• No results found

Verdwenen venen: Een onderzoek naar de ligging en exploitatie van thans verdwenen venen in het gebied tussen Antwerpen, Turnhout, Geertruidenberg en Willemstad (1250 - 1750)

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Verdwenen venen: Een onderzoek naar de ligging en exploitatie van thans verdwenen venen in het gebied tussen Antwerpen, Turnhout, Geertruidenberg en Willemstad (1250 - 1750)"

Copied!
353
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

èrdwenen venen

Een onderzoek naar de ligging en

exploitatie van thans verdwenen venen

in het gebied tussen Antwerpen,

Turnhout, Geertruidenberg en

Willemstad (1250-1750)

(2)
(3)

In de Reeks Landschapsstudies verschijnen publikaties over het landschap als theoretisch concept, over onderzoek en kartering van verschillende landschap­ pen en over de toepassing van landschapsstudies in de planologie. In de redac­ tiecommissie hebben zitting : dr. G.J.S. van Iersel, ir. L. van Nieuwenhuijze, drs. S.P. Tjallingii, prof. drs. J.A.J. Vervloet, dr. W. Vos en prof. dr. J.I.S. Zonneveld.

Deze uitgave is tevens verschenen als deel 78 in de Historische Uitgaven, Reeks in - 8°, van het Gemeentekrediet van België, Brussel.

De uitgever heeft getracht alle rechthebbenden op copyright van de in dit boek opgenomen illu­ straties te bereiken. In de meeste gevallen is dit gelukt. Mochten er rechthebbenden vaststellen dat reprodukties zonder hun voorkennis zijn afgedrukt, dan worden zij verzocht contact op te nemen met het Gemeentekrediet van België, Brussel.

(4)

Verdwenen venen

Een onderzoek naar de ligging en

exploitatie van thans verdwenen venen

in het gebied tussen Antwerpen,

Turnhout, Geertruidenberg en

Willemstad (1250 - 1750)

K.A.H.W. Leenders

1

Pudoc Wageningen 1989

BIBLIOTHEEK LANDBOUWUNIVERSITEIT WAGENINGEN

(5)

Ook in deze reeks

[1] Typologieën van bewonings- en perceelsvormen. Een overzicht van bestaand werk in Neder­ land en buurlanden. J. Renes. 1981, 78 blz., ISBN 90 220 0788 2.

[2] Landschapstaai. Een stelsel van basisbegrippen voor de landschapsecologie. P. Schroevers (red.). 1981, 109 blz., ISBN 90 220 0079 0.

[3] Het Informatiesysteem Landschapsbeeld. P.A. Burrough, A. Buitenhuis & A.A. de Veer. 1982, 130 blz. + 3 bijlagen. ISBN 90 220 0788 X.

4. Inleiding tot de historische geografie van de Nederlandse cultuurlandschappen. J.A.J. Ver-vloet. 1984, 136 blz., ISBN 90 220 0888 3.

5. Verband tussen broedvogelgemeenschappen en begroeiing in een landschap bij Amerongen. P.F.M. Opdam, J.T.R. Kalkhoven en J. Philippona. 1984, 117 blz. + 6 kleurkaarten, ISBN 90 220 0867 3.

6. Plaats en waardering van fossiele elementen in het Nederlandse landschap. J. Schuyf. 1986, 119 blz., ISBN 90 220 0887 8.

7. Gebruiksbeperkingen van de moderne topografische kaart bij onderzoek in het cultuurland­ schap. M.M.G.J. Bakermans. 1986, 80 blz., ISBN 90 220 0901 7.

8. Het Dwingelderveld, een Drents heidelandschap. T.W.M. Bakker, I.I.Y Castel, F.H. Everts & N.P.J, de Vries. 1986. 198 blz. + kaartbijlagen, ISBN 90 220 0903 3.

9. Het landschap op één kaart. Enkele methoden van integratiekartering en hun toepassing. J.J. den Besten. 1988, 131 blz. + kaartbijlagen, ISBN 90 220 0954 8.

10. Broedvogeldistricten van Nederland. Een ruimtelijke visie op de Nederlandse avifauna. R.G.M. Kwak, L.A.F. Reyrink, P.F.M. Opdam en W. Vos. 1988, 143 blz. + kaartbijlagen, ISBN 90 220 0955 6.

11. De Historisch-landschappelijke kaart van Nederland, schaal 1:50.000. Legenda en proefkar-teringen. Chr. de Bont en J. Renes. 1988, 79 blz. + kaartbijlagen, ISBN 90 220 0956 4. 12. Bibliografie van de historische geografie. J.A.J. Vervloet en A.W.A.Th. Steegh. 1989, ISBN 90 220 0966 1.

CIP-gegevens Koninklijke Bibliotheek, Den Haag Leenders, K.A.H.W.

Verdwenen venen : een onderzoek naar de ligging en exploitatie van thans verdwenen venen in het gebied tussen Antwerpen, Turnhout, Geertruidenberg en Willemstad (1250-1750) / K.A.H.W. Leenders. - Wageningen : Pudoc. - Graf., krt., tab. - (Reeks landschapsstudies 13)

Ook in : Historische uitgaven : reeks in -8° ; dl. 78. - Met lit. opg. - Met samenvatting in het Engels en Frans.

ISBN 90-220-0991-2

SISO 381.9 UDC 631.445(492.93) + (493.1) „1250/1750" NUGI 672

Trefw. : venen ; Antwerpen (provincie) ; geschiedenis ; 1250-1750 / venen ; Noord-Brabant ; geschiedenis ; 1250-1750.

ISBN 90 220 0991 2 NUGI 672

© Gemeentekrediet van België, Brussel, 1989.

Niets uit deze uitgave, met uitzondering van referaat, titelbeschrijving en korte citaten ten behoeve van een boekbespreking, mag worden gereproduceerd, opnieuw vastgelegd, vermenig­ vuldigd of uitgegeven door middel van druk, fotokopie, microfilm, langs elektronische of elektro­ magnetische weg of op welke andere wijze ook zonder schriftelijke toestemming van het Gemeen­ tekrediet van België, Pachecolaan 44, 1000 Brussel.

(6)

WOORD VOORAF

Deze publikatie is de neerslag van een jarenlange speurtocht naar gegevens over een veenbedekking die allang verdwenen was. Al in 1963 zaaide Dr. Ir. Van Oosten bij mij de nieuwsgierigheid naar die verdwenen venen. Bij aller­ hande historisch onderzoek in de omgeving van Breda stootte ik in de daarop­ volgende jaren voortdurend op sporen ervan. Inmiddels waren in het Kalmt-houtse Havermans en Meeusen ook al jaren met dit onderwerp bezig, terwijl Vervloet het voor de omgeving van Steenbergen bestudeerde. Naar aanleiding van Steeghs Dorpen in Brabant (Den Bosch, 1978) ontspon zich een discussie over de mobiliteit van de veengrens (Brab. Heem XXX (1978) 120). Toen ik daarna werd uitgenodigd om een boekje over de geschiedenis van Etten te schrijven en daarbij rijke bronnen over de veenexploitatie aan het licht kwa-* men, was de basis voor het nu voor u liggende werkstuk gelegd. Etten en de

Turf kan als vingeroefening beschouwd worden, zonder welke ik nooit de stap

naar een studiegebied ter grootte van een kwart miljoen hektaren had durven zetten.

Het onderzoek naar de „verdwenen venen" kwam niet zonder hulp tot stand. Allen die er hun steun aan gaven wil ik daarom hierbij van harte bedan­ ken. Zo mocht ik vertrouwen op de wetenschappelijke begeleiding van prof. G.J. Borger te Amsterdam. Bij het verzamelen van met name documenten over de oudste periode werd nauw samengewerkt met de heer W.A. van Ham te Bergen op Zoom, aan wie ik menig kritisch commentaar dank. Behalve met hem, mocht ik inspirerende discussies voeren met J. Renes en J. Vervloet te Wageningen, A. Steegh te Haarlem, C. Verbruggen en A. Verhoeve te Gent en A. Kappelhof te 's-Hertogenbosch. Mijn werkgever, het voormalig openbaar lichaam Rijnmond te Rotterdam, stelde me enige tijd in staat om wat korter te werken, zodat tijd vrij kwam voor archief-, bibliotheek- en veldwerk.

Ten slotte gaat mijn dankbaarheid zeker niet in het minst uit naar het Gemeentekrediet van België, dat de uitgave van dit werkstuk verzorgde, als­ mede naar het Geschiedeniscomité van deze instelling. In het bijzonder willen wij in dit kader de professoren J. Mertens, A. Verhulst en L. Voet bedanken.

(7)

Met dank voor het benutten van afbeeldingen en kaarten aan : A.C.L. te Brussel (afb. 10a)

Gemeentearchief Bergen op Zoom (afb. 7) Gemeentearchief Breda (afb. 10b)

Museum Vleeshuis te Antwerpen (afb. 10a) Natuurhistorisch Maandblad (afb. 9) Openluchtmuseum Bokrijk (afb. 6)

Rijks Geologische Dienst te Haarlem (krt 11)

Stichting voor Bodemkartering te Wageningen (afb. 8)

Topografische Dienst Nederland te Emmen (krtn 3, 6, 7, 8, 12, 15) (toelating brief nr. 63-1942 van 7/10/1988)

B. Augustijn te Wondelgem (krt 25) W. Brandenbarg te Hengelo (krt 21) J. Gerits te Eksel (afb. 6)

T. van Gerwen te Leende (afb. 1) H. Joosten te Utrecht (afb. 9)

C. Kempen te Nieuwerkerk aan de IJssel (krt 21) J. van der Made te Wagenberg (afb. 4)

H. Renes te Wageningen (krt 32) F. Verhaeghe te Laarne (krt 18)

Afwerking van kaarten en afbeeldingen :

Seminar für Historische Geographie der Universität Bonn : krtn 2, 32, 34, 35 ; afb. 3 ; graf. 1, 2, 3

Een kopie van de bundel achtergrondgegevens is ter inzage bij de gemeente­ lijke archiefdienst van Breda, Stadserf 2, Breda.

(8)

BRONNEN EN LITERATUUROPGAVE 1. ARCHIEVEN

AAT ABDIJ ARCHIEF TONGERLO TE TONGERLO

CENS cij reregisters ch charter nummer

CULT registers exploitatie van landerijen EKH dossiers Essen, Kalmthout en Huijbergen krtn kaarten in laden

AKH ARCHIEF KLOOSTER HUUBERGEN TE HUIJBERGEN

ARAB ALGEMEEN RIJKSARCHIEF TE BRUSSEL

* krtn.hs. kaarten in handschrift LvB Leenhof van Brabant RK Rekenkamer

ARAG ALGEMEEN RIJKSARCHIEF TE DEN HAAG

NDI Nassau Domeinraad Breda tot 1581, inv. Drossaers, 1948, inventarisnummer NDR Nassau Domeinraad Breda tot 1581, inv. Drossaers, 1948, regestnummer NDH Nassau Domeinraad na 1581, inv. Hingman

VTH Verzameling Topografische kaarten, inv. Hingman en vervolgen

ASB ARCHIEF ABDIJ ST. BERNAARDS AAN DE SCHELDE TE BORNEM GAB GEMEENTEARCHIEF BREDA

Havermans collectie Havermans (17de eeuw) SA Stadsarchief

GABoZ GEMEENTEARCHIEF BERGEN OP ZOOM

ARRI Archief Raad- en Rekenkamer, inv. Van Ham, 1980b, inventarisnummer ARRR Archief Raad- en Rekenkamer, inv. Van Ham, 1980b, regestnummer Havermans collectie R. Havermans (20ste eeuw)

krtn kaartencollectie SA stadsarchief

(9)

GAD GEMEENTEARCHIEF DELFT

GAGBG GEMEENTEARCHIEF GEERTRUIDENBERG GAHVN GEMEENTEARCHIEF HOEVEN N.BR. GAK GEMEENTEARCHIEF KALMTHOUT GAR GEMEENTEARCHIEF ROOSENDAAL N.BR. GAZ GEMEENTEARCHIEF ZUNDERT

OCMW BRUGGE ARCHIEF VAN HET OCMW TE BRUGGE

STJ archief van het St.-Janshospitaal ch : charter

rek : rekeningen

RAA RIJKSARCHIEF TE ANTWERPEN

ASB archief St. Bernaardsabdij

Kart archief Karthuizers van Antwerpen : cartularium

RAB RIJKSARCHIEF TE DEN BOSCH

PF archief domeinen van Prins Frederik krtn kaartencollectie (in inventarisatie)

RABR RIJKSARCHIEF TE BRUGGE RAMBG RIJKSARCHIEF TE MIDDELBURG

SMBR ARCHIEF VAN HET GROOT SEMINARIE TE BRUGGE

2. TIJDSCHRIFTEN AAB

Antwerps archievenblad. Antwerpen, 1864-1934. AAG

AAG Bijdragen. Wageningen, VIII (1968)-. ANAL

Analectes pour servir à l'histoire ecclésiastique de la Belgique. Leuven, 1864-1914.

AN. LAND VAN WAAS

Annalen van de (koninklijke) oudheidkundige kring van het Land van Waas. St.-Niklaas, 1861-.

(10)

ANTW.

Antwerpiensia. Losse bijdragen tot de Antwerpse geschiedenis. Antwerpen, 1927-1953.

APPELTJES

Appeltjes van het Meetjesland. Jaarboek van het heemkundig genootschap van het Meetjesland. Eeklo, 1949-.

BER.ROB

Berichten van de rijksdienst voor het oudheidkundig bodemonderzoek. Amers­ foort, 1951-.

BHB

Bijdragen tot de geschiedenis van het oude hertogdom Brabant. Antwerpen, 1902-.

BIEKORF

Biekorf ; dat is een leer- en lees-blad voor alle verstandige Vlamingen. Brugge, 1890-.

BRAB.HEEM

Brabants Heem. Tweemaandelijks tijdschrift voor Brabantse heem- en oudheid­ kunde, uitgegeven door de stichting „Brabants Heem". Waalre, 1949-.

B&S

Boor en spade ; verspreide bijdragen tot de kennis van de bodem van Nederland. Utrecht, 1948-1982.

CAERT-THRESOOR

Caert-thresoor. Tijdschrift voor de historische cartografie in Nederland. Alphen aan den Rijn, 1982-.

CALMPTH.

Calmpthoutania, orgaan van de oudheidkundige kring van Kalmthout. Kalmthout, 1948-.

CULT.TECHN.TS.

Cultuurtechnisch tijdschrift. Utrecht, 1961-. EHJ

Economisch Historisch Jaarboek. Bijdragen tot de economische geschiedenis van Nederland. Den Haag, 1915-1969.

ENGELBR.

Engelbrecht van Nassau. Kwartaalblad van de heemkundige kring Breda. Breda, 1982-.

GEDENKSCHR.

Gedenkschriften betreffende de aloude heerlijkheid Esschen - Calmpthout - Huij-bergen. Essen, 1933-1942.

G&M

Geologie en Mijnbouw. Tijdschrift van het koninklijk Mederlands geologisch-mijn-bouwkundig genootschap. Den Haag, 1939-.

GEOGR.REV.

(11)

GR

Ghulden Roos. Jaarboek van de oudheidkundige kring De Ghulden Roos te Roosendaal. Roosendaal, 1941 -.

GT

Geografisch Tijdschrift. Groningen, 1948-.

HAGE

Hage. Geschiedenis van Princenhage en Prinsenbeek. Prinsenbeek, 1972-.

HELINIUM

Helinium ; revue consacrée à l'archéologie des Pays-Bas, de la Belgique et du Grand-duché du Luxembourg. Wetteren, 1961-.

HGT

Historisch geografisch tijdschrift. Utrecht, 1983-. HKC

Handelingen van de koninklijke commissie voor de uitgave der oude wetten en verordeningen van België. Brussel, 1948-,

HOLLAND

Holland, regionaal-historisch tijdschrift. Bloemendaal, 1969-.

MED.NAAMK.

Mededelingen van de vereniging voor naamkunde te Leuven en de commissie voor naamkunde te Amsterdam. Amsterdam, 1925-1948.

NED.LW.

Nederlandse Leeuw. Den Haag, 1883-. NHJ

Noordbrabants Historisch Jaarboek. Den Bosch, 1984-. NHM

Natuurhistorisch Maandblad. Maastricht, 1924-. OB

Jaarboek van de geschied- en oudheidkundige kring van stad en land van Breda

„De Oranjeboom". Breda, 1948-. "

O&K

Oudheid en Kunst. Brecht, 1905-1967.

ONS HEEM

Ons Heem. Mededelingen van het verbond voor heemkunde. Bokrijk, 1945-. PNB

Publikaties van het archivariaat „Nassau-Brabant". Zevenbergen, 1968-.

SP.HIST.

Spiegel Historiael. Maandblad voor geschiedenis en archeologie. Bussum, 1966-.

DE SPYKER

De Spyker, uitgave van de heemkundige studiekring voor het grondgebied van de aloude heerlijkheid Essen - Kalmthout - Huijbergen. Essen, 1944-.

(12)

TAXN

Taxandria. Tijdschrift voor Noordbrabantsche geschiedenis en volkskunde. Bergen op Zoom, 1894-1943.

TAXT

Taxandria. Gedenkschriften van den geschied- en oudheidkundigen kring der Kem­ pen. Turnhout, 1903-.

TESG

Tijdschrift voor economische en sociale geografie. Rotterdam, 1948-. Ts.BEVAS

Tijdschrift van de Belgische vereniging voor aardrijkskundige studies. Leuven, 1931-,

Ts. GESCH. FOLKL.

Tijdschrift voor geschiedenis en folklore. Antwerpen, 1938-1960. Ts.KNAG

Tijdschrift van het koninklijk Nederlands aardrijkskundig genootschap. Amster­ dam, 1884-1966.

VERH.KNGMG

Verhandelingen van het koninklijk Nederlands geologisch-mijnbouwkundig genootschap. Mijnbouwkundige reeks. Den Haag, 1912-.

VHB

Jaarboek Varia Historia Brabantia. Den Bosch, 1962-1979.

WESALIA

Wesalia. Orgaan van den oudheidkundigen kring van Wuustwezel. Wuustwezel, 1926-.

ZEEUWS Ts.

Zeeuws Tijdschrift. Middelburg, 1950-,

3. LITERATUUR

AA A.J. VAN DER, Aardrijkskundig woordenboek der Nederlanden. Gorinchem,

1839-1851 (13 delen).

ALBERTINUS BR., Roosendaal en de turf. GR XV (1955) 67-78.

AUGUSTIJN B., Bijdrage tot het ontstaan en de vroegste geschiedenis van de Wase Pol­

ders. An. Land van Waas LXXX (1977) 1-95.

AUGUSTIJN B., De turfwinnersdorpen Kieldrecht en Verrebroek in 1394 : Twee stadia in

de evolutie van een proto-industriële naar een agrarischeproduktiewijze. An. Land van

Waas LXXXVIII (1985) 241-256.

BAARS C., De geschiedenis van de landbouw in de Beijerlanden. Wageningen, 1973.

BAUWENS-LESENNE M., Bibliografisch repertorium der oudheidkundige vondsten in de provincie Antwerpen (vanaf de vroegste tijden tot de Noormannen). Nationaal cen­

trum voor oudheidkundige navorsingen in België. Oudheidkundige repertoria, reeks A ; bibliografische repertoria, deel VI. Brussel, 1965.

(13)

BERG G.J. VAN DEN e.a. (red.), Luchtatlas van Nederland. Bussum, 1978.

BERGH L.PH.C. VAN DEN, Oorkondenboek van Holland en Zeeland. I, Den Haag,

1868. II, Den Haag, 1873.

BETHUNE J., Cartulaire du Béguinage de Sainte Elisabeth à Gand. Brugge, 1883.

BEZEMER W., Oude rechten van Steenbergen. Den Haag, 1897.

BIJHOUWER J.T.P., Het Nederlandse landschap. Amsterdam, 1977.

Bodemkaart van België. Verklarende tekst en kaarten. Kaartbladen 1W, IE, 2W, 2E,

3W, 5E, 6W, 6E, 7W, 8E, 8W, 8E, 15W, 15E, 16W, 16E, 17W, 17E, 28E. Gent, 1957-1975.

Bodemkaart van Nederland 1:50.000. Behalve van de reeds verschenen kaartbladen

43-0, 49-0, 50-W, is gebruik gemaakt van : KANTERS H.L., AKKER A.M. VAN DEN, STEUR G.G.L., De bodemgesteldheid en bodemgeschiktheid van West-Brabant. Wage-ningen, 1978. (Stiboka rapport nr. 1301).

BOEN D.C., Geschiedenis van Calmpthout in 't kort geschetst. Brecht, 1931. BOEN D.C., De afwatering van Calmpthout. Gedenkschr. VIII (1940) 58-62.

BOEN D.C., Bijdrage tot de kerkelijke geschiedenis van Nieuwmoer. Gedenkschr. IX

(1941-2) 32-51 (1941-2 a).

BOEN D.C., De turfvaarten en de turfuitbating te Calmpthout. Gedenkschr. IX

(1941-2) 166-175 (1941-2 b).

BOEN J., Provincie Antwerpen. Maten en gewigten. Vergelijkingstafelen van al de oude maten en gewigten met de nieuwe, en omgekeerd, van de nieuwe maten en gewigten met de oude ; opgegeven voor elke gemeente der provincie in het bijzonder ; gevolgd van de bijzondere vreemde maten. Antwerpen, 1857.

BOEREN P.C., De heren van Breda en Schoten. Ca. 1100-1281. Leiden, 1965. BOLCKMANS J., Het dubbeldorp Westmalle-Zoersel. O&K XLII (1959) 5-58.

BORGER G.J., De Veenhoop. Een historisch-geografisch onderzoek naar het verdwij­ nen van het veendek in een deel van West-Friesland. Amsterdam, 1975.

BORGER G.J., De ontwatering van het veen : een hoofdlijn in de historische

nederzet-tingsgeografie. GT XI (1977) 377-387.

BRAND K.J.J., Over het ontstaan en de ontwikkeling van de Hont of Westerschelde.

Zeeuws Ts. XXXIII (1983) 99-110.

BRANDENBARG W., Er is geen moer meer te zien II. Enschede, 1981 (scriptie VUA).

BREKELMANS F.A., De Antiqua Kora van Steenbergen en haar herkomst. In : Opstellen over recht en rechtsgeschiedenis aangeboden aan prof. mr. B.H.D. Hermesdorf. Deventer, 1965, 28-30.

BREKELMANS F.A., Aantekeningen over de oorkonden van Arnoud van Leuven en

Ysa-bella van Breda als heer en vrouwe van Breda, 1268-1282. OB XXXII-XXXIII

(1979/80) 167-192.

BROEDERS J.M.H., Over Servatius, de stichter van Sint Catharinadal. OB XXIV (1971) 13 - 28.

(14)

BRONGERS J.A. en WOLTERING P.J., De Prehistorie van Nederland, economisch-tech-nologisch. Haarlem, 1978.

BRUNEEL D., Bijdrage tot de kennis van de historische geografie van de Moeren. Gent,

1979.

BUIKS CHR., Het middeleeuwse landschap in de Baronie van Breda, I. Brab. Heem

XXXVII (1985) 27-34.

BUITENHUIS H. en HEEROMA K., Noordbrabantse herkomstnamen. Amsterdam, 1972. CAMPS H.P.H. (red.), Oorkondenboek van Noord-Brabant tot 1312. DeelI, De

Meije-rij van 's-Hertogenbosch (met de heerlijkheid Gemert). Den Haag, 1979.

CERUTTI F.F.X., Middeleeuwse rechtsbronnen van stad en heerlijkheid Breda.

I, Utrecht, 1956. II, Bussum, 1972.

CORBIAU M.-H. en JANSSENS D., Index Locorum 1938-1977. Brussel, 1980.

COVELIERS L., Turf te Arendonk. TAXT Nr. VI (1934) 36-39.

CROMPVOETS H.J.G., Veenderijterminologie in Nederland en Nederlandstalig België.

Amsterdam, 1981.

CUVELIER J., Les dénombrements de foyers en Brabant (XlVe - XVIe siècle). Brussel, 1912.

DEKKER C., Zuid Beveland. De historische geografie en de instellingen van een Zeeuws eiland in de middeleeuwen. Assen, 1971.

DELAHAYE A., Heerlijkheid en heren van Zevenbergen I. PNB 1 (1968).

* DELAHAYE A., Heerlijkheid en stad. In : Steenbergen in de middeleeuwen. Steenber­

gen, 1972, 12-88.

DELAHAYE A., Nieuw-Vossemeer tot 1809. PNB 33 (1976).

DELAHAYE A., Heilige Berg, Overdrage, Niervaart en Klundert. In : De heren XVII van Nassau-Brabant, blz. 109-140. Zundert, 1979.

DIEPENVEEN W.J., De vervening in Delfland en Schieland tot het einde der zestiende eeuw. Leiden, 1950.

DIR VEN H. en LEENDERS K.A.H.W., De gemeentegrens van Rijsbergen en Princenhage

(nu Breda) óf De limiete tussche Haeghe en Rijsbergen. Hage nr. 8 (1973) 4-39.

Dou J.P., Tractaet van de roeden ende landtmaten door Hollant ende West-Vrieslant,

met meer andere plaetzen. Leiden, 1629.

DORSSER H.J. VAN, Het landschap van westelijk Noordbrabant. Middelharnis, 1956.

DROSSAERS S.W.A., Het archief van den Nassauschen Domeinraad. eerste deel : het

archief van den raad en rekenkamer te Breda tot 1581. Den Haag, 1948 (5 delen).

EDELMAN C.H. en EDELMAN-VLAM A.W., Studies concerning the morfogenesis of some

rural settlements in the sandy areas of the Netherlands. Ts.KNAG LXXVII (1960)

312ev. (1960a).

EDELMAN C.H. en EDELMAN-VLAM A.W., Een bijdrage tot de ontginningsgeschiedenis van de zuidelijke zandgronden. In : Kultuurhistorische verkenningen in de Kempen,

(15)

EDELMAN T., Bijdrage tot de historische geografie van de Nederlandse kuststrook. Den Haag, 1974. (RWS-serie nr. 14).

ENKLAAR D.TH., Gemeene gronden in Noord-Brabant in de middeleeuwen. Utrecht,

1941.

ERENS A., De turfuitbating der abdij Tongerlo. BHB XV (1923) 602-615.

ERENS A., De oorkonden van het norbertinessenklooster St. Catharinadal te Breda-Oosterhout. Tongerlo, 1928/9.

ERENS A., Nieuwmoer - het begintijdvak der parochie. Gedenkschr. Ill (1936) 65-88.

ERENS A., De oorkonden der abdij Tongerlo. Tongerlo, 1948-1952 (4 delen). Es W.A. VAN en CASPARIE W.A., Mesolithic wooden statuette from the Volkerak, near

Willemstad, Noord-Brabant. Ber. ROB XVIII (1968) 111-116.

FERRARIS GRAAF VAN, Kabinetskaart van de Oostenrijkse Nederlanden. Opgenomen

1771-1778. Brussel, 1965-.

FOCKEMA ANDREAE S.J., Studiën over waterschapsgeschiedenis III. De Grote of Zuid-Hollandse Waard. Leiden, 1950.

FREMERY J. DE, Supplement op het oorkondenboek van Holland en Zeeland. Amster­

dam, 1901.

FRUIN R., Het archief der O.L. V.abdij te Middelburg. Den Haag, 1901.

GEËRTS J., De ,,aard" van zes Kempische dorpen (Beerse, Gierle, Lille, Vlimmeren,

Vosselaar, Wechelderzande). TAXT XLIX (1977) 163-178.

GEYS J.F., De sedimentologie en de morfogenetische betekenis van de oudpleistocene afzettingen in de Antwerpse Noorderkempen. Gent, 1975. (Diss. RUG.).

GOETSCHALCKX P.J., Oorkondenboek der witherenabdij van St. Michiels te Antwer­ pen. Ekeren-Donk, 1909.

GOETSCHALCKX P.J. en DONINCK D.B. VAN, Oorkondenboek der abdij van St. Ber-naards aan de Schelde. Antwerpen, 1926- (deels in BHB).

GOETSTOUWERS A., De oorkonden van de abdij Roosendaal. Tongerlo, 1956.

GOOR TH.E. VAN, Beschryving der Stadt en lande van Breda. Den Haag, 1744. GOOSSENAERTS J., De taal van en om het landbouwbedrijf in het noordwesten van de Kempen. Gent, 1956-1958.

GOOSSENAERTS J., In de stille Kempen. Ons Heem XIII (1958) 167-172.

GORP J. VAN, Arendonksche toponiemen. Exerpten uit de hertogelijke cijnsboeken van 1368 en 1410. BHB XX (1929) 229bis - 238bis.

GORP J. VAN, Plaatsnamen van Turnhout in 1368. BHB XXV (1934) 77. GORP J. VAN, Donk-namen in de provincie Antwerpen. Leuven, 1935.

GORP J. VAN, Turnhout in de 14e eeuw. TAXT XXV (1953) 3-16. GÖTTLICH K. (red.), Moor- und Torfkunde. Stuttgart, 1980 (2).

GOTTSCHALK M.K.E. en UNGER W.S., De oudste kaarten der waterwegen tussen Bra­ bant, Vlaanderen en Zeeland. Ts.KNAG 2de reeks, LXVII (1950) 146-164.

GOTTSCHALK M.K.E., Historische geografie van westelijk Zeeuws-Vlaanderen.

(16)

GOTTSCHALK M.K.E., Stormvloeden en rivieroverstromingen in Nederland. I, De periode vóór 1400. Assen, 1971.

II, De periode 1400 - 1600. Assen, 1975. III, De periode 1600 - 1700. Assen, 1977.

GOTTSCHALK M.K.E., De Vier Ambachten en het land van Saaftinge in de middel­ eeuwen. Assen, 1984.

GROENEWEG G., Archeologisch onderzoek in Steenbergen (N.Br.). Bergen op Zoom,

1981.

GYSSELING M., Corpus van middelnederlandse teksten (tot en met het jaar 1300). I, Ambtelijke bescheiden. 9 delen. Den Haag, 1977.

HAEGEN V. VAN DER en WERVÉKE A. VAN (red.), Uitleggingen tot de Gentsche Stads- en

baljuwsrekeningen 1280-1315. Nagelaten werk van J. Vuylsteke. Gent, 1906.

(Oorkon-denboek der stad Gent, 1ste afd. : rekeningen, Ilde deel).

HAM W.A. VAN, De bedijking van de Emiliapolder en haar voorgeschiedenis. OB XIX

(1966) 158-181.

HAM W.A. VAN, De leengoederen en de leenmannen van de heerlijkheid stad en land

van Bergen op Zoom. BHB LIL (1969) 5-90.

HAM W.A. VAN, De Wouwse Plantage voor 1795. In : Sinte Gertrudis in het woud.

Wouw, 1976.

HAM W.A. VAN, Een onderzoek naar middeleeuws Moerstraten. In : Dese heerlickheijt

Moerstraten. Wouw, 1977. blz. 57-102.

* HAM W.A. VAN, De ambtsgebieden in het markizaat van Bergen op Zoom. VHB IX

(1980) 21-51 (1980 a).

HAM W.A. VAN, Inventaris van de archieven van de raad en rekenkamer van de markie­ zen van Bergen op Zoom. Den Bosch, 1980 (5 delen) (1980 b).

HAM W.A. VAN, Inventaris van het archief van het leenhof van het markiezaat van Ber­ gen op Zoom. Den Bosch, 1981 (1981 a).

HAM W.A. VAN, Plaatselijk bestuur en rechtspraak in West-Brabant vóór 1795. In :

Organisatie en indeling van de Kempen. Kultuurhistorische verkenningen in de Kempen VII, z. pl. 1981 (1981 b).

HAM W.A. VAN, Merck toch hoesterck. Bergen op Zoom, 1982. (Studies uit Bergen op

Zoom, deel 4) (1982 a).

HAM W.A. VAN, Een bijzonder geval van grensverandering : de Meeren en de Droge Mark bij Zevenbergen. Holland XIV (1982) 140-148 (1982 b).

HAM W.A. VAN, Een gewest in opkomst. Bergen op Zoom en omgeving tot 1250.

NHJ II (1985) 129-179 (1985 a).

HAM W.A. VAN, Bergen op Zoom van vrije stad tot Marktstad 1250-1350. (ongepubli­

ceerd manuscript, Bergen op Zoom, 1985).

HAVERMANS R., Enkele geschiedkundige algemeenheden nopens de turfvaarten in het

(17)

HAVERMANS R., Bijdrage tot de landschapsstudie van Kalmthoutse Hoek. Het land­ schap rondKretenborch. Calmpth. VII (1954-5) 38-52 ; 79-87 ; 109-123 ; VIII (1955-6)

12-28 ; 33-42 ; 91-105 ; IX (1956-7) 15-23 ; 43-59 ; 100-114 ; X (1957-8) 29-46.

HAVERMANS R., (Het belang van) De moeruitbating en turf nering voor onze gewesten, in den loop der voorbije eeuwen. De Spyker XVI (1959) 118-130.

HAVERMANS R., Enkele waarnemingen in het stroomgebied van de Spillebeek.

De Spyker XVIII (1961) 13-47.

HAVERMANS R., Littekens van de veenexploitatie in onze streek. De Spyker XIX (1962) 99-118 (1962 a).

HAVERMANS R., De grenzen van Essen en Kalmthout in 1821. Calmpth. XIV (1962)

1-17 ; XV (1963) 90-91 (1962 b, 1963 a).

HAVERMANS R., Bijdrage tot de landschapsgeschiedenis van Nieuwmoer. Het moeras­ gebied De Maatjes. Calmpth. XV (1963) 45-89 ; XVI (1964) 1-62 ; 65-74 ; 81-97 ;

XVIII (1965) 1-15 ; 18-26.

HIMPENS G., Het Sint Janshospitaal te Brugge en de bosbouw in het Meetjesland. Appeltjes XXXIII (1982) 86-107.

HOEVEN H. VAN DER, Bijdragen tot de kennis der geschiedenis van Zundert en Wem-hout. Zundert, 1920.

IBENS W., Gallo-romeinse bewoningssporen te Ekeren. In : Annalen I van de XLIVe

session Congrès de Huy, 1976, 49-54.

IvEN W. en GERWEN T. VAN, Lind, dè is de sgonste plats. Leende, 1974.

JANSEN H.P.H., Landbouwpacht in Brabant in de veertiende en vijftiende eeuw.

Assen, 1955.

JANSEN J.E., De cijnsboeken van het land van Turnhout. TAXT VII (1935) 21 ev.

JOOSTEN H., De betekenis van boerenkuilen in de Peel. NHM LXXIV (1985) 19-26, 45-50.

KAKEBEEKE A.D., Some observations about parcelling and habitation in Schadewijk, community of Eersel. GT II (1968) 190 ev.

KAKEBEEKE A.D., Syllabus nederzettingsgeografie. Eindhoven, 1973.

KAPPELHOF A.C.M., Meisseniers en Sint Petersmannen ; hun verhouding tot de heer van Breda. OB XXX (1977) 83-115.

KEMPEN K., Er is geen moer meer te zien I. Amsterdam, 1980 (scriptie VUA).

KEUNING H.J., De problematiek van de ontwikkeling van het Brabantse cultuurland­ schap. TESG LII (1961) 12-21.

KEUNING H.J., Kaleidoscoop der Nederlandse landschappen. De regionale verschei­ denheid van Nederland in historisch-geografisch perspectief. Den Haag, 1979.

KIEFT C. VAN DE, NIERMEIJER J.F., Elenchus fontium historiae urbanae I. Leiden,

1967.

KLEP P.M.M., Groeidynamiek en stagnatie in een agrarisch grensgebied. Tilburg, 1973.

KOCH A.C.F., Oorkondenboek van Holland en Zeeland tot 1299. I, Einde van de 7e eeuw tot 1222. Den Haag, 1970.

(18)

KOYEN M.H., Inventaris van de figuratieve kaarten in het abdijarchief van Tongerlo. Ts.Gesch.Folkl. XX (1957) 3-45.

KRABBENBORG A.J., De bodemgesteldheid van het ruilverkavelingsgebied ,,Beneden Donge". Bennekom, 1964 (Stiboka rapport nr. 616).

LAMBERT A.M., The making of the Dutch landscape. An historical geography of the Netherlands. Londen / New York, 1971.

LEENDERS K.A.H.W., Gemene gronden in de Hage. Hage nr. 3 (1971) 4-45.

LEENDERS K.A.H.W., De Haagse Beemden in ruimer verband. Hage nr. 10 (1974) 52-62 (1974 a).

LEENDERS K.A.H.W., Nieuw licht op Terheijden's historie. OB XXVII (1974) 1-31 (1974 b).

LEENDERS K.A.H.W., De rivier De Mark tussen Breda en Hazeldonk. Hage nr. 12

(1974) 5-62 (1974 c).

LEENDERS K.A.H.W., Zeven eeuwen molens in Princenhage. Deel I : vanaf de 14e eeuw tot en met de 18e eeuw. Hage nr. 16 (1976) 5-42.

LEENDERS K.A.H.W., lets over de geschiedenis van ,,Princenhage-West II". Hage nr.

24 (1978) 51-59.

LEENDERS K.A.H.W., Etten en de turf. OB XXXII - XXXIII 80) 1-140 (1979-80 a).

LEENDERS K.A.H.W., De exploitatie van moergronden bij Zevenbergen. OB XXXII-XXXIII (1979-80) 235-242 (1979-80 b).

LEENDERS K.A.H.W., Zandpolders. Holland XII (1980) 267-268.

LEENDERS K.A.H.W., Land en water tussen de Bergen. Bijdrage tot de landschapsge­ schiedenis van het gebied tussen Geertruidenberg en Zevenbergen. Holland XIV (1982)

149-160.

LEENDERS K.A.H.W., Turfvaarten. Een verkenning. Ongepubl. rap. Rotterdam, 1983. LEENDERS K.A.H.W., Hildernisse. GT XVIII (1984) 146-149 (1984 a).

LEENDERS K.A.H.W., De Brouwersmoeren en de Bredase Turfvaart. Engelbrecht III

(1984) nr. 4, 12-16 (1984 b).

LEENDERS K.A.H.W., De Antwerpse polder in de middeleeuwen. Ts.BEVAS LIV

(1985) 43-77 (1985 a).

LEENDERS K.A.H.W., De onverdeelde hoeven van Achterbroek. Calmpth. XXXVII

(1985) 100-111. (1985 b).

LEENDERS K.A.H.W., Toponymie van Princenhage (ca. 1198-1521). Onuitgegeven.

LEEUWEN S. VAN, Batavia illustrata ofte Hollandsche Chronyck. Den Haag, 1685. LEMOINE-ISABEAU C., Belgische cartografie in Spaanse verzamelingen van de 16de tot

de 18de eeuw. Brussel, 1985.

LOKEREN, A. VAN, Chartes et documents de l'abbaye de S. Pierre à Gant, I. Gent,

1868.

LOON J.B. VAN, De plaatsnamen van Roosendaal - enkele aanvullingen. GR XXII (1962) 97 ev.

(19)

LOON J.B. VAN, Perceel- en terreinnamen in het zuidelijk deel van Kruisland. GR XXIV

(1964) 65 ev.

LOON J.B. VAN, Sporen van het hofstelsel in Noord-Brabants zuid-westen. GR XXV

(1965) 113-141 (1965 a).

LOON J.B. VAN, Wateren waternamen in Noord-Brabants zuidwesthoek. Leuven, 1965

(1965 b).

LOON J.B. VAN, Grondgebruik in Noord-Brabants zuidwesten in de middeleeuwen. GR XXVI (1966) 17-138.

LORIÉ L, De hoogvenen van Brabant-Limburg. Handelingen van het vierde

Neder-landsch Natuur- en Geneeskundig Congres, 1893.

LORIÉ J., De hoogvenen en de gedaanteverwisselingen der Maas in Noord-Brabant en Limburg. Verhandelingen Koninklijke Akademie voor wetenschappen te Amsterdam.

2de sectie III, nr. 7. Amsterdam, 1894.

LORIÉ J., De vennen van Oisterwijk in Noord-Brabant IV. Verh.KNGMG IV (1919) 289-296.

LOUWE KOOIJMANS L.P., Sporen in het land. De Nederlandse Delta in de prehistorie.

Amsterdam, 1985.

MAATHUIS N., Een hydrologische en hydrogeologische inventarisatie — met de nadruk op drainagenetwerkkarakteristieken en beekontwikkeling — van westelijk Noord-Brabant. Amsterdam, 1975 (scriptie, VU).

MARGRY P.J., Sin te Geertruydenberghe. Onvolgroeide stad in de middeleeuwen. Een nederzettingsgeschiedenis in het grensgebied van Holland en Brabant. Amsterdam,

1983. (scriptie).

MARGRY P. J., Drieproceskaarten (Geertruidenberg versus Standhazen) uit 1448. Caert

Thresoor III (1984) nr. 2, 27-33.

MEEUSEN G., Aan wie behoren ,,Hanneken wiewau" en het ,,Witlock". De Spyker XIII (1956) 151-163.

MEEUSEN G., Moeren Turf. De Spyker XVI (1959) 131-160.

MEIJERS E.M., Ligurisch erfrecht in de Nederlanden. I, West-Brabant.-Haarlem, 1929.

MEIJERS E.M., Des graven stroom. Amsterdam, 1940.

MERTENS J., Landschap en geografie in het Zuiden, 1300-1480. In : Algemene Geschie­

denis der Nederlanden, II, Haarlem, 1982, 40-47.

MIERIS F. VAN, Groot Charterboek dergraaven van Holland en Zeeland. Leiden, 1753.

MIRAEUS A., Opera diplomatica et historica in quibus continentur chartae fundationem ac donationem piarum, testamenta, privilégia, foedera principium. Leuven, 1723

(4 delen), 2de dr. J.F. Foppens, 1748.

MÖRZER BRUUNS M.F. en BENTHEM R.J. (red.), Spectrum atlas van de Nederlandse

landschappen. Utrecht/Antwerpen, 1979.

MOLLENBERG C.J., Onuitgegeven bronnen voor de geschiedenis van Geertruidenberg.

Den Bosch, 1899.

(20)

MOORMANN F.R., Over het ontstaan en de opbouw van de Grote Moeren. Biekorf LVI

(1955) 79-84, 111-115.

NIEUWENHUIZEN J. VAN DEN, Een geschil tussen de predikheren en het St. Elizabeth-hospitaal van Antwerpen over moergronden te Woensdrecht. HKC XXII (1966-67)

151-203.

NIEUWENHUIZEN J. VAN DEN, Oorkondenboek van het Sint-Elizabethhospitaal te Ant­ werpen (1226-1355). Brussel, 1976.

OBREEN H., Oorkondenboek van Holland en Zeeland tot het einde van het Holland-sche huis. Den Haag, 1937.

OOSTEN M.F. VAN, Bijdrage tot de kwartair-geologie van westelijk Noordbrabant.

G&M XLVI (1967) 131-146.

OOSTEN M.F. VAN, Invloed van de bodemgesteldheid en de waterhuishouding op het agrarische landschap rondom Wouw. Wageningen, 1975.

PEETERS K., Ontginning van heide. Wesalia I (1926) 21-31.

PEETERS K., Oude moer- en turfuitbating. Wesalia IV (1929) 24-29.

PEETERS K., De Wuustwezelse dorpskeuren (XVe - XVIIe eeuw). Vergelijkende studie.

Gent, 1932. (Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor taal- en letterkunde).

PEETERS K. en VERVOORT J., Geschiedenis van Wuustwezel. Wesalia X (1936) 98-136.

PLACIDUS PATER, Geschiedenis der katholieke kerk te Breda. In : Geschiedenis van

^ Breda I. Breda, 1952 / Schiedam, 1976.

PLOEY J. DE, Morfologie en kwartair-stratigrafie van de Antwerpse .Woorderkempen.

Leuven, 1961.

PONCELET E., Inventaire analytique des chartes de la collégiale de Sainte Croix à Liège. Brussel, 1911.

PRIMS FL., Geschiedenis van het Antwerpsche Turf dragersambacht (1447-1863). Ant­

werpen, 1923.

PRIMS FL., Onze plaats- en straatnamen in de XlIIe eeuw. AAB, 2de reeks II (1927) 89-115.

PRIMS FL., De grondgeschiedenis van het Antwerpsch gebied sinds de bewoning.

Ts.BEVAS, mei 1933.

PREMS FL., De geschiedenis der Kempische heide. Antw. X (1936) nr. 41. PRIMS FL. (e.a.), Kempische landschapsgeschiedenis. Antwerpen, 1937. PRIMS FL., De geheimen van Oorderendam. Antw. XXI (1951) 76-78.

RENES J., Het begin van het slagturven in Nederland. HGT I (1983) 6-7.

RENES J., Een reconstructie van westelijk Noord-Brabant ten tijde van ontginning.

Wageningen, 1984. (Int. mededeling Stiboka, nr. 66).

RENES J. en SCHUYF J., Historische geografie van Nederland in kaart. HGT II (1984) 83-89.

RENES J., West-Brabant. Een cultuurhistorisch landschapsonderzoek. Waalre, 1985.

(21)

RENTENAAR R., Van Swindens vergelijkingstafels van lengtematen en landmaten.

2 dln. Wageningen, 1971.

REUSENS E.H.J., Chronique de la Chartreuse de Louvain depuis sa fondation, en 1498, jusqu'à l'année 1525. ANAL XIV (1877) 228-299.

SCHAIK P. VAN, De economische betekenis van de turf winning in Nederland. Een histo­ rische verkenning. EHJ XXXII (1968) 135-235.

SCHERFT P., Het stedelijk ijkwezen te Breda. OB III (1950) 121-160 ; IV (1951) 51-74 ; V (1952) 59-96.

SCHÖLTE M. P. C., Wat was er eerder : de dijk, de veenon tginning of de polder. Holland

XII (1980) 1-9.

SCHÖLTE M.P.C., Polders en polders en polders. Holland XIII (1981) 114-115.

SCHRIER D.M. VAN DER, Reactie op het artikel van G.J. Borger : de ontwatering van het veen : een hoofdlijn in de historische geografie van Nederland. GT XII (1978) 107.

SCHRYVER H. DE, De oude landmaten in Vlaanderen. Brussel, 1968. (4de dr.)

SLOOTMANS K., Rucphen en zijn recht. GR XVI (1956) 33-58.

SLOOTMANS K., De Zoom. GR XX (1960) 17-36.

SMET J. DE, Cartulaire de l'abbaye de Cambron. Monuments pour servir à l'histoire des provinces de Namur, de Hainaut et de Luxembourg. Deel 2 (2 delen). Brussel, 1869.

SNACKEN F., CONINCK F. DE, Bodemkaart van België. Verklarende tekst bij het kaart-blad Ekeren 15W. Gent, 1964.

STARING W.C.H., De bodem van Nederland. I. Haarlem, 1856.

STEVIN S., Wisconstige ghedachtenissen. 1605.

STOCKMANS L., Moergronden en turfuitbating in de ambachten Maldegem en Aarden­ burg en in de keure van Eeklo. Appeltjes XXIV (1973) 73-85.

STOL T., Opkomst en ondergang van de Grote Waard. Holland XIII (1981) 129-145.

STROOP J., WOUW in het Westbrabants taallandschap. GR XLIII (1983).

TIRELIEREN A. en G. MEEUSEN, Wij aan de grens. Essen, 1937.

TIRELIEREN A., Een turfsteker bezoekt het museum te Essen. De Spyker XXIII (1966)

82-84.

TUINSTRA U., Bijdrage tot de kennis van holocene landschapsontwikkeling in het noordwesten van Noordbrabant. Groningen/Djakarta, 1951.

THURKOW A.J. e.a., Atlas van Nederland. Deel2 : Bewoningsgeschiedenis. Den Haag, 1984.

UYTVEN R. VAN, Aspecten van de middeleeuwse stadsgeschiedenis in het noorden van het hertogdom Brabant ; het recht van Leuven en 's-Hertogenbosch. In : Plaatsbepa­

ling van het historisch onderzoek betreffende Noord-Brabant binnen de geschiedenis der Nederlanden. Tilburg, 1982, blz. 11-17 en bijlage III, blz. 60-63.

VERBRAECK A. en BISSCHOPS J.H., Toelichting bij de geologische kaart van Nederland

1:50.000. Blad Willemstad Oost (43 O). Haarlem, 1971.

VERDAM J. en EBBINGE WUBBEN C., Middelnederlandsch Handwoordenboek. Den

(22)

VERHAGEN J.H., De schaarste aan archeologische vondsten in westelijk Noord-Brabant. Brab. Heem XXII (1970) 135-142.

VERHAGEN J.H., Archeologische vondsten schaars in West-Brabant. De Spijker XXIX

(1972) 1-7.

VERHAGEN J.H., Prehistorie en vroegste geschiedenis van West-Brabant. Bijdragen tot de studie van het Brabants Heem, nr. 24. Waalre, 1984.

VERHULST A.E., Het landschap. In : Flandria Nostra I (1957) 11-40.

VERHULST A.E., Het landschap in Vlaanderen in historisch perspectief. Antwerpen,

1964.

VERHULST A.E., Occupatiegeschiedenis en landbouweconomie in het Zuiden, ca.

1000-1300. In : Algemene Geschiedenis der Nederlanden, II, Haarlem, 1982, 83-102.

VERVLOET J.A.J., De exploitatie vóór de bedijkingen. In : Steenbergen in de middel­ eeuwen, blz. 105-172. Steenbergen, 1972.

VERWIJS, E., VERDAM J., STOETT F.A. e.a., Middelnederlandsch Woordenboek. Den Haag, 1885-1941.

VIERLINGH A., Tractaet van Dijckagie. Den Haag, 1920 ; herdruk Rotterdam, 1973.

VISSCHER H.A., De landschappen van het Beneluxgebied. Utrecht/Antwerpen, 1969. Aula 400.

VISSCHER H.A., Het Nederlandse landschap. Een typologie ten behoeve van het milieu­

beheer. Utrecht/Antwerpen, 1972. Aula ppb 6.

» VISSCHER H.A., De Nederlandse landschappen. Ontstaan, wetenschappelijke beteke­

nis, belevingswaarde. Utrecht/Antwerpen, 1975. Aula ppb 32 en 33.

VISSCHER J., Emmen en zuidoost-Drente. Utrecht, 1940. VORSSELMANS J., Kalmthout door de eeuwen heen. z. pl., 1944.

VORSSELMANS J., De pastoor zijn... Brand. Calmpth. IX (1956) 1-14.

Vos G.A., De doorlatendheid van veen en de interpretatie van bodemkaarten. Cult.techn.Ts. (1982) 243-254.

VRIEND H., Flitsen uit het waterstaatsverleden van noordwestelijk Noord-Brabant : Plannen voor verbetering verbinding te water van Breda naar Holland in de 17e eeuw.

OB X (1957) 132-141.

VRIEND H., Flitsen uit het waterstaats verleden van noordwestelijk Noord-Brabant :

Deltawerken in de middeleeuwen. OB XIV (1961) 149-157.

WALLE K. DE, LIBBRECHT U., MULDER W. DE, Kijk op het groene Vlaanderen.

Leuven/Brussel/Amsterdam, 1985.

WALLE C. VAN DE, Siardus Bogaerts, deprioren zijn monasterium te Huijbergen 1614-1670. Tilburg, 1980. (Bijdragen tot de geschiedenis van het zuiden van Nederland

XLVIII).

WEE H. VAN DER, The growth of the Antwerp market and the European economy, (fourteenth - sixteenth centuries). Den Haag, 1963.

WEYNS J., Turven in de Kempen, volkskundig gezien. Ons Heem XIV (1959) 81-89.

(23)

ZAGWIJN W.H. en STAALDUINEN C.J. VAN (red.). Toelichting bij geologische over­

zichtskaarten van Nederland. Haarlem, 1975.

ZAGWIJN W.H. e.a., Atlas van Nederland. Deel 13 : Geologie. Den Haag, 1985.

ZEEUW J.W. DE, Peat and the Dutch Golden Age. The historica! meaning of energy-attainability. AAG XXI (1978) 3-32.

ZEEUW J.W. DE, De Gouden Eeuw uit turf geboren. Sp.Hist. XIV (1979) 686-692 (2de

versie).

ZEVENBOOM K., Theorie over de ontwikkeling van de Nederlandse voet- en ellematen. Amsterdam, 1964.

(24)

HOOFDSTUK 1

INLEIDING 1. Algemeen

In 1971 kon Lambert nog terecht schrijven dat er weinig onderzoek gedaan was naar de nederzettingsgeschiedenis van westelijk Noord-Brabant. Het wei­ nige dat zij kon melden was dat moerassige beekdalen er een invloed gehad zouden hebben op de begrenzing van voormalige politieke eenheden als het Markizaat van Bergen op Zoom en de Baronie van Breda, terwijl de oudste nederzettingen er op de grens van zand en klei zouden liggen. In het zuiden lag * immers het grote heidegebied — domein van herders en schapen — dat eerst in

de late 19de eeuw met behulp van kunstmest werd ontgonnen'.

Een dergelijk beeld kan men ook terugvinden in de golf van publikaties die in de jaren '70 aan het landschap in de Nederlanden gewijd zijn en waarin, naar aangenomen mag worden, de gangbare visie op de landschappelijke ont­ wikkeling is samengevat*. Dit beeld van zand-Brabant sluit aan bij dat van de zand-Kempen in noordelijk België3 en stoelt hoofdzakelijk op studies van Edelman en Edelman-Vlam, Enklaar, Jansen, Kakebeeke en Prims4, die vrij­ wel alle in oostelijker streken verricht zijn, meer in het centrum van de Kem­ pen. Het lag voor de hand hun geldigheid ook voor het westelijke deel van de zandgronden aan te nemen. Dat dit toch niet zonder meer gerechtvaardigd was, ondervond Keuning die in zijn bespreking van de problematiek van het Brabantse cultuurlandschap voor toen onoplosbare puzzels kwam te staan'. ' LAMBERT, 1971, 71-73 en 259.

2 VISSCHER, 1969 ; 1972 ; 1975 ; BIJHOUWER, 1977 ; VAN DEN BERG, 1978 ; KEUNING, 1979 ;

DE ZEEUW, 1978 en 1979 ; MÖRZER BRUIJNS en BENTHEM, 1979 ; DE WALLE e.a., 1985.

3 VERHULST, 1957.

4 EDELMAN en EDELMAN-VLAM, 1960 a & b ; ENKLAAR, 1941 ; JANSEN, 1955 ; KAKEBEEKE, 1968

en 1973 ; PRIMS, 1936 en 1937.

5 KEUNING, 1961. Deze onoplosbare puzzels betreffen de overheersende blokvorm van de perce­

len ; het overheersend voorkomen van omheinde percelen en vrijwel ontbreken van open akkerge-bieden ; het door elkaar voorkomen van akker en weidepercelen, waartussen dan ook nog enkele bos- en heideblokjes plegen voor te komen (toestand midden 19de eeuw).

(25)

Dat de bewoningsgeschiedenis van deze streek meer geheimen verbergt dan vroeger is verondersteld, blijkt voldoende uit het feit dat bepaalde prehistori­ sche perioden geen bewoningssporen hebben nagelaten. Een dergelijk archeo­ logisch hiaat komt elders in de Kempen niet voor<\

In de jongste jaren is in een aantal studies gewezen op het veendek dat tot vóór enkele eeuwen delen van westelijk Noord-Brabant en het noorden van de provincie Antwerpen bedekt moet hebben7. Voor afzonderlijke gemeenten was er al sinds 1920, voor groepen gemeenten sinds 1928, in de lokale en regio­ nale tijdschriften op gewezen dat er vroeger in deze streek veengebieden bestaan hebben, die een zekere invloed gehad moeten hebben op de ontwikke­ ling van het landschap en de nederzettingen. Zo min als deze bijdragen door­ drongen tot landelijk niveau, lijkt dat het geval met het uitvoerige overzicht dat Van Schaiks gaf van alle veengebieden in Nederland en hun exploitatie. Hij besteedde vrij uitvoerig aandacht aan de venen tussen Breda en Bergen op Zoom. Deze venen en de exploitatie daarvan vertoonden zijns inziens een samenhang over de grens heen. Zeven turfvaarten ontsloten de veenschollen, die niet groter geweest zouden zijn dan 10 hectaren. De maximale produktie zou in de 16de eeuw bereikt zijn, met Roosendaal als centrum. Hij meende dat de vervening een belangrijke economische stimulans geweest moet zijn voor Baronie en Markizaat. Meer recent kwamen deze venen nog aan de orde bij Crompvoets9, die venen vermeldde bij Nieuwmoer, Kalmthout, Essen, Roosendaal, Etten-Leur en Loon op Zand. Hij noemde Bergen op Zoom, Roosendaal en Breda „de drie turfmarkten" van de streek en vermeldde nog tal van losse details. In het recente werk van Renes10 wordt op vele plaatsen op het belang van de voormalige veenbedekking gewezen en pas in de nieuwe Atlas van Nederland komt een (wel wat ruim voorgestelde) gedeeltelijke veen-bedekking in deze streek op (Nederlands) nationaal niveau voor het voet­ licht".

Zo staan er nu twee visies op de landschapshistorie van deze streek naast elkaar : een maximalistische en een minimalistische opvatting over de voor­ malige veenbedekking. Het onderscheid ligt in de geheel verschillende kijk op de bodemkundige gesteldheid in dit gebied bij de aanvang van de middeleeuw­ se ontginningen. In de nieuwe wetenschappelijke Atlas van Nederland wordt deze tegenstelling duidelijk geïllustreerd door de tegenstelling tussen kaart 5 uit deel 2 („Nederland omstreeks 800") en kaart 73 uit deel 13

(„Paleogeogra-6 VERHAGEN, 1970, 1972, 1984 ; ook BRONGERS en WOLTERING, 1978.

7 MAATHUIS, 1975 ; KEMPEN, 1980 ; BRANDENBARG, 1981 ; VERHAGEN, 1984 ; RENES, 1984. 8 VAN SCHAIK, 1968.

9 CROMPVOETS, 1981. 10 RENES, 1985.

(26)

fie 1900 (C14) Romeinse Tijd"). Visies die zo zeer strijdig zijn, dat ze niet tegelijkertijd voor juist gehouden kunnen worden. De uitgangspunten zijn echter erg verschillend van kwaliteit. Het idee van het permanente zand-Brabant stoelt vooral op de zekerheid dat er nu slechts erg beperkte veenvoor-komens zijn en dat de bodem gedomineerd wordt door het dekzand. Voorts is er het onderliggende idee dat die dominantie van het zand er in het kwartair wel altijd geweest zal zijn. Dat laatste werd echter nooit getoetst. Het zijn juist historici en historisch-geografen die in de archieven en in de toponiemen de getuigen vonden van een periode waarin er veel veen was. Dat veen, „moer" in de streektaal, is nu verdwenen : er is geen moer meer te zien.

2. Aanscherping van de problematiek

In de bestaande geologische en bodemkundige literatuur is, globaal ge­ sproken, van vier soorten veen sprake : venen die ver vóór het holoceen gevormd zijn ; holocene venen in het Lage, dat is het gebied dat lager ligt dan 1 tot 2 meter + N.A.P. 12 ; holocene venen in de dalen van het Hoge en holo­ cene venen buiten die dalen. Bovendien werd sporadisch aandacht besteed aan het verdwijnen van het veen en zelfs aan recente nieuwvorming ervan". * De zeer oude venen werden op vele plaatsen aangetroffen. Voor ons

onderzoek zijn ze echter niet direct van belang. Het voorkomen van veen in het Lage wordt niet in twijfel getrokken : onder de jonge kleilagen is het meestal nog aanwezig. De veenkaart bij de geologische kaart Willemstad is voor de verspreiding zeer illustratief (zie kaart 11 bij par. 4.3).

Het veen in de beekdalen geeft wat meer problemen : aan de Belgische kant van de grens meldt men nog 4 meter veen in het Markdal, aan de Neder­ landse kant niets meer ! Hier spelen duidelijk interpretatieverschillen een rol. Het beekdalveen zou op meerdere plaatsen tot in het subatlanticum doorge­ groeid zijn ; zeg maar tot de ontginning toe. Over het algemeen lijken de die­ pere dalen deels met veen opgevuld te zijn.

Buiten de beekdalen wordt herhaaldelijk, al sinds Staring, een min of meer uitgebreide veenbedekking gesuggereerd. Na Lorié heeft echter niemand daar nog een kaart van durven maken (krt. 1). Het bleef bij het noemen van

plaat-12 In deze studie zullen alle absolute hoogten, ook die in België, aangegeven worden ten opzichte

van het referentieniveau Normaal Amsterdams Peil (N.A.P.) dat overeenkomt met 2,34 m + Oostende Peil.

13 STARING, 1856 ; LORIÉ, 1893, 1894, 1919 ; Oude geologische kaart België, 1895 ; Oude geologi­

sche kaart Nederland, 1932 ; TUINSTRA, 1951 ; VAN DORSSER, 1956 ; DE PLOEY, 1961 ; VAN OOS­ TEN, 1967, 1975 ; VERBRAECK en BISSCHOPS, 1971 ; ZAGWIJN en VAN STAALDUINEN, 1975 ; GEYS, 1975 ; Moderne bodemkaart België, 1957-1975 ; Moderne bodemkaart Nederland,

(27)
(28)

sen waar „uitgestrekte venen" waren. De moderne bodemkartering vond op twee kaartbladen van het (Nederlandse deel) van het Hoge nog ca. 2.300 ha veen of moerige lagen ; hierin zijn ook de beekdalen meegeteld.

Uit de geologisch-bodemkundige publikaties blijkt dat met name de onder­ zoekers aan Nederlandse zijde buiten de beekdalen op het Hoge wel uitge­ strekte venen „vermoeden", maar vervolgens niet duidelijk kunnen aangeven waar die venen dan precies lagen. In het Belgisch onderzoek lijkt het historisch aspect van de bodemontwikkeling traditioneel minder belicht te worden, wat het gemis aan opmerkingen over verdwenen venen kan verklaren. Al met al leveren deze onderzoeken dus geen duidelijk beeld op van de veenvoorkomens buiten hetgeen er nu nog is.

Deze onduidelijkheid heeft ertoe geleid dat bodemkundigen en geologen lange tijd van mening zijn geweest dat in een landschap als dat van de Noor­ derkempen en westelijk zand-Noord-Brabant geen reden is om een belangrijke en inmiddels verdwenen veenbedekking aan te nemen. Toch vermeldde de oude geologische kaart al dat dunne lagen veen door ontwatering overgaan in humeuze zanden. Verdwijnen van veen door afgraving wordt in de moderne bodemkaart van Noord-Brabant vermeld. Tuinstra vermeldde landvernieling door moernering en bodemdaling, naast hoge vloeden als oorzaken van de middeleeuwse overstromingen in het noorden van ons studiegebied.

* Daarnaast bestaan er vele, zeer vele publikaties op lokaal historisch gebied waaruit de vroegere aanwezigheid van veen in onze streek blijkt '4. Men raad­ plege slechts de literatuurlijst ! Het merkwaardige is dat deze gegevens niet tot in de nationale geografische en historische literatuur van België en Nederland zijn doorgedrongen. Wie deze vele publikaties doorneemt, wordt echter wel­ dra duidelijk hoe dat komt. Het betreft steeds artikelen, er is geen afgeronde studie bij. Deze artikelen zijn verspreid over 65 jaar verschenen (te beginnen met een hoofdstuk bij Van der Hoeven in 1920) in een niet snel bijeen te krij­ gen lange reeks van ongeveer 30 verschillende, meestal plaatselijke, tijdschrif­ ten. Ze geven alle in de regel slechts gegevens over de toestand in één, hooguit enkele gemeenten en zijn niet altijd even nauwkeurig. De landsgrens die — zoals we onder andere in hoofdstuk 3 nog zullen zien — bij voorkeur door voormalige veengebieden blijkt te lopen, belemmerde bovendien wederzijds het uitzicht op het gehele veengebied. Ook de beste overzichtsartikelen, die van Havermans en Meeusen", gaven slechts een gedeeltelijk overzicht van de moernering. Ze beperkten zich vooral tot de ruime omgeving van Essen, Kalmthout en Huijbergen. Kortom, om een overzicht te krijgen van de hele lokale literatuur moet erg veel werk verzet worden en dat heeft kennelijk menigeen afgeschrikt.

14 VAN DER HOEVEN, 1920 ; HAVERMANS, 1928 ; BR. ALBERTINUS, 1955 ; HAVERMANS, 1959,

1962 ; MEEUSEN, 1959 ; WEYNS, 1959 ; VERVLOET, 1972.

(29)

De jongste jaren zijn steeds meer voorbeelden aangedragen waarin een veendek vrijwel geheel of zelfs volslagen verdwenen was16. De centrale vraag is dan : hoe volledig kan veen verdwijnen en welke omstandigheden zijn daar­ bij van belang ? Deze vraag is volop aan de orde bij Gentse onderzoekers, waar de discussie zich toespitste op het gebied De Moeren op de grens met Frankrijk. Ook hier staan twee visies tegenover elkaar. Volgens Moormann lag hier een hoogveenkussen dat zo hoog was dat alleen de lage rand over­ spoeld werd door de Duinkerke-II en -III transgressies. De graaf van Vlaande­ ren gaf zijns inziens in 1166 de moer met de ondergrond uit aan de abdijen Sint-Niklaas te Veurne en Ter Duinen, beide vlak naast De Moeren. Zij dolven het hoge deel van De Moeren uit en schiepen zo een uitgestrekte waterplas. Alleen de rand, bedekt met Duinkerke-II sedimenten, bleef bewaard. In de loop der eeuwen is het restveen volgens Moormann verteerd. Zo verschijnen De Moeren dan als een groot meer op de vroegste kaarten. Volgens Verbrug-gen zou, weVerbrug-gens het ontbreken van de juiste klimaatsvoorwaarden, het veen van De Moeren niet tot hoogveen zijn opgegroeid. Bruneel besluit, op grond van bodemprofielen en stuifmeelonderzoek, dat in het centrale deel van De Moeren niets wijst op een voormalig veendek. De vervening vond volgens hem slechts plaats aan de rand van dit gebied, in de zogenaamde Buitenmoe-ren. Bruneel sluit zo aan bij oudere opvattingen, die De Moeren zien als een fragment van een lagune. Hier spreken de resultaten van archief- en veld­ onderzoek elkaar vooralsnog tegen'7.

De hypothese dat een veendek (haast) volledig kan verdwijnen werd tot nu toe nog niet getoetst in een situatie waar de basis van het veen beduidend boven het zeeniveau gelegen moet hebben. Ons onderzoek in de Antwerpse Noorderkempen en westelijk zand-Noord-Brabant biedt hiervoor ampele mogelijkheden. Door ook een ruime strook jonge zeekleigronden in het onderzoek te betrekken, wordt de mogelijkheid geschapen aansluiting te zoe­ ken bij het onderzoek dat al in Laag Nederland verricht werd. Een uitgebreide veenbedekking zou het archeologische hiaat goed kunnen verklaren, terwijl Keunings onopgeloste problemen wellicht ontstonden doordat hij de veen-episode in de streekgeschiedenis niet opmerkte. Daarmee is aangegeven wat wij zien als het voornaamste doel van ons onderzoek : het verschaffen van een volledig beeld van de veenvoorkomens, de wijze waarop de venen ontstonden en verdwenen alsook de betekenis die ze hadden voor de (pre-)historische en landschappelijke ontwikkeling en in welke mate er nog resten van in de bodem achterbleven.

De studies van Kempen, Brandenbarg en Renes trachtten langs de weg van „indicatoren" aanwijzingen voor de aanwezigheid en ligging van de verdwe­

16 o.a. EDELMAN, 1974 ; BORGER, 1975. 17 MOORMAN, 1955 ; BRUNEEL, 1979.

(30)

nen venen te krijgen. Hun resultaten, die slechts algemeen van aard konden zijn, waren een aansporing tot nader onderzoek. Deze op indicatoren geba­ seerde studies voldoen niet geheel. Ze geven hooguit een vrij globale aandui­ ding van de plaatsen waar veen lag, maar het aldus opgeroepen beeld is te vaag en te onzeker om echt te overtuigen. Bovendien ontbreekt de mogelijkheid meer specifiek in te gaan op de aard en het belang van het veen. Het archeolo­ gisch hiaat is als indicator wel suggestief, maar de beeldscherpte laat, zoals we in paragraaf 4.6 nog zullen zien, veel te wensen over. Bovendien zou ook een ander onheil het hiaat veroorzaakt kunnen hebben : extreme droogte in een zandgebied bij voorbeeld.

Het in kaart brengen van het landschap van deze streek zoals dat er heeft uitgezien vóór de veenontginning ter hand werd genomen, brengt heel wat meer moeilijkheden met zich mee dan het reconstrueren van het vroegere land­ schap van Drenthe, waar het veen veel recenter opgeruimd werd. Het normale geologisch en bodemkundig onderzoek, de onderzoekingen middels de indica­ tormethode en de schare van „lokale" artikelen volstaan blijkbaar niet om de voormalige veenbedekking in onze streek goed in beeld te krijgen. We moeten dit probleem daarom anders aanpakken.

Een verantwoorde reconstructie kan alleen tot stand worden gebracht op basis van historische, toponymische en historisch-geografische gegevens. Ons % uitgangspunt zal het archief zijn. De daar gevonden gegevens worden gekop­

peld aan een plaats in het terrein, zo nauwkeurig als mogelijk is. Daarbij reali­ seren we ons dat die nauwkeurigheid van geval tot geval verschillend zal zijn. De huidige terreinwelvingen zijn de welvingen van de ondergrond van het veen, respectievelijk van de droge gronden naast het veen van weleer. Als we de veengegevens kunnen lokaliseren, zijn ze ook in verband te brengen met deze terreingesteldheid. Uit deze confrontatie en die met de huidige voorko­ mens van veen en moerige gronden kan informatie over de aard van het ver­ dwenen veen afgeleid worden. Bovendien kunnen dank zij de lokalisaties dub­ beltellingen efficiënt voorkomen worden. Een economisch interessant moer kan herhaaldelijk ter exploitatie uitgegeven zijn. Toch mogen we de opper­ vlakte ervan maar één maal meetellen.

Om het onderzoek een geografisch „eindig" karakter te geven en om de mogelijkheid in te bouwen de voormalige venen zonder hinder van moderne staatsgrenzen te onderzoeken18, is een min of meer vierkant studiegebied

18 Onderzoek dat vanuit universiteiten of door (semi-)overheidsinstellingen verricht wordt, houdt

in de regel angstvallig aan de grens op. Dit bemoeilijkt op systematische wijze het uitzicht op sa­ menhangen en verschillen ter weerszijden van deze toch vrij jonge en kunstmatige scheidslijn. Belangrijke moeren lagen — zoals we nog zullen zien — juist in de grensstreek en ze werden voor het grootste deel opgeruimd voordat de huidige grens meer dan lokale betekenis kreeg. Ons on­ derzoek mag zich derhalve niet aan die grens storen.

(31)
(32)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Voor de derde keer op rij hebben dit jaar weer meer sportaanbieders zich aangemeld bij het projectbu- reau Sport in De Ronde Venen.. De Sportaanbieders bieden in de

Ter voorkoming van een dergelijke stagnatie dient het door de over­ heid geabsorbeerde spaaroverschot dus in elk geval te worden besteed, doch het staat bij

Toename van de CO 2 -opname door een ecosysteem (door toename van de temperatuur) leidt tot een toename van de bruto primaire productie (BPP), maar niet per se tot een toename van

een groter voortplantingssucces hebben dan niet-altruïstische muizen 1 • er in de loop van de tijd naar verhouding steeds meer nakomelingen. komen met deze (genetische)

[r]

Maar niet zo goed als bloedstamcellen van een gezonde persoon; dit blijkt uit vergelijking van de resultaten van groep 1 en groep 3. • uit vergelijking van resultaten 2 en 3

[r]

Voorbeeld van een