• No results found

Orienterend onderzoek naar de rentabiliteit van de voorbeeldbedrijven

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Orienterend onderzoek naar de rentabiliteit van de voorbeeldbedrijven"

Copied!
43
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

ORIËNTEREND ONDERZOEK NAAR DE RENTABILITEIT VAN DE VOORBEELDBEDRIJVEN

door

(2)
(3)

INLEIDING 2 1 . OPZET 3 2 . UITVOERING 4 3 . V/IJZEN VAN SAMENVATTEN 9

A. E e r s t e methode 11 a . B e s c h r i j v i n g v a n de methode 11 b . B e s c h r i j v i n g v a n de d r i e g r o o t t e k l a s s e n 12 1) Bedrijven <^7 h a 12 2) Bedrijven v a n 7 - 12 h a 13 3) Bedrijven ;> 12 h a 14 4) A l l e b e d r i j v e n 15 a . Algemeen 15 b . De g e v o l g d e methode 16 c . De c i j f e r s 16 B. Tweede methode 18 a. Beschrijving van de methode 18

b. Verschillen in uitkomsten bij de twee methodes 19

4. VERGELIJKING TUSSEN DE GROOTTEKLASSEN 19

(4)

INLEIDING.

Vóór de oorlog was de landbouw in Nederland in sterke mate aangewezen op import van veevoeder. Onze zeer omvangrijke veestapel kon niet produc-tief worden gemaakt op de basis van de binnenlandse productie van veevoe-der. Toen de oorlogsomstandigheden import onmogelijk maakten, trad dan ook een niet onbelangrijke inkrimping van onze veestapel op, maar het ka-rakter van onze landbouw veranderde nauwelijks en zodra de oorlog voorbij was, bleek weldra, dat het zwaartepunt van onze agrarische productie nog steeds lag in de veehouderijsector. Hierbij speelde uiteraard de instelling van de boer een zeer belangrijke rol.

Wel echter was onze algemene economische toestand ten opzichte van vóór I94O grondig veranderd. De tijd was voorbij, dat wij over voldoende middelen konden beschikken om voeder te importeren. Van Overheidswege werd dan ook aandrang uitgeoefend op de boeren, om zoveel mogelijk voeder zelf te produceren. Deed men dit niet, dan zou men zonder meer tot inkrimping van de veestapel moeten overgaan, of tot een minder productief maken van de aanwezige dieren. Het waren dus algemeen-economische factoren, die noopten tot intensivering en uitbreiding van de eigen voederproductie.

Over de privaat-economische zijde van dit vraagstuk was men echter niet ingelicht. Nu staat voorop, dat het uitermate moeilijk is, de wijzi-ging van één factor in de gehele bedrijfsvoering door te berekenen,

te-meer omdat bedrijfs-economische gedachten eerst de laatste jaren zijn door-gedrongen tot de mensen, die de voorlichting in feite verzorgen, n.1. de rayonassistenten. Gesteld kan dan ook worden, dat de technische voorlich-ting steeds de grootste aandacht heeft gehad.

Heeds vóór de oorlog waren er enkele voorbeeldbedrijven. Na de oor-log werd het aantal echter belangrijk uitgebreid. Het doel ervan was, een normaal bedrijf, zoals die in de streek talrijk waren, door nauw contact met de voorlichtingsdienst te maken tot een voorbeeld voor voor de omlig-gende bedrijven en zo het peil van de landbouw in de streek op te voeren.

In tegenstelling tot de voorbeeldpercelen, waarop men specifiek technische veranderingen kon bestuderen, had men hier een mogelijkheid om het bedrijf als geheel te zien/technische veranderingen aan hun rentabiliteit te toet-sen. J_ en

(5)

veel gekomen. In deze studie is nu een poging in deze richting gewaagd. Er is een vergelijking gemaakt van de voorbeeldbedrijven met de L.E.I.-be-drijven in enige gebieden met gemengde bedrijfsvoering. Alvorens dit echter te doen, is het nuttig verschillen, door de keuze van de objecten ontstaan, aan te geven.

Hoewel er geen nauwkeurige beschrijving bestaat van de eisen, waar-aan de voorbeeldbedrijven moeten voldoen, waren er toch wel enige alge-mene voorwaarden:

1) Het bedrijf moet mogelijkheden hebben tot verbeteringen. 2) Het dient,een voor het gebied normaal bedrijfstype te hebben. 3) Het moet niet te ongunstig gelegen zijn.

4) De boer dient op de geldende voorwaarden te willen meewerken en in • staat te zijn de plannen uit te voeren.

Wanneer we ons hierop baseren, kunnen we stellen, dat de boer voor-uitstrevend zal zijn en dat verwacht wordt, dat het bedrijf na enige jaren betere bedrijfsuitkomsten zal gaan geven. * >

De L.E.I.-bedrijven worden gekozen onder meer op vakbekwaamheid van de boer. Verder dringt het feit, dat hij enige administratie m l moeten bijhouden, hem in de progressieve hoek. Toch lijkt het, dat op dit punt grotere eisen worden gesteld aan de voorbeeldbodrijfsboer, hoewel het verschil niet groot behoeft te zijn. Overigens zal ook de L.E.I.-boer pro-fijt kunnen hebben van zijn deelnemen: hij leert rekenen en de cijfers uit het deelnemersverslag interpreteren en ernaar handelen.

1) OPZET.

Dit onderzoek is opgezet om de rentabiliteit na te gaan van de voor-beeldbedrijven, die wij aantreffen in de verschillende gemengde gebieden op de zandgronden. Hiertoe is een groot aantal grafieken opgesteld voor vele kengetallen. Vergeleken werd in deze grafieken de ligging van deze kengetallen voor de voorbeeldbedrijven ten opzichte van de gewone L.E.I.-bedrijven. Aanvankelijk werd deze vergelijking getroffen voor alle "grootte-klassen tegelijk, doch het bleek, dat de verschillende grootte"grootte-klassen een verschillende uitkomst gaven, reden, waarom een splitsing werd gemaakt in

(6)

drie bedrijfsgrootten, n.1. kleiner dan 7 lia, van 7 tot 12 ha en groter dan 12 ha. Een onvermijdelijk nadeel was, dat hierdoor het- aantal waarne-mingen per groep kleiner werd, waardoor de mogelijkheid van toevallige

ver-schillen toenam, maar dit nadeel is toch kleiner dan het voordeel van de splitsing.

Voor elk der drie grootteklassen is over elk der 5 jaren 1948/1949 tot en met 1952/1953 nagegaan, welke gebieden konden worden gebruikt. Het re-sultaat van dit voorbereidende werk is weergegeven in de volgende tabel.

. Oost O v e r i j s s e l West O v e r i j s s e l Veluwe Oost Gelderland Oost Drenthe Oost Noordbrabant N.O. Noordbrabant Noord Limburg

<1

a a n t a l j a r e n

3

5

4

3

-ha g e m . a a n t a l bedrijven 12

3

4

• 5 -7 • a a n t a l j a r e n

3

5

4

3

-4

4

3

- 12 ha g e m . a a n t a l bedrijven

7

3

5

8

-8

4

10

> ] a a n t a l j a r e n

3

5

3

-4

•tp - . • v .2 ha g e m . a a n t a l b edrijv en

4

3

5

-3

-Hierbij werd als minimum aangehouden 3 jaren en 3 bedrijven.

Vanzelf-sprekend moesten gebieden met de voorbeeldbedrijven kleiner dan de normale bedrijven afvallen, evenals omgekeerd. Op deze wijze werden groepen bedrij-ven verkregen, waarbij de voorbeeldbedrijbedrij-ven, wat de grootte betreft, kon-den workon-den vergeleken met de gewone bedrijven. Nadeel blijft het tamelijk kleine aantal waarnemingen. Toch is gemeend,het voorhanden zijnde materiaal uit te moeten werken om na te gaan of er bepaalde tendenties kunnen worden

aangegeven.

2) UITVOERING.

Ten einde storende invloeden, die met de bedrijfsgrootte verband hou-den, uit te schakelen werd de methode van positiebepaling door middel van grafieken gebruikt. Hieronder is aangegeven v/elke grafieken werden bestu-deerd.

(7)

Op de X-as steeds het aantal ha cultuurgrond. Op de Y-as» 1 2

3

4

5

6

7

8

9

10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26

Arbeidsinkomen per bedrijf. Bruto-opbrengst per bedrijf. Kosten exclusief loon per bedrijf. Aantal' volwaardige arbeidskrachten. Resultaten per f 100,- voer voor varkens. Resultaten per f 100,- voer voor kippen. Melkkoeien per bedrijf.

Varkens per bedrijf. Kippen per bedrijf. Kg melkvet per koe. Ha marktbare gewassen.

Bruto-opbrengst van verkochte marktbare gewassen. Kg-opbrengst voor aardappelen per ha gewas.

Kg-opbrengst voor rogge per ha gewas. Kg-opbrengst voor haver per ha gewas. Percentage granen van het bouwland. Voederkosten rundvee per bedrijf. Overige kosten per bedrijf.

Eigen en gekocht krachtvoer per koe. Aangekocht ruwvoer per koe.

Kg zuivere stikstof per ha cultuurgrond.

Oppervlakte grasland en voedergewassen per koe. Ha kunstweide per bedrijf.

Ha grasland per bedrijf.

Aantal standaarduren per bedrijf.

Arbeidsinkomen per volwaardige arbeidskracht.

Voor iedere grafiek werd bestudeerd in hoeverre het groepsgemiddel-de van groepsgemiddel-de voorbeeldbedrijven afweek van het groepsgemidgroepsgemiddel-delgroepsgemiddel-de van groepsgemiddel-de nor-male bedrijven. Hierbij werden, dit ter vermijding van misverstand, geen gemiddelden berekend, maar verschillen werden langs visuele weg opgespoord. Werd een afwijking gevonden, dan werd dit verschil niet uitgedrukt in een

cijfer, maar in een symbool, waarvan er vijf werden ingevoerd:

(8)

» b > « < « atekent 11 i i M it

voorbeeldbedrijven duidelijk hoger dan gemiddeld, " iets " " » , " gelijk aan gemiddeld,

" iets lager dan gemiddeld, " duidelijk lager dan gemiddeld. Voor toepassing van het één en ander zij verwezennaar de volgende grafieken.

(9)

-' - ."'-.. ."'-..j . . ! ..-; .. . 4 .... : ""' ' '.j • 1 V • - • . i:- ' - '

"j'

.._•'.... i i n • ; • -' i i ..., .. - , • ..j.

' r.

..:,... J' f ' • " . ' 4 " " ' . ...: L.., ' . : , .. .

"V"

opp, p * 1.20 _ 1 _ — U Q t 'top O.90 0 8 0 0 7 0 -C16Û 0 50 O 4 0 - i -; -...i ... ... ' j . . ... .) ... :.; .. 9ÛÛQ_ BÛÛQ_ 7P90 6 û o a S O Q Û kùÙCL, 5 û û û . 2ÛQO. iflQQ_ ••- V' •• < ...;. ... " i ,. 'I ;. . S ... j... voW. ar i . j < . .'j. . . .:. . .. J . « - - , 4 « : -'• X j: » "-';- " i l ~! 5În1<c>iT beidsV ._.-.. ...:. • X : i • • 1

. J. '

. . ; . . . r ! • • * : "

i"J i

i •" ; '• «n per acht.. » .. x' ... *« • • •. — • j • i i . . : . . . • • t' <_ X K X • -• " » - X ..'.'•;. e - . 1 . . . -'-• ""' : • X » <

i-i-j "4 ' ' ! • ' " ' . i. • * • A • . _ 4 _ X . • < ...: :....

>-,p.H

•-•/;--• : . . „ . . ) " • '.:.- • ' • ' • X : ': •... i ") . . .... 1 J ' 1

' CiffAHI

-: j • r -'. • ... ^. -i M t L.*_ '.'..:!... J • i ; 5 4 , -1 _, • . ....+.:. ...

.\i.C

; j . i a • X , ...1 .... 1 : .... ,. .. ; . 5 ' -:, - l ... i . . X - • •• X • '."; ' 1 : 1 . ....,..,_. . t ' r-' 1 :'. JFJAFII •• ' • -.'; '' • • • 1 • . • ' • . -• :''• ' 'i \ ^

K^ 1

a * • : , x ; * J ...1 • ••:•; ' 1 . . . ; . - . —i -IK 2 'I I' •-, „ • . , . . : . . .. ... .. M . ' ' •" i " . . . " ; » •• ; -] . .. ;T •'•• -... . i...';'" 1 •-'-:•-• . _: .... i ' -- -- f . - T ; : [ T -" . ] ' • , 'L...

..:r

....: :.. ••• r -"v' i 8.-".'.. . 8 :- ' ..-;.., - ] ••

'-}.--.-.-'-•" -... .^. . • . .. • _

.: i. ;

-•!.:• 3 2

_ ' iost-0

; ' . ' t ..". ) .. - ' 195*1 r , . :;... . • n c r m s a l x voôt-lweli

:i

J- s

a.:] K

i i -••- j -". ;' "' >-; x m ne X VO 1' ; » w l t i i • i :::•/ : '^ "

.i/eW

: • ' •• -.-'• ••• ... »paaâL <«-b«elü - : " - " "1 >•.;• a i l ' ' K i • • i verljs« /S2 . i :•. .. . e L _ ' -Y LE) ritârtf Lccärn : ur^roTJîd ,': ... ;;.... , • • •• fe 49S2Z5i . .i. , ... .; : . ... '.;., ..V... .. -... LEjf-î peojrijj ._:.• . t tulko jêaitriii. i \ : • .ri5p"on — _ _ — — — i — -• i -• • : i .. _ i

$ [ •

(8)

(10)

In grafiek 1 is dus voor Oost Overijssel in 1951/52 aangegeven de op-pervlakte grasland en voedergewassen per koe, die bij verschillende be-drijfsgrootte voorkomt. De voorbeeldbedrijven liggen in alle drie grootte-klassen wat lager dan de gewone L.E.I.-bedrijven. Dit wordt dus zonder

meer uit de grafiek afgelezen. Voor alle drie grootteklassen verkrijgen wij zo dus het symbool < •

In grafiek 2 is voor de Veluwe in 1952/1953 nagegaan bij verschillen-de bedrijfsgrootten het arbeidsinkomen per volwaardige arbeidskracht. Het blijkt, dat voor de grootteklasse kleiner dan 7 ha geen verschil bestaat tussen voorbeeld- en gewone bedrijven (symbool = ) , voor de klasse 7 - 1 2 ha vertonen de voorbeeldbedrijven een duidelijk lager kengetal (symbool<<0 en voor de klasse groter dan 12 ha een iets hoger (symbool > ) ,

Op deze wijze werkend met globale aanduidingen, komt een onvolko-menheid naar voren, waarvan hier een voorbeeld wordt gegeven.

In Oost Drente, groter dan 12 ha, in 1949/50 vinden wij; arbeidsinkomen per bedrijf ^ > arbeidskrachten per bedrijf = arbeidsinkomen per arbeidskracht =

Dit laatste nu zou worden verwacht ook > te zijn. Er blijken drie bedrijven te zijl, die, wanneer ze afzonderlijk worden bezien, ten

opzich-te van het groepsgemiddelde der normale bedrijven, het volgende beeld ge-ven s

erbeidsinkomen per bedrijf aantal arbeidskrachten

arbeidsinkomen per arbeidskracht

1

>•> »

2

> < >

3

< < Totaal >

De onverklaarbaar schijnende totaal-kolom is du3 te verklaren door de bedrijven afzonderlijk te bekijken.

Aan het einde van deze beoordeling van de grafieken was voor elk ge-bied, elke grootteklasse en ieder jaar een schema met symbolen opgesteld.

(11)

Als zodanig waren deze schema's onoverzichtelijk; eerst diende er een sa-menvatting van te worden gemaakt.

3) WIJZE VAN SAMENVATTEN, . .

Zoals boven werd uiteengezet, is het noodzakelijk samenvattingen te maken van de gevonden gegevens. Nu zijn er 3 grootheden, die we moeten

"wegwerken" om het "gemiddelde voorbeeldbedrijf op de zandgrond" te krij-gen, n.1. de jaren, de gebieden en de grootteklassen. In verband met het-geen over de jaren op bladzijde 3 is gezegd, zal nu eerst worden nagegaan, hoe de voorbeeldbedrijven zich in de loop der jaren hebben gedragen ten opzichte van de L.E.I.-bedrijven. Het is immers niet ondenkbaar, dat zij ten opzichte van de L.E.I.-bedrijven in de bedrijfsuitkomsten een stijgen-de lijn vertonen. Ook is het niet onstijgen-denkbaar, dat een bedrijf, dat in

I948/49 is gestart, in 1952/53 goede uitkomsten had, maar door een bedrijf dat in 1952/53 was begonnen en (nog) lage uitkomsten had, bij de verge-lijking met de groep L.E.I.-bedrijven werd omlaag gedrukt.

Is het wegwerken van de jaren verantwoord?

Om deze vraag te kunnen beantwoorden, is het kengetal "arbeidsinkomen per bedrijf" voor ieder voorbeeldbedrijf bepaald. Daarnaast werd voor de betreffende bedrijfsgrootte de hoogte van de normaallijn (de lijn zo goed mogelijk door alle punten getrokken) in de grafiek opgezocht. Hierna werd het eerste cijfer uitgedrukt in procenten van het tweede. Had bijvoorbeeld een voorbeeldbedrijf van 7 ha een arbeidsinkomen/bedrijf van f at-t dan werd nagegaan, waar op de normaallijn een bedrijf van 7 ha lag

(bijvoor-beeld f b,-) en a uitgedrukt in /& van b (lOO a/b).

Vervolgens werden de bedrijven gesplitst in twee groepen; de eerste groep omvat alle voorbeeldbedrijven, de tweede alleen die voorbeeldbedrij-van, die alle jaren in de verwerkte grafieken voorkwamen. Van beide groe-pen werd daarna het totaal van de percentages bepaald en gedeeld door het aantal bedrijven. Op deze wijze zijn de hierna volgende tabellen verkre-gen.

(12)

ALLE VOORBEELDBEDRIJVEN. Emra en Zwolle Hengelo Zutphen Arnhem

Oss

Eindhoven Horst gern. aan t. bedr.

19

11

22

18

13

8

9

16

1948/49 1949/50 1950/51 1951/52 1952/53

116

127

102

101

107

-104

102

119

105

111

104

100

114

102

126

115

105

113

119

100

110

102

116

109

101

109

113

95

112

124

122

il2

Gem,

122

106

110

109

111

VOORBEELDBEDRIJVEN DIE ALLE JAREN HEBBEN MEEGEDAAN.

Aant.

bedr. 1948/49 I949/5O I950/5I I95I/52 1952/53

Emm en Zwolle Hengelo Zutphen Arnhem

Oss

Eindhoven Horst

13

7

15

15

11

5

4

10

127

102

111

107

-113

107

I29

-111

119

102

101

120

94

124

118

112

123

125

104

110

102

107

105'

105

109

116

98

125

110

130

113

Gem.

127

112

111

111

113

Uit deze tabel, waarin aan het jaar 1948/49 e e n geringe waarde mag

worden toegekend, blijkt, dat

1) de voorbeeldbedrijven, die alle jaren hebben meegedaan, geen tendens

vertonen een ten opzichte van de L.E.I.-bedrijven groter wordend

ar-beidsinkomen per bedrijf af te werpen,

(13)

hoger arbeidsinkomen verkregen (in de jaren 1949/50 tot 1952/53 res-pectievelijk 5? 5 i°i 0,9 fo, 1,8 fo en 1,8 fo), dan alle voorbeeldbedrijven, 3) de voorbeeldbedrijven in het algemeen een hoger arbeidsinkomen vertonen

dan de L.E.I.-bedrijven (± 11 $ ) .

De conclusie kan uit deze berekening worden getrokken, dat, wanneer de factor "verloop over de jaren" wordt uitgeschakeld, geen essenti'éle fout gemaakt wordt. (Ter illustratie is in bijlage 4 opgenomen de bere-keningsstaat voor de voorbeeldbedrijven in het consulentschap Zwolle

(Y/est Overijssel).

A) Ie Methode.

a) Beschrijving van de methode.

Volgens de werkwijze, beschreven op bladzijde 4' werd bijvoorbeeld voor de Veluwe voor de grootteklasse kleiner dan 7 ha het volgende schema gevonden«

1. Arbeidsinkomen per bedrijf 2. Bruto-opbrengsten per bedrijf 3. Kosten zonder loon

4. Volwaardige arbeidskrachten 1949/50 > » » > 1950/51 -> > = 1951/52 > » » > 1952/53 > » » » 4 jaren > » » >

Het eerste kengetal gaf dus gedurende drie jaren voor de voorbeeld-bedrijven aan "iets hoger" en één jaar "gelijk". Het samenvattend sym-bool werd nu "iets hoger". Bruto-opbrengsten en kosten zonder loon drie jaren "duidelijk hoger" en één jaar iets hoger5 samenvattend: "duidelijk hoger". Volwaardige arbeidskrachten één jaar "duidelijk hoger'!» twee jaren "iets hoger" en één jaar "gelijk"; samenvattend: "iets hoger". Na-tuurlijk komen bij deze wijze van samenvatten weer onnauwkeurigheden naar voren van de orde van die, beschreven op bladzijde 8 bij het "mid-delen van de bedrijven", maar dit is inhaerent aan het maken van vereen-voudigingen.

Op deze manier is voor elke grootteklasse en elk gebied een samen-vattend symbool opgesteld; tezamen vormen deze de verzamelstaat (bijla-ge 1 ) .

(14)

Van iedere kolom van deze verzamelstaat is nu een beschrijving ge-maakt (zie bijlage 3 ) • Verder is voor elke grootteklasse weer een samen-vattend symbool opgesteld volgens de bovenomschreven methode. Voor de

grootteklasse 7 - 12 ha zijn twee tekens gegeven, één voor de Noorde-lijke en één voor de ZuideNoorde-lijke gebieden. Hieronder volgt nu een be-schrijving van elke grootteklasse.

b) Beschrijving van de drie grootteklassen.

Hierbij is getracht algemeen geldende tendenties aan te geven, waarbij de afwijkingen voor de individuele gebieden niet zijn vermeld. Als men wil zien of een tendentie geldend is voor een bepaald gebied, dient men dan ook de gebiedsbeschrijving of bijlage 1 te raadplegen. l) Bedrijven < 7 ha. Samenvattingen Veluwe, Oost Gelderland, Oost en

West Overijssel.

1. Bouwplan; Er worden iets meer marktbare gewassen verbouwd, met iets minder granen van het bouwland. Er is wat minder grasland en wat meer kunstweide.

2. Veebezetting: Er waren evenveel melkkoeien als op de normale be-drijven, iets meer varkens en in twee van de vier gebieden (de Veluwe en West Overijssel) iets meer kippen. De oppervlakte

gras-land en voedergewassen per koe was iets lager.

3. Ko st en s De kosten zonder loon waren iets hogers duidelijk meer

stikstof per ha cultuurgrond, gelijke voerkosten rundvee (iets meer ruwvoer aangekocht); de overige kosten waren wat hoger. 4. Opbrengsten: In 2 van de 4 gebieden was de bruto-opbrengst

ver-kochte marktbare gewassen hoger. De aardappelenopbrengst per ha was gelijk, de rogge- en haveropbrengst wat hoger.

5» De resultaten p e r / 100,- varkens- en kippenvoer waren gelijk, alleen die per f 100,- kippenvoer voor Oost Gelderland waren veel lager. De melkvetproductie per koe was iets hoger. De bruto-op-brengst per bedrijf was wat hoger.

6. B edri jfsresultat en s Het arbeidsinkomen per bedrijf was iets hoger, doch ook het aantal volwaardige arbeidskrachten was iets hoger

(15)

dan gemiddeld. Het arbeidsinkomen per volwaardige arbeidskracht week niet af.

7.'Conclusie; Er wordt op de kleine voorbeeldbedrijven arbeidsinten-siever gewerkt (hoger aantal standaarduren), evenals kapitaals-intensiever (meer stikstof, hogere overige kosten, iets meer var-kens) .

De bruto-opbrengsten zijn hoger, het arbeidsinkomen per bedrijf eveneens. De hogere kosten zonder loon worden dus goedgemaakt en meer dan dat. Dit extra arbeidsinkomen wordt echter verdeeld over de grotere arbeidsbezetting, zodat het arbeidsinkomen per volwaardige arbeidskracht gelijk is. Gebleken is, dat op de voor-beeldbedrijven evenveel vreemde arbeidskrachten voorkomen als op de normale bedrijven (+ 4 i°) • Door de intensivering is men er op

de voorbeeldbedrijven dus in geslaagd, meer eigen mensen een even hoog arbeidsinkomen te verschaffen als op de gewone L.E.I.-be-drijven.

4

2) Bedrijven 7 - 1 2 ha. Samenvatting Oost en V/est Overijssel, de Veluwe, Oost.Gelderland, Oost Noord-Brabant, N.0. Noord-Brabant en Noord Limburg.

1. Bouwplans.Er werden evenveel marktbare gewassen verbouwd, met duidelijk minder granen van het bouwland. Er is wat minder gras-land en wat meer kunstweide (vooral in Brabant en Limburg). 2. Veebezetting; Er waren evenveel tot iets meer melkkoeien,

even-veel varkens en kippen als op de gewone bedrijven. De oppervlakte grasland en voedergewassen per koe was duidelijk lager.

3. Kosten; De kosten zonder loon waren in het Noorden gelijk, in het Zuiden iets hogers overal was meer stikstof, iets meer overige kosten; de voederkosten voor rundvee waren gelijk, de hoeveelheid krachtvoer per koe in het Noorden gelijk, in het Zuiden iets la-ger .

4» Opbrengsten; De bruto-opbrengst verkochte marktbare gewassen was gelijk; de aardappelen- en rogge-opbrengst per ha waren'ia het

(16)

Noorden gelijk, in het Zuiden iets hoger, de haveropbrengst per ha was gelijk.

5. De resultaten p e r / 100,- varkensvoer waren gelijk, die per ƒ 100,- kippenvoer in het Noorden gelijk, in het Zuiden iets

la-ger. De melkvetproductie per koe was in het Noorden iets hoger, in het Zuiden gelijk. De bruto-opbrengst per bedrijf was iets hoger, vooral in het Zuiden.

6. Het arbeidsinkomen per bedrijf was in het Noorden gelijk, in het Zuiden iets hoger; het aantal arbeidskrachten week niet van het gemiddelde af. In het Noorden was het arbeidsinkomen per volwaar-dige arbeidskracht gelijk,, in het Zuiden iets hoger.

7. Conclusie: Voor de groep voorbeeldbedrijven van 7 - 12 ha kan in het algemeen eveneens worden gesproken van een iets intensie-vere bedrijfsvoering, blijkend uit iets groter aantal standaard-uren per bedrijf (arbeidsintensiteit), iets meer stikstof per ha

cultuurgrond, iets hogere overige kosten (kapitaalsintensiteit). Deze hogere intensiteit werd vooral geconstateerd in de drie ge-bieden ten Zuiden van de grote rivieren. In het Noorden waren de

afwijkingen niet zo sprekend (oppervlakte kunstweide en grasland weken daar niet af van de gewone bedrijven).

In de streken, waar evenveel arbeidskrachten de intensievere bedrijfsvoering konden opvangen, was het arbeidsinkomen per vol-waardige arbeidskracht iets hoger, daar, waar meer

arbeidskrach-ten aanwezig waren,, was het arbeidsinkomen per volwaardige arbeids-kracht gelijk en in één geval zelfs iets lager (Veluwe).

3) Bedrijven > 12 ha. Samenvatting Oost en West Overijssel, de Veluwe en Oost Drente.

1» Bouwplan: Er werden evenveel marktbare gewassen verbouwd met minder granen dan op de gewone bedrijven. Er was wat minder gras-land en wat me.er kunstweide.

2. Veebezetting: Er waren evenveel koeien, varkens en kippen als op de gewone bedrijven. De oppervlakte grasland en voedergewassen

(17)

per koe was gelijk tot iets lager.

3« Kosten; De kosten zonder loon waren gelijk; er werd iets meer N gestrooid, de overige kosten waren gelijk tot iets hoger, de ove-rige kosten eveneens, de voederkosten voor het rundvee gelijk. 4» Opbrengsten? De bruto-opbrengsten van verkochte marktbare

gewas-sen waren gelijk tot iets hoger. De aardappelen- en rogge-op-brengst per havenen iets hoger, de haveroprogge-op-brengst per ha was gelijk. 5. De resultaten p e r / 100,- varkens- en kippenvoer waren gelijk;

de melkvetproductie per koe was gelijk tot iets hoger. De bruto-opbrengst was in het algemeen nogal uiteenlopend, maar er was geen tendentie aan te geven.

6. Het arbeidsinkomen per bedrijf was gelijk, doch nogal uiteenlo-pend (idem als bruto-opbrengst per bedrijf) bij evenveel arbeids-krachten. Het arbeidsinkomen per volwaardige arbeidskracht was gelijk.

7. Conclusie: De vier gebieden lopen nogal uiteen, wat de voorbeeld-bedrijven betreft; West Overijssel en de Veluwe wijken nauwelijks af, Oost Drente vertoonde voor de voorbeeldbedrijven een nauwe-lijks intensievere, Oost Overijssel een duidelijk intensievere be-drijfsvoering dan de vergelijkbare groep. Hier zij nog eens met klem verwezen naar de betreffende beschrijvingen.

4) Alle bedrijven.

a. Algemeen: Nadat 1_ per kengetal de afwijking van de voorbeeldbe-drijven ffobaal door een teken is weergegeven, _2 deze afwijkingen over een aantal jaren in een zelfde soort teken zijn samengevat en 2. deze tekens weer voor 3 verschillende grootteklassen over meer gebieden zijn samengevat, moet nog eens duidelijk worden vastgesteld, dat op deze wijze slechts een zeer globale aanduiding

is verkregen. Toch is deze werkwijze nodig, als men wil komen tot aanduidingen, die tendenties aangeven.

Hieronder is nu een poging gewasgi, alle voorbeeldbedrijven in alle gebieden samen te vatten, dus ook nog de 3 grootteklas-sen. Onnodig is het op te merken, dat de interpretatie van dit

(18)

samenvattende cijfer zeer voorzichtig moet geschieden.

De gevolgde methode; Op de verzamelstaat zijn 15 kolommen opgeno-men (4 gebieden met bedrijven kleiner dan 7 ha, 7 gebieden met bedrijven van 7 tot 12 ha en 4 gebieden met bedrijven groter dan 12 h a ) . De samenvatting van deze 15 kolommen heeft plaats gevon-den door het teken>>het cijfer 2, het teken "> het cijfer 1, het teken = het cijfer 0, het teken «C het cijfer -1 en het teken <£C het cijfer -2 toe te kennen. Hierna is voor ieder kengetal het totaal bepaald| op deze wijze is op bijlage 1 de kolom "totaal globaal" verkregen. Vervolgens is dit cijfer uitgedrukt in pro-centen van de maximale afwijking. Deze bedroeg in het algemeen 15 (gebieden) 2 2 (maximale afwijking) = 30. Voor het arbeidsin-komen per bedrijf met een "totaal globaal" cijfer van 10 wordt dit percentage dus 33 (7-r x 100).

V/at zeggen de aldus verkregen cijfers nu? Is het cijfer hoog, dan betekent dit een sterke tendentie,waaraan de meeste gebieden

zich houden. Is het cijfer ± 0,dan kan het zijn dat alle gebieden om het gemiddelde liggen; ook is het echter mogelijk, dat een aan-tal gebieden hoog en een aanaan-tal laag liggen. In beide gevallen is er dan ook geen tendentie op te merken.

Tenslotte is de ruimte tussen -100 en +100 verdeeld in 7 intervallen. In deze schaal zijn de gevonden cijfers geplaatst

(zie bijlage l ) . De cijfers:

1. Bouwplan; Er was een tendentie tot meer marktbare gewassen, met een duidelijk lager percentage granen van het bouwland. Er was iets meer kunstweide en iets minder grasland.

2. Veebezetting; Er was een tendentie tot meer melkkoeien per be-drijf; het aantal varkens en kippen week niet af van de gewone bedrijven. De oppervlakte grasland en voedergewassen per koe was iets lager, dus een dichtere veebezetting.

3. Kosten; De kosten zonder loon waren iets hoger:

(19)

b. de overige kosten waren iets hogerj

c. de voerkosten voor het rundvee waren gelijkj evenals d. het totale verbruik van krachtvoer per koe;

e. op de voorbeeldbedrijven was er een tendentie om meer ruw-voer per koe te kopen.

4. Opbrengsten; De bruto-opbrengst van verkochte marktbare gewas-sen vertoonde een meer-tendentie, evenals de opbrengst in kg per ha van aardappelen en haver. De rogge-opbrengst was iets hoger.

5. De resultaten per f 100,- varkens- en kippenvoer waren gelijk aan die van de gewone bedrijven, de melkvetproductie per koe vertoonde een tendentie tot iets hoger. Als gevolg van een en ander was de bruto-opbrengst per bedrijf iets hoger.

6. Het arbeidsinkomen per bedrijf was iets hoger, terwijl er een tendentie was tot meer arbeidskrachten. Het gevolg van beide, het arbeidsinkomen per volwaardige arbeidskracht, was gelijk. 7. Conclusie: De voorbeeldbedrijven worden wat intensiever

ge-dreven (iets meer standaarduren per bedrijf, iets hogere kos-ten zonder loon), wat vooral blijkt uit duidelijk minder gra-nen, iets meer kunstweide bij iets minder grasland, een dich-tere veebezetting, iets hoger stikstofgebruik en een tendentie tot iets hogere opbrengsten van aardappelen, rogge en haver. In de varkens- en kippensector zijn geen afwijkingen van de normale bedrijven waargenomen.

Deze iets hogere intensiteit in de bedrijfsvoering is be-reikt bij een tendentie tot meer arbeidskrachten. Het resultaat was dus, dat per arbeidskracht een even hoog arbeidsinkomen werd verkregen, terwijl het arbeidsinkomen per bedrijf iets hoger was. Kennelijk is het groter aantal arbeidskrachten er in geslaagd het arbeidsinkomen per bedrijf zo veel groter te maken, dat per ar-beidskracht evenveel werd verdiend als op de gewone bedrijven. Dit lijkt belangrijk, gezien het feit, dat op de gewone bedrij-ven zowel als op de voorbeeldbedrijbedrij-ven verreweg dé meeste arbeids-krachten gezinsleden zijn. Was er reeds vóór de intensivering

(20)

een groter aantal arbeidskrachten, dan kan worden gesproken van een economische vooruitgang, zijn zij na de intensivering aange-trokken, bijvoorbeeld doordat een zoon, die eerst elders werkte, nu op het bedrijf een even hoog inkomen kon behalen en dus thuis bleef, dan komt deze kwestie meteen in de sociale sfeer.

B) 2e Methode.

a) Beschrijving van de methode.

Volgens deze methode is over de jaren geen samenvattend teken op-gesteld, maar is de tendentie cijfermatig aangegeven. Hiervoor is

de-zelfde weg gevolgd als bij de bepaling van het "totaal globale" cijfer (zie bladzijde 1 6 ) . Voor elk gebied en elke grootteklasse is zo een totaalcijfer over de betrokken jaren opgesteld. Bezien wij het voor-beeld op bladzijde 11, dan vinden wij voor de vier kengetallen

achter-eenvolgens s l + 0 + l + l = 3 ; 2 + l + 2 + 2 = 7 ; 2 + l + 2 + 2 = 7 e n 1 + 0 + 1 + 2 = 4 .

Al deze cijfers zijn vermeld op bijlage 2. Vervolgens is het totaal van deze cijfers bepaald voor elke grootteklasse. Zo is voor de groep kleiner dan 7 ha een totaalcijfer gevonden voor het arbeidsinkomen per bedrijf van 15. De grootst mogelijke afwijking was 15 (gebied-jaren) x 2 = 30. De gevonden totaalafwijking is nu uitgedrukt in een percentage van de grootst mogelijke afwijking. Voor het betreffende kengetal be-droeg dit percentage dus 50.

Teneinde een samenvattend cijfer voor alle grootteklassen te vin-den, is hierna een telling gemaakt van de 3 kolommen "Totaal"5 voor het arbeidsinkomen per bedrijf was dit 15 (groep < 7 ha) + 16 (groep 7-12 ha) + 8 (groep > 1 2 ha) = 39' Het aantal "gebied-jaren" bedroeg 15 (groep

< 7 ha) + 26 (groep 7-12 ha) + 15 (groep > 12 ha) = 56$ de maximale af« wijking was dus 56 x 2 = 112. De afwijking in procenten van de maximâle

39

afwijking zo berekend, bedroeg -r— x 100 = 35. Alle afwijkingen voor de voorbeeldbedrijven zijn zo bepaald en ingevuld in de laatste kolom van bijlage 2.

(21)

b) Verschillen in uitkomsten bi.j de twee methodes.

Op bijlage 1 zijn in de twee laatste kolommen naast elkaar ge-plaatst de afwijkingen in percentages van de maximale afwijking, bere-kend volgens beide methodes. Het blijkt, dat de verschillen gering zijn;

slechts in 3 grensgevallen vielen de kengetallen in een verschillende groep (voor deze groepsindeling zie bijlage l ) . Er is dan ook geen

tweede beschrijving gemaakt voor de verschillende grootteklassen en alle bedrijven (zie hiervoor dus bladzijde 11 t/m 18), te meer daar het bij

bestudering van de beschrijvingen toch steeds nodig is bijlagen 1 en 2 te bekijken.

4) VERGELIJKING TUSSEN DE GROOTTEKLASSEN.

Bezien wij de cijfers op bijlage 2, dan blijken er tussen de grootte-klassen verschillen te bestaan. (Groep ^ 7 ha = (l), groep 7 - 12 ha = (2)

en groep > 1 2 ha = (3)»)

1. Bouwplan: De oppervlakte marktbare gewassen was alleen iets groter bij (l), bij (2) en (3) gelijk. Het percentage granen van het bouw-land was iets lager bij (l) en (3), duidelijk lager bij (2). Kunst-weide was overal iets meer, grasland iets minder bij (l), tendentie

tot iets minder bij (2) en (3).

2. Veebezetting; Melkkoeien waren er evenveel bij (l) en (3)> tendentie tot iets meer bij (2). Varkens waren iets meer bij (l), evenveel bij

(2) en (3). Voor kippen v/as er een tendens tot iets meer bij (l), tot iets minder bij (3) en geen verschil bij (2). De oppervlakte grasland

en voedergewassen per koe was iets lager voor (l) en (2), een tendens tot iets lager voor (3)»

3. Kosten; De kosten zonder loon waren iets hoger voor (l), een tendentie tot iets hoger bestond voor (2), geen verschil was er voor (3)»

Stikstof werd bij (l) duidelijk meer gebruikt, bij (2) en (3) iets meer. De voerkosten voor rundvee vertoonden een positieve tendens voor (l) en (2), waren gelijk voor (3)» Krachtvoerverbruik per koe gaf een positieve tendentie voor (l), een negatieve tendentie voor (2) en geen verschil (3). De overige kosten waren voor (l) iets hoger, voor (2) en (3) be-stond een tendentie tot iets hoger.

(22)

4. Opbrengsten; De bruto-opbrengst van verkochte marktbare gewassen was iets hoger voor (l), voor (2) en (3) was er een positieve tendentie. De kg-opbrengst per ha voor aardappelen was bij (l) gelijk, bij (3) iets hoger en bij (2) was er een positieve tendens, voor rogge bij (l) iets hoger en bij (2) en (3) een positieve tendens, voor haver bij (3) gelijk, bij (l) en (2) een positieve tendens.

5. De resultaten per / 100,- varkensvoer waren overal gelijk, die per f 100,- kippenvoer ook, alleen voor (2) was er een negatieve tendens.

De melkvetproductie per koe gaf overal een positieve tendens te zien. De bruto-opbrengst per bedrijf was iets hoger voor (l) en (2), en gaf een positieve tendentie bij (3)«

6. Het arbeidsinkomen per bedrijf was iets hoger bij (l) en gaf een

posi-tieve tendentie voor (2) en (3). Het aantal volwaardige arbeidskrachten was iets hoger voor (l), gelijk voor (3) en een positieve tendens voor

(2). Als gevolg van beide was het arbeidsinkomen per volwaardige ar-beidskracht gelijk bij (l) en (2) en gaf het een positieve tendens tij (3).

Met andere woorden, de kleinste bedrijven hadden een intensievere bedrijfsvoering, resulterend in een iets hoger arbeidsinkomen per bedrijf. Per man was het arbeidsinkomen echter even hoog als op de normale bedrij-ven wegens het iets grotere aantal arbeidskrachten. Voor de grootteklasse van 7 - 12 ha was het arbeidsinkomen per arbeidskracht ook even groot

(resultante van tendentie tot iets hoger arbeidsinkomen per bedrijf en tendentie tot meer arbeidskrachten). Voor de grootste bedrijven gaf het arbeidsinkomen per man een positieve tendentie te zien (evenveel arbeids-krachten bij een tot iets groter tenderend arbeidsinkomen per bedrijf).

De intensiever bedrijfsvoering blijkt in het algemeen het duidelijkst bij de kleinste bedrijven en het minst duidelijk bij de grootste.

Februari 1955' AR/

(23)
(24)

3 » OS (SI U4 es ta o o s * o ce ,. **• <s> IS Sl <0 j e CM /S «SI ca 45 r -V a».

1

a «_ Ol W X. -o O CD > V « . c i - * CO m co co • * •** c o • * i n c o co - * m co CS c 1 ai co • " 8 co j e r— - f •— ca ca m co 4 3 -t-* o O i — h— a i t •— o co «— co O 43 1 1 •*-• c » 01 o o t . -t-> o ca m

1

CU 1 * » 1 . » — ot a ai co > w BK O s=< •+"• L <— M O CD O > t/J O O I P CO JS o

s

1 T> 1 O» ( . I L o — SI o —( - o 32 • 1 * » 32 0 3 43 1 1 •4-' "•* S9 S O CO 43 O . L • ( -** L. *•» m m <o CO > IA a o » l l •+•» «. <—• w a» co o > « o o s < 1 f— o ra f— co CO 43 . ! •+•> co - a » • o e O »— CO O CU r— CO o> g f « > • l l t » 0J (0 ca > «> « o » t i •f «. » -« co eo o > w O O B=» - o / CB /

s /

CO ƒ co / / * / "E ƒ «* ƒ "> / S

r °

)}8}j.Ea6 J0»infj co * M N »— N ^ N P3 « N t o • * m m i n • » • » r -* * * * i * * * . * * * * * * ( » * l * * l * l * * ! o n o o o o N + N i - M n r ' i o c J i o o t M N N i n i o i O ' * ojcsjoo I M > . - • f - * i*™ CU »•"• r-— r—• ^ - r"" »"™ * * | « * * * * « * * * ( « * l * * t * l * * /\S\ t * t • •* t \j / \ * / N / V / N ' X V A y ' A > A V ' • . A A A A ' » « A A A A A A A A S ^ A A A A A v A X A A A A A A A V / V / V / N / S ^ A A A • • \ y » • • • • t A / \ • ^ i A v • / V^ - A . \ / < ' 'V / S* t / s l l i f l l l / s l l i l * ^ l / \ f i ^ v / • • A » A A A « • » A A « • • v / • /N » V • • V . • ' ^ $ ^ ^ A A A A A A V • • A A A A ^ A • « ^J • « V • ' N ^ A V / N « A / ^ A • » V • • • * ' ' ^ ^ ' ^ ' / s ' * / \ ^ ' / N : ^/ V / N • / \ A A ' » A » • » • • • • A \ / A A • " A X < • » / \ V A A ^^ A A ' s / 1 * ' • V • A • A • t • ^ • i • • A V • • • • / \ A A A » * » A « • A > ^ » X S A V , A » A A v ' x , s V A » i • • A • V A s ^ • v * A • ^ \ » ^ • A » A, A v - ^ V A ' A A A A » A A A A A A « » / N A A A A A A ^ V * * A » /\ /\ / \ A A A ^ Ä * ' V ^ A A / ^ A . A A ^ . ^ . « A V A V , / ^ . A A i A A A i A i t A A i A A v » • » A A V A v A A " 2 s ^ ' •§ c M S S 8 J S t , co - o a» j e

v i g i l s i S J S § „ 1 H-t

l < l H - r l £ - f e 2 1 S. - 1 - 8 < i. g . | §

^ ^ Ä " I> Ä- C S H -

• 8.$ e.SJB.S'S e ». fc £.~' ^ " S

l l ^ 5 i s i ï ï % i j i | ^ l i-^i- »if it«-!*

• > - Q . Q > T 3 • • n - " X J 3 > + » a i 0 È I . C + , O • t * i - E n «

y> o t . H - **- a» o> - v . j c j f o ' Q O i s s « ) « » * ' » ' . « « « « - o T c « a c c < — t - T » - c » > c o & - * ' 4 5 " - 9 ' S c o f « ' r > — o a> n) ^ ^ "*«» j £ c o c o c o < o o « ) O c o c 3 J e « r 4 = < J 3 t . 3 i " 0 ~ -4 3 3 1 / ) » — W W r - k o . 7 CJ. a) O Ç0 ^ i O. C 0 -4 3 < m ^ > K Q : H > S ! J < l u 5 J i : > c : i c : H > O 5 c : 0 ü : c 5 s x w < . . . « . . . . . t i < < > « < t ' - * - * — N n 4 - i n < o r - c o o ) 0 » - c v i n 4 , i n < o i ~ c o o ) 0 ' - N m * i n i o CO m c o - * • o ^h CD CO i n c o r -uo -^ c o CM C m >• O »• CO ïô ni TS -S e co c o c c» e -e» to

fc "°

o «m o ta as iNi co a 4S QJ C 05 C3 i t ; V, c <o g1 J* S» * > p ^4 S» 4M s» e ••* *E •*•» <» » »— 4= g «s et »~.<2 -o » ta G * 8 «» ^ | ' « - -t-» C I» C -#* mm ï s » s • a j "Çî ^w. •*# O l .^* w" *w t . c» # * * es «-« co co r - co m S O l tt o • • • i \ m 4S «M. B KS __ g _ ^ ^ Cw ^ " * ^ * * . ^ " ^ *•**»• ^ ^ w IS m •**•** •+* 4* ••* ô) je S S2 * s je <e t i l t 43 CO C0 o c co - o c co - o c co O l CO r— je îï3* .M CO •»•" « t 3 e a no « m C rt) • o L. o> O l Ci r— •t-* to • f -• i • i VI co o o 4= CO > to m c co • o u co m t> c: co - o fc en o .CT c« j e o 4= H-< CO *r— r " <t> •_ 3 • o - a c co j e 4 3 C O N / v / » A /N » LU C* » a'. - 4

(25)

r-ca #r— (H4 1 ' t s 1 1 T i cv x ; 1 C M J t — i A * co C M r— 1 fO JC r— V 03 •+•> •*•> o co " c - o 03 o n p — d> c <o -=e s o H-" Cl •fr«. x : ES * - ^ * «r~ C > X — . n i e C8 (0 -H* O t ! 03 -t-p -+-* co c O 03 CD c C l CU g

3

V l -f-" C r— co m Cl 03 » CO £ » CD : = ^ r t r— •+-> t_ a> co a j co o > s=> O CD H ra \ , - s . jz e C > X — « £3 ,_ co CO -t-> O r — o \ - o c C 3 O X I O B Typ* • * — —J • r •+•» o « c • t_ ( 0 s s m x j ! !• •+"> •+•» ca c co c co o c a - o o l t c « M 03 T 3 co - o c O l — CO O CU •— c o CO a 3 r — CU •=. 1 1 -r-" c •— CO 03 Oï 03 > CO S T CD S=» 1 t -t"< t - r— 1/3 03 03 O > CO CD O K=< a 3 v « . J B e c : > x — co 13 r_ m co •*-* o *— ' 1 » -*-* T 3 " O co p— e o co ca O O r -03 3 3 03 5 » ! ! • * - ' C i — CO 03 03 03 > CO S O P 1 1 -*-< C r— (O 03 03 O > CO CD CD S=< - o / 03 / •F— / -a> I 0 / ca I 1 « ^ y ' ' / -*• / " c / x : / CJ / "> / G >|0{j.Bj5 . Jaiaiarijj O l C O l O C O C O r - C O l O M O C O • * M ( O C O M ( o C ( m i f ) ( — CO -4" CO CM r— r— r— O r — CO CM CO •— C— p— -sf •— CD I I I I t n - c o n r « o o i — r— c o c o c o r o i ^ o j - o r o c o o o o i M CM r - r— I M CM r - CM CO CO r— CO CM C O C O 1 1 1 1 I I C Û P ^ - t C v J n o N C M r ^ N ^ r * - r — O O C O C O p — p - O C O r — 1 1 1 l t r — » * — . . • * * O r - CM r— CM CO CM CM L O - * - * r — C O - * C M C M C O C O c o l i l t i i » l o , s f—s . , ^ Cv) r— O i t i i t i i i : ( , . , . , , , , , _ v l O O ^ - - * ' — C O C M f — ^ " r - C O r - r O C O - * ( D O r * i - C M r— CD r— O ' 1 1 1 1 1 1 1 1 1 l •— t ^ ^_^ c o i D c o N r - N o c o J t ^ m n m N c » ) i n * - + i n M ( o c o : i . * T— O . ^ CO CM I f ) 1 — C D C D U O C M C O > r - L O i - C M c O P C O C O r O + N r - ^ r - N r - r - C O N p - p - r - r - N C O N lT> l i l « I I c o i — - * 0 ) t o c o - * i n i r ) i x ) r - N o ) c n c o r * - r - r ^ o ^ o ) r— C M r— r— • — r— C O . — p— f— C M I I 1 1 I I **-—* r—^ *"—•* r O f O N p - O O f O < * O r - i — ' N p - C M O C M C M C M C O C M C D CM 1 I I I 1 O l O , , t , ^^ J t j f C O C O C O N p - P - N C O C O r— - * r — O r ~ C M r — C O C O t — CO I I CO ' t 1 1 — * ( 0 - * 0 0 - * p - r - p - p - 0 • — C 0 4 N I Û CO ( O p - CO 1 — tr? ' I l t l — 1 *^*-*CO O l - O O C D C O C D C M C O U O ^—^ P - O O P - U 1 P - O N M + O l > I 1 t l 1 o ' — ^ . — * * — s - * C 0 4 ' l f î N N ( O P * ' - P - D • — r - p - t O « * n r ^ r - C O C O CM 1 1 1 O LT> . , , ,k l l p - N + r - p l r - n c O C O P - - d - C D < — O C O C O f — r— C o - * ,_, - * 1 r - 1 | l 1 1 I 1 , — ^-^CO J f ^ r - O » — r— r— O C O r — C D C D O r — - * r — C M C M C N J C M , t ^ O I I | « r— O O c o o » — r o o r ^ c o c o r — o o r - o c o i — o c o i — c o r — L O C O C O C O r— 41 CO p - i f i CO C O C M C O C M U D < — C O C O 1 1 m o c o r - r - c o N r o O i n i n m c M c o i — i — c o c n m o o r — r— CM , — , — _ , _ , _ , _ , _ , _ , _ c v , 1 » 1 ^ , C O C D P — C M t — i n C O N p - N O N P - C M Q I D P - N O C N N o t e i i i " c v T ' 3 ' ^—-.• * r - r * - * c o N - * i n c o c o N r - r - r ^ N N c o r - t n c o c o ^-^ ^^, CO 1 ' r f ? " U ' _ _ i n o o i - * o j - i n r - r < - c o o i o i o c o p - c o r - o r - o o c o o o t 1 l 1 ' ~ 1 " ~ ^—^ C O C O r — CO CO 4 O CO P - r— - * C O O C O - * - d - C D O « — N f O - * C M • co » • • C CO CO p— u * < " m » m » co TD W o . C B - 3 £ 0 3 3 O 03 « C > 3 : £ _ c n o JX- 03 J D S - C t - C U » C U C U C X J Q 3 ~ - . O CO • s o i J : a f o > > o 3 c a « c o cu « _ J « J = 0 - t . O « t _ a . K r > • I » £ M ( J * > 0 3 " ~ v . " O p - X ) cö . « t_ j a - f - » C 0 -~— B 9 Q> - o o C 1 . e c u i . > j e n t - Q 3 H - - ü > c 3 c : a 3 Q ) x : c c > < ü a 3 O X 5 ( _ C O O P H - O J C O V S O O I O 3 0 3 - ^ 0 0 . E - - ~ . c 3 i i x > t - : =,- s c : t . c c 3 r — c t . - i - ' x i a . o • o cc » „ " • » ^ o t ^ ^ . n i s o o> s m a c o o a > H -J M C - c e » o o e o } - o - « - > a t . a . j = x : > c o c B 3 o i p . ' ä N T I ^ r - ' - ^ . i B > > M . « O ' l . i - f ; • i M X J T C C O M - H - O C C P > T x i t . c n > c : o c n i — x ; — • p o c a c K ^ c a 3 0 3 0 3 i . o M r 9 o c B c a j c ; — • c o o * -O ^ j - H - a . • j ü j c o . ß o - t - ' - x c o t . x r i - t - i - c a o w X 3 3 C O - — C O C O r — t - O . 0 . 3 t . 0 8 0 + ' ^ L ! . 0 0 ! l > l l ) l » l l l " O i a L « 0 0 > 0 1 O > O 0 3 O > < m ^ > œ a s > i : i : o c a B s c - ü ^ H > O r - o s « : ^— C M c o s J L O c o r c o c n o p — C M c o * w o c o r — œ u i O p -1 t_ 03 - o 03 O > c 03 "8 t o r — w t o 5_ CD CM CM P ~ CM , — d LT3 d -r o -r ^ c n I M U 3 CM 1 l C D r-- c o 1 • 1 ,—, CO CO CO r— • : p — ^ CM O CD CO CO r— 1 CM e r CM 1 -4-O C-4-O i — CO CO CO t 1 O CO CO CO < M r— 1 1 c n - * c o 1 t r— c o c o 1 CO 1 c o r - - r—• l • 1 « M O CM t , CO »— CO I 1 CO CO CM 1 1 r— - » r— 1 o o t o r~-CO l i l L f ) r— CM r— 1 1 CO CM CM ( * 1 , ^ CO o CM CO - 4 * CT> 1 I CO CO CO 1 1 c : 03 (_ 3 CO " O o t -Ja: u 03 CO C T » T D t » <~ - o c Q . «3 C CO ! . . >^*p' f*m yj 03 W CO CO C CÜ i — I f l 3 C CO C0 ^ c c h C3 * -+-> 03 0J CO O O t ZSZ - K r— c o - * c n CM CM CM r— - . d « -• . i) -• CO CO •— CS) CO P -r CM O O r * .—*» J C -<)• CD « M • # CO - * CO «* CM CO CM c o c o -* o c o CO CM C D r ~ •* 1 , , , , -* •* O CM f—• » — t r— j j -1 — r— CM • * - + r— t CO r—

£. d.

o o " o c o - * co CO ca a o > - w •~>^ J S c o 03 CO O -Sr - i : co M - e " o *ÏT* • • — «p— C • 03 • o x i ja 03 C C X I « * co c o CM en o x: O l CO JX. K ^ 03 - o • — 3 T 3 t_ CU c n o JS co • t - ' 03 • p — 03 • p — • • ^ C 03 - O c t o •*< JK :sr* 03 »p-M - •+-• ca c 03 e x i 03 C OJ 03 O -t-> c »— 03 O l J i CO ü=* 0> </) T 3 -p-p «r— 03 3 « - T 3 < r c a TS»-L U CO u u — i c 03 Cft OO O JC. c . ca C l i — c o e -"»^ -t-< l O c o • d -C 3 e *^^, H-» CO r— + •* cU •^^«, -•-• 4 -r—" 1 • * CO t S • - - ^ ^ - t - > m p - w I c n t o 1 « - • • ^ -*-• un c o 1 c «3 C3i Cf» f — O 03 CD r -1 o > i — • CO -*-> c ca co 03 x : co -*-* CO CO 03 s c 03 > -4-> C CO O , CO to e 03 t_ CO - H • r - K m CO CO « Ä - O JX C CO 03 ca - X co f—

(26)

OOST OVERIJSSEL

Onderzoek Voorbeeldbedrijven Bedrijven <,7 ha.

1. Bouwplan; Een iets grotere oppervlakte marktbare gewassen, waarvan iets minder granen dan gemiddeld. Verder duidelijk minder grasland en duidelijk meer kunstweide.

2. Veebezetting» Melkkoeien en kippen waren er op de voorbeeldbedrijven even-veel als op de gewone, varkens iets meer. Als gevolg van oppervlakte

grasland en aantal koeien was de oppervlakte grasland en voedergewassen per koe iets lager (ie jaar gelijk, 2e jaar iets minder, 3e jaar duidelijk minder).

3» Kosten: De kosten zonder loon waren gelijk. Toch werd a) iets meer N per ha cultuurgrond gebruikt,

b) meer ruwvoer per koe gekocht.

Echter overige kosten en voerkosten rundvee waren gelijk.

4« Opbrengsten: De bruto-opbrengst verkochte marktbare gewassen was iets ho-ger bij gelijke aardappelproductie per ha en.een iets hoho-gere rogge- en haveropbrengst.

5. Resultaten: De resultaten per / 100,- varkens- en kippenvoer lagen iets hoger dan gemiddeld, bij een gelijke varkens- en kippenstapel (2), dus beter resultaat. De melkvetproductie per koe was gelijk aan het gemiddelde. Het resultaat van de veehouderij en de akkerbouw levert een bruta-opbrengst, iets hoger dan gemiddeld.

6. Bedrijfsresultaat : Het arbeidsinkomen per bedrijf lag iets hoger dan gemid-deld, bij een iets hogere arbeidsbezetting. Toch leveren beide een arbeids-inkomen per volwaardige arbeidskracht, dat iets hoger dan normaal ligt. Blijkbaar is' hier de bedrijfsaanpassing aan de grotere arbeidsbezetting

juist geweest (ook het aantal standaarduren per bedrijf ligt iets hoger). Hierbij heeft de intensivering zich gericht op grotere varkensstapel, gro-tere teelt van marktbare gewassen met minder granen, dus meer aaidappelen, dichtere veebezetting bij een intensiever gebruik van het grasland (kunst-weide en hoger N-verbruik).

(27)

ÏÏEST OVERIJSSEL

Onderzoek Voorbeeldbedrijven Bedrijven < 7 ha.

1. Bouwplan; Een duidelijk hogere oppervlakte marktbare gewassen, waarvan duidelijk minder granen dan gemiddeld. Verder een duidelijk kleinere opper-vlakte grasland en iets meer kunstweide.

2. Veebezetting? Melkkoeien waren er op de voorbeeldbedrijven iets minder, varkens en kippen iets meer. Als gevolg van aantal melkkoeien en opper-vlakte grasland en kunstweide (l), was de opperopper-vlakte grasland en voeder-gewassen per koe iets lager.

3. Kosten; De kosten zonder loon waren duidelijk hoger dan gemiddeld; er werd a) duidelijk meer N per ha cultuurgrond gebruikt,

b) de overige kosten waren duidelijk hoger, terwijl de voederkosten niet af-weken van het gemiddelde.

4. Opbrengsten; De grotere oppervlakte' marktbare gewassen (l) vindt haar weer-slag in een duidelijk hogere bruto-opbrengst verkochte marktbare gewassen. De aardappelenproductie per ha was ± gelijk aan, de rogge- en haverop.brengst iets hoger dan gemiddeld. Kennelijk is de grotere aardappelenproductie (l en 4) verkocht en niet vervoederd (3)»

5. De resultaten per / 100,- varkensvoer -lagen ± gelijk aan, die per f 100,-kippenvoer iets lager dan het gemiddelde. De hoeveelheid melkvet per koe lag iets hoger; mede als gevolg van de iets lagere melkve.ebezetting (2), zal de fötale melkvetproductie weinig afwijken van het gemiddelde. De var-kenshouderij zal een wat hogere bruto-opbrengst geven (iets meer dieren, gelijk effect), de kippenhouderij een ongeveer gelijke bruto-opbrengst (iets meer kippen, iets minder resultaat). De duidelijk hogere bruto-opbrengst per bedrijf zal dus in hoofdzaak moeten komen uit de duidelijk hogere bru-to-opbrengst verkochte marktbare gewassen (aardappelen'.).

6. Bedrijfsresultaten ; Een duidelijk hoger arbeidsinkomen per bedrijf en een duidelijk hogere arbeidsbezetting ontmoeten elkaar in een gelijk arbeidsin-komen per volwaardige arbeidskracht.

7. De algehele conclusie voor de voorbeeldbedrijven, kleiner dan 7 ba, kan

(28)

luiden, dat er intensiever wordt geboerd. De rundveehouderij is, per ha gezien, wat intensiever, per man extensiever. De grondbesparing op het rundvee wordt gebruikt om de intensieve aardappelteelt uit te breiden, waarvan de meerproductie wordt verkocht. De intensievere bedrijfsvoering, blijkend uit een duidelijk groter aantal standaarduren, brengt zoveel meer op, dat het arbeidsinkomen per man gelijk blijft. Dit betekent bij bedrijven, die voor 100 % met gezinsleden worden gevoerd (gemiddeld 98 ^ ) , dat meer mensen een gelijk inkomen kunnen verdienen als op de gewone bedrijven.

(29)

VELUWE

Onderzoek Voorbeeldbedrijven

Bedrijven < 7 h a .

1. Bouwplan: Een iets hogere oppervlakte marktbare gewassen met iets meer granen dan gemiddeld j_ een gelijke oppervlakte grasland.

2. Veebezetting; Melkkoeien en varkens waren er op de voorbeeldbedrijven iets meer dan gemiddeld, kippen nauwelijks. De oppervlakte grasland en voeder-gewassen per koe was iets lager.

3. Kostens De kosten zonder loon waren duidelijk hoger dan gemiddeld. Er werd a) iets meer N per ha cultuurgrond gestrooid, er werd

b) meer ruwvoer per koe gekocht,

c) de voederkosten voor het bedrijf als geheel waren iets hoger (ook de voederkosten voor rundvee en de hoeveelheid krachtvoeder per koe), d) de overige kosten per bedrijf waren duidelijk hoger.

4» Opbrengsten; De bruto-opbrengst verkochte marktbare gewassen was £ gelijk aan het gemiddelde, bij een duidelijk hogere rogge-opbrengst in kg/ha en een in de loop der vier jaren stijgende (ten opzichte van het gemiddeldel) aardappelen- en haveropbrengst in kg/ha. Dit gecombineerd met een iets hogere oppervlakte marktbare gewassen wjjzen op een hoger voederverbruik uit eigen bedrijf. Dit klopt met de voederkosten (3).

5» De resultaten per f 100,- varkensvoer wijken niet af van het gemiddelde, die per f 100,- kippenvoer lagen iets boven het gemiddelde. De hoeveel-heid melkvet/koe ligt wat hoger. Dit gecombineerd met een iets hogere

melkveebezetting (2), samen met de hogere varkensbezetting gecombineerd met gelijke opbrengst per / 100,- voer, leveren een duidelijk hogere bruto-opbrengst per bedrijf.

6. Bedrijfsresultaten? Het arbeidsinkomen per bedrijf lag iets hoger dan ge-middeld, doch hiertegenover staat een iets hogere arbeidsbezetting. De resultante van beide, het arbeidsinkomen per volwaardige arbeidskracht, blijkt over de vier jaren genomen, ongeveer gelijk te zijn aan dat voor alle bedrijven, dus geen afwijking. De algehele conclusie voor de voorbeeldbe-drijven, kleiner dan 7 ha, kan dus luiden, dat er intensiever wordt ge-boerd; dat^meer arbeidskrachten (voor 90 fo eigen mensen) dan op de norma-/met

(30)

le bedrijven door middel van intensievere graslandexploitatie en veehou-derij zoveel meer arbeidsinkomen wordt verkregen, dat per volwaardige ar-beidskracht evenveel wordt verdiend als op de gewone bedrijven.

(31)

OOST GELDERLAND

O n d e r z o e k V o o r b e e l d b e d r i j v e n Bedrijven ~*C1 h a .

1. Bouwplan: Een gelijke oppervlakte marktbare gewassen met duidelijk minder granen dan gemiddeld; iets minder grasland en iets meer kunstweide. 2. Veebezetting; Melkkoeien waren er iets meer, kippen waren er op de

voor-beeldbedrijven evenveel als op de gewone, varkens iets minder. De opper-vlakte grasland en voedergewassen per koe was iets lager.

3« Kosten: De kosten zonder loon waren gelijk aan die van de normale bedrijven. Er werd duidelijk meer N per ha cultuurgrond gebruikt, iets meer ruwvoer per koe aangekocht, de overige kosten waren iets groter.

4. Opbrengsten: De bruto-opbrengst verkochte marktbare gewassen was iets ho-ger dan het gemidtelde, bij een iets hoho-gere rogopbrengst per ha en ge-lijke opbrengsten aardappelen en haver.

5. De resultaten per / 100,- varkensvoer waren gelijk aan het gemiddelde, die per f 100,- kippenvoer duidelijk lager. Dit geeft een lagere bruto-op-brengst voor kippen en varkens (zie 2 ) . De melkvetproductie was + gelijk aan het gemiddelde (iets meer koeien, iets lagere productie/koe). De bru-to-opbrengst van het bedrijf als geheel is ongeveer gelijk aan het gemid-delde.

6. Het arbeidsinkomen per bedrjjf was gelijk, bij iets hogere arbeidsbezetting. Het arbeidsinkomen per volwaardige arbeidskracht was evenwel gelijk. 7. Conclusie: De voorbeeldbedrijven worden iets intensiever gedreven-:

duide-lijk lager fa granen, duidelijk meer N, iets hogere veedichtheid bij iets meer standaarduren dan op de normale bedrijven.

(32)

OOST OVERIJSSEL Onderzoek Voorbeeldbedrijven Bedrijven van 7 - 12 ha.

1. Bouwplans Een gelijke oppervlakte marktbare gewassen met ten opzichte van het gemiddelde dalend fo granen en iets meer kunstweide. Oppervlakte gras-land gelijk.

2. Veebezetting? Gelijk aan het gemiddelde, ook per ha.

3. Kostent Kosten exclusief loon waren iets hoger; de post overige kosten was 'iets hoger.

4. Gelijke bruto-opbrengst verkochte marktbare gewassen bij gelijke aardappe-len-, rogge- en haverproductie per ha.

5. De resultaten per f 100,- varkens- en kippenvoer v/aren weer gelijk aan de normale bedrijven. De hoeveelheid melkvet per. koe lag de laatste jaren iets hoger. De melkveehouderij is dus verantwoordelijk voor de groeiende bruto-opbrengst (ten opzichte van het gemiddelde'.).

6. Bedrijfsresultaten} Het arbeidsinkomen per bedrijf week niet af van het gemiddelde. Ook de arbeidsbezetting week niet af. Het resultaat is een gelijk arbeidsinkomen per arbeidskracht. In het algemeen vindt men hier geringe afwijkingen van het gemiddelde. Er worden wat hogere kosten ge-maakt, die door een iets hogere bruto-opbrengst worden gecompenseerd, maar niet meer dan dat. De intensiteit gemeten naar aantal standaarduren was dan ook gelijk aan gemiddeld.

(33)

WEST OVERIJSSEL

Onderzoek Voorbeeldbedrijven Bedrijven 7 - 12 ha.

1. Bouwplan: Een gelijke oppervlakte marktbare gewassen, waarvan duidelijk minder granen dan gemiddeld. Verder een gelijke oppervlakte grasland en ook kunstweide (2 jaren iets hoger).

2. Veebezetting; Een gelijk aantal melkkoeien, evenals kippen, 2 jaren waren er iets minder; varkens waren er iets minder.

De oppervlakte gras en voedergewassen/koe lag 3 jaren iets lager. 3. Kosten ; De kosten zonder loon waren drie van de vijf jaren iets lager; de

hoeveelheid zuivere N per ha lag wat hoger (de eerste 2 jaren). Voeder-kosten en overige Voeder-kosten lagen gelijk met de normale bedrijven.

4. Opbrengsten: De bruto-opbrengst verkochte marktbare gewassen lag iets ho-ger, bij gelijke aardappel-, rogge- en haverproductie per ha.

5. De resultaten p e r / 100,- varkens- en kippenvoer lagen gelijk, de hoeveel-heid melkvet per ko-e iets hoger, b;j gelijk aantal melkkoeien. Iets meer bruto-opbrengst uit de melkproductie, iets minder uit de varkenshouderij en iets meer uit verkochte marktbare gewassen resulteren in een over de 5 jaren gelijke bruto-opbrengst.

6. Bedrijfsresultaten: Een weinig hoger arbeidsinkomen bij een gelijk aantal ar-beidskrachten geeft een gelijk tot iets hoger arbeidsinkomen per arbeids-kracht.

7» Algehele conclusie: De bedrijfsvoering is weinig intensiever (minder graan, iets meer N per ha, iets kleiner oppervlakte grasland en voedergewassen per koe bij een iets grotere productie per ko e, waartegenover iets minder varkens en iets lagere kosten excl. loon), wat duidelijk blijkt uit de gelij-ke arbeidsbehoefte. Uit dit alles resulteert een arbeidsinkomen per ar-breidskracht, dat ± gelijk ligt aan het gemiddelde.

N.B. : Het aantal waarnemingen is klein.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Vaak moeten kinderen met hun ouders mee winkelen of uit eten. Hierbij wordt geen of nauwelijks rekening gehouden met de jeugd. De opdrachtgever heeft het idee

Dit wordt door NC niet alleen in rotatie, volgens de bewerkings- richting, maar ook in verticale positie geregeld: dit betekent dat de transportband zich altijd di- rect voor

Ten tweede moet naar de mening van de Commissie niet alleen het watergebruik in Nederland zelf worden beschouwd, maar vanuit internationale solidariteit ook de gevolgen van

Die doel van die studie is om die psigososiale behoeftes van maatskaplike werkers, wat ondersoeke na seksuele misbruik van kinders doen, te identifiseer om te kan

[r]

Daarna wordt eerst aan de hand van de faling van Spinnerij Vandereecken verteld hoe een minder spectaculair ogende bedrijfssluiting dan SABENA verloopt, wat de gevolgen zijn voor

De uitgaven en onkosten die de bedrijven hebben gehad in verband met in- braken worden in dit onderzoek in een aantal kosten-categorieen onder- gebracht. Alvorens tot presentatie van

Voorwaarde voor deze regeling is dat het bedrag van de post Te verrekenen omzetbelasting minder is dan of gelijk aan € 1.883,-. Het bedrag van de vermindering hangt af van het