• No results found

Mestproduktie en -overschotten in de provincie Noord-Brabant voor de jaren 1990 t/m 1994

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Mestproduktie en -overschotten in de provincie Noord-Brabant voor de jaren 1990 t/m 1994"

Copied!
26
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Ing. H.H. Luesink Interne Nota 424

MESTPRODUKTIE EN -OVERSCHOTTEN IN DE

PROVINCIE NOORD-BRABANT VOOR DE JAREN

1992-1995

Februari 1994

Landbouw-Economisch Instituut (LEI-DLO) Conradkade 175

Postbus 29703 2502 LS Den Haag

(2)
(3)

INHOUD INLEIDING B l z . 2. REKENMETHODE 6 2.1 Algemeen 6 2.2 Definities 6 2.3 Mestsoorten per mesteenheid 8

2.A Toewijzingsvolgorde 8 2.5 Aggregatie en uitkomsten 9

2.6 Netto-berekeningen 9

3. UITGANGSPUNTEN 10 3.1 Mestproduktie per gemiddeld aanwezig dier per jaar 10

3.2 De ontwikkeling van de veestapel en de gewasoppervlakte 10

3.3 Acceptatiegraden 11 3.4 De maximale bemestingsgiften 11 3.5 De varianten 12 4. DE RESULTATEN 13 4.1 Inleiding 13 4.2 De mest- en mineralenproduktie 13 4.3 De mestoverschotten 14 4.4 De mineralenoverschotten 15 4.5 Resterende plaatsingsruimte 16 5. CONCLUSIES EN DISCUSSIE 17 LITERATUUR 18 BIJLAGEN 19 1. Definities 20

(4)
(5)

1. INLEIDING

De omvang van de veestapel in Nederland Is de afgelopen decennia fors toegenomen. Vooral het aantal dieren in de intensieve veehouderij is aanzienlijk groter geworden. Dit heeft geleid tot hoge mestprodukties, waarvan een deel niet meer op verantwoorde wijze lokaal kan worden afge-zet. Door het Besluit Gebruik Dierlijke Meststoffen (BGDM) van de Wet Bodembescherming wordt het gebruik van dierlijke mest beperkt. Voor de provincie Noord-Brabant hebben de gebruiksnormen voor dierlijke mest tot gevolg dat er op bedrij fs- en regionaal niveau mestoverschotten kunnen ontstaan.

In dit kader heeft de Stuurgroep Landbouw en Milieu Noord-Brabant (LAMI) het LEI-DLO gevraagd de mestdruk in de provincie Noord-Brabant te berekenen voor de jaren 1992, 1993, 1994 en 1995. In 1992 heeft LAMI een vergelijkbare opdracht aan het LEI-DLO verstrekt. Aan de hand van die op-dracht is toen interne nota 413 verschenen met als titel "Mestproduktie en -overschotten in de Provincie Noord-Brabant voor de jaren 1990-1995 en 2000" (Luesink, 1993).

De berekeningen zijn uitgevoerd met het door het LEI-DLO ontwikkelde model MESTOP (Luesink en Van der Veen, 1989). De uitgangspunten voor de berekeningen zijn door LAMI aan het LEI-DLO geleverd. Het LEI-DLO heeft dan ook geen verantwoordelijkheid voor de uitgangspunten. Met name de verwachte ontwikkeling in het aantal dieren wijkt sterk af van die in recente LEI-DLO studies (Prins, 1993 en Baltussen en Van H o m e , 1993). Ook bij de gehanteerde fosfaat- en stikstofprodukties zijn er afwijkingen met de uitgangspunten zoals die door het LEI-DLO gehanteerd worden.

In dit onderzoek zijn resultaten berekend voor: 1. de provincie Noord-Brabant;

2. alle LEI-DLO-mestregio's in Noord-Brabant (5); 3. alle CBS-landbouwgebieden in Noord-Brabant (15); en 4. alle gemeenten in Noord-Brabant.

De resultaten voor de gehele provincie Noord-Brabant worden in deze nota besproken. Op de resultaten met betrekking tot 2, 3 en 4 wordt in deze nota niet ingegaan. In bijlage 2 zijn de resultaten van 1 opgenomen; de resultaten van 2, 3 en 4 zijn afzonderlijk aan de provincie ter be-schikking gesteld.

De rekenmethode wordt besproken in hoofdstuk twee. In hoofdstuk drie worden de uitgangspunten behandeld, terwijl in hoofdstuk vier de resulta-ten op provinciaal niveau worden gepresenteerd. In hoofdstuk vijf komen de conclusies aan de orde.

(6)

2. REKENMETHODE

2.1 Algemeen

De berekeningen zijn uitgevoerd met het op het LEI-DLO aanwezige en ontwikkelde model MESTOP. Met dit model kunnen mestprodukties en mest-overschotten berekend worden op basis van een aantal te specificeren uit-gangspunten. De waarden van de benodigde uitgangspunten worden besproken in hoofdstuk drie. De modelberekeningen zijn op jaarbasis uitgevoerd. Er is gerekend met gegevens die afkomstig zijn uit de landbouwtelling van 1992.

2.2 Definities 1)

De mestproduktie op een bedrijf wordt berekend op basis van het aan-tal aanwezige dieren en mestproduktienormen per dier. De toaan-tale

plaat-slngsruimte voor mest is de som van de plaatsingsruimte van alle gewas-sen. De plaatsingsruimte per gewas is het produkt van de oppervlakte van het betreffende gewas en de (wettelijk) toegestane hoeveelheden mest per hectare van dat gewas. Het (bruto-)mestoverschot op een bedrijf is het verschil tussen de berekende mestproduktie en de totale plaatsingsruimte. Dat is dus de hoeveelheid mest die niet op het eigen bedrijf afgezet kan

worden. Van een (bruto-)mesttekort is sprake wanneer de totale plaat-singsruimte de produktie van mest op het bedrijf overtreft.

Uit de definities van mestoverschot en -tekort blijkt, dat er per

gemeente of gebied tegelijkertijd mestoverschotten en mesttekorten kunnen voorkomen. De op bedrijfsniveau berekende mestoverschotten en -tekorten

worden opgeteld tot bruto-mestoverschotten en -tekorten op gemeente- en

gebiedsniveau. Wordt op gemeente- en gebiedsniveau rekening gehouden met de plaatsbaarheid van (een deel van) de bruto-mestoverschotten op

bedrij-ven met bruto-mesttekorten, dan resulteren netto-mestoverschotten en

-te-korten op gemeente- en gebiedsniveau. In paragraaf 2.6 wordt daar verder op ingegaan.

Op een overschotbedrij f zal de totale plaatsingsruimte veelal maxi-maal worden benut, omdat de afzet van mest doorgaans met kosten gepaard gaat. Op tekortbedrijven zal de totale plaatsingsruimte niet steeds vol-ledig worden benut door de aanvoer van mest van andere bedrijven. Daarbij spelen onder andere landbouwkundige, economische en psychologische over-wegingen een rol. Het deel van het totale bruto-mesttekort dat een land-bouwer wenst op te vullen met mest van andere bedrijven, wordt aangeduid

met de term reëel mesttekort. De verhouding tussen het reële mesttekort

en het bruto-mesttekort, heet de acceptatiegraad. Met andere woorden: het

bruto-mesttekort vermenigvuldigd met de acceptatiegraad, levert het reële mesttekort.

In de landbouwtelling worden enkele tientallen diercategorieën on-derscheiden. Veel van deze categorieën produceren dezelfde mestsoort en/of het komt in dezelfde kelder terecht. Een voorbeeld hiervan is jong-vee voor de melkproduktie van 0-1 jaar en jongjong-vee voor de melkproduktie van 1-2 jaar. Daarom worden de diercategorieën uit de landbouwtelling met het oog op de berekening van de mestproduktie geaggregeerd tot een aantal

1) Bijlage 1 geeft een kort overzicht van de definities die in deze nota worden gehanteerd.

(7)

nieuwe categorieën - die in deze nota mesteenheden worden genoemd -, te weten: Rundvee - melkvee - vleesvee - vleeskalveren - schapen en geiten Varkens - vleesvarkens - opfokvarkens - zeugen Pluimvee - leghennen - moederdieren slachtkuikens - slachtkuikens - kalkoenen - eenden - konijnen - pelsdieren

De aggregatie vindt plaats op basis van de forfaitaire fosfaatpro-duktie (Honderd en Van der Peet, zonder jaartal) per diercategorie in de landbouwtelling. De gehanteerde omrekening ter bepaling van de ver-schillende mesteenheden is dan als volgt:

1. mesteenheden melkvee

(melk- en kalfkoeien x 41 + vrouwelijk jongvee ouder dan 1 jaar x 18 + stieren ouder dan 1 jaar x 22 + vrouwelijk jongvee tot 1 jaar x 9 + mannelijk jongvee tot 1 jaar x 12) : 41;

2. mesteenheden vleesvee

(mannelijk jongvee tot 2 jaar x 13,4 + vrouwelijk jongvee tot 1 jaar x 12 + vrouwelijk jongvee 1 jaar en ouder x 20 + mannelijk jongvee 2 jaar en ouder x 20 + overig mest- en weidevee x 41) : 20,0;

3. mesteenheden vleeskalveren mestkalveren;

4. mesteenheden schapen en geiten

(schapen vrouwelijk x 5,1 + schapen mannelijk x 3,2 + geiten voor de melk x 4,7 + overige geiten x 2,5) : 5,1;

5. mesteenheden vleesvarkens vleesvarkens;

6. mesteenheden opfokvarkens

(dekrijpe beren x 13,8 + fokzeugjes/beertjes 20-50 kg x 8,2 + zeugen > 50 kg niet gedekt x 8,2 + opfokberen niet dekrijp x 8,1) : 8,2;

7. mesteenheden zeugen zeugen;

8. mesteenheden legpluimvee

(leghennen >= 18 weken x 0,50 + leghennen < 18 weken x 0,20) : 0,50; 9. mesteenheden moederdieren slachtkuikens

(moederdieren slachtkuikens < 5 maanden x 0,28 + moederdieren slachtkuikens >= 5 maanden x 0,81) : 0,81;

10. mesteenheden slachtkuikens slachtkuikens;

11. mesteenheden kalkoenen

(jonge kalkoenen voor de slacht x 0,79 + kalkoenen voor broedeipro-duktie < 7 maanden x 1,27 + kalkoenen voor broedeiprobroedeipro-duktie >= 7 maanden x 2,0) : 0,79;

12. mesteenheden eenden

(slachteenden x 0,6 + overige eenden x 1,1) : 0,6; 13. mesteenheden konijnen

(voedsters x 1,8 + konijnen voor de slacht x 0,4 + overige konijnen x 0,9) : 1,8 en;

14. mesteenheden pelsdieren

(8)

Bij de aggregatie naar mesteenheden worden niet-volwassen dieren omgerekend naar volwassen dieren, met als sleutel de forfaitaire fosfaat-produktie. Voor een melkveehouderijbedrijf met de onderstaande veestapel gaat dit als volgt:

100 melkkoeien x 41 » 4.100 20 vrouwelijk jongvee tot 1 jaar x 9 * 180 20 vrouwelijk jongvee ouder dan 1 jaar x 18 « 360

1 stier ouder dan 1 jaar x 22 " 2 2

Totaal 4.662 Het aantal mesteenheden melkvee is op dit bedrijf 4.662 : 41 •

113,7. De mesteenheden worden vermenigvuldigd met de mest en mineralen-produktie per gemiddeld aanwezig dier per jaar om te komen tot totale mest- en mineralenprodukties.

Een gemiddeld aanwezig dier per jaar is een dier dat in de landbouw-telling geteld wordt en waarvan verondersteld wordt dat het gedurende het hele jaar aanwezig is.

2.3 Mestsoorten per mesteenheid

Alleen voor de mesteenheid legpluimvee worden er twee mestsoorten onderscheiden namelijk natte en droge mest. Bij de overige mesteenheden wordt van één mestsoort uitgegaan. Het totale aantal mestsoorten dat in MESTOP kan worden onderscheiden, is vijftien. Met de splitsing van leg-pluimvee in natte en droge mest wordt bij deze berekeningen het maximale aantal van vijftien mestsoorten onderscheiden. Om deze reden is de mest van schapen en geiten bij elkaar geteld.

2.4 Toewijzingsvolgorde

Bedrijven waar meer dan één mestsoort wordt geproduceerd, zien zich voor de vraag gesteld welke mestsoort op het eigen bedrijf moet worden afgezet en welke - in geval van overschot - moet worden afgevoerd. Ook wanneer er meerdere gewassen op een bedrijf voorkomen, moet worden be-paald op welke gewassen er wel en op welke er geen - in geval van een

tekort - mest wordt gebracht. Op bedrijven waar meerdere mestsoorten en meerdere gewasgroepen voorkomen, is het probleem nog ingewikkelder. Dit probleem wordt voor de berekening van de mestoverschotten en de mestte-korten op de volgende wijze opgelost: MESTOP bepaalt een optimale toewij-zingsvolgorde door de hoeveelheid af te voeren mest (volume) te minimali-seren.

In alle gevallen stelt MESTOP de voorwaarde, dat de mestproduktie van melkvee in de weideperiode aan het grasland wordt toegewezen (50% van de jaarproduktie), onder de voorwaarde dat dit niet leidt tot mestover-schotten.

Op bedrijven met een mesttekort met meerdere gewassen wordt bij de optimale toewijzing, de totale plaatsingsruimte op de gewasgroepen in onderstaande volgorde benut:

snljmais; grasland; consumptie- en fabrieksaardappelen; suikerbieten en pootaardappelen; tarwe; en overige gewassen.

(9)

2.5 Aggregatie en uitkomsten

Alle berekeningen vinden op bedrijfsniveau plaats. Nadat deze bere-keningen hebben plaatsgevonden worden de uitkomsten geaggregeerd tot ge-meenteniveau. Vervolgens vindt aggregatie plaats naar:

1. CBS gebieden;

2. LEI-DLO mestregio's en; 3. de provincie Noord-Brabant.

Ten aanzien van de uitkomsten die met behulp van MESTOP worden ver-kregen, worden onder andere de volgende gegevens in standaardtabellen vermeld:

a. de oppervlakte in hectare voor de onderscheiden gewasgroepen (totale plaatsingsruimte);

b. de mestproduktie in tonnen mest van de onderscheiden diersoorten; c. de bruto- en netto-mesttekorten. Dit gegeven wordt verstrekt in

hec-tare van de onderscheiden gewasgroepen. Dit lijkt wat vreemd, maar dit komt door de structuur van de mestmodellen. Doordat met limieten voor meerdere mineralen gerekend kan worden dienen die op een gelij-ke noemer te worden gebracht en dat zijn hectares. Een uitgebreide beschrijving hiervan is te vinden in Luesink en Van der Veen (1989); en

d. de bruto- en netto-mestoverschotten uitgedrukt in tonnen mest per mestsoort.

Ten behoeve van de2e berekeningen is een module ontwikkeld, die van twee varianten de uitkomsten uit de standaardtabellen per gemeente en gebied groepeert. Bovendien berekent deze module uit de standaardtabellen de hoeveelheid stikstof (N), fosfaat (P205) en kali (K20). In bijlage 2 staan de resultaten van die groepering.

2.6 Netto-berekeningen

Netto-berekeningen zijn berekeningen die op een hoger aggregatie-ni-veau plaatsvinden dan het individuele bedrijf, en waarbij mesttekorten van het ene bedrijf kunnen worden opgevuld door mestoverschotten van het andere bedrijf. De basisgegevens bij deze berekeningen zijn de bruto-mestoverschotten en -tekorten op gemeente- of gebiedsniveau. In dit on-derzoek hebben de netto-berekeningen op twee aggregatieniveaus plaatsge-vonden namelijk op het niveau van gemeenten en het niveau van CBS-gebie-den.

De resultaten van de netto-berekeningen geven inzicht in de regiona-le mestoverschotsituatie, nadat de bruto-mesttekorten op gemeente- of ge-biedsniveau zijn benut. Daarbij doet zich het probleem voor dat bekend moet zijn in welke mate de bruto-mesttekorten benut kunnen worden. Daar-toe moeten de bruto-mesttekorten vermenigvuldigd worden met de geschatte acceptatiegraad (zie ook paragraaf 2.2). De toewijzingsvolgorde van het bruto-mestoverschot aan de bruto-mesttekorten is identiek aan die op be-drijfsniveau.

Bij de resultaten op een hoger aggregatieniveau dan dat waarop de berekeningen hebben plaatsgevonden zijn de resultaten van de netto-berekeningen optellingen van resultaten op het betreffende berekeningsni-veau. De hierbij ontstane mestoverschotten worden netto-mestoverschotten genoemd; de ontstane mesttekorten worden netto-mesttekorten genoemd. Het woord "tekort" moet daarbij geïnterpreteerd worden als "nog aanwezige ruimte om mest af te zetten".

(10)

UITGANGSPUNTEN

3.1 Mestproduktie per gemiddeld aanwezig dier per jaar

De uitgangspunten voor de mestproduktie per gemiddeld aanwezig dier per jaar (tabel 3.1) zijn aangeleverd door LAMI (Deenen, 1993).

Tabel 3.1 Mest en mineralenproduktlenormen per diercategorie in kg per gemiddeld aanwezig dier per jaar (Deenen, 1993)

Mesteenheid Melkvee Vleesvee Vleesvarkens Opfokvarkens Zeugen Leghennen(nat) Leghennen(droog) Moederdieren slacht Slachtkuikens Vleeskalveren Schapen+geiten Kalkoenen Eenden Konijnen Pelsdieren Mest 22.000 9.500 1.200 1.500 5.000 59 20 28 10 3.500 2.325 38 52 138 50 laag 41,00 20,50 5,60 7,10 17,20 0,46 0,46 0,71 0,21 5,20 5,10 0,79 0,60 1,80 1,30 P205 hoog 41,00 20,50 6,50 7,70 18,70 0,49 0,49 0,72 0,22 5,20 5,10 0,79 0,60 1,80 1,30 K20 131,10 52,00 9,80 10,30 21,40 0,32 0,32 0,59 0,29 8,40 27,50 0,61 0,43 2,90 0,19 N-totaal 132,40 46,00 14,20 14,20 31,90 0,69 0,69 1,21 0,55 8,50 19,50 0,88 0,79 3,30 0,90

In de berekeningen wordt ervan uitgegaan dat op elk bedrijf 552 van de legkippen de mest in natte vorm produceert en 452 in droge vorm. Voor het model MESTOP is dit de enige mogelijkheid om de produktie van vaste mest en drijfmest van legpluimvee te schatten. Uit de data van de land-bouwtelling is immers niet bekend of een bedrijf de mest in natte dan wel droge vorm produceert. Daarom is de provinciale verdeling van Noord-Bra-bant (Deenen, 1993) genomen en op elk bedrijf toegepast. De lage fosfaat-produktie (tabel 3.1) is de fosfaat-produktie die volgens LAMI in werkelijkheid in Noord-Brabant wordt geproduceerd. Volgens de huidige wetgeving dient een veehouder zich te houden aan de fosfaatkolommen zoals die in Minera-len Aanvoer Registratie Systeem (MARS) staan of wanneer een veehouder niet aan MARS deelneemt aan de forfaitaire normen. Volgens LAMI is de gemiddelde fosfaatproduktie waaraan de Noord-Brabantse veehouder zich volgens de wet dient te houden het getal dat staat bij de hoge fosfaat-produktie.

3.2 De ontwikkeling van de veestapel en de gewasoppervlakte

In deze studie is verondersteld dat het aantal dieren in de jaren 1993 - 1995 niet wijzigt ten opzichte van de aantallen die geteld zijn in het landbouwtellingsjaar 1992. De gewasoppervlakten worden bij alle vari-anten gelijk verondersteld aan die bij de landbouwtelling 1992.

(11)

3.3 Acceptatiegraderi

Voor de berekening van de netto-mestoverschotten dienen acceptatie-graden te worden vastgesteld voor alle in dit onderzoek gehanteerde ge-wasgroepen. Voor bouwland en snijmais zijn die naar verwachting hoog. Ze zijn daarom vastgesteld op 1002. Op grasland is de animo om mest af te nemen van buiten het eigen bedrijf wat minder groot; de betreffende ac-ceptatiegraden zijn daarom in alle gevallen op 50X gezet (tabel 3.2).

De acceptatiegraden van tabel 3.2 worden alleen bereikt, wanneer er op het niveau waarop de netto-berekeningen plaatsvinden voldoende mest aan te wenden is. In een groot aantal gevallen zal de werkelijke mestgift lager zijn dan mogelijk is op basis van de acceptatiegraden (tabel 3.2), omdat er onvoldoende mest voorhanden is. Voor veel gemeenten en gebieden in het westen van Noord-Brabant gaat dit op.

Tabel 3.2 Acceptatiegraderi voor mestafzet in procenten van de bruto-mesttekorten

naar gewasgroep Gewasgroep Acceptatiegraad Grasland 50 Snijmais 100 Consumptie- en Fabrieksaardappelen 100 Suikerbieten en Pootaardappelen 100 Wintertarwe 100 Overige gewassen 100

De gewassen/gewasgroepen in tabel 3.2 beslaan niet de totale opper-vlakte cultuurgrond in Noord-Brabant. Een aantal gewassen/gewasgroepen

zijn niet meegenomen, of omdat die gewassen dierlijke mest niet of nauwe-lijks kunnen verdragen of omdat het technisch gezien niet of nauwenauwe-lijks mogelijk of gewenst is om op die gewassen dierlijke mest toe te dienen.

Deze uitzondering betreft situaties waarin handelsgewassen verbouwd wor-den, glastuinbouw plaatsvindt of braakland aanwezig is.

3.4 De maximale bemestingsgiften

De mestdoseringsnormen voor de jaren 1992, 1993 en 1994 (tabel 3.3) zijn afkomstig uit het Besluit Gebruik Dierlijke Meststoffen en hebben betrekking op fosfaat. Voor het jaar 1995 is de norm gehanteerd, welke vermeld staat in het rapport over het mestbeleid in de derde fase (Tweede Kamer, 1993).

Tabel 3.3 Maximale mestgiften in kg P205 per hectare per jaar naar gewasgroep en

jaar Gewasgroep Grasland Bouwland Maisland 1992 200 125 250 1993 200 125 200 Jaar 1994 200 125 150 1995 150 110 110 11

(12)

3.5 De varianten

Niet alle combinaties van mogelijkheden die in de paragrafen 3.1 tot en met 3.4 zijn aangegeven worden doorgerekend. Er is een selectie van varianten gemaakt. In figuur 3.1 wordt aangegeven welke varianten doorge-rekend zijn. Jaar 1992 1992 1993 1994 1995 1995 Niveau netto-berekeningen Gemeente Gebied Gebied Gebied Gemeente Gebied

Fosfaat norm per hoog X X X X X X

gemiddeld aanwezig dier laag X X X X X X

Figuur 3.1 Doorgerekende varianten

Het totale aantal varianten is twaalf. Bij acht van de twaalf vari-anten hebben de netto-berekeningen op gebiedsniveau plaatsgevonden. Van deze varianten is een volledig overzicht van alle uitkomsten aan LAMI verstrekt op gebiedsniveau en een aggregatie hiervan op provinciaal ni-veau.

Bij de overige vier varianten (1992 en 1995) hebben de netto-berekeningen ook op gemeenteniveau plaatsgevonden. Van deze varianten is een volledig overzicht van alle uitkomsten aan LAMI verstrekt op gebiedsniveau en een aggregatie hiervan op het niveau van LEI-DLO mestregio's (voor Noord-Bra-bant vijf) en provinciaal niveau.

(13)

DE RESULTATEN

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de hoofdlijnen van de resultaten van de uit-gevoerde berekeningen besproken. Daarbij worden alleen de resultaten voor de provincie Noord-Brabant als geheel besproken. Van de produkties en overschotten aan mineralen worden alleen de totalen vermeld. In bijlage 2 zijn deze resultaten uitgesplitst naar vijftien mestsoorten. Bij de be-spreking van produkties en overschotten zijn deze - uit het oogpunt van handzaamheid en overzichtelijkheid - gegroepeerd tot vijf mestsoorten. De aangegeven mestoverschotten hebben betrekking op de hoge fosfaatproduk-ties per dier per jaar. Voor de mestoverschotten bij de lage fosfaatpro-dukties wordt verwezen naar bijlage 2. Van de varianten met de hoge fos-faatprodukties worden meer gegevens verstrekt dan van de lage, omdat de hoge fosfaatprodukties de produkties zijn waar de boer bij de huidige wetgeving van dient uit te gaan. Dit betreft dus de praktijksituatie.

Bij de bespreking van de resultaten worden de diercategorieën (mest-eenheden) als volgt gegroepeerd:

1. melkvee, blijft melkvee;

2. vleesvee, hierbij worden opgeteld de mestprodukties of -overschotten van vleeskalveren, schapen en geiten;

3. varkens, dit zijn de mestprodukties of -overschotten van vleesvar-kens, opfokvarkens en zeugen;

4. pluimvee nat, blijft natte pluimveemest; en

5. pluimvee droog, dit zijn de mestprodukties of -overschotten van alle overige mestsoorten.

In dit hoofdstuk worden achtereenvolgens besproken: de mest- en mineralenprodukties;

de bruto- en netto-mestoverschotten;

de bruto- en netto-mineralenoverschotten; en de bruto- en netto-mesttekorten.

Bij de bespreking van de mesttekorten worden alleen de totalen ver-meld. In bijlage 2 zijn ze uitgesplitst naar zes gewasgroepen.

4.2 De mest- en mineralenproduktie

Omdat er bij deze studie geen variatie is aangebracht in het aantal dieren zijn de mest-, kali- en stikstofprodukties voor alle varianten lijk. Doordat er twee niveaus (laag en hoog) van fosfaatproduktie per ge-middeld aanwezig dier per jaar worden onderscheiden, zijn er ook twee niveaus voor de provinciale fosfaatproduktie (tabel 4.1). Uit tabel 4.1 blijkt dat het melkvee voor ruim 452 aan de mestproduktie in de provincie Noord-Brabant bijdraagt; vleesvee bijna 152 en varkens en pluimvee res-pectievelijk ruim 352 en bijna 52. In 1992 was de totale oppervlakte cul-tuurgrond in Noord-Brabant 271.982 ha. Per hectare culcul-tuurgrond varieert de fosfaatproduktie van 221 kg bij de lage fosfaatproduktie tot 235 kg bij de hoge fosfaatproduktie. De stikstof- en kaliprodukties per hectare cultuurgrond in de provincie Noord-Brabant zijn respectievelijk 540 kg en 438 kg.

(14)

Tabel 4.1 De mest- en mineralenproduktie in de provincie Noord-Brabant Omschrijving Produktie Me8tproduktie (x 1.000 ton) - melkvee - vleesvee - varkens - pluimvee nat - pluimvee droog Totaal 8.785 2.531 6.724 347 355 18.742 Mineralen-produktie (x miljoen kg) - P205 laag - P205 hoog - stikstof - K20 60 64 147 119 4.3 De mestoverschotten

Melkvee heeft het grootste aandeel in de mestproduktie, maar mest-overschotten ontstaan vooral voor varkensmest, met name van 1992 tot en met 1994 (tabel 4.2). In het jaar 1995 ontstaan er ook aanzienlijke rund-veemestoverschotten. Het bruto-overschot aan rundveemest is dan ruim 1,5 miljoen ton en dit is 202 van het totale bruto-mestoverschot.

Tabel 4.2 De mestoverschotten (1.000 ton) in de provincie Noord-Brabant voor vier

jaren, bij de hoge fosfaatvariant, uitgesplitst naar mestsoort

Omschrijving 1992 Jaar 1993 1994 1995 Bruto-mestoverschotten - melkvee - vleesvee - varkens - pluimvee (nat) - pluimvee (droog)

Totaal (hoge P205 produktie) Totaal (lage P205 produktie)

101 598 4.853 313 327 132 661 5.069 317 329 192 746 5.300 320 333 608 1.012 5.779 328 340 6.192 6.041 0 0 2.535 282 306 6.508 6.370 0 0 3.112 287 308 6.891 6.768 0 0 3.731 303 312 8.067 7.978 0 57 5.132 311 330 Netto-mestoverschotten (gebiedsniveau) - melkvee - vleesvee - varkens - pluimvee (nat) - pluimvee (droog)

Totaal (hoge P205 produktie) Totaal (lage P205 produktie)

3.122 2.775 3.707 3.429 4.346 4.107 5.830 5.695 Netto-mestoverschotten (gemeenteniveau)

Totaal (hoge P205 produktie) 3.348 Totaal (lage P205 produktie) 3.064

6.030 5.885

(15)

Uit tabel 4.2 blijkt dat de hoogte van de fosfaatproduktie per ge-middeld aanwezig dier per jaar een geringe invloed heeft op het mestover-schot in tonnen gemeten. Tussen de lage en hoge fosfaatproduktie - bij de bruto-berekeningen - is dit verschil zo'n 100.000 tot 150.000 ton.

Voor de mestoverschotten op gemeente- en gebiedsniveau zijn de ver-schillen iets groter. De oorzaak hiervan is, dat bij de verver-schillende fosfaatvarianten ook de bruto-mesttekorten verschillen.

Tussen de netto-mestoverschotten berekend op gemeenteniveau en die berekend op gebiedsniveau zit een verschil van zo'n 200.000 ton in 1992. In de toekomst neemt dit af tot ruim 100.000 ton in 1995 (tabel 4.2). Het verschil is gering, omdat bij een netto-overschot op gemeenteniveau, in het algemeen ook de andere gemeenten in hetzelfde gebied een netto-over-schot hebben.

In 1992 is het op gebiedsniveau berekende netto-mestoverschot 3,1 miljoen ton bij de variant met de hoge fosfaatproduktie en 2,8 miljoen ton bij de variant met de lage fosfaatproduktie. In 1995 loopt dit op tot 5,8 miljoen ton bij de variant met de hoge fosfaatproduktie en 5,7 mil-joen ton bij de variant met de lage fosfaatproduktie.

4.4 De mineralenoverschotten

Bij de mineralenoverschotten (tabel 4.3) is hetzelfde beeld waar te nemen als bij de mestoverschotten. In 1992 kan van het bruto-overschot van bijna 35 miljoen kg fosfaat, een derde deel afgezet worden in de

om-geving (de gemeente) van het mestproducerende bedrijf, waardoor het net-to-overschot zo'n 23 miljoen kg fosfaat is.

Na het jaar 1992 neemt het bruto-fosfaatoverschot elk jaar een stuk-je toe tot in 1994. In 1995 stijgt het fosfaatoverschot fors bij het be-gin van de derde fase van de mestwetgeving. De bruto-overschotten zijn dan al ruim 40 miljoen kg bij de hoge fosfaatnorm en dit resulteert in een netto-overschot van 35 miljoen kg bij zowel de berekeningen op ge-meente- als op gebiedsniveau. Het netto-overschot is daarmee in drie jaar

tijd met 50% gestegen.

Dat de problematiek in Noord-Brabant ernstig is, blijkt ook uit het feit dat in 1992 van alle geproduceerde mineralen al 55% overschot is (op bedrijfsniveau), terwijl dit voor het jaar 1995 oploopt tot 65%. Voor het netto-fosfaatoverschot berekend op gebiedsniveau zijn deze cijfers res-pectievelijk 35% en 55%.

Tabel 4.3 De P205-overschotten in de provincie Noord-Brabant bij twee verschil-lende fosfaatvarianten (laag en hoog) in miljoen kg, naar jaar

Jaar 1992 1993 1994 1995 Bruto-mestoverschot laag 30,8 32,0 33,4 37,0 hoog 34,7 36,0 37,4 41,1 Netto-mestoverschot gemeente laag 19,6 31,3 hoog 23,3 35,3 gebied laag 19,1 21,9 24,8 31,0 hoog 22,8 25,7 28,7 34,9 15

(16)

4.5 Resterende plaatsingsruimte

In het jaar 1992 is er bij de berekeningen op bedrijfsniveau voor 23

miljoen kg P205 plaatsingsruimte (bruto-mesttekorten) voor mest aanwezig, nadat de eigen mest is benut (tabel 4.4). In het jaar 1995 is hiervan

-bij het ingaan van de derde fase van de mestwetgeving - nog maar de helft over.

Bij alle varianten zijn er in Noord-Brabant nog gemeenten en gebie-den die mest uit andere gemeenten of gebiegebie-den kunnen accepteren (netto-mesttekorten). In het jaar 1992 kan er nog zo'n 6 miljoen kg P205 aan

mest in "tekort-gebieden" in Noord-Brabant geplaatst worden. Daarna neemt het langzaam af tot er in 1995 nog maar zo'n 60Z van over is. Uitgaande

van de hoge fosfaatproduktie in 1995 zijn de resterende "tekorten" 3,5 miljoen kg P205, wat overeen komt met 650.000 ton vleesvarkensdrijfmest. Dat er nog netto-mesttekorten zijn, wil niet zeggen dat de provincie Noord-Brabant als geheel een mesttekort-gebied is. Er zijn namelijk in de provincie Noord-Brabant ook nog netto-mestoverschotten (zie paragraaf 4.4). Deze netto-mestoverschotten en netto-mesttekorten dienen nog op elkaar in mindering te worden gebracht om te beoordelen of Noord-Brabant als provincie mestoverschotten of mesttekorten heeft. In hoofdstuk vijf wordt daarop ingegaan. Dat er binnen de provincie Noord-Brabant netto-mestoverschotten en netto-mesttekorten naast elkaar voorkomen heeft te maken met de definitie van netto-mestoverschotten en netto-mesttekorten

(zie paragraaf 2 . 6 ) .

Tabel 4,4 Bruto- en netto-mesttekorten In de provincie Noord-Brabant bij twee verschillende fosfaatvarianten (laag en hoog) In miljoen kg P205, naar jaar

Jaar Bruto-tekort Netto-tekort (gebiedsniveau) laag hoog laag hoog 1992 23,3 23,1 6,2 5,9 1993 20,8 20,6 5,7 5,4 1994 18,4 18,3 5,3 5,1 1995 11,8 11,7 3,7 3,5

(17)

5. CONCLUSIES EN DISCUSSIE

In 1992 werd er in Noord-Brabant bijna 19 miljoen ton mest geprodu-ceerd. Bij de variant met de hoge fosfaatproduktie is dit 64 miljoen kg fosfaat, wat neerkomt op ongeveer 235 kg P205 per hectare cultuurgrond.

In 1992 is het bruto-mestoverschot in Noord-Brabant bij de variant met de hoge fosfaatproduktie 6,2 miljoen ton. Van deze hoeveelheid kan 2,9 miljoen ton afgezet worden binnen de gebieden waar het bruto-mest-overschot wordt geproduceerd, waardoor er een netto-mestbruto-mest-overschot (op gebiedsniveau) resulteert van 3,3 miljoen ton (tabel 4.2). Deze 3,3 mil-joen ton bevat 22,8 milmil-joen kg fosfaat (tabel 4.3). De netto-mesttekorten (plaatsingsruimte) op gebiedsniveau zijn bij deze situatie 5,9 miljoen kg fosfaat (tabel 4.4). In 1992 kunnen de mestoverschotten - bij een goede benutting van de plaatsingsruimte - dus niet binnen de provincie afgezet worden. Daarbij moet er voor zo'n 17 miljoen kg fosfaat uit dierlijke mest afzet gezocht worden buiten de provincie Noord-Brabant.

In 1995 is het bruto-mestoverschot in Noord-Brabant bij de variant met de hoge fosfaatproduktie 8,1 miljoen ton. Van deze hoeveelheid kan

1,7 miljoen ton afgezet worden in de gebieden waar het bruto-mestover-schot wordt geproduceerd, waardoor er een netto-mestoverbruto-mestover-schot (op ge-biedsniveau) resulteert van 6,4 miljoen ton (tabel 4.2). Deze 6,4 miljoen ton bevat 34,9 miljoen kg fosfaat (tabel 4.3). De netto-mesttekorten op gebiedsniveau zijn bij deze situatie 3,5 miljoen kg fosfaat (tabel 4.4). In 1995 kan dus van het totale overschot op gebiedsniveau (in fosfaat ge-meten) maar 10% in de provincie Noord-Brabant zelf worden afgezet. Voor 31,5 miljoen kg fosfaat dient er in 1995 afzet gezocht te worden buiten de provincie Noord-Brabant. Deze 31,5 miljoen kg is bijna de helft van de totale fosfaatproduktie in de provincie.

De uitkomsten van deze berekeningen hebben hun beperkingen! bij de uitgangspunten is alleen variatie aangebracht in de fosfaat-produktie per gemiddeld aanwezig dier per jaar en de toe te dienen hoeveelheid mest op cultuurgrond;

in de toekomst (1994 en 1995) zijn lagere fosfaat- en stikstof pro-dukties per gemiddeld aanwezig dier per jaar te verwachten dan bij de berekeningen zijn verondersteld;

de veestapel is bij de berekeningen stabiel gehouden. Onder invloed van de superheffing en de kosten ter oplossing van de mest- en ammo-niakproblematiek, lijkt het niet waarschijnlijk dat de veestapel stabiel zal blijven; en

bij alle berekeningen is niet gekeken naar de ammoniakproblematiek en de economische aspecten van de mestproblematiek.

(18)

LITERATUUR

1. Baltussen, W.H.M, en P.L.M, van H o m e

Milieubeleid en omvang van de intensieve veehouderij Den Haag, LEI-DLO, 1993; Mededeling 483

2. Deenen, P.

Mestcijfers Noord-Brabant 1992

Tilburg, Stuurgroep Landbouw en Milieu Noord-Brabant, 1993 brief 1 juli 1993

3. Erkens, A.W.A.

Persoonlijke mededelingen: Voorstellen voor de regelgeving aanwijzing diersoorten en hun mestproduktie

Den Haag, Ministerie LNV, 1991 4. Honderd, H. en G.F.V. van der Peet

Handleiding MARS

Den Haag, Ministerie LNV, zonder jaar 5. Klaver, J.

Persoonlijke mededelingen; notitie mest- en ammoniakbeleid derde fase Den Haag, Ministerie LNV, 1993

6. Luesink, H.H.

Verkenning infrastructurele voorzieningen in 2000 voor mestafzet Den Haag, LEI-DLO, 1993; Onderzoekverslag 103

7. Luesink, H.H. en M.Q. van der Veen

Twee modellen voor de economische evaluatie van de mestproblematiek Den Haag, LEI, 1989; Onderzoekverslag 47

8. Prins, H.

Milieubeleid en omvang van de rundvee- en schapenstapel Den Haag, LEI-DLO, 1993; Mededeling 486

9. Steverink, A.T.G.

Resultaten mestonderzoek 1989 kleine takken Beekbergen, Spelderholt, 1990; Uitgave no. 529

(19)

BIJLAGEN

(20)

Bijlage 1 Definities

Bedrijfsniveau:

Gemiddeld aanwezig dier per jaar}

een dier dat in de Landbouwtelling geregistreerd wordt en waarvan veronder-steld wordt dat het gedurende het hele jaar aanwezig is.

Mestproduktie per bedrijf;

som van de mestprodukties per diersoort, waarbij de mestproduktie per dier-soort wordt berekend als het aantal gemiddeld aanwezige dieren vermenigvul-digd met de mestproduktie per gemiddeld aanwezig dier.

Totale plaatsingsruimte per bedrijf s

som (over de gewassen) van de plaatsingsruimte per gewas, waarbij de opper-vlakte per gewas vermenigvuldigd wordt met de toegestane maximale mestgift per gewas.

Bruto-mestoverschot per bedrijf;

het verschil van de mestproduktie op bedrijfsniveau en de totale plaat-singsruimte op bedrijfsniveau (voor zover positief).

Bruto-mesttekort per bedrijf;

het verschil (uitgedrukt in hectare) van de mestproduktie op bedrijfsniveau en de totale plaatsingsruimte op bedrijfsniveau (voor zover negatief).

Acceptatiegraad;

het deel van het bruto-mesttekort dat een bedrijf wenst op te vullen met mest van andere bedrijven.

Reëel mesttekort per bedrijf;

het bruto-mesttekort vermenigvuldigd met de acceptatiegraad. Gemeenteniveau.'

Bruto-mestoverschot op gemeenteniveau;

de som van de bruto-mestoverschotten per bedrijf van alle bedrijven binnen een gemeente.

Bruto-mesttekort op gemeenteniveau;

de som van de bruto-mesttekorten per bedrijf van alle bedrijven binnen een gemeente.

Reëel mesttekort op gemeenteniveau;

de som van de reële mesttekorten per bedrijf van alle bedrijven binnen een gemeente.

Netto-mestoverschot op gemeenteniveau;

het verschil van het bruto-mestoverschot op gemeenteniveau en het reële mesttekort op gemeenteniveau (voor zover positief).

Wetto-mesttekort op gemeenteniveau;

het verschil (uitgedrukt in hectare) van het bruto-mestoverschot op gemeen-teniveau en het reële tekort op gemeengemeen-teniveau (voor zover negatief).

(21)

i

i

_ l o

5 r

1 I

H- X UJ u • O s O O O O e O O O O O O r - O ^ O N * O s * t • i ^ Ô O C O N i n J ' O ' Û ' O ' O W r -> i f l o m W O i n M N i s c o K o . o o N - o c o

s

r\i Kl K l S N »

s

i ( M o o c \ j c \ i c o K i - * * f M i i n * * * - t n o i n r » m F «g . -<M o 3S m O P J i - 0 0 te O U t PU S ut ru < ^ > r û f N i N t f o > * c o i ^ « N * o o c h o o o i • - f \ i st »* « CM 3 vO Ç* i i n N M » • fO <> o o l Pd & t > «M • m rvj o p j N j - sS-^ t i f l N ^ e û K i o o s r r u * » m - - » - K i <r ut »» r u m ru » 0 0 • - N O * t f * * " S K l Kl <£ ', £ 2 g! 3 » m t > m •-* i O K l *o « -i *— *— ! S o S « » *o Ki a *~ i K « - m * 0 ut R PU K l

s

Si • K l r » PU Kl t > « « -> * PU t - « - sO • * • - P J te vO ut N«> « • » N K I O O I M O » 8 o P J P J o eo o « -

s

Kl O K l O m >» oo « * • * o » • N ' O h I U M A I R Ê S K l Cd • s * u t

se

( M K l ST K l Q « 0 PU O

s

p J O m * 3,o p ~ ' O P j m m o 8 3 i K l O r\j m r - K l • >o Kl o « -i PO « - h - £ i O C Q O I O i K i s ï i n - O O ( M ( M *" i n u t 3 K l i n

g

« - M U t ( Ô CM K- r- s t K l 0>> PU « v ö O N -ST %* r - K l O vÛ s * •s* > * t > ( M PU N . • i n K i m i n K i N û K S -i eo • - m o i s c o i n « • 00 * - Kl f t/> • z z • UJ LU • ±t O • U I Of 3 t UJ LU < LU < UJ > > I M • > W </> U * k u u j O ' J l i l U U -• UJ J J O . » X > > o 8 ru z UJ es 3 UJ N I S i ^ U t S - S - O » • » « • » » M OC o UJ z UJ x o UJ - J Kl H -< ae UJ z UJ x ; U UJ —) X U < Vi z UJ UJ o OC UJ O

i

• J - N * ( M Z UJ Z UJ » a i u Z OE UJ UJ z k > z i u — —1 UJ S 2 y j u j z L0 0 0 O û . UJ u j u j y < o UJ UJ —1 X z - J _ J <. CJ UJ > > 2 en u j 00 N-PU Kl U t R I M Z UJ z

s

Ï 4

s

P J ** ^* ae UJ ce UJ

s

- J UJ a . o CM R »» . S r«. S 5 ^ <o m 0 0 K l m 0 0 ru e> OJ o 2 >» 3 »* r » 0 0 a Q 4-« a *-<o u > c (fi u w t-V > o II II II II II » • - O M ' O S 0 0 S O K I S N N » o ^» «o o* >o p . PJ r- r - m

1

» i « » « < i . - J < i • - «t aï oc 3 ce U - BO OC LU + • < > U (A I - O L II D V II O •-» (fl II 01 i - m ' 0 f t K * - O ( M « N K O » - l o * » 5 ' 0 . i i M - n S i M o . < - o i » - r j > o c > ' * a « - p j & > - > Q p O K i i & S j S K 8 R 8 8 § ; * R s ! ; t - m o ] M «5 • - • » m N >» • - i P J « - m P J P J • - p j O« i n P - >Q i

mh

o m 3 > o i r - (M P- PU ' ' S ^ S R ' M S M I / I K . » *» m » » i >o * * K p j 3 £ £

ß

|

S O S O « « ! B t - p o n ^ s s o t - i Sp m K i o S *4> • -i n • - « r u p j « - Rj O i n N - K i P j « - m o p > . N - « - O K > S P J

§^"

>* «-LU u OC < Z U) UJ 2 z O Z UJ z oc UJ u j o e u i u i U J û £ 3 U J U J U J » ~ ~ - J U U I < U l t ] 2 I D y j > > N 3 1 1 I . > ( / ) C A U U J U J U J U J { / ) « * w - „ i i u i u a N i i o i u m v ^ ü - n J U U U . W a O L U U I U J Ï 2 1 J U J _ 1 - 1 C L O U J U J Q - I - 1 ^ U U J Ö J _J : > > 5 5» ûJ S £ z oc UJ UJ z z — 2 8 Ü a o Sm oo o oo £> • og i r j * p j K i P J • ? • «» oo Kl o ç> K l • <> • - i a UJ oc « X oc + x - J 3 U J - , tn — •— < U - CD Z « + > ( A Ü U W >* M < 0 -V ) UJ ID m o a :

s

o J E P J a ^ a a o 21

(22)

w *-* Il

s

f M o. 4-1 - M

1

a g h

-S

a. * J M JJ 15 S t . a g 4-* L. O o • (/> 4-» l W t O 1 X • o a 8 â 0 0 o. o co «o ro <ö N. m o »o O O O N . o o o f \ j

c

o . >* » M K w— CM m ** f M O ->o rvj o> i n SR «M f \ j OOK K f M * 0 Pi 3

a

I

f M i n i n o %r V— o f > N - i n CNJ 3 N O S O M S f V J f O f M ro i n ( V N. o o K O » -o ro ro *o m -o * - o M o f M o ra • o «» • -K ) 3 ^ § s » M N -0 -0 to f M •tf o s o N i n r y N . (NJ r \ j f M K i C J sO O » < I M - 0 ro r- ro co fM i n ^ * f M O O O. N N K U I UJ > w _ J UJ X UJ UJ > (/> UJ UJ » 1 > fM o I M s f rvj rvi (/) z UJ w QC < > t/i U I UJ ™l > • ~ z UJ o 3 UJ M g u _ ê S f M i n O O v» m Sfc M Z U I e> Z3 UJ r s i g u_ o 8 at o z U I z z U I X o UJ _ J i n i n ro f M f M O <r r \ j f M O f M N i n « -rvi »-< z z U I z z UJ o UJ _> o <: _ i i » z U I oc UJ o ÛC UJ o UJ o at *~ V ) z UJ Ï M ; 3 !wf CO UJ UJ —1 > z UJ U I > - J 2 tA UJ UJ — 1 > o* -o K I M « - O ro 3 UJ U I u z Z UJ UJ z z BS ^ < _ i 3 : 3 co

H

f > f M N» r o l O f M *- » o o i n z UJ z z U I ""J e» — U i o UJ ^ ** f M Z U I OC U I o GO _ J U I o. *o • m 0 0 o ro vO O •o -* s f ro sO f M f M ro f M f M o 0 0 ro ro ra ra *-> o i _

s

v O II o o II U> o 4-* II (/) II 0 . 0 . 68916 . 80817 . 79383 . 56840 . 88384 . r o N» f M o « -O « ~ f M O O I f l r - ' < f l O N * f M 0 0 • - 0 0 GQ > 0 i n ( M O N Ö h - r - « - m O O O 0 0 0 0 0 0 O * - f M f M f > f > O N . O ( M r O O m co ro r-> * i n m in i - f M

s'g

a 3 N O ro *-ro 3 •o • - o « - r o o j o. o «- ro c\j ro 0 4 4 0 w - « - O on r-< > ( M Q O ( M > t < f ^ t A « 0 O O N O N « O O O C O O > r -o -o s » * - N - i n s * r O o5 <o in s-M O O C O s J ' Û C Û ro i n NO o ro m ^ö f M f M f M ^~ • - A J O O C K S t O I M O ^ m O ro • - N- «- in O . O a ro co fM ro co «-in oo o m fM o fM F- o -O 00 00 >0 fM fM «- fM f M o> o ro ro ^~ ro 3 •O I M o • - o> ru O^ o • - ro rü ro o • * • - o

-se

*2 fM f M £ f M i n o O o < f i n - * » • fc f M f M m i n ä 0 3 I M <M O fc N ro 13 - I 0£ < Z f/) UI o z u j z oe cc u i UJ : z z u i ^ > : _ . UJ i u ) ( / ) u u j u i u L u ( 0 ( / ) o a . u j * i o i O r- - -i N x x o ( i i i i j y < a ^ v ) U J U I U . ^ U U L U U J U J J X Z Z J 10 > > O U . J j £ > > k V ) U J k ( L O ü « in ro _ i F * ^ >* oo o^ oo ro in i o ( M m o S- co o i o N-fM » in •«* U I ÛC 8-S < • o a. oc + < r-< UJ u- co U f / ) U I 1 oc < t— * 3 UJ CJ U I UJ Û É U I > o in in O O f M f M a. a. ra n ra ra 4-* +J o o C ^ 4-1 11 ^ ^ • O N. N- f> »O • N. i n • <o i^O> ^ } ^ t T - 00 s» K N. co f> i -o sr 01 D C > c 0) *-* ra *-» ~t (A <U ra 4-1 U O x : C r 0) 4 - 1 L. O M O II II II II II II II II II II II II II II II II ( T S a tu o (_ O ) (A (D .2 0) V ) < - a ( / } Z < _ J LO < O z _ J ex < oc 3 u . + L> , 3 ft. + r-UJ co co UJ -* tx < t— U I co < u u i C ï at U I > O «•* ^ N D ) D l o ra o ra .c —» in m O O f M f M O- o . ra ro ra ra 4J 4-< O o 22

(23)

2 8 3 CM CA C L O U. o 4-1 3 C II L. «J II J3 4-» H w 4-» I l •— V II H- 4-» I I (A i O • * CM ! § 5 * i > * i n « -eo r - * * s * o o -• J - LA A J A l o SR i I M < 1 M M I M • r o -O IM LA LA r» • * >o eo « eo r o « -•4- eo LA O N * LA AJ O 00 i n co £ 3 r\i i < o o o > m o e o o o r » r > | v • i n o > « j -( s t O Q i I M ^ » M i n o n • ö A J - * te i « - r o c o <\j " C\J i o » » - » i i n o r u i «O " O ( M i s * i n o fc

ß

( M r^ - o m S A l o o eo o « -. * - * r o r o co o> S ro su ro o « - r o K3 LA ro LA o LA AJ O o> oo i n CM oo r o «S io ^ AJ r o « - r o A I o A I r o co -O N . s * r o r o Aj * * >o eo « -r o o eo o ß - * eo r o

s

AJ AJ • » « -m oo o eo ro AJ co r o ro o r o O eo co AJ AJ co ro A l LA A j * * L A r o 1 C U ^ O f O O - K Ï ^ O O O - * • i n [ *"" s u A J • J l O O S ^ P l i m o> >g i r \ j * * m i m o M

;

^

M

a

• (A • Z • UJ • !* • UJ oc i UJ UJ < 1 UJ > > t > » M I U l i l LU « - J UJ LU I U I J J > X > > AJ LA K > » » - f « >

1

AJ LU UJ Z3 LU M S U . ê « c o m

1

Z LU a 3 LU IM g u-N * 0 * oc Q Z LU Z Z LU 3= a LU - J o r o r o -< z LU Z z LU X CD LU —J I M « - t>-2 5 ro co •O r o o »-X u < _ l (A z LU OC LU a DC LU o

i

• - r o CO UJ z ae UJ UJ v > •-• _ i 3 2 CA 0 0 LU LU LU LU - J _ J > > « J — LA ** O *- r o O ro N * A I r o t A O o r u r o v * A I LA eo *o K . LU z

s

^ _ J

s

s » z LU t~ LU a z LU LU Z a . LU < o X z O LU CO LU ro eo r o LU z "Ti S w Z LU OC LU 5? - J LU a . o AJ r o o AJ r o

s

o o K ro • o 3 LA LA LA O LA ro K r o LA O to m +* o i -o» ta 4A o AJ a . § *0 o AJ a. c o 4-> * J O x : u (A t_ > O * J V) 0) II H II II II II II II II M II II II II II II LA O AJ a . *-» M

i

t_ a

s

*-LA O AJ Q.

1

(_ a

s

H -4-* t-8 (0 4-» (A e> x o O o o r O ^ U M f i O » -O >Û A J < 0 LA N . N . < | r o •«* <> « - t > r o -<* o r* s * <> « -A I ^ > t > O -A J *-007 9 255 5 605 4 * - A J LA A J fig i n s * AJ s r r*. e o e o s * « - A l AJ IM O O O «O <M * 0 A J » Û O W l A « -AJ « - t > CO 0 0 H } O O A J ro w *~ O O A J A J v * AJ > * LA LU LU LU UJ > S _ l LU •E CA LU LU - J > 2 ^ S ro r o co r o 60 LA LA 60 LA LA • - r a • - r o > 0 A J

°s

(M m r o O f M N f M ^ f f A l o r o • * r\j r o r u r o o i n o s» r— N . o • - m - t i n • - c o • o N - ( M r N O O O N N r*. o »» >» »» eo - ^ i n Q. co O r o INI IM IA co 3 K - - A J c o m i n g co r u r o co - » fvi i n K- A j r o * t f LA eo » r o eo oo <0 r o i n • - r o I M CO UJ UJ a a z « 3 UJ < UJ O > I-J 3 t o « UJ UJ O N I IM §r-<x < o z z z LU UJ z z z z UJ LU X X a o LU UJ _ i _ j 1— X o < _ l CA Z CA LU Z Of U I LU * g Q n r o Ï M i n r o xO • -

s

w- INJ I M «J-K i

s

r u r o °c50S§ LA "O LU ac LU > z - 1 LU « ä k i u UJ CA O LU

J .

CA O LU !M£ LU —1 5!S Z LU h -LU O z UJ z UJ a < u CA r~ z UI z z UJ -> o -LU O UJ W r o

a

Ä UJ etc UJ

£

« j UI o . s * r^ LA ro o AJ 3 A l

a

s

AJ S r o B I A AJ § R S r o « ro * J o N N K f S l N ' 0) r ra > c V 4-» «3 3 0) U 4) JC r c o 4-» (_ O 1— If II II M M II II II II il a ai o en *-* tfi ta JE (A ? - a Z (A O Z < en < oc u LU • S-3 O O. < H-u- m + « U CA "1 OC < t— CA CA < •Jt O 13 OC t u •> o o a o <a LA LA o o Od A J a . a . (0 ta a ta 4-» 4-< O O S O O lA N . AJ O i O Q -O o >o ro rv » L>9> N N S C O C O i ro «-m u u u C II • . - M C H M. Il a *-* J! tu O < r - 3 Z CA a z < - J CA < OC u LU • - i a | 5 a o . oc + U- CO + • CJ ( A 1 < t-z LU CA CA < U i a > n q» o» O a O 03

s$

0 . 0 . « a 4J 4-« o o i— t— 23

(24)

<\J a . S

S s

3 (A L. O *-> 3 l_ J3 —* « Il

1

i n ( > « - r u < C e o o o « - r u o o r o * - *•*••** r o P - c û r o - Î S * - v a - % û o o > * « - - - r u m M »" »û (M CU r - W o » i A c b « - i A o r u h - r v i o o û o . K ï K i o o oo i n „ "~ *> t > = — o SU t n « M » - r o &* ru c> u> oö m ** m *0 « -w m N N M S ^ o O ' ö o 5 > « ) e o M W ^Q »•- ™- 'VI .TVI — A I • s - ru ru * - ru e o o N - o o - M « > O f y i - o N M » - w o û i n « o t O N o « « - f - i r t i n - o e u r - 0 ( Ö i n ' * I O O M l f l m > 0 ' - OOM a . - O r u S - o s & ' r u ^ O M r u m * - < - § z z a t LU I Ct 3 I < LU • > M i W « I LU O I LU U . N » r «O 00 »* « -O LA Pt -O Ô -O ( \ J O O « O 5 O <\J i n o f e o o w _J h-Q V> - * OC < Z ( / ) LU O Q Z LU Z OC a : L U L U z Z ZZ U 1 ^> ZU J UJ LU LU —• • - • —1 LU CD ZZ QZ3 Ä ZZ . D Z Z O É W W U J U J u j L U L U L U w i c n o a . N I X Û U J U J « < ^U U I U L U U JJX O U J U J O J J < U LU o z LU LU Z LU Z tt LU LU Z —• « (/> Z - 1 O LU w a. *-> u n a i r v * 3 (0 01 > c Ü) » r> u O) 4-< 4J O • C u (A L. a i > o * J 0) H II II II II II II II I I II II II 4~» L. 8 (A *-» O o t > o o> o K fsj o i n « -* -* i n -* » » - o m o i s j > ± e o — o» ^ â i -* - R S Cd K» K S« - « - O - 4 CO -4- - o m o> O 0> ru m >o * -ru «- -ru «- -ru m N- « - N . ©\ i n n j r * ^ r r 'O ^ ° Ln O O Q 00 5 NO (M m •** o »O r - K» o o o O ' i M r - i n i n ^ o o i n O N M O N N O s t O O S t > *0 « » -<> JNJ r^- ^ £a ry e o Nj * " Q ? Î r u N * r u M m o r u « - K- %» M U5 Kl m *o o « - ru K. r n r u o - o «— i n o N- «— LA T - ru r u w * - ru O O S N ( \ J « - N N i f l O O O « * ' t M 00 N » i n ND Ç> W3 00 00 r - o £ ^ K i o * f * - o « - o i n i n o ru NÛ * - m .yi m *o *0 S r o r ; OrC 0 O > Û N • - — co ru s . Ki * -r u

§_"

O Z I u U U Z Z Z L U ^ > Z I U L U t t D U i t U U J > - ' > - < - i l i l L U L U < L U U Z Z O p « Z Z l U > > N D Z Z Q £ W W l i l U J > V > t A W L U L U L U l U L V > t n O a . W i u u j O N x x Q u j u j y < J U J U J U . W O U U J U J U 1 J Z Z Z L U - l - i a . O L U U j O - J - l < O U J O _ I > > Q u . j j X > > ä l A U J U O . •— « (Q

es

II

Ü

-s

I s

4-* C M « < Z Of co u « Ï Ï S ; U . CO DC UJ + • < > U V» H- O m m o o ru ru a. a. 8 a u o UJ i n i n O O IM Cü a . a . — < i z a : : t u tu — — 3 ec . a s a tu • < > l Ifl t— o U w *^ 24

(25)

s

? s

s

c V) •-> o * • » o II II II II I I (fl «-> M « X 8-_ 8-_ . 8-_ ~ ^ K 00 >» s» fM 00 s* O» ** • o o N - o o i f t i n O f M K ï m m m « - N B O M i n N l f t ' O O O l A r - r - fM Kl c o s o > O i n n i A f - t n e û f M « - S « S f r - W O M O > ( n < O O N O o m i n ^ i M r . r y ru « - CM - * 5 ) r \ J f \ j S ^ - K t O N ',0 > 0 i r i SP "^ « m r - N N M » - K l Ki eu o « - K O O M ^ m O ' O O i n r j Q f W C O N l O N K l ^ S . { > C O e Ö S C O > J Ö N K i * O K » e o c u ^ c o F * K t r M K i u t m i n « - r M m N » N * f o N - - > û o m r - « - P J K Î « - « - S . < - o o r o r \ j * - K i r o « i n o> n j >o n m •O LA ru r\j <\j O fO O (M m f > <> o c> Kt s . r- *-8 ^j Û Z U Z K OC LU LU ^ 0 2 X Z U J k > Z U i S ÛC h- Il O LU S M —i X. o *~ U l S LU LU _ l S CM oc < > LU LU —1 > f«J 3 LU ë u. a. u LU O r> LU ISJ H u_ ar ar X « LU - J K l f > fM OU O *" 3 f M f\J 2 ar UJ u LU - J [ ' • M Ctf S X ^ w _J > co' in R N » O O-_ l 5 (/) _ J > H W - J 5 LU < X U V ) LU O ae LU LU ac LU as - i

s

w a LU O (/) - J LU û . 4>> £ C II II II H H II a (U a> V - * <D -T 0) tn * X -a en o < _ j en <: o LU • - J O frS « • O 0 . ac + SE u . co U (A LU 1 OC < *-(/) (/) 3 u o > O o ta o m m m O O IM fM CL. a. ra ra ra to *-* *s o o 25

(26)

CM f ç i l ÇU S i l c 4-> ti w * > Il

s

ru a . 4-f Jtf

1

a i

-s

ru a * J J *

1

t . a g .— *-* U 1 8 . « • ••* i 0 i ai i x • o eo

•a

: ä •* r u irt i n o

a

eo s - K o .i n PO *-o o o n u o r - c u i n o r u •O 00 O N ^o o •J- 00 i n %* •rf 0". IM 2-p* fc r u r u CM K m *~

i

r* •* o r u NU PO Kt o * * > o s m PU ru - * Sf CU N-§ S fU r o m co ro Nt o NO -(M N . m ^ o

s

co CM O O N O o n j r o N. O o m oo eo m » - f - O M S ^o o m o» »o * 0 r -* j — O O* O M •O

i

^f m i n o PO r*. o o <o -4" UI UI £ —I UJ X PO i n K I O

a

o IM >0 r\j CM i n 3 • « * i n i n

I

CM K I 3

s

CM

a

O O 00 N- PO h - PO «-00 O PO K « i n f\J CU m o -tf >* rvi ro CM <0 N» CM KI « CM CM O S O i f t O O -O IM o CM

s

^ö - o oo co r u o ru r^ UI

s

(A UI UI _ i > ro z UJ w « < > co IU UI - J > z u i O 3 UI ist

s

u . o. o z UJ i a 3 UI (SJ 8 U-8 cc o z UJ z z UI X CJ UI _J ru - * %o PO r o z UI z z UI x ; o UI - J 3 < _ i t/t z UI UJ o ar UJ o g z ro PO co z UI V 3 ^ CO UI UI —1 > z UI OT UI > _J 2 t/t UI UI _ l > o r--00 O PO

I

i n PO 00 v * 00 vo i n KI « -O Kï i n *~ K S Z UI z 8 ^ _ i S -* PU in o -» ~» CM K I Kï >0 O Kï S " ru (M z UI » -UI o z u i z UJ z O. UJ < o 3T Z O UI 00 UI

i

z UI z ~i z o M PO sf r o z UI ar UI o co _ l UI a .

: e

i o > • » • KI > K I o 00 m 8 m <o o P> r^ K I KI i n K I CM o CM O K I O •O co a o i -8 •J ai ii o > c M V u CJ > o *-* tfl (1 11 11 II II * * 0 0 O « C M ' O « - i n » ^ • • O O O O r - O K I K ï ^ t f O C M C M K K I i n » m i n « K j ' û " F -i - o w S ö j ' O S **• • - m CM CM « - CM O S ^ m N N O • £ 00 r- KI f-> 00 « - « CM KI • * ~* > ' " 0 ' » P s t O M l A O f y O > 0 > O N m p o p O ' N . r ^ . p o p o r - cu • - r*- r o O I M S PO « -O C -O -O N i n N ^ ^ l -O -O K ' N t n m o t O S x t i n o -p o Ö K O m m m N - N . K i nu ox o • - ru e o i n < »o • - %o ou rvj • - r u _ -_ K W t - l « - r u r o po *o £ - » » - >Q • - « s - ** fO i n p o ^ r - NÖ PO i N . s * PO i n o ö • m »o N f > f> *- ' O N S PO rC CM O

g

O CA O h - Z co ar < z « u i z z Û z u i z ar UJ u i o : u i u i W O ZZ Z U l * 4 >Z I O T 3 U I U J U J ' — — —1 • • ' l<U J C 3 ZZ0 3 < ' > N D 2 I K S M f / } ( / ) WU J UjUj u j ( / ) < / > Ö O . U I UI Z DC UI UI U J > > N 3 2 I O £ ä ^ U J I > f / } ( / ) ^ U I U I U I U J ( / ) < / > O O . U | - ^ Q u u i i u O N x x a u j u j k < O M S Ï J U I U J U - U U U I I I U U J J Z Z 2 J U J J J & Ö U J U J Q J J < U U J O U J • S « - O - 0 0 »O I PU *o • « - N- sO 00 O i « O v J O O PO r> PU i ** po * - m vo N- »o • NQ i n r - i PO PO o o« o j • * r«. p> i « • -m -m o e o -O • i n N-ü

I S

— C II w O . < UJ < • u co a o a — z ae + u i < < < t - a X - I < UJ UJ — - » C O M 3 K •M < u_ co ar u i z ar + • < > m m o o r u r u a . a . £ £ a ai o - J o UJ of C 4-« «^ II v / ar H » u co a — z < < < < I - O w w _ i < UJ UJ • - - ; — -*) •— 3 ar m (0 : U. C0 CC Ui ram : + • < > £ * j I U W H O o O 26

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Ondergrond: Copyright © Dienst voor het kadaster en de openbare registers

aanvangsfranchisefooi moet ook inkomste in die hande van die franchisegewer wees alvorens artikel 11(f) deur die franchisehouer oorweeg kan word (tweede

Of the psychiatric disorders, major depression, post- traumatic stress disorder and other anxiety disorders are the most frequently diagnosed conditions, and work-related stress

The current study aimed to investigate whether the differences in the three vineyards were also evident in the yeast populations constituting the wine microbial consortium, and how

Since ninety percent of the Lady Grey Passion Play was accompanied by music (soloists, instrumental music, choir), my purpose is to investigate whether the interaction between

Chapter 4: Figure 1: Chemical structures of ferroquine (FQ), chloroquine (CQ) and Licochalcone A.55 Figure 2: General structure of targeted compounds 11 – 18, indicating the

De bemesting met kunstmest wordt in de praktijk dan vaak uitgesteld tot na het bemesten met dierlijke mest, ook al is de optimum Tsom bereikt. Dit is af