• No results found

Boeken - Downloaden Download PDF

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Boeken - Downloaden Download PDF"

Copied!
8
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Boeken

Ton Wentink en Harry Zanders, Kantoren in ac­ tie, Kluwer, Deventer, 1985, 326 blz.

Automatisering en kwaliteit van de arbeid: pola­ risatie en convergentie

Met deze publikatie brengen de auteurs verslag uit van de eerste fase van een onderzoek onder gebruikers (bedienend personeel en management) van geautomatiseerde tekstverwerking en termi­ nals, dat in 1982/83 werd verricht. In 1985 en 1987 zullen vervolgstudies plaatsvinden. De doel­ stelling van dit project is tweeledig: meting van de sociale effecten van deze vorm van kantoor­ automatisering en registratie van verschillen in implementatie-strategieè'n, dat wil zeggen van de wijze waarop kantoorautomatisering op het uit­ voerend niveau werd ingevoerd. De sociale effec­ ten worden onderverdeeld in ervaren gevolgen en verwachtingen omtrent toekomstige gevolgen. De survey omvat 118 (bij de invoering betrok­ ken) managers en staffunctionarissen, 46 respon­ denten met ervaring met tekstverwerkende appa­ ratuur, 77 respondenten met ervaring met termi­ nals en een controlegroep van 47 ‘gewone’ typis­ tes. De respondenten zijn verspreid over zes loca­ le overheidsorganisaties en één onderneming in de marktsector. In een zestal hoofdstukken wor­ den de resultaten van dit survey-onderzoek be­ sproken. Het onderzoekmodel maakt het moge­ lijk vergelijkingen te trekken tussen leiding en personeel, tussen werk aan terminals en aan tekstverwerkers, tussen deze gedeeltelijk geauto­ matiseerde arbeidsplaatsen en vergelijkbare niet- geautomatiseerde arbeidsplaatsen (de controle­ groep) en — binnen elk van deze vergelijkingen — nog eens tussen ervaringen en verwachtingen van de betrokkenen. Hieraan gaan drie hoofdstukken vooraf die een caleidoscopisch beeld geven van de literatuur over kantoorarbeid die in de afgelopen jaren is verschenen.

De meest indringende uitkomsten treffen we aan in hoofdstuk 4 van deze studie. Dit hoofdstuk beschrijft de effecten van automatisering op de beleving van de kwaüteit van de arbeid (taak­ inhoud, arbeidsomstandigheden, arbeidsvoor­ waarden en arbeidsverhoudingen). De kantoor­ werkers krijgen 25 uitspraken voorgelegd, die door varimax rotatie worden teruggebracht tot 8 dimensies, die 62% van de totale variantie be­ schrijven. Zowel gezien het aantal dimensies als het niveau van verklaarde variantie is het beeld dus nogal genuanceerd: er zijn veel soorten crite­ ria nodig om te kunnen beschrijven wat er als gevolg van kantoorautomatisering gaande is be­ treffende de ‘kwaüteit van de arbeid’.

Helaas worden de uitkomsten in een geaggregeer­ de vorm gepresenteerd (tabel 4.1, blz. 144-5), zowel de ervaringen als de verwachtingen samen­ vattend, over het totaal van de werknemers met geautomatiseerde als niet-geautomatiseerde ar­ beid (de controlegroep). Op andere plaatsen in het boek worden de ervaren veranderingen bij overgang op tekstverwerkers en terminals gecon­ trasteerd met verwachtingen van ‘gewone’ typis­ tes ten aanzien van deze veranderingen, en niet met hun huidige werkervaring. Deze laatste groep verüest daardoor haar functie van controlegroep. Via de bijlagen is de vergelijking tussen ervarin­ gen bij overgang naar tekstverwerkingsarbeid en overgang naar terminalarbeid (blz. 303) wél mo­ gelijk. De eerste op empirische gegevens gestoel­ de conclusies van Wentink en Zanders, volgend op tabel 4.1, dienen nu te worden weerlegd. Zij stellen: ‘Vastgesteld kan worden dat ten aanzien van de meeste aspecten, 18 van de 25, door de meerderheid niet of nauwelijks enige verandering is ondervonden of geprojecteerd (lees: verwacht, A T )' (blz. 145). Laten we de projecties (verwach­

tingen) buiten beschouwing dan moet de conclu­ sie echter luiden: op 11 van de 25 aspecten, die

(2)

Boeken alle betrekking hebben op de inhoud van het

werk zelf, leidt de overgang naar geautomatiseer­ de tekstverwerking tot als verzwaring ervaren verandering. Dat geldt in veel mindere mate, nl. voor zeven aspecten, bij de overschakeling op terminals. (Ik denk dat hierbij rekening moet worden gehouden met het feit dat aan de termi­ nals meestal voormalige ponstypistes en aan de tekstverwerkers de - hoger ingeschaalde — secre­ taresses worden geplaatst.) De vergelijkingsgroep, die (nog) niet met wordprocessing te maken heeft gehad, en dus alleen verwachtingen kan uit­ spreken, is slecht op deze verandering voorbereid: op slechts 4 van de 25 aspecten verwacht men dat er iets in de kwaliteit van het werk zal ver­ anderen.

Achter het ‘gemiddelde’ beeld, dat Wentink en Zanders schetsen, gaan dus belangrijke verschil­ len schuil. Voorts ‘overweegt een licht optimis­ me’ en is de balans van positieve en negatieve effecten licht positief, aldus de onderzoekers (blz. 146). Dat moge zo zijn voor de verwachtin­ gen van werknemers die nog geen ervaring met de nieuwe technologie hebben kunnen opdoen; het geldt niet voor de ervaringen van de mensen die reeds aan deze apparaten werken. Van de elf aspecten, waarop verandering wordt ervaren, zijn er slechts twee positief. Men zou zelfs kunnen vermoeden dat het bij dit laatste om tijdelijke ‘overgangservaringen’ gaat: de mogelijkheid om nieuwe kennis op te doen en de mogelijkheid om eigen kennis en ervaring tot hun recht te laten komen. Onduidelijk is of ‘de mogelijkheid om (meer) taken van verschillende aard te verrichten’ en ‘de noodzaak accuraat te zijn’ als een positieve of negatieve verandering moet worden ingecalcu­ leerd. Zeven aspecten, gerelateerd aan werkdruk, werkvolume, routine en psychische arbeidsbelas­ ting, gaan nadrukkelijk in negatieve richting. Bij het werken aan terminals is de mate van veran­ dering beperkt en de inschatting positief/negatief moeilijk, juist vanwege de ambiguïteit van de items, waarop zich verschillen aftekenen. De con­ clusies van de onderzoekers ten aanzien van de gevolgen van geautomatiseerde tekstverwerking, geven ook in hun verdere uitwerking binnen deze overigens ‘ambachtelijk’ zeer bekwame studie een te rooskleurig beeld van de effecten van automa­ tisering op de kwaliteit van de arbeid.

Opvallend is dat de visie van het management op

de veranderingen die op uitvoerend niveau plaats­ vinden aanzienlijk positiever is dan met de erva­ ring van de betrokken werknemers overeenkomt. De beeldvorming bij het management is ook po­ sitiever naarmate men verder van de werkplek (waar de veranderingen zich tot dusver voltrok1 ken) afstaat: het hoger management lijkt automa­ tisering zelfs te zien als een klein sociaal wonder: er zouden meer mogelijkheden ontstaan voor taakverruiming (74% ), taakverrijking (65% ) en taakroulatie (71%). Dat tekent de sociale afstand en het isolement van de hogere leiding tegenover het uitvoerend personeel.

Overigens, ook het betrokken personeel lijkt in zekere zin tegenstrijdig in zijn oordeel. Op een samenvattende vraag of men nu in vergelijking tot het vroegere werk vooruitgegaan is o f niet, antwoordt bijna niemand dat men (grosso modo) er op achteruit is gegaan. Zo’n verschil in beant­ woording van een gedetailleerde vraagstelling (25 aspecten) en een globale vraagstelling treedt ech­ ter ook op bij klassieke satisfactiestudies en wordt dan in psychologische termen (reductie van dissonantie) verklaard. Een dergelijke relati­ vering ware ook in deze survey-studie op zijn plaats geweest.

De onderzoekers pogen ook een empirische uit­ spraak te doen over de vraag of geautomatiseer­ de tekstverwerking en terminalarbeid tot polari­ satie in de kwaliteit van het werk leidt. Als crite­ rium gebruiken zij daartoe de genoemde — weinig valide — globale vraag naar vooruitgang of achter­ uitgang ‘grosso modo’ van het huidige werk in vergelijking tot het vroegere. Daarop voortbordu­ rend komen zij tot vergaande uitspraken: er zou niet van polarisatie, doch van convergentie spra­ ke zijn: kwalitatief hoger ingeschatte taken deva­ lueren, lager ingeschatte taken worden door auto­ matisering opgewaardeerd. De onderzoekers noe­ men zelf al een beperking van deze conclusie: de in het automatiseringsproces geëlimineerde func­ ties komen niet aan bod, dus de these betreft slechts de na de automatisering resterende func­ ties. Ik denk dat de vraag naar polarisatie-effec- ten binnen de blijversgroep beter getoetst kan worden door te kijken naar de uitkomsten van de gedetailleerde vraagstelling (25 aspecten, blz. 303). Dan zien we dat bijv. bij introductie van geautomatiseerde tekstverwerking op de elf items, waarbij van duidelijke verandering in de

(3)

ten van een mogelijke polarisatie gesproken kan worden: bij de inconveniënten geluidshinder e.d., tijdsdruk op het werk en bij de mate van routini- sering. Ook is nog een enigszins polaire ontwik­ keling te bespeuren bij de sociale contacten op het werk. Voor het overige is, zoals eerder vast­ gesteld en voorzover het meer duurzame effecten betreft, overwegend van verandering in dekwalifi- cerende richting sprake. Dat lijkt te betekenen dat ergonomie en arbeidsorganisatie variabele fac­ toren zijn binnen de gegeven technologie en uit­ eindelijk beslissend voor de aard van de effecten. Dat is ook de stelling van de onderzoekers. Daar­ mee raken we een meer fundamenteel vraagstuk betreffende de aard van de relatie tussen automa­ tisering en kwalificatie. Terecht gaan de onder­ zoekers uit van een model van technologische verandering, waarbij de invoering van nieuwe ap­ paratuur niet deterministisch begrepen wordt. Automatisering vindt plaats om kostenbesparin­ gen en effectiviteitsverbeteringen te bereiken (fi- nancieel-economische context), vereist gelijktij­ dige verandering van arbeidsorganisatie en kan vergezeld gaan met ergonomische verbeteringen. Het management kan die contextuele factoren meer of minder intensief modelleren. Er is, zoals de auteurs in hun inleidende beschouwingen na­ drukkelijk vaststellen, een sterke verwevenheid van technologie, taakontwerp en organisatie- ontwerp (blz. 80). De uitvoerende werknemers beoordelen dit proces van verandering in zijn to­ taliteit en het is moeilijk de effecten van de tech­ nologie in enge zin te isoleren. Kwalificatieverho- ging kan zich zeer wel voltrekken op het niveau boven dat van de wordprocessor- of terminal- bedieners, bij de toezichthouders (hier genoemd het lager management) of de ondersteunende staf. Degradatie van het uitvoerend niveau gaat dan gepaard met opwaardering van een daarbo­ ven Üggend niveau. De convergentie-these van Wentink en Zanders is op zichzelf een aardig en verstandig antidotum tegen de vele nazeggers van de polarisatie-these, maar erg sterk is de em­ pirische bewijsvoering bepaald nog niet. Wat uit het empirisch materiaal kan worden vastgesteld (tabel 4.6, blz. 163; tabel 4.7, blz. 165) is — als we de ontwikkelde meetinstrumenten even aan­ vaarden — dat tekstverwerkingsarbeid en termi- nal-arbeid wat homogener en geüjksoortiger van

resp. ponsarbeid of boekhoudingsadministratie. De binnenkomst van de apparaten standaardi­ seert de op het uitvoerend niveau resterende arbeidsinhouden.

De hoofdstukken over de effecten van kantoor­ automatisering op de structuur van kantoororga­ nisaties zijn voor lezers, die op empirische toet­ sing van daarover vigerende theorieën uit zijn, wat minder interessant. De mogelijke invloeden van nieuwe informatie- en communicatiesyste­ men op de afdelingsvorming, de relaties tussen afdelingen, de hiè'rarchisering, (de)centralisatie van besluitvorming, standaardisatie, specialisatie en formalisering van taken en van de beheer- singsstructuur worden beschreven aan de hand van de verwachtingen die de managers en staf­ functionarissen dienaangaande koesteren. Er is nog weinig te zeggen over ervaringen van de be­ trokkenen. Zoals de auteurs zelf constateren kan dat ook niet omdat de onderzochte organisaties zich bevinden in de eerste fasen van automatise­ ring, waarbij van technologische integratie nog geen sprake is. De uitkomsten van het vervolg­ onderzoek zullen pas kunnen laten zien in hoe­ verre de uitgesproken verwachtingen realistisch zijn geweest. De kans daarop is klein, omdat de nu uitgesproken verwachtingen van managers een mengeling lijken te zijn van teksten uit verkoop- folders van computerproducenten en verhalen uit Harvard Business Review. Opvallend is het vaak ongebreidelde optimisme, en de heersende ge­ dachte dat de verwachte effecten autonoom zul­ len optreden zonder verdere interventies van het management zelf. Wentink en Zanders benadruk­ ken daarentegen terecht dat voortgezette auto­ matisering ingebed is in reorganisatie- en rationa- lisatieprocessen, en dat de vormgeving van de re­ organisaties (het taakontwerp en organisatie- ontwerp) uiteindelijk bepalend zal zijn voor de aard van de effecten.

De betrekkelijk geringe ‘impact’ die de automati­ sering tot dusver heeft gehad in de onderzochte bedrijven zou ook wel eens te maken kunnen hebben met het gegeven dat zes van de zeven be­ drijven tot de gemeentelijke overheidsdiensten behoren. Veranderingen in arbeidsorganisatie en arbeidsverhoudingen zijn in dit soort organisaties veel moeizamer en trager tot stand te brengen dan in het private bedrijfsleven. De enige

(4)

onder-Boeken neming in de steekproef biedt vaak een wat af­

wijkend beeld. Een andere factor die vertragend zou kunnen werken is het feit dat studie vooral (of geheel; daarover heb ik geen precieze infor­ matie in dit boek kunnen vinden) kantoorarbeid betreft die door vrouwen wordt uitgeoefend. Van het ‘secundaire arbeidsmarktsegment’gaan meest­ al geen sterke impulsen uit tot organisatieveran­ dering en jegens dit segment heerst bij het mana­ gement veeleer de opvatting dat de werknemers zich moeten aanpassen aan technologie en or­ ganisatie, en niet omgekeerd. In elk geval dwin­ gen deze gegevens tot enige voorzichtigheid bij generalisatie van de uitkomsten.

Al met al is deze studie een welkome bijdrage aan de wetenschappelijke en maatschappelijke discus­ sie. De auteurs zijn op beide terreinen goed thuis en hebben een publikatievorm en stijl van behan­ deling gekozen die beide publieksgroepen kan aanspreken. De omvangrijke arbeids-en organisa- tiesociologische literatuur wordt op vele plaatsen te hulp geroepen waar de onderzoekuitkomsten tegenstrijdig lijken o f om nadere interpretatie vragen. De auteurs varen naar mijn smaak wel erg vaak blind op het door managers uitgesproken vooruitgangsoptimisme ten aanzien van de toe­ komstige gevolgen van automatisering. Ik durf de uitspraak aan dat bij het vervolgonderzoek zal blijken dat de werkelijke ontwikkelingen in de betrokken organisaties een wat minder rooskleu­

rig beeld zullen laten zien. □

A.W.M. Teulings

Universiteit van Amsterdam

Joop Ramondt en Gerard Scholten, De stille voor­ hoede: de grafische bedrijfstak temidden van eco­ nomische en technische turbulentie, Stenfert Kroese, Leiden/Antwerpen, 1985, 204 blz. In het Nederlandse stelsel van arbeidsverhoudin­ gen is de grafische industrie een buitenbeentje. De organisatiegraad van werknemers en onderne­ mingen is er hoog. Arbeidsconflicten komen wei­ nig voor. Vakbonden en werkgeversorganisaties werken samen op een breed terrein. De uitkom­ sten van deze samenwerking houden in de con­ text van de Nederlandse arbeidsverhoudingen meer dan eens een nieuwe ontwikkeling in. Vanwege deze interessante kenmerken koos een groep studenten onder leiding van prof.dr. J. Ra­

mondt de grafische industrie als studieterrein voor een leeronderzoek. Ramondt raakte door deze kennismaking zo geboeid, dat hij besloot om samen met zijn collega Gerard Scholten de typische structuur van de bedrijfstak nader te onderzoeken. Na vier jaar veldwerk komen zij met het boek De stille voorhoede.

De opzet van dit boek is als volgt. Eerst gaan Ramondt en Scholten na welke kenmerken de grafische arbeidsverhoudingen hebben en wat de wortels zijn van ‘de pragmatische coalitie’ tussen ondernemers en werknemers. Vervolgens gaan zij in op de gevolgen van technologische en econo­ mische veranderingen voor de grafische arbeids­ verhoudingen. Zij bestuderen de besluitvorming over technologische vernieuwingen bij twee dag­ bladbedrijven, de NDU en de Perscombinatie, waarna een analyse volgt van de gevolgen van technologische veranderingen voor de grafische arbeidsmarkt als geheel. De economische ont­ wikkelingen worden nagegaan door de arbeids­ conflicten over de prijscompensatie (1977) en het ziekengeld (1982) nader te onderzoeken. Het onderzoek van Ramondt en Scholten levert onder meer de volgende bevindingen op.

De grafische arbeidsverhoudingen zijn in de perio­ de 1914-1970 betrekkelijk stabiel van aard. De grondslag voor deze stabiele betrekkingen wordt in 1914 gelegd door middel van de eerste grafi­ sche cao. De werkgevers en werknemers komen hierin onder meer de ‘closed shop’, het verplichte lidmaatschap, overeen. De vakbonden en de werkgeversorganisaties zijn door hun hoge orga­ nisatiegraad in staat, orde te brengen in de chaos die rond de eeuwwisseling op de grafische markt heerste. Men maakt op een breed terrein afspra­ ken, o.a. over lonen en opleidingen.

Bij het vinden van regels voor sociale kwesties loopt de bedrijfstak in Nederland vaak voorop, zonder daar overigens luidruchtig over te doen (vandaar de titel ‘de stille voorhoede’).

De vakbonden en werkgeversorganisaties werpen rondom de grafische bedrijfstak hoge drempels op. De toetreding tot de arbeidsmarkt en tot het ondernemerschap wordt onder controle gebracht. De constante produktietechnologie (en in samen­ hang daarmee het vereiste vakmanschap) is hier­ bij een bevorderende factor.

De samenwerking tussen de bedrijfstakorganisatie heeft een pragmatische achtergrond. De partijen zien samenwerking als een geschikte manier om de eigen belangen te behartigen. Ideologische overwegingen spelen geen rol.

(5)

onderhandelingen binnen de ondernemingen. Vaak voorkomen de vakbonden en werkgeversor­ ganisaties daarmee conflicten met hun achterban. Volgens de auteurs verklaart de combinatie van centraal en decentraal onderhandelen voor een deel de stabiliteit van de grafische arbeidsverhou­ dingen.

De technologische en economische veranderingen die zich sinds het begin van de jaren zeventig voordoen, nuanceren het hierboven geschetste beeld.

Door technologische ontwikkelingen boet het gra­ fisch vakmanschap sterk aan betekenis in. Grafi­ sche arbeid wordt steeds meer industrieel van ka­ rakter. De vraag wat nog als grafische arbeid kan worden beschouwd, is steeds moeilijker te beant­ woorden (bijzonder interessant is in dit verband de gevalstudie bij de Perscombinatie).

Een gevolg van de verlaagde drempel tot grafische functies is een toenemende druk op de belonings- systematiek. Dit blijkt bijv. uit de studie bij de NDU. Bij dit bedrijf speelt bijv. de vraag of de genoten grafische opleiding dan wel de feitelijk verrichte arbeid (die ook door minder geschool­ den kan worden verricht) de bepalende factor in de loonsystematiek moet zijn.

Dergelijke ontwikkelingen dringen ook door tot het bedrijfstakniveau. Daar is een proces van her­ ziening van de regels van de grafische arbeids­ markt in gang gezet. De werkgevers hebben ini­ tiatief genomen tot herziening van het opleidings- wezen en de beloningssystematiek. De vakbon­ den zijn gedwongen hieraan mee te doen: zij slui­ ten compromissen om zo het principe van ar- beidsmarktbesturing zo veel mogelijk te behou­ den. Het proces van herziening bevindt zich mo­ menteel in een afrondende fase.

Economische ontwikkelingen leidden in 1977 en 1982 tot arbeidsconflicten in de grafische in­ dustrie. Door de verwevenheid van de bedrijfstak met het nationale systeem van koppelingen kun­ nen de landelijke conflicten over de prijscompen­ satie en het ziekengeld niet worden ontlopen. Vakbonden en werkgeversorganisaties volgen bij deze conflicten een minder onafhankelijke koers ten opzichte van de hen overkoepelende organi­ saties, dan tot nu toe gebruikelijk was. Het cao- overleg in de grafische industrie is conflictrijker geworden.

De grafische industrie bevindt zich momenteel in een overgangsfase. Door de snelle opkomst van nieuwe technologieën nemen de mogelijkheden

te stakingen hebben bij de werkgevers het enthou­ siasme voor de closed shop sterk doen afnemen. De fundamenten van de pragmatische coalitie in de grafische industrie zijn aan het wankelen ge­ bracht.

Ramondt en Scholten achten een definitieve breuk met de closed shop niet waarschijnlijk. Zij leidt namelijk tot een vermenging van program­ matische meningsverschillen met een machtscon- flict. De closed shop, in aangepaste vorm, is nog steeds van grote betekenis voor de continuering van stabiele en flexibele arbeidsbetrekkingen, al­ dus de auteurs in het slothoofdstuk van hun boek. De stille voorhoede leent zich voor een uitgebreid commentaar. Omwille van de ruimte blijven hier opmerkingen over de verzamelde gegevens en de presentatie daarvan, buiten beschouwing. Ik zal vooral ingaan op de onderzoeksopzet en op de verdiensten van het boek.

De onderzoeksopzet is de zwakke plek van de studie. Dit komt in een aantal punten tot uit­ drukking:

a. De probleemstelling is amper ontwikkeld. Mo­ tivering van keuzen die in de studie zijn ge­ daan, ontbreekt vaak. Dit leidt tot vragen en onduidelijkheden bij de lezer. Een voorbeeld. Ramondt en Scholten verrichten case-studies bij twee dagbladbedrijven. Deze dagbladbedrij­ ven vertegenwoordigen echter slechts één seg­ ment van de bedrijfstak. Bovendien zijn de be­ drijven qua personeelsomvang in het geheel niet representatief.1 Welke status aan deze studies moet worden toegekend, blijft ondui­ delijk. Daar komt nog eens bij dat de conclu­ sies uit deze studies in het verdere verloop van het onderzoek nauweüjks meer worden aange­ haald. Enkele hoofdstukken sluiten daardoor onvoldoende bij elkaar aan.

b. Ramondt en Scholten formuleren geen expli­ ciet theoretisch kader. Ik had graag een theo­ retische uiteenzetting gezien over de invloed van technologische en economische factoren (o.m. in termen van voluntarisme). De verkla­ ringen hebben nu in een aantal gevallen een ad hoe karakter. Overigens zijn in de studie wel invloeden van o.a. Gouldner en Olson herken­ baar.2

c. Centrale begrippen (arbeidsverhoudingen, tech­ nologische veranderingen, economische veran­ deringen e.d.) worden nauwelijks uitgewerkt. Het zicht op conclusies wordt hierdoor soms belemmerd. De auteurs onderscheiden bijv. drie soorten conflicten: conflicten over

(6)

funda-B o e k e n

mentele kwesties, over incidentele kwesties en over solidariteitskwesties. In de conclusies staan echter andersoortige conflicten centraal: machtsconflicten en programmatische conflic­ ten. Een tweede voorbeeld: ‘economische ver­ anderingen’ vergroten tezamen met ‘de af­ brokkeling van het nationale systeem van ar­ beidsverhoudingen’ de kans op arbeidsconflic­ ten in de grafische industrie. De fundamentele vraag, hoe deze twee factoren zich tot elkaar verhouden, wordt helaas niet beantwoord. Wat zijn de verdiensten van De stille voorhoede? De studie toont aan dat ‘de sociologie van een be­ drijfstak’ — hierover spreken de auteurs in het voorwoord — waardevolle inzichten kan opleve­ ren. Door de grafische bedrijfstak als uitgangs­ punt van analyse te nemen, krijgen we een boei­ end zicht op het sociaal-economische systeem waarbinnen de ondernemers, werknemers en hun organisaties in deze sector zich bevinden. Een systeem met eigen spelregels en vooronderstel­ lingen.

Dat systeem wordt niet statisch voorgesteld. De auteurs besteden aandacht aan de mate waarin men zich aan de spelregels houdt. Daarnaast krijgt het thema van continuïteit en verandering in de grafische arbeidsverhoudingen een voorna­ me plaats in de studie. De gevolgen van belang­ rijke maatschappelijke ontwikkelingen worden in de verschillende hoofdstukken door middel van boeiende beschrijvingen uitgebreid behandeld. Daarnaast snijden Ramondt en Schölten op in­ dringende wijze twee thema’s aan, die de gren­ zen van de grafische bedrijfstak overstijgen: a. de problematiek die koppelingsmechanismen

in de Nederlandse verzorgingsstaat met zich mee kunnen brengen, en

b. het verband tussen algemeen verbindendver­ klaring van cao’s, free-rider gedrag van werk­ nemers en de gebrekkige ledenbinding door vakbonden.

Samengevat: Ramondt en Schölten komen in hun boek met veel interessante bevindingen. De conclusies boeten echter aan waarde in door een tamelijk zwakke onderzoeksopzet. □ Drs. L. R ut ten

Noten

1. Beide bedrijven vallen onder de categorie onderne­ mingen met meer dan 200 werknemers. Deze catego­ rie maakt slechts 1% van alle grafische bedrijven uit.

2. A.W. Gouldner, Patterns o f industrial bureaucracy,

a case o f modem factory administration,New York/ Londen, 1954; M. Olson, The logic o f collective ac­

tion, public goods and the theory o f groups, Cam- bridge/Massachusetts/Londen, 1977.

R.H. Bilderbeek en P.J. Kalff m et medewerking van F. Prakke, Automatisering van de fabricage; een verkenning van technische, econom ische en sociaal-organisatorische aspecten, het Studiecen­ trum voor Technologie en Beleid van TNO (STB- TNO), Uitgeverij Kluwer, Deventer, 1985, ISBN 90 2 6 7 09838

‘De invloed op de arbeidsorganisatie is een van de belangrijkste en tegelijkertijd grotendeels ver­ waarloosde aspecten van programmeerbare auto­ matisering’, aldus luidt een centrale conclusie die het Amerikaanse Office of Technology Assess- ment (OTA) trekt uit het halverwege 1984 ver­ schenen rapport ‘Computerized Automation’. Deze conclusie geldt niet alleen voor de Ver­ enigde Staten, maar is ook van toepassing op ons land. Het onderhavige boek van STB-TNO is een poging om het inzicht in de wisselwerking tussen programmeerbare automatisering en arbeidsorga­ nisatie te vergroten.

De term ‘programmeerbare automatisering’ ver­ wijst naar een nieuwe generatie geautomatiseerde produktietechnieken voor de voortbrenging van discrete produkten, met als meest wezenüjk ge­ meenschappelijk kenmerk de mogelijkheid van (her-)programmering: het omstellen van machi­ nes en produktiesystemen wordt sterk vereen­ voudigd en bijgevolg minder kostbaar en tijdro­ vend dan voorheen. Dit heeft tot gevolg dat op de produktie van kleinere series kan worden over­ gegaan zonder dat produktiviteitsverlies optreedt. De flexibiliteit van produktiesystemen neemt derhalve toe. Dit voegt een nieuwe dimensie toe aan de concurrentie. Een veelheid van produkt- varianten, afgestemd op de specifieke wensen van afnemers, kan tegen betaalbare prijzen op de markt worden gebracht. Het volume van de pro­ duktie kan snel worden aangepast aan ontwikke­ lingen op de afzetmarkt; doorlooptijden kunnen worden bekort en bijgevolg ook de levertijden. Voorts kunnen de voorraden van halffabrikaten en eindprodukten tot een minimum worden be­ perkt. Dit levert een besparing van kapitaalkosten op en maakt het bedrijf minder kwetsbaar voor veranderende consumentenvoorkeuren en pro- duktinnovaties van de concurrentie.

(7)

schrijving van de belangrijkste vormen van pro­ grammeerbare automatisering: CNC-machines, industriële robots, flexibele fabricagesystemen en geautomatiseerde produktiebesturingssyste- men. Deze laatste vorm komt mijns inziens in het boek onvoldoende uit de verf. Belangrijke aspecten als automatisering van het voorraad­ beheer en de goederenstroom — en hierbij beho­ rende systemen als Manufacturing Resource Planning (MRP), ‘KANBAN’ en ‘just-in-time production’ — komen niet of slechts zijdelings aan de orde. De technische beschrijving wordt vervolgd met een overzicht van de belangrijkste aandachtspunten die thans in het wetenschappe- lijk-technisch onderzoek rond programmeerbare automatisering een rol spelen. Het overzicht blijft beperkt tot software en sensoren en is daarmee incompleet. Het onderzoek naar nieuwe produkt- concepten, materialen en procédés is voor de toekomst ook van belang, zoals moge blijken uit de volgende voorbeelden. Veel van de bestaande produkten lenen zich slecht voor automatische fabricage door bijv. het grote aantal moeilijk van elkaar te onderscheiden, onderdelen. Door het ontwikkelen van slijtvastere materialen voor ge­ reedschappen kan de betrouwbaarheid van ge­ automatiseerde systemen aanzienlijk worden ver­ beterd. Door gebruik te maken van andere ma­ terialen kan soms worden overgegaan van assem­ bleren op gieten, hetgeen de automatiseringsmo- gelijkheden kan vergroten. Gebruik van lichtere materialen vergroot de toepassingsmogelijkheden van industriële robots, omdat bij toenemend ge­ wicht van de te hanteren voorwerpen de nauw­ keurigheid en de maximale bewegingssnelheid van de robot afneemt. Tot slot van de technische beschrijving wordt in een afzonderlijk hoofdstuk uitvoerig stilgestaan bij de diffusie van program­ meerbare automatisering in Japan, de Verenigde Staten en verschillende Westeuropese landen. Hierbij wordt ook ingegaan op een aantal facto­ ren die het diffusieproces beinvloeden.

De tweede helft van het boek is gereserveerd voor de verkenning van de economische en sociaal- organisatorische aspecten. De belofte van de eco­ nomische verkenning wordt echter niet ingelost. Er wordt weliswaar melding gemaakt van een aan­ tal economische motieven die in het algemeen een rol spelen bij de toepassing van programmeer­ bare automatisering, zoals stijging van de machi- neproduktiviteit, toename van de bewerkings- nauwkeurigheid, economischer materiaalgebruik, besparing op arbeidskosten en dergelijke. Maar over de kosten en baten die tegen elkaar moeten

nomische haalbaarheid van een bepaalde vorm van programmeerbare automatisering in een con­ crete produktiesituatie valt beslist meer te zeg­ gen dan Bilderbeek, Kalff en Prakke in dit boek doen. Ik zou in dit verband bijvoorbeeld willen wijzen op het werk van prof. Moerman, hoog­ leraar Industriële Economie aan de EUR, op de kennis die inmiddels is opgebouwd bij de door TNO opgezette Adviesdienst voor Robots en Pro- duktie Automatisering (ARPA), of op de kennis die voorhanden is bij de Vereniging voor Werk­ plaatstechniek.

De centrale conclusie van de verkenning van de sociaal-organisatorische aspecten is belangwek­ kend: er bestaat geen absoluut technisch deter­ minisme; de arbeidsorganisatie en de arbeids­ inhoud worden niet eenduidig bepaald door de aard van de programmeerbare automatisering. Er kan dus gekozen worden. De auteurs conclu­ deren uit het beschikbare empirische onderzoeks­ materiaal: ‘Programmeerbare automatisering is in beginsel uiterst plooibaar. In de praktijk blijkt de wijze waarop de nieuwe technologie met de fac­ tor arbeid wordt gecombineerd tot een concrete produktie-organisatie-opzet, sterk uiteen te lopen: in dit opzicht bestaat er een zodanige keuzevrij­ heid dat er in beginsel een reële mogelijkheid is om te komen tot verbetering van de kwaliteit van produktie-organisatie èn van arbeid.’

Bovenstaande conclusie wordt in het boek over­ tuigend onderbouwd voor het geval van CNC- machines. De vraag waar in de organisatie (op de werkplek of op een centrale afdeling) en door wie (door de machinebediener of door een spe­ cialist) de machines worden geprogrammeerd is in hoge mate bepalend voor de aard van de ar­ beidsorganisatie en de kwalificatiestructuur. Pro­ grammering op de werkplaats door de machine­ bediener leidt tot ‘platte’ organisaties en func­ ties met gelijkwaardige kwalificatieniveaus. Pro­ grammering in de werkvoorbereiding door spe­ cialisten leidt tot een versterking van het klas­ sieke Tayloristische organisatiemodel. De wijze waarop het programmeringswerk wordt georga­ niseerd blijkt niet eenduidig voort te vloeien uit de produktietechnologie zelf. De complexiteit van de produkten en de gemiddelde seriegrootte blijken wel een zekere determinerende invloed te hebben. Daarnaast speelt echter ook de strate­ gie van de onderneming met betrekking tot de arbeidsorganisatie een zelfstandige rol van bete­ kenis. Hierin zit de keuzeruimte besloten waar de onderzoekers op wijzen. De waarde van het boek is er wat mij betreft vooral in gelegen dat

(8)

Boeken de boodschap van het ‘technologisch non-deter-

minisme’ wordt uitgedragen. Gezien het rotsvaste geloof van vele ondernemers, werknemers, be­ leidsambtenaren, ingenieurs, economen en sociale wetenschappers in technologisch determinisme is deze boodschap van niet te onderschatten belang. Er ontbreekt helaas een beschouwing over de or­ ganisatie van de programmeringsactiviteiten in het geval van de industriële robots en de flexibele fabricagesystemen. Van industriële robots is be­ kend dat de keuze tussen programmering door het bedienend personeel en programmering ‘op afstand’ door specialisten zich daar ook voordoet. Over flexibele fabricagesystemen is wat dit be­ treft aanzienlijk minder empirisch materiaal voor­ handen, maar diverse experts hebben wel berede­ neerde verwachtingen. Vermelding hiervan had het inzicht in de organisatorische speelruimte kunnen vergroten.

De beschikbare gegevens over de gevolgen van programmeerbare automatisering voor de arbeid worden door de auteurs beschreven aan de hand van de volgende aspecten: arbeidsorganisatie, ar­ beidsinhoud en -kwalificatie, arbeidsomstandig­ heden, arbeidsvoorwaarden, arbeidsbelasting en arbeidsbesparing. Een tweetal aspecten had hier mijns inziens aan toegevoegd kunnen worden. In de eerste plaats de ruime mogelijkheden die ontstaan om het gedrag en de prestaties van in­ dividuele werknemers nauwgezet te registreren. Hierbij kan gedacht worden aan de tijd die aan afzonderlijke werkzaamheden wordt besteed of aan het aantal fouten per tijdseenheid. Dergelijke vormen van gedragsregistratie vergen een duide­ lijk beleid ten aanzien van het verzamelen, beheer en gebruik van de gegevens. Ik heb stellig de in­ druk dat dit aspect van programmeerbare auto­ matisering tot op heden sterk onderbeücht is ge­ bleven. In de tweede plaats kan de toepassing van programmeerbare automatisering leiden tot

verzelfstandiging van bedrijfsonderdelen. Denk­ baar is dat gedecentraliseerde organisatievormen ontstaan met een aanzienlijke mate van zelfstan­ digheid, die op den duur overgaat in een volle­ dige juridische zelfstandigheid. Wat oorspronke­ lijk bedrijfsonderdelen waren, zijn dan kleine zelfstandige ondernemingen geworden die moe­ ten concurreren met andere ondernemingen die hetzelfde produkt of dezelfde dienst leveren. Aldus worden interne coördinatiemechanismen vervangen door de werking van de markt. Ont­ wikkelingen in deze richting zijn ook in ons land reeds waarneembaar. De gevolgen die dit kan hebben voor de arbeid en de arbeidsverhoudingen zijn uiteraard erg groot en het verdient dan ook aanbeveling hierop zo spoedig mogelijk te anti­ ciperen.

De auteurs sluiten het boek af met een aantal be­ leidsaanbevelingen. Ik noem er enkele:

— nader onderzoek moet gedaan worden naar het specifieke karakter van de Nederlandse indu­ strie en de hiervan af te leiden voorwaarden waaraan programmeerbare automatisering zou moeten voldoen;

— gezien de aanwezige organisatorische speel­ ruimte zouden werknemers meer betrokken moeten worden bij de besluitvorming over de vormgeving van de nieuwe produktietechno- logie;

— aan de alternatieven voor het klassieke Taylor- istische organisatiemodel zou meer bekend­ heid moeten worden gegeven;

— bij de invoering zou meer aandacht besteed moeten worden aan het overbruggen van de informatiekloof tussen technici en arbeids- en

organisatiedeskundigen. □

Drs. J.M. Dekkers

Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In the early second century AD, the Roman military established a fort at the Nabataean settlement of Hawara in southern Jordan, 50 km southeast of Petra and 80 km north

In locating the ‘essence’ of democracy in the intrinsic capacity of the demos to engage in politics, rather than from the perspective of political regimes, this thesis can aptly

sacred music and in the worship customs at the Court Chapel of Anhait-Zerbst during the first half o f the eighteenth century. Most im portantly, this multi-volume chronicle allows

1) Communities adjacent to salmon farms would be different than those distant from the farm, community similarity would h a e a s e with distance from the farm, as the farm

The values in the magic square can be rearranged so that the total frequency incident to any point is the same as the other points in the design. In order to keep the row and

This chapter: (i) analyses the autonomous dynamics of SVO distribution among n users over a network with infinite bandwidth and no communication delay; (ii) investigates the

If memory reconstruction based on the schema activated by the scene is a sufficient factor to provoke false memory, then participants would more often falsely

The scripts are written to enable a wider audience to experience multiple layers of parents’ experiences around video games or have them experience what Eisner terms