, ramen zemen, vloer/badkamer doen, meubels in de was; - onderhoud kleding: wassen, strijken, herstellen kleding, bezoek wasserette;

- boodschappen doen: dagelijkse boodschappen, maar ook loketdiensten, kleding, meubels en dergelijke; - het organiseren van het huishouden;

- karweitjes buiten: was ophangen, vegen en auto wassen1; - vervoer ten behoeve van het huishoudelijk werk.

Zorg voor kinderen en andere huisgenoten2

kinderverzorging: babyverzorging, verzorging van kinderen, verzorging van andere huisgenoten; - kinderbegeleiding: hulp bij huiswerk, spelen met kinderen, wegbrengen en halen naar activiteiten.

Doe-het-zelf-werkzaamheden - huisonderhoud; - onderhoud (brom)fiets; - huisdieren verzorgen; kamerplanten verzorgen; tuinieren; - knutselen/handwerken/breien.

1 De reden om ‘auto wassen’ tot het huishoudelijk werk te rekenen, is een praktische. Toen respondenten in 1975 hun tijd bijhielden, viel deze categorie in het dagboek onder ‘karweitjes buiten’.

2 In het vervolg van dit artikel wordt, kortheidshalve, gesproken over de zorg voor kinderen. De zorg voor andere huisgenoten is overigens gemiddeld over alle huishoudens bezien te verwaarlozen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The purpose of this research was to provide insight about the long-term trends characterizing past river discharge and Pacific salmon population levels in west central

The recommendations provided in this report provide VIHA with the ability to make effective changes to the incident reporting form and data aggregation tools, and will

Engaging math tasks to do at home – make it

In this thesis I have tried to narrate a theoretical search committed by Nosaka Sanzo to seek for the origin and development of a notion known as “two-stage

Extracted ion chromatogram at m/z 227 (left) and LC–MS fragment ions (right). Potential fragmentation patterns are indicated on the structure. In MS data the arrow

All that is necessary to turn Simonse’s primal scene of scapegoating into a genuinely originary account of human difference—that is, into an account that does not beg the question

The aim of this thesis has been to explain the implications of Öcalan's theory of democratic confederalism and his account of the Kurdish Question for understanding the

This review of literature has provided an overview of the profile of newcomers settlement and integration in Canada, their challenges and needs, the funding landscape for