W. Albeda*
Column
Een revolutie van de arbeidsmarkt; vakbeweging waarheen?
In De N RC van 23 augustus schrijft Jacques van Doorn het onbewogen en definitief neer; ‘Einde van de arbeidersbeweging’. De crisis van de ver zorgingsstaat als thema sleept de crisis van de ar beidersbeweging achter zich aan. Het zou wel eens kunnen zijn, dat de crisis van de arbeiders beweging een symptoom is van een maatschappe lijke verandering, die fundamenteler is dan de toch vooral door de conjunctuur veroorzaakte crisis van de verzorgingsstaat.
Ons stelsel van arbeidsverhoudingen is de uit komst van een lange geschiedenis van sociale en economische verandering, zoals die volgde op de industriële revolutie. Nederland was een laatko mer. Lang werd ons bedrijfsleven gekenmerkt door kleine (familie)bedrijven, een belangrijke handels- en transportsector en een succesrijke landbouw. Niet het uitgezóchte klimaat voor een moderne arbeidersbeweging. Pas in de perio de tussen de twee Wereldoorlogen komt de mo derne massafabricage zozeer op gang, dat de basis aanwezig is voor een moderne arbeidersbeweging; de grote massa van fabrieksarbeiders, loonafhan kelijk en kwetsbaar voor de schommelingen op de arbeidsmarkt. Vooral voor zulke mensen was de cao, met gestandaardiseerde lonen en andere arbeidsvoorwaarden, geschikt. Pas later volgen de ‘kantoorbedienden’, de moderne beambten en ambtenaren dit patroon.
Het Nederlandse systeem van arbeidsverhoudin gen werd vanaf het begin gekenmerkt door het zoeken, door vakverenigingen vooral, maar de werkgevers waren niet principieel tegen, van de grootst mogelijke onderhandelingseenheid. Op de gedeprimeerde arbeidsmarkt van de jaren twintig en dertig had het geen zin de Amerikaanse strate gie uit te proberen van cao’s met de sterkere on dernemingen, waaraan de zwakkere ondernemin gen zich konden optrekken. Hier vreesde men veeleer, dat de zwakkere onderneming het con tract met de sterkere zou ondermijnen.
* Prof.dr. W. Albeda is redactieraadslid van dit tijdschrift.
De centralisatie bereikte een —logisch —eindpunt in.de geleide loonpolitiek van de jaren vijftig en in het streven naar centrale akkoorden van de ja ren zeventig. Inmiddels lag het initiatief méér bij de overheid, dan bij de vakbeweging. Op gespan nen arbeidsmarkten valt ook gedecentraliseerd goed zaken te doen, zoals niet alleen vakbonden, maar ook actiecomités merkten in de jaren zeven tig. Onder die omstandigheden had de regering de medewerking van een sterke, redelijk gecentrali seerde vakbeweging nodig. Zij was bereid aan die vakbeweging een belangrijke plaats in te ruimen in de structuur van de sociaal-economische be sluitvorming. Via die belangrijke positie zagen de vakcentrales kans veel van hun idealen te realise ren: de moderne verzorgingsstaat werd opge bouwd. Vakverenigingen hadden een veilige, vrij wel onaantastbare positie. Met name de groeien de bonden van overheidspersoneel beschikken in het trendbeleid over een fraai lopende automa tiek van loonvaststelling.
De depressie van de jaren zeventig en tachtig brengt zowel de vakvereniging als de verzorgings staat, als ons besluitvormingsbestel in de proble men. De vakvereniging verliest haar machtsposi tie op de arbeidsmarkt door de werkloosheid, zij heeft geen inbreng in de reconstructie van de ver zorgingsstaat en verliest aan gewicht binnen de besluitvormingsstructuur. Niemand waarschuwt het kabinet-Lubbers-II nog voor een gebrek aan maatschappelijk draagvlak, zoals men het kabi- net-Van Agt-I permanent voorhield. De regering kan het wel zonder.
Zo verloor de vakbeweging door de depressie, door conjuncturele oorzaken dus, een groot deel van haar macht en daarmee uiteraard veel van haar aantrekkingskracht op nieuwe leden. Een conjunctureel verschijnsel. Toch is er meer aan de hand.
Ik denk, dat wij sinds enkele jaren een waterschei ding meemaken van méér dan alleen maar con juncturele betekenis. De overgang van massa pro- duktie op kleinere series en stukproduktie; de groei van de dienstensector, de oudere, maar ook
de nieuwe diensten, de ontwikkeling van een veel meer gediversifieerde arbeidsmarkt; de ont wikkeling van een vraag naar arbeid, die grote be hoefte heeft aan flexibiliteit; al deze factoren brengen een revolutie op de arbeidsmarkt. Ook zonder een conjuncturele omslag zouden wij te maken hebben gekregen met de onstuitbare groei van de vrouwelijke beroepsbevolking, met de veel grotere beschikbaarheid van mensen voor deeltijdbanen, met mensen die tijdelijk willen werken, met mensen die genoegen nemen met een afroepcontract en met werkgevers, die aan dergelijke arbeid behoefte hebben.
Een ontwikkeling breekt zich baan, die dwars door de goed opgebouwde kaders van arbeids recht en cao heen breekt. Er komen afroepcon- tracten, mensen melden zich (uit de nood van de werkloosheid, of omdat zij zich dat als tweever dieners kunnen veroorloven) voor tijdelijke ar beid. Uitzendbureaus gaan functioneren als ar beidsbemiddelaars. GAB’s werpen zich op de be middeling van goed plaatsbaren, en zien geen kans de langdurig werklozen werkelijk van dienst te zijn.
Kan het arbeidsrecht, kan het systeem van ar beidsverhoudingen, kunnen vooral onze vakver enigingen deze ontwikkeling aan? Hiermee kom ik terug op de aanvang van mijn beschouwing. De tijd, waarin een brede arbeidsbeweging een vrij homogene arbeidsbevolking diende ligt achter ons. De gemeenschappelijke ideologie verschrom pelt, de gemeenschappelijke belangen worden dif fuus. In plaats van onderhandelingen, die, hoe ge brekkig ook, centraal worden gecoördineerd, zien we een soort ‘centraliserende decentralisatie’.1 Ik bedoel daarmee, dat steeds vaker enkele grote cao’s (metaal, bouw) bepalend worden voor wat er overal gebeurt. De tijd van het centraal bespre ken, laat staan afspreken van lonen lijkt over te zijn. De FNV zou het best weer willen. Op een gedeprimeerde arbeidsmarkt is een grote onder- handelingseenheid niet zo slecht. Bovendien heeft men heimwee naar de machtspositie van de jaren vijftig en zestig. De ondernemersverbonden heb ben geen behoefte aan centrale onderhandelin gen. Werkgevers vragen om cao’s als kader-over- eenkomsten, die per onderneming (liefst door de ondernemingsraad) uit te werken zijn.
Binnen de vakcentrales gaan twee of drie bonden de dienst uitmaken. Van de FNV zegt Jan Schul- ler (Bouwbond FNV, Volkskrant, 8/9): ‘De club zit gewoon niet evenwichtig in elkaar, waardoor
verstarring in de hand wordt gewerkt. Twee bon den, Abva-Kabo en Industriebond, maken de dienst uit. De rest wordt op een hoop geveegd om nog een beetje tegenwicht te bieden’.
Daarbij komt dan nog, dat de Abva-Kabo op een vast besloten regering stuit, die haar positie als wetgever kan gebruiken om, gesteund door het parlement, op ambtenarensalarissen te bezuini gen. De Industriebond, bezorgd om het prille en kwetsbare herstel van de industrie, voert een uiterst voorzichtig beleid.
In beide gevallen is de werfkracht zelfs onder de traditionele aanhang van de vakbeweging (de ge huwde, geschoolde man tussen 25-60 jaar) niet groot. De structurele problematiek van de vak beweging, die te maken heeft met de revolutie op de arbeidsmarkt, die ik aanduidde, doet de rest: nu de achteruitgang van het ledental gestart is, wil de groei niet komen.
Tegen deze achtergrond kan men begrijpen welke problemen de FNV heeft, om zich weer aantrek kelijk, groeiend en sterk te maken. Nodig is een beleid, dat de traditionele vakbondsaanhang weer enthousiasmeert (een minderheid geworden in de beroepsbevolking maar wel belangrijk). Een be leid moet er komen, dat de nieuwe werknemers, met een marginale positie op de arbeidsmarkt (vrouwen, jongeren) zoveel service biedt, dat men weer lid wordt, omdat het lidmaatschap, ook voor de tijdelijk, of de part-time werkende interessant wordt. Een imago moet worden op gebouwd, dat de pragmatische, nieuwe, hoog-ge- kwalificeerde werknemers niet afschrikt door ‘arbeiderisme’, zonder de geschoolde arbeider te verliezen. Kan dat allemaal? De tijd van de brede arbeidsbeweging, waarin de vakcentrale een trouw lid is van de rode familie, ligt achter ons. Kan een gedecentraliseerde, pragmatisch opererende socia le ANWB (voor de gewone man en voor de yup pie) de plaats van die vakcentrale overnemen? Het bondgenootschap met de alleen maar in op positie verkerende PvdA geeft meer last dan ge mak, maar pragmatisch inspelen op voorstellen van een centrum-rechtse regering leidt tot groot intern ongenoegen. Vakbeweging welke kant moet
je op? □
Noot
1. Rien Huiskamp, Large corporation, industry bargain
ing structures and national individual relations: a comparative and organizational approach, paper
IIRA-congres te Hamburg, 3-6 sept. 1986.