Sociaal onderzoek i n een streekverbeteringsge"bied
L
i
7»
$ ONTVANGEN <£,1 9 JUH51359
x BIBLIOTHEEK ,% r i T \ i ^
Rapport ÎI0.3I9 Landbouw-Economiscb. Instituut Afdeling Streekonderzoek 's-Gravenhages mai 19592
-HOOFDSTUK I
INHOUD
TOETSINGSCOMMISSIE
ÏÏOOED VOORAF
INLEIDING
3 1. Opdracht en doel van het onderzoek
5 2. De onderzoekmethode
SCHETS VAN HET GEBIED
§ 1. Summiere historisch-geografische schets
§ 2. Enkele demografische en economische aspecten
ï 3« De agrarische structuur
§ 4« De bevolkingsvermindering
HOOFDSTUK II STRUCTUUR EN FUNCTIES VAN DE SAMENLEVING
$
1. Het gezin
§ 2. De plaatselijke samenleving
§ 3. Beroepen en standen
§ 4« Kerk en politiek
§ 5« Het verenigingsleven
§ 6. Het onderwijs
3 7. De vrijetijdsbesteding
BEDRIJFSVOERING EN HUISHOUDING
HOOFDSTUK III
$ 1. Adviesbronnen
$ 2. Waardoor wordt de bedrijfsvoering beïnvloed?
é 3» De toekomstige ontwikkeling van de tuinbouw
3 4» De huishouding
HOOFDSTUK IV DE STREEKVERBETERING
HOOFDSTUK V
à
1. De huishouding tevenover de herverkaveling
i 2. De houding tegenover de streekverbetering
$ 3« Een poging tot verklaring
RICHTLIJNEN
§ 1. De wijze van voorlichting
3 2. Aanbevelingen
a. Aanbevelingen voor de agrarisch-soeiale
voorlichting
b. Aanbevelingen voor de huishoudelijke
voorlichting
c. Aanbevelingen voor de technisch-economische
voorlichting
d. Overige aanbevelingen
LIJST VAN BIJLAGEN
BIJLAGEN
Blz,
3
4
5
5
6
13
13
15
24
43
47
47
63
76
85
90
101
116
124
125
132
140
142
146
146
149
150
162
163
169
184
185
Dit rapport is getoetst aan het oordeel van een
Commissie van Advies ad hoc. De verantwoordelijkheid voor de inhoud van dit rapport "berust evenwel hij het Landbouw-Economisoh Instituut,
De genoemde commissie bestond uit» Voorzitters
prof.dr.E.W.Hofstee, Leden;
Th.J.Andriessen,
dr,ir.C.W.C. van Beekom,
D.J.Dees,
mejuffrouw J.van Es,
dr.G.Hendriks,
prof.dr.G,Kuiper,
C, Priem,
drs.L,Turksma,
Hoogleraar, Wageningen
Burgemeester van Ovezande Ovezande, Ki jkslandbouwoonsulent voor de Zeeuwse Eilanden, Goes Landbouwer, Oudelande in Zeeland gedetacheerd
voor de Stiohting huis-houdelijke voorlichting
ten plattelande, Goes Hoofd van de afdeling
Onderzoek en Maat-schappelijk Opbouwwerk bij het Ministerie van
Maatschappelijk werk,
Direoteur van het
Sociologisch Instituut van het Convent van Christelijke organisaties, Amsterdam Landarbeider, Ovezande Socioloog bij de Stichting Zeeland voor Maatschappelijk
en Cultureel Werk, Middelburg s-Gravenhage
WOORD VOORAF
Het voor U liggende rapport is hst resultaat van een
onderzoek, dat door de afdeling Stxeekonderzook van het Landbouw-Economisoh Instituut werd ingesteld in opdracht van de Streekver-beteringscommissie voor de Zak van Zuid-Beveland. Het is gebruike-lijk in het woord vooraf van een'dergegebruike-lijk rapport tot allen,
die bij de totstandkoming van het rapport hun medewerking hebben verleend, een woord van dank te richten. Het grote aantal dezer personen maakt het helaas onmogelijk dit dankwoord anders dan in het algemeen en zonder namen te noemen uit te sprekon. Een viertal uitzonderingen moet echter v/orden gemaakt.
In de eerste plaats moet een speciaal woord van dank wordon
gericht tot de opdraohtgever. Zowel de Streekverbeteringscommissie zelf als de subcommissies voor de huishoudelijke en voor de
agrarisch-sociale voorlichting zijn door haar voortdurendo belang-stelling een stimulans geweest voor de onderzoekers, terwijl de prettige wijze van contact en overlog, met name met de laatstge-noemde subcommissie, een onmisbare steun betekende. Indien hier in het bijzonder de voorzitters van de Streekverbeteringsoommissie en van de agrarisch-sociale subcommissie, resp, de heren D.J.Dees en Th.J.Andriesaen worden genoemd, is dat mede als vertegenwoordi-ging voor de overige commissieleden bedoeld.
Grote steun is eveneens ondervonden van de Rijkslandbouw-oonsulent voor de Zeeuwse eilanden, dr.ir. C.W.C, van Beekom en zijn medewerkers. In het bijzonder zij de vroegore ingeaieusr van het oonsulentsohap, ir. A,W,Luitjens, genoemd in verband met zijn prettige en geduldige wijze van samenwerkon.
Eveneens past een woord van dank aan de Stichting Zeeland voor Maatschappelijk en Cultureel Werk voor haar medewerking in de vorm van het kritisch bezien van de vragenlijst en van ver-schillende gesprekken over het gebied; tevens werd een dankbaar gebruik gemaakt van de bibliotheek van de Stichting.
Tenslotte zij met erkentelijkheid vermeld, dat dit onderzoek mogelijk is geworden mede door de financiële bijdrage van het
Ministerie van Maatschappelijk Werk.
Het onderzoek werd uitgevoerd door de heren dr. C, de Galan en M.A.J. van de Sandt, soc.drs.
DE DIRECTEUR,
INLEIDING
§ 1 . O p d r a c h t e n d o e l v a n h e t o n d e r z o e k Medio 1957 ontving de afdeling Streekonderzoek van het Landbouw-Economisoh Instituut het verzoek tot het instellen van een onderzoek in het streekverbeteringsgebied de Zak van Zuid-Beveland. Ten einde het doel van dit onderzoek, waarvan de resultaten in dit rapport
zijn neergelegd, te kunnen begrijpen is het nuttig op de achtergronden van de opdracht ertoe wat nader in te gaan,
Na de ramp van 1 februari 1953 werd besloten in een aantal gebieden in Zeeland over te gaan tot uitvoering van ingrijpende herverkavelingen. Een van deze gebieden was de z.g. Zak van Zuid-Beveland, omvattende ongsveer zes gemeenten met een totale oppor-vlaktc van ongeveer 5200 ha. De Herverkavelingswet Noodgebieden ver-klaarde onder meer in dit gebied de Herverkavelingswet Walcheren van 1947 van toepassing. In 1954 werd met de cultuurtechnische werken begonnen en in 1961 zullen deze vermoedelijk worden beëindigd. Om ver-schillende redenen - waarover in dit rapport nog uitvoeriger zal worden gesproken - en in verschillende opzichten was de agrarische
ontwikkeling in dit gebied relatief achtergebleven. Toen door de herverkaveling de produktie-omstandigheden voor de agrarische bedrijfstak werden verbeterd, werd daarom besloten het gebied voor te dragen als streekverbeteringsgebied. Door middel van een inten-sieve voorlichting zouden zowel de bedrijfsvoering alsook de huis-houdelijke en de maatschappelijke omstandigheden in het gebied op een niveau worden gebracht, dat beter in overeenstemming zou zijn met de gewijzigde omstandigheden. In 1957 werd met het streekverbeterings-werk begonnen.
Al aanstonds bleek, dat niet alleen het herverkavelingswerk maar ook de streekverbetering in hun gunstige uitwerking werden belemmerd door een geringe medewerking van de bevolking. Daarnaast ontbraken voor de huishoudelijke voorlichting en in nog sterker mate voor de agrarisch-sociale voorlichting de noodzakelijke gegevens. Het ver-moeden bestond, dat de nagestreefde welvaartsverhoging gedeeltelijk werd belemmerd door sociale factoren. Deze redenen vormden de
achtergrond voor het verzoek om een onderzoek in het gebied, met name op de volgende punten:
1. is er bij de bevolking sprake van weerstand tegen de streek-verbetering of van ongeïnteresseerdheid en zo ja, waarin vindon deze hun achtergrond?
2. welke sooiale en eoonomisohe factoren belemmeren overigens welvaartsverhoging?
3. op welke objecten dient de agrarisch-sociale voorlichting zich te riohten?
4. welke aanpak dient bij de agrarisch-sociale voorlichting, maar ook bij de overige voorlichting te worden gevolgd?
Uit deze vraagpunten "blijkt het globale karakter van de probleemstelling bij het onderzoek. Na een eerste oriëntatie in het gebied was het echter mogelijk het terrein van onderzoek wat nader te preciseren en een aantal concrete objeoten aan te duiden, die voor de probleemstelling relevant leken en waarop het onderzoek dan ook primair zou moeten worden gerioht. Als zodanig moeten worden genoemd?
a, het geografische isolement van het gebiedf
b, de communicatie van de bevolking met de buitenwereld, d.i. zowel de contacten, die de bevolking met de buitenwreld onderhoudt als de invloed die van de buitenwereld uit op het gebied wordt uitgeoefend;
c, de structuur en functies van de samenleving en van de ver-schillende subgroepen daarin (gezin, buurt, dorp, stand, kerkelijke en politieke groeperingen, verenigingsleven); d, de interne communicatie, leiders- en invloedspatronen; e, de deelneming aan voortgezet agrarisch en niet-agrarisch,
onderwijs;
f« de afvloeiing, beroepskeuze en verervingsgewoonten} g. het peil van de bedrijfsvoering en de kanalen waarlangs deze
wordt beïnvloed;
h. de woontoestanden en de kwaliteit van het huishouden;
i. de houding tegenover agrarisch onderwijs, voorlichting, her-verkaveling en streekverbetering.
Eet doel van het onderzoek kan samenvattend worden omschreven als« het verschaffen van een inzicht in de factoren, die voor het niet benutten van de geboden kansen tot welvaartsverhoging ver-antwoordelijk zijn en zo mogelijk een kwantificering van deze factoren, het aanduiden van de objecten waarop de
agrarisoh-sociale voorlichting zich in het bijzonder zal moeten richten, alsmede het wijzen van de wegen, waarlangs de voorlichting de ge-wenste verbeteringen het meest doeltreffend zal kunnen bereiken. Het rapport, dat over het onderzoek verslag uitbrengt, valt door deze doelstelling dan ook uiteen in een beschrijvend gedeelte en een deel, dat richtlijnen verstrekt.
§ 2 , D e o n d e r z o e k m e t h o d e
Het onderzoek, dat in oktober 1957 is begonnen, bestond uit drie fasen, te weten»
1. het verzamelen van statistisch en van ander beschrijvend materiaal en het voeren van oriënterende besprekingen;
2. het verrichten van "fieldwork", d.w.z. het onderzoek ter plaatse; 3. de rapportering.
Het zal niet nodig zijn aan de eerste en de derde fase nader aandacht te besteden. Be gevolgde methode bij de tweede fase, het eigenlijke onderzoek, verdient echter een nadere uiteenzetting.
De werkzaamheden van het "fieldwork" kunnen schematisch als volgt worden ingedeeld:
a, het houden van een enquête onder de agrarische beroepsbevolking en de verwerking van het daarbij' verkregen materiaal}
"b. het houden van interviews bij een aantal streekkennersj c. overige werkzaamheden.
Ad a. Ten einde een groot aantal niet voorhanden zijnde gegevens te verkrijgen werd een enquête uitgevoerd door de beide onderzoekers onder de agrarische beroepsbevolking. Dit bood tegelijkertijd het voordeel van een nauwer in contact treden met de streek en zijn
bevolking. Om het juiste evenwicht te houden tussen de representa-tiviteit en de hoeveelheid werk, werden de grondgebruikers in de verhouding een op vier en de landarbeiders zonder grondgebruik in de verhouding een op acht geënquêteerd. De steekproef van een op vier werd gestratificeerd naar het hoofdberoep van de grondge-bruiker (landbouwer, tuinder, landarbeider, zonder en overigen), naar de bedrijfsoppervlakte, naar de leeftijd en naar de woonplaats. Door de laatste stratificatie werd vrijwel automatisch die naar religie verkregen. De arbeiders zonder grondgebruik werden slechts naar woonplaats (d.w.z, dorp) geselecteerd. Een indruk van de
aantallen, waaruit de diverse groepen bestonden, verkrijgt men uit tabel 0,1, Vermeld moet word en - ter mile van de vergelijkbaarheid met de cijfers uit hoofdstuk I - dat de grondgebruikers met een oppervlakte land kleiner dan 0,1 ha niet zijn meegeteld. De
ge-meente Ovezande valt slechts gedeeltelijk in het streekverbeterings-gebied.
De enquête werd gehouden in februari 1958- Het is nuttig reeds hier te wijzen op de nog betrekkelijk korte duur van het streekver-beteringswerk op dat moment (ongeveer zeven maanden).
Nadat in de "Nieuwsbrief", die door de Streekverbeterings-commissie aan alle agrariërs wordt toegezonden, in het algemeen de enquête was aangekondigd in oktober 1957» werd zij in dit maand-blad van de streekverbetering in januari 1958 uitvoeriger be-handeld. Alle te enquêteren personen werden aangeschreven, waar-bij nogmaals de bedoeling van de enquête werd uiteengezet en de datum en de daghelft van het bezoek werden aangegeven.
Om verschillende redenen viel een aantal personen desondanks uit het enquête-"sample". 19 personen weigerden medewerking te verlenen, al of niet na berichtgeving, terwijl er 14 door ziekte of afwezigheid waren verhinderd} 6 bleken er niet in aanmerking te komen. Ter wille van de representativiteit werden 26 personen opnieuw aangeschreven en bezocht, van wie er weer 4 uitvielen en 1 niet in aanmerking kwam.
Het totale resultaat was hierdoor: aangeschreven
weigeraars
ziek, niet thuis, enz. niet in aanmerking geënquêteerd
- 8 -, O •3 o K l P3 E H CO 53 P Ö © Ö o CQ fH 0) ft m ft Q) O fH © ^Q 0 O M • H (4 cô ni i H CÖ - P Ö ri <=<J 0) 0} m CÖ r H .M © - P - P O o fe CD Ö • H Ö O) > •ri • H fH O X> - P 0) S ft © O fn fffl r H © CD O r H ri ri - p o - p Ö • H ri . d O /Il ri , d ON CT\ ON CM 1 LT\ ri Xi ON O N » t 3 -T — iA ri Xi ON o\ W\ 1 CM ri . d 00 V A HH 0 0 0 O •P u « ft H ! ri o ri - p - p A «H O O CD O -p m m ft H 1 ri o ri - p - p A «H CD CD 0 O • P U m » r H 1 ri o ri - p - p A =H 0 0 0 o •P u ra p , r-{ ! <à o ri - p - p A «w 0 0 © o - P fH ra p , r H 1 2 o ri • p - p A <H 0 © 0 o -P u r H ' 2 o ri - p HO LTN CO OD r O CA T -C— T - CM r O i— CM ON VO ON CM O c— «3- ^f-T - m T - CM r O a> ON O N CM CM • 3 " ra u ©
I
oG
Ö ri H I I I ( I I I I I I I r O CO CM VO CA V -r o T — D— CO CM C— v ~ •«3-o T— CM t I I I I I ON ^ | | CM <d Ö _, O -d fn CM •sfr CM r O CM I r O CO *3" ON r o I r O CM "sf CM O VO CO & tn fH 0 -d d • H d • P O u © <d -P Ö © o S ta m fn fH ri 0 -d -d g -H ri 0 r H ^Q Ö 0 bù • H fH 0 i> O ft O o fH 0 x> ri 0 -d a o *3-ON ro o \ CA CM CM VO CM VO O v j -r O ro CM CO r o T — i n CM CM c— r— CM CM CM CM CA «* <• C— X — ro CA m ro C— CM ro r H ri ri -p o E H " ? ^ i n ^ ON M3 CM CM CM r O r o r - CM r o CM r o «3- TH- r O ITN CM r - T - VO VO CA T - LT\ CM T - CM CM i -VO ro m -VO i n rO r o CM ro vo ro r— i n - ^ co co r O O i n CA CM CO CM CM t - CM CM T - CM r O CA CM T - CM VO CA "**• O O CO CM ON O CM * m * ir\ c\i "3- vo © M U m M ta ö © M © 'Ö © O W © ö p ri • d Ö © <d P1 fc M ts Ö ro rH U ri ri W CD - d Ö ri H © • d d O .M • n • H - d m += d p is © r-\ r-i W Ö 0 ta © i5 0 • H fH M <?, -d Ö ri N © !> O VO inVan de 176 respondenten vielen er bij de verwerking nog vijf af, omdat zij in feite niet bij de geënquQteerde groepen behoorden. Het totale aantal van 183 geënquêteerden - inclusief degenen, die niet in aanmerking kwamen - waarborgde een voldoende representativiteit, waarbij echter moet worden opgemerkt, dat zuiver statistisch gezien de betrouwbaarheid voor de subgroepen veel geringer is. De stratificatie leek achteraf wat "overtrokken" voor de beroepsgroepen landbouwers, tuinders en overigen, daar de ver-mindering van het "sample" met 18 personen geheel voor rekening
bleek te komen van de groep arbeiders zonder grondgebruik en de groep "zonder". Juist in deze beide groepen bleek echter een niet groot aantal respondenten of wel niet in aanmerking te komen of wal in feite tot andere groepen te behoren. De beroepsgroepen, waartoe meer respondenten behoorden dan was verwacht, waren vooral de landbouwers en de landarbeiders met grond. Daar men mag aannemen, dat in de genoteerde populatie gelijke onjuistheden voorkwamen veelal ook veroorzaakt door een onjuiste opgave van de beroepen -is de oorspronkelijk bedoelde verhouding tussen populatie
(totaal aantal ) en steekproef hierdoor niet gewijzigd.
Ad b. Door middel van de gehouden enquête werden hoofdzakelijk feitelijke (o.a. vele persoonlijke) gegevens verkregen. Om deze gegevens de nodige achtergrond te verschaffen en over de samenleving in haar geheel nadere informaties te verkrijgen werd een aantal personen geïnterviewd, die men het beste kan aanduiden als streek-kenners. Dit bood tegelijkertijd de mogelijkheid op enkele bij de
enquSte opgedane ervaringen wat dieper in te gaan.
Aan de hand van een gesprekschema, dat als bijlage bij dit rapport is opgenomen, werden met een 25-tal personen uit het gebied gesprekken gevoerd, terwijl een soort toetsing van de resultaten kon worden verkregen uit een gesprek met twee
rayon-assistenten van de landbouwvoorlichtingsdienst. De 25 respondenten waren als volgt over verschillende sectoren verdeeld:
overheid 4 geestelijkheid 2 medische verzorging 4 middenstand 2 semi-agrariërs 3 stand- en vakorganisaties 6 jongerenorganisaties 2 agrariërs zonder meer 2
(5)
25 (27)
10
-Hierbij moet worden opgemerkt, dat een tweetal personen tot
twee sectoren behoorde, waardoor het totale aantal vertegenwoordigers van sectoren in feite 27 bedroeg. De streekkenners zijn aanvankelijk per brief benaderd, waarin de bedoeling van het bezoek werd uiteen-gezet en om medewerking werd verzocht, waarna telefonisch een nader© afspraak werd gemaakt, Be respondenten zijn door de twee onderzoekers gezamenlijk bezocht. De interviews zijn gehouden in de eerste helft van juni 1958.
Ad c, Door de betekenis, die voor het onderzoek moest worden toe-gekend aan het verenigingsleven in al zijn aspecten, was het nood-zakelijk hiernaar een apart onderzoek in te stellen, In de loop van mei 1958 zijn omtrent alle bestaande verenigingen informaties inge-wonnen, terwijl behalve van de verenigingen, die in feite geen
betekenis (meer) bleken te bezitten, diverse gegevens mondeling werden opgevraagd. Van een totaal van 165 verenigingen werden op deze wijze onder meer gegevens verkregen omtrent het aantal leden, het aantal vergaderingen en de bezoekfrequentie, de namen en de leeftijden der bestuursleden.
Vermelding verdient eveneens de beoordeling van de land-bouwers door een aantal assistenten van de voorlichtingsdiensten. Ten einde een beeld te verkrijgen van de kwaliteiten van degenen, die als hoofdberoep landbouwer of tuinder hadden opgegeven, is aan een drietal rayonassistenten van de R.L. V. D. en een van de R. T. V. D. gevraagd hun oordeel uit te spreken. Dit oordeel, dat door de vier assistenten gezamenlijk werd gegeven, betrof de kwaliteiten van de beoordeelde als boer en/of tuinder en was uiteraard met name bedoeld om de cijfers (schoolcijfers), die werden toegekend, in verband te kunnen brengen met de diverse bij de enquête verkregen gegevens. Door de objectieve wijze van beoordelen en de grote overeenstemming, die er tussen de vier assistenten bestond, lijkt de beoordeling zeker betrouwbaar te zijn. De geringe correlatie tussen de beoordeling en de eveneens gevraagde bezoekfrequentie wijzen met de afwezigheid van enig verband tussen bedrijfs-grootte en beoordelingsoijfer eveneens in deze richting.
Tenslotte kan worden vermeld, dat met diverse personen, die uit de aard van hun werk of ambitie met het streekverbeterings-werk zijn verbonden, vanzelfsprekend contaot werd onderhouden. Aparte vermelding verdient daarbij het contact met de opdracht-gever voor het onderzoek en de drager van het streekverbeterings-werk, de streekverbeteringscommissie en de subcommissie voor de huishoudelijke en de agrarisch-sociale voorlichting. Met name de steun, die de laatstgenoemde subcommissie heeft verleend bij het onderzoek, is groot geweest. Zowel voor de enquête als bij
de voorbereiding van de interviews is zij actief betrokken geweest,
waardoor enerzijds het "fiôldwork" kon slagen, doch anderzijdo ook op zichzelf al nuttige informatie werd verkregen. De methode van samenwerking, waarbij de opdrachtgever zijn bevoegdheden delegeert aan een subcommissie, welke suboommissie leiding geeft aan en van advies dient hij het onderzoek, heeft zeker voldaan, vooral doordat een der beide onderzoekers als deskundige aan deze subcommissie was verbonden. Ook de suboommissie voor de huishoude-lijke voorlichting is nauw bij het onderzoek betrokken geweest, zij het meer op eigen verzoek. Bij de enquête is namelijk, ten einde voor deze voorlichting een kwantitatieve basis te vinden, een groot aantal vragen gesteld op het gebied van "de vrouw en haar huis", welke vragen vrijwel rechtstreeks afkomstig waren van de deskundigen van de subcommissie voor de huishoudelijke voorlichting, die hier-toe overleg hadden gepleegd met de "Stichting voor Landbouw-^
huishoudkundig Onderzoek" te Wageningen.
12
-/ ^ / / I \ \ Un
\ \/ i
Ö CD ft ft C3 o w •pI
0) .M ft .y -o fc Ö D - O . H ft O CD -H Tf k tJ ^ t ) Ä q Ü (D t ) O t ) CD 60 f-t O -P , 5 Ö O ,£j M a a o o o $ ,-q 's; m £s Il II I) H II m h-i }2i w ï3 -p CO 0) Ü ,3 O) (4 Ö Mg 5
•d ö M <D CD Ö 'H <D © rQ a U O CD t ü t o t d Ö • o •H rH fH O O ft m O _ - ^ o o o •o
in 05 c3 ,4HOOFDSTUK I
SCHETS VAN HET GEBIED
§ 1 . S u m m i e r e h i s t o r i s c h-g e o g r a f i s c h e s c h e t s
De Zak van Zuid-Beveland is het gebied, dat gelegen is bezuiden de spoorlijn Goes-Lewedorp (waarbij men eventueel de z,g. "Poel van Goes", d„w.z, het weidegebied ten zuidwesten van Goes buiten beschouwing kan laten). Het streekverbeteringsgebied strekt zich echter slechts uit over een zestal gemeenten in de Zak van
Zuid-Beveland, namelijk Hoedekenskerke, Baarland, Oudelande, Ellewouts-dijk, Driewegen en Ovezande,'maai het heeft niettemin ook de naam Zak van Zuid-Beveland gekregen,, In verschillende opzichten vormt het grotere gebied een samenhangend geheel, onder meer in demogra-fisch, economisch en godsdienstig opzicht (er zijn van noord naar zuid drie stroken, te weten een protestantse, een rooms-katholieke en weer een protestantse), zodat het streekverbeteringsgebied een in sociaal opzicht vrij willekeurig afgesneden gedeelte van een groter geheel vormt. Het onderzoek heeft zich sleohts over het streek-verbeteringsgebied uitgestrekt. Op verschillende plaatsen zal
echter mede over het grotere geheel worden gesproken, terwijl ook de opmerkingen over de streekeenheid (vergelijk hoofdstuk II) in dit licht moeten worden gezien.
Indien in dit rapport van de Zak van Zuid-Beveland wordt
ge-sproken, dan wordt het herverkaveling^- en streekverbeteringsgebied bedoeld,
U t gebied behoort tot de oudste van Zeeland; met name zijn de hier gelegen polders van zeer oude datum. Al ver vóór 1300 was er
sprake van het Land van Borssele (de huidige gemeente van die naam valt buiten het onderzoekgebied, maar het vroegere Land van Borssele strekte
zich verder oostwaarts uit) en ook de Baarlanden worden al vóór 1300 genoemd. Aanvankelijk lagen deze poldergebieden los van Zuid-Beveland, maar langzamerhand zijn de tussen deze eilanden gelegen geulen met schorren en kwelders ingedijkt. Het bedijkingswerk is echter niet tot nieuw land beperkt gebleven f de veelvuldige over-stromingen werden telkens door opnieuw inpolderen gevolgd. Dit in-polderen geschiedde door particulieren of heel vaak ook door de
kerken en abdijen, die daardoor vaak uitgestrekte landerijen bezaten.
De hele gesohiedenis van het gebied kan zonder overdrijving êên
strijd tegen het water worden genoemd. Het is, historisch gezien, dan ook niet toevallig, dat herverkaveling en streekverbetering hun ontstaan, althans hun directe aanleiding, hebben gevonden in de jongste overstroming van 1953, waarvan overigens de gevolgen voor de Zak van Zuid-Beveland gelukkig vrij beperkt zijn gebleven.
De in vroegere tijden ingedijkte polders waren veelal zeer klein, vooral die, welke aan het oude land werden ingedijkt5 er komen polders voor van 6 en 7 ha« Het aantal dijken en dijkjes in het gebied ïF5e gemeente Ovezande ligt niet geheel, doch wel, uit
bevolktögsoog-punt bezien> voor een belangrijk deel in het streekverbeterings-gebied. Bovendien behoren er kleine delen van de gemeenten Borssele en Nisse toe,,
-
14
-is dan ook zeer groot en de dijken variëren sterk naar hoogte en
staat van onderhoud. Zonder uitzondering zijn ze kronkelig, evenals de oude kreekbeddingen. Het aantal kronkelige, smalle, slechte weggetjes in het gebied was (en is) dan ook zeer groot. Daar
bovendien de sloten en greppels veelal overblijfselen zijn van oude kreken, waren de kavels en percelen grillig en ondoelmatig van vorm. Ondanks het grote aantal weggetjes was de ontsluiting
kwali-tatief door dit alles onvoldoende.
Deze ongunstige situatie werd veelal nog verergerd door de bestaande hoogteverschillen. In het oude land, zoals de oudste gebieden worden genoemd, is namelijk inversie opgetreden, waardoor de met zand gevulde, veenloze oude kreken hoger kwamen te liggen dan de klei-op-veen-stukken, waarvan de veenlaag is gekrompen, zodat verzakking optrad. De "veenklink" was bovendien niet overal gelijk, waardoor het oude. land weinig egaal is en de indruk maakt van een komgrondengebied. De wegen, zowel die op de oude dijken als die op de kreekruggen, liggen hoger dan het land.
Op de kreekruggen daarentegen is de grond zavelig en licht. Het grondwater is hier, in tegenstelling tot het oude land, zoetj het kalkgehalte van deze grond is bovendien goed. Deze gronden zijn daarom zeer geschikt voor akkerbouw en tuinbouw. In de komgronden daarentegen ligt de veelal zware klei in een dunne laag op een door de klink eveneens vrij dunne laag hard veen. Het grondwater is hier veelal brak en dus ongeschikt als spuit- en gietwater en soms ook voor het vee. Doordat de afwatering door de hoge ruggen moest plaats hebben, stonden vroeger de lage gronden 's winters vaak onder water.
Door dit alles was het oude land alleen en dan nog matig
-geschikt voor grasland. In dit land kwamen bovendien vele moergaten voor, doordat vroeger voor zout- en veenwinning grote putten in de grond zijn aangebracht.
Naast de kreekruggen en het oude land komen in de Zak van Zuid-Beveland middelland en jongere grond voor. De jongere grond, die
een belangrijke oppervlakte beslaat, bezit een veel gunstiger bodemstructuur en is uitstekend voor bouwland geschikt. Het middel-land vormt het overgangsgebied, waarvan de grens met het oude middel-land door de herhaalde overstromingen niet scherp is te trekken. De kleilaag is in de jongere gronden dikker en minder zwaar. Men vindt deze gronden, die zowel aan het grondgebruik als aan de rechte wegen zijn te herkennen, vooral in het zuiden en westen van de Zak, maar de grenzen zijn, zoals gezegd, niet scherp. De kwaliteitsverschillen van de bodem zijn dus zeer groot, vaak op korte afstand en dat heeft zijn uitwerking op de structuur van bedrijfsgrootte en van bedrijfstype in de agrarische sector niet gemist.
Evenmin is de bodemgesteldheid zonder invloed geweest op de bewoning van het gebied. Vanouds is de bewoning geconcentreerd in de
dorpen en op de kreekruggen. Juist het oude land is over grote oppervlakten geheel onbewoond en maakte door het ongelijke én met mcergaten rijk voorziene profiel een vrij troosteloze indruk. De kreekruggen daarentegen vormden door de "bewoning en de intensieve behouw:.ng, onder andere mût fruit, tot vó"ór 1953 een opmerkelijk element in het landschap,. Zo ver is de ontvolking van het door veel overstromingen geteisterde oude land gegaan, dat van het
daarin gelegen Coudorpe nog slechts een terp 1) is overgebleven 2 ) . Mede door de overstromingen was het gebied en waren de dorpen
onderling ' winters soms lange tijd geïsoleerd. Een uiterlijk kenmerk van het isolement is bijvoorbeeld het in dit gebied nog sterke vasthouden aan de oude klederdrachten. Ook het karakter van de dorpen, als ring- en wegkernen, met daarin of vlak erom-heen geconcentreerd ook de boerderijen, is opmerkelijk zuiver bewaard gebleven.
Helaas is er over de sociaal-culturele en godsdienstige ge-schiedenis van het gehied heel weinig bekend; het was in het kader van het onderzoek niet mogelijk, hiernaar een bronnenonderzoek in te stellen, In de volgende paragrafen sullen wij de historische
oorzaken van grondgebruik en bedrijfsgroottepatroon nog tegenkomen.
§ 2 . E n k e l e d e m o g r a f i s c h e e n e c o n o m i s c h e a s p e c t e n
a. Demografie
De totale bevolking van de Zak van Zuid-Beveland ' bedroeg op 1 januari 1958 5-552 zielen. Op een oppervlakte van 5«293 ha betekent dit een bevolkingsdichtheid van 106 per km2.
De historische ontwikkeling van het bevolkingscijfer wijkt in de Zak van Zuid-Beveland 1) sterk af van het Nederlandse gemiddelde. Een indruk hiervan geeft tabel 1.1.
TJÖver het doel van de terpen bestaat geen eensgezinde opvatting; de geringe ouderdom ervan maakt het onwaarschijnlijk, dat zij als vluchtheuvels voor mensen hebben dienst gedaan; eerder wordt gedacht aan hoogten voor het vee of verdedigingswerken.
2)Het is niet geheel zeker of de ontvolking van Coudorpe is ver-oorzaakt door een overstroming, een pestepidemie of door het wegtrekken van de bevolking zonder meer.
3)ln het navolgende wordt hieronder de gehele gemeente Ovezande begrepen, hoewel een klein gedeelte dezer gemeente niet in het streekverbeteringsgebied ligt.
16 -Tabel 1.1 BEVOLKING SONTWIKKELING Jaar 1) Hoede- kens-kerk e Indexcijfers ( Baar-land Oude-lande
9 4 7 = 1 0 Q ) van de omvang van de bevolking in
Drie-wegen Ove-zande Elle- wouts-dijk Zak van Z.-B. Zuid-Beveland Zeeland Neder-land 1865 1910 1930
1947
1952
1953
1954
1955
1956
1957
1958
58
85
93
100 104 107 106 107 109 110 10979
91 94 100 10099
98
95
95
93
9177
91 98 100 100 10099
98
98
95
96
IA
10294
10094
96
97
97
95
93
9055
67
91
10098
97
97
96
96
96
95
153 139 114 10095
96
95
95
9293
9273
89
95
10099
100 10099
99
98
97
+
5877
87
100 102 103 103 103 103 103 IO4+
6790
95
100105
105 106 106 106 107 108±
35 60 82 100 106 IO7 108 110 112114
116
1) Per 1 januari.Bronnen« "Zeelandia Illustrata" C.B. S,
van M.F.Lantsheer en F.Nagtglas, 1879/1880;
De groei van de bevolking in de Zak van Zuid-Beveland van 1865 tot 1947 is duidelijk bij die van Zeeland en nog veel sterker bij die van Nederland achtergebleven. Sedert 1953 neemt de bevolking zelfs duidelijk af, behalve in Hoedekenskerke. De ontwikkeling van de bevolking wordt veroorzaakt door geboorten en sterfte enerzijds en door vestiging en vertrek anderzijds. Anders gezegdï geboorte-overschot en migratiesaldo bepalen of een bevolking groeit of terugloopt.
Het geboorte-overschot in de Zak van Zuid-Beveland blijft slechts weinig achter bij dat van Nederland en ligt zelfs iets hoger dan dat
van Zeeland. Een nadere beschouwing van het geboorte-oversohotcijfer leert bovendien, dat het hoofdzakelijk lager ligt door de relatieve ouderdom van de bevolking. De langzame stijging van de bevolking tot 1947 en de daling sedert 1953 moet dan ook vrijwel uitsluitend ver-klaard worden uit een groot vertrekoverschot. Behoudens de periode
1940-1944 heeft de Zak sedert 1920 altijd een vertrekoverschot gehad en na 1944 is dit negatieve migratiesaldo nog aanzienlijk groter dan in Zeeland als geheel. Tabel 1.2 geeft een duidelijk inzicht in de ontwikkeling sedert 1950.
1) Deze ontwikkeling wordt hier geschetst voor het
streekver-beteringsgebied; zij geldt in grote lijnen eveneens voor de grotere sociale eenheid de Zak van Zuid-Beveland.
T a b e l 1.2 GEBOORTE-OVERSCHOT EN MIGRATIESALDO
(1 j a n , 1950-1 j a n . 1957)
Zak van Zuid-Beveland Zeeland Nederland Bron.« C.B. S. 8,5 7,8 10,4 -10,4 • 4,1 • 1,2 Gebied Baarland Driewegen Ellewoutsdi jk Hoedekenskerke Oudelande Ovezande Wijziging door geboorte-overschot
7,3
5,3
4,6
12,85,8
9,2
van de bevolking door migratie-saldo-16,6
- 8,8
- 9,4
- 6,0
-10,2 -13,0 in totaal- 9,3
~
3'§
- 4,8
+ 6,8
- 4,4
-3,8
- 1,9 + 3,7 + 9,2Duidelijk blijkt, dat alle gemeenten een vertrekoversohot hadden J Hoedekenskerke heeft het kleinste negatieve migratiesaldo en daar bovendien het geboorte-overschot in deze gemeente hoog is, komt het in totaal tot een positief saldo. In 1957 is echter ook hier de bevolking teruggelopen.
Naast de afneming van de bevolking als zodanig heeft het
vertrekoversohot nog andere gevolgen. Hoewel het theoretisoh mogelijk is, dat een vertrekoversohot het gevolg is van een grote vestiging
en een nog groter vertrek, is dat voor een gebied als de Zak niet te verwachten. Waarschijnlijker is, dat de vestiging van elders in het gebied zeer gering zal zijn. Inderdaad bleek in 1947 slechts 3,0^ van de inwoners van de Zak van Zuid-Beveland van buiten Zeeland afkomstig te zijn, tegen 9,6^ voor de gehele provincie, een oijfer dat alleen lager lag in Noord-Beveland. Daarentegen was wel 32,7?° van de bevolking der dorpen elders uit Zeeland afkomstig, wat relatief veel is, doch het lijkt waarschijnlijk, dat migratie binnen het gebied en in de onmiddellijke omgeving hiervan de oorzaak is. Het gevolg van de geringe vestiging over enigszins grote afstand is over het algemeen een gesloten gebied met weinig impulsen van buiten, waardoor een zekere verstarring en geestelijk isolement dreigt op te treden, al staat hier wel de mogelijkheid van groter contact met de buitenwereld via de vertrokken familieleden tegenover.
Een tweede gevolg van het negatieve migratiesaldo kan zijn een veroudering van de bevolking, uiteraard speciaal door vertrek van jongeren. Indien in het verleden een dergelijk vertrek van
jongeren is opgetreden, verergert dat de veroudering nog door een
18
-laag geboortecijfer, waarover al is gesproken, terwijl door relatief hoge sterftecijfers het geboorte-overschot nog geringer is. Inder-daad blijkt in de Zak van Zuid-Beveland van een relatief oude
bevolking sprake te zijn (vgl. de bevolkingspyramide). ¥©1 is het noodzakelijk deze algemene oonclusie uit de cijfers van de volks- en beroepstelling van 1947 iets te verfijnen. Ouder dan 50 jaar is in de Zak een groter gedeelte van de bevolking dan in
Nederland. Jonger dan $0 jaar is een geringer deel van de bevolking, maar in de leeftijdsklasse 15 - 24 jaar is de verhouding ongeveer gelijk. Een relatief geringe bezetting vond men in 1947 vooral in de leeftijdsklassen 0 - »4 en 25 - 49 jaar. Dit alles wijst erop, dat het vertreksaldo vooral de leeftijdsklasse 25 - 49 jaar betreft met dientengevolge een gering kindertal onder de 15 jaar
-terwijl de oudere bevolking en haar kinderen van 15 - 25 jaar re-latief in ruime mate aanwezig zijn. De veroudering van de bevolking zal daardoor sinds 1947 nog verder zijn voortgeschreden, te meer, daar het hoge vertreksaldo vooral hen zal betreffen, die in 1947 omstreeks 20 jaar oud waren. Terwijl door de hoge bezetting van de leeftijdsklassen 55 *~ 64 jaar in 1947 de mannelijke bevolking van 15 — 64 jaar in de Zak nog 64,5$ bedroeg tegen 63,5$ in Nederland, is deze gunstige situatie nu zeker niet meer aanwezig.
Ook in vergelijking met de provinciale cijfers voor Zeeland was de bevolking in de Zak vrij oud. In het
streekverbeterings-gebied was op 31 december 1957 12,5$ van de bevolking ouder dan 65 jaar, tegen een gemiddelde van 11,2$ voor Zeeland. In het grotere gebied Zak van Zuid-Beveland was het cijfer 11,3$! ûe"t blijkt, dat
de rooms-katholieke. gemeenten in dit opzicht sterk afwijken van de overige. Binnen het gebied komen in dit opzicht dan ook nog grote verschillen voor. De jongere leeftijdsklassen zijn in Ovezande en in Hoedekenskerke opmerkelijk beter bezet dan in de andere gemeenten en voor de oudere leeftijdsgroepen is dat precies andersom. Hoewel Hoedekenskerke relatief een gering vertreksaldo had, zal de oorzaak van de afwijkende leeftijdsopbouw vooral in de godsdienstige samenstelling van de bevolking moeten worden gezocht. Het gevolg van het een en ander was., dat de "potentiële beroepsbevolking" van 15 - 64 jaar in Ovezande en in Hoedekenskerke relatief gering was vergeleken met de rest van het gebied en veel meer in overeenstemming met het beeld van geheel Nederland. b. Beroepsstructuur
Reeds was terloops sprake van een eenzijdige beroepsstructuur in de Zak van Zuid-Beveland. Dit gebied vormt een van de sterkst
agrarische gebieden van een toch al agrarische provincie, zoals uit tabel 1.3 blijkt. Sedert 1947 is in de provincie al weer een duide-lijke wijziging gekomen in het beroepspatroon, zoals uit de cijfers blijkt, maar in de Zak is dit ongetwijfeld in mindere mate het geval (afgezien van de pendelaars), zodat het agrarische karakter relatief nog is versterkt. Binnen het gebied varieerde het percentage van de in de agrarische sector werkende mannelijke
L E E F T I J D S O P B O U W I N 1 9 4 7 GRAFIEK 1 . 1
n u l l u m ZAK VAN ZUID-BEVELAND
K & 3 & a a » & l NEDERLAND
Œ E LTLT
nu
: : 1111il11 n - n U I I I I I T n 11111' 1111 n u r i n i i i i i i n i i i i i i i i n i in. IJ ui H U I u i ; lllliillllliiiiilliill B 8 8 H ^ g ^ 8 8 » a g g ^ S S lllllllllllllllllllllll n i i i i i t i i i i i i n i i i i i i i i T L u i m n n i n 11 i i i n r m T KS«HSK?«Jggg8S^H«^«gS?5gg i n i i i i i i i i i i n i i i i i i i i i i i i n i n i i i i i M i i i i i i i n i n i i n n i n i i i u i H m n i M M i i 111 H M m i i i i n i i i l l l l l l l l i l i l l l l i i i l l l i n i i l l i i l i 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 D X E t a s a « a « H « « S J a s f e ^ ^ ^ 5 ^ 5 g s ^ ^ g a i n i i i i i n i i i i i i ' i i i i i n i n i n n r m E & ^ g g g & a ^ - & & g s & ^ ^ ^I l I J L i i i 90 - 94 8 5 - 89 80 - 84 7 5 - 79 70 - 74 6 5 - 69 60 - 64 5 5 - 59 50 - 54 4 5 - 4 9 40 - 44 3 5 - 39 3 0 - 34 2 5 - 29 20 - 24 1 5 - 19 10 - 14 5 - 9 3 m 3 TTTl 33 5gS355ga 3$g£5S3J^S$ggS&3ga I I I I I U l U l l i I I I 111111111111D u n i i il 111.1. D I D
m
i i u i i i i i u i m i i i i n i i i i n i i i i i i i i i i i n ii 111 u 11 ii I:Dcrm
g^3saggj&%38&gggaa&ii I I I I I I I I I I U I I I I I I I I I I I I I ] n i n i i i i m n n i i i i i i i r n ts^issssessscsss^sssss^sssssssss 1111n 111m111111111 n l ' m i i i i i i i i n i i i i i i i i i i i i u i m g&&SggSSggg3^gJ8«^^ 1111111111 UJ 1111111111111111111 388SSg3^^ga»?aggH^^ 1111111 u 111111 H 1111111 u 11 ri 1 n 1 • S f c g œ S ^ ^ S B S g S S a S ^ ^ u m i H I T m i t i i i n i i i i T T - m s s ^ s * : * « : * « « « - : » « * : * l l l l l l l l l l l i i n i l l l l l l l l l l l l ^ ^ g s & g a g a a * K m & t t a a ^ ^ 1 m u 1111111111111111111 m i 11 m m m ^ ^ ^ ^ ^ ^ ^ ^ ^ ^ ^ ^ ^ ^ ^ ^ ^ ^ a I I L ' 1 1 12 11 1 0 9 8 7 6 5 4 3 2 1 0 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 1 2^ ^ 1 ) f> PER 5 - JAARKLASSE VAN ALLE LEEFTIJDSGROEPEN VROUWEN
20
-"beroepsbevolking van 5&f° (Ellewoutsdijk) "tot 74$ (Baarland). Behalve 's Heerenhoek vallen ook de overige gemeenten van de grotere Zak van Zuid-Beveland binnen deze percentages.
Tabel 1.3 DE MAMELUKE BEROEPSBEVOLKING Gebied Aantal inwo-ners
(a)
Aantal werken-de man-nen(b)
b in io van a io mannelijke beroepsbevolking werkend in de nijver-heid de land-bouw visse-rij en jacht eoon. dien-sten ov. beroepen Zak van Zuid-Beveland 5-689 1.986 34,9 18,1 64-110,8 7,0
Zuid-Beveland zonder Goes 45.693 15.145 33,1 Zuid-Beveland 58.526 18.936 32,3 17,5 19,5 52,5 41,5 17,0 22,5 13,0 16,5Zeeland
,1)
260.000 74.737 32,5 31,5 37,7 1,6 19,7 9,5
Zeeland 1956^278.429 85.000 + 3 1 35,3
30,6 34,11) Door het L.E.I, bewerkte raming van de Directie voor de Arbeidsvoorziening.
Bron: C.B.S.
De eenzijdige beroepsstructuur heeft verschillende aspeoten. Hierbij zou moeten worden bedacht, dat ook de omliggende gemeenten - uitgezonderd 's Heerenhoek - sterk op de agrarische bedrijfs-takken zijn aangewezen. Hieruit blijkt (opnieuw), dat het streek-verbeteringsgebied een gedeelte vormt van een groter geheel. Een
eenzijdige oriëntering maakt een streek altijd kwetsbaar. De situatie in de agrarische sector is bepalend voor de welvaarts-situatie in de streek, te meer daar de overige seotoren groten-deels van de landbouw afhankelijk zijn. Het karakter van de
landbouw brengt over het algemeen een sterke seizoenwerkloosheid mede, terwijl door meohanisering, rationalisering en sanering van de grootten der bedrijven (struotureel aspect) door de landbouw mensen worden afgestoten. In perioden met gebrek aan werkgelegen-heid elders, zoals in de loop van de jaren 1957 en 1958 bestond,
ontstaat dan een moeilijke situatie. Gedeeltelijk worden seizoen-en structurele werkloosheid opgevangseizoen-en door de herverkavelings-werkzaamheden, maar deze zijn, evenals de dijkverhoging in het kader van het Deltaplan, uiteraard van tijdelijke aard.
Ongetwijfeld is de eenzijdige beroepssituatie een zeer belang-rijke oorzaak voor het negatieve migratiesaldo van de streek. Wie niet in de landbouw een bestaan wil of kan vinden, is veelal ge-dwongen zijn werk buiten de streek te zoeken. Illustrerend is in dit verband, dat in de Zak van Zuid-Beveland geen enkel industrieel bedrijf met 10 of meer werknemers is te vinden.
Naast de migratie is ook het pendelen een gevolg van deze situatie. In de Zak van Zuid-Beveland woont een belangrijk aantal werkforensen, voornamelijk georiënteerd op Goes, zoals uit tabel 1,4 blijkt. In deze tabel, ontleend aan de woningtelling, is alleen het pendelen van gezinshoofden en alleenstaanden opgenomen.
Tabel 1.4 PENDELEN IN 1956 VAN GEZINSHOOFDEN EN VAN ALLEENSTAANDEN
Gebied (a)
Streekverbete-ringsgebied Zak van Zuid-Beveland Goes Overig Zuid-Beveland Vlissingen Zeeuws-Vlaander en Overig Zeeland Aantal gezinshoofden alleenstaanden werkend in (a) en wonend in streek- verb.-gebied
47
68
44
9
8
1
2
Zak van Z.-Bev. 1) <*169
204
72
43
4
37
en wonend in (a) en werkend in streek- verb,-gebied47
71
3
4
-4
6
Zak van Z.-Bev.1)
•169
7
22
-5
13
Saldo voor streek- verb.-gebied —-3
41
5
8
-3
-4
Zak vanZuid-Bev.1 )
0 _197
50
43
-1
24
Totaal buiten' /streekver- beterings-gebied Zak van Zuid-Beveland85
64 360 41 1747
44
47
3131) Alleen binnen de provincie. Verder wordt in deze tabel onder-scheid gemaakt tussen het streekverbeteringsgebied en de Zak van Zuid-Beveland. Met dit laatste gebied worden alle gemeenten bedoeld, die hiertoe behoren, dus ook zij, die buiten het streek-verbeteringsgebied vallen.
Brons C.B.S.-woningtelling 1956.
22
Juist in de lege leeftijdsklassen wordt er door mannen en vrouwen echter intensief gependeld, terwijl men op oudere leeftijd eerder geneigd is tot vestiging in de werkgemeente. Indien men het aantal werkende gezinshoofden en alleenstaanden op 1500 stelt, vindt "bijna &fo van hen een werkkring buiten het gebied, doch binnen de provincie, nog afgezien van de 3fo, die binnen de streek pendelt. Aangenomen mag worden, dat van de jongeren een nog groter percentage werk vindt buiten de woonplaats, zodat het totale per-centage hoger ligt. Voor de grote Zak van Zuid-Beveland is het percentage van het pendelen buiten de streek zelfs bijna 15. Er bestaan grote verschillen in het forensiome binnen het gebied in die zin, dat het pendelen vrijwel geheel geconcentreerd is in Hoedekenskerke (36), in Driewegen (15) 8^ i*1 Ovezande (23), die
dus tezamen 87$ van het uitgaande pendelen voor hun rekening nemen. Dit percentage verandert niet, als het pendelen binnen het gebied mede in de berekening wordt opgenomen, Opgemerkt kan worden, dat Hoedekenskerke sterk op Goes is georiënteerd (de helft van de pendelaars daarheen komt uit deze gemeente), terwijl Driewegen en Ovezande meer op de omgeving en Walchoren zijn gericht.
Opmerkelijk is, dat een vrij groot aantal gezinshoofden en alleenstaanden van buiten het gebied in de Zak van Zuid-Beveland
werk vindt. Ongetwijfeld vindt dit aijn oorzaak in de herverkavelings-werkzaamheden, zoals blijkt uit de herkomst van deze pendelaars
(60$ komt uit de onmiddellijke omgeving) en uit het feit, dat
van hen werkzaam was in de vier herverkavelingsgemeenten. Binnen het gebied droeg het pendelen een nog duidelijker stempel van de
herverkaveling. Bovendien brengen de banden van de streek met zijn directe omgeving een vrij sterke uitwisseling mee.
Op de gevolgen van werkforensisme zal hier niet uitvoerig worden ingegaan. Slechts zij aangestipt, dat het individueel het nadeel meebrengt van lange werktijden en soms ontslagrisico en .dat het maatschappelijk desintegrerend kan werken. Anderzijds is het
mogelijk, dat zij3 die elders werkens z.g. "commuters", de
samen-leving gunstig beïnvloeden, door een zekere openbreking en ver-ruiming van het gezichtsveld^ deze tendentie is voor Zeeland echter vermoedelijk van weinig betekenis.
c. Bevolkingsspreiding
Binnen de Zak van Zuid-Beveland is de bevolking nog ongelijk gespreid. Onder a is al opgemerkt, dat het gebied als geheel een
geringe bevolkingsdichtheid heeft. De gemeentelijke cijfers variëren nog in belangrijke mate. Met name Ellewoutsdijk en Baarland zijn dun bevolkte gemeenten. In alle gemeenten is, in overeenstemming met de historisch-geografische situatie, zoals die in § 1 is beschreven, de meerderheid van de bevolking in de kernen gevestigd. Dit blijkt uit
tabel 1,5. Bij het hanteren van deze cijfers moet bovendien reke-ning worden gehouden met het karakter der verspreide beworeke-ning. Zij is in vele gevallen geconcentreerd langs een weg of een dijk, zoals met name in Hoedekenskerke (Langswegje), Baarland (weg naar
Kwadendamme en oostwaarts naar en in Bakendorp), Driewegen (diverse dijken) en Ovezande (diverse dijken). Men "blijft voorzichtig,
indien wordt aangenomen, dat de helft der verspreide bewoning in feite "kernachtig" is geconcentreerd. Werkelijk verspreide be-woning vindt men dus in het gebied slechts 18%, hetgeen voor een agrarische streek weinig is te noemen. Bij het onderzoek is trouwens ook gebleken, dat er een duidelijke voorkeur bestaat voor wonen in of vlak bij de kernen. De kernen zelf zijn van geringe omvang, zoals ook uit de tabel blijkt. In 1947 was de kleinste kern Ellewoutsdijk (338 inwoners) en de grootste Ovezande (833 inwoners) bij een ge-middelde kerngrootte van bijna 520 inwoners. In de volgende
hoofd-stukken zal nog nader op de betekenis van de grootte der kernen worden ingegaan. Doordat de gemeenten niet zeer groot zijn en de verspreide bevolking sterk langs wegen is geconcentreerd, kan voor praktische hantering de kerngrootte nog iets ruimer worden genomen.
Tabel 1.5 BEVOLKINGSDICHTHEID EN BEVOLKINGSVERSPREIDING
Gemeente
Hoedekenskerke
Baarland
Oudelande
Ellewoutsdijk
Driewegen
Ovezande
Oppervl.
1/1-'58
I.O47
1.126
497
892
657
1.074
Aantal i]
1/1-'58
1.633
748
743
466
581
1.381
iwoners
1947
1.499
823
775
5O6
643
I.452
io inwonersin
kern,
73O
55
68
67
59
58
ver-spreid
in
ge-sticht
Bev.dicht-heid per
km
227 0 156
45 - 66
32 - 150
32 1 50
41 - 88
42 - 129
Zak van Z.-B. 5.293 5.552 5.698
1) Hoedekenskerke en Kwadendamme.
Bron: C.B.S.
64 36105
Het is opmerkelijk, dat zich in een klein gebied als de Zak van Zuid-Beveland nog zeven kernen hebben ontwikkeld en staande gehouden (nog afgezien van Langewegje en Bakendorp). De afstand tussen de dorpen is dan ook gering. Tussen de buurdorpen varieert hij van 2 tot 5 km, terwijl de grootste afstand tussen twee dorpen 10 km bedraagt. Ondanks de geringe afstand tussen de kernen en
de kleine dun bevolkte gemeenten is er, zoals nog zal blijken, tussen de kernen weinig oontaot.
d. Isolement
Tenslotte moet in deze paragraaf enige aandacht worden besteed aan het feitelijke isolement van het gebied. Een blik op de Zeeuwse kaart leert, dat de Zak van Zuid-Beveland een belangrijk stuk ten zuiden van de lijn Goes-Middelburg is gelegen, welke lijn het
zwaartepunt vormt van de verbindingen door midden-Zeeland. Bij het
24
-ontbreken var, een noord-zuidverbinding van enige importantie was het resultaat, dat bezoekers van buiten de provincie het gebied
"links liston liggen", terwijl het voor de uitgaanden "te reohts was". Alleen ïïoedekenskerke lag door de veerdienst naar Terneuzen wat gunstiger en het lijkt dan ook niet toevallig, dat hier het
grootste percentage (15A1) v a n d-G beroepsbevolking in de
economische-dienstensector werkte. De talrijke wegen in het gebied waren tot voor kort van zo slechte kwaliteit, dat zij de ontsluiting ook niet bevorderden. Be geringe bevolkingsdichtheid maakte voorziening met openbare vervoermiddelen weinig interessant. Tot voor enkele jaren kon men na zeven uur 's avonds naar, noch uit het gebied met een bus
(de spoorlijn is alleen voor wat goederenvervoer) en nog steeds zijn op zondag de verbindingen weinig frequent. Dit plaatste de bevolking mede in een feitelijk isolement. De belangstelling voor het gebied van buiten was gering (ook van instellingen als de land- en tuin-bouwvoorlichtingsdienst) en de bevolking zelf kwam, behalve in Goes, waarheen ook behoudens de lijn op donderdag naar Middelburg -de bus rijdt, weinig buiten -de streek,,
Op de gevolgen hiervan kan beter in de komende hoofdstukken worden ingegaan, maar er kan wel terloops worden gewezen op de
mogelijkheid van verstarring en zelfgenoegzaamheid door dit isolement, onverschilligheid tegenover of zelfs afkeer van wat van buiten komt, gebrek aan culturele voorzieningen en ook de mogelijkheid van een sterke groepsdwang. Daarbij valt ook te denken aan de moeilijkheden voor de jeugd bij schoolbezoek, e„d. Zo is het sprekend, dat per
31/12/1954 uit Ïïoedekenskerke 7 leerlingen de avondambachtsschool bezochten in Goes tegen 2 uit de rest van het gebied.
§ 3 . D e a g r a r i s c h e s t r u c t u u r
a. De produktie-omstandigheden
Uit de in § 1 geschetste ontwikkeling volgt al het een en ander over de produktie-omstandigheden - ook v/el, omdat zij buiten de invloedssfeer van de individuele boer liggen, externe produktie-omstandigheden genoemd — in de Zak van Zuid-Beveland. De situatie was in dit opzicht tot voor de herverkaveling zeer ongunstig.
De ontsluiting was kwantitatief niet, maar kwalitatief wel sleoht. Het grote aantal kronkelige, smalle, vaak slecht onder-houden wegen gaven het gebied weliswaar mede zijn pittoreske aan-zien, maar vormden voor de agrarische bedrijfstak toch een nadelige factor. Vele dorpen waren vrij lastig te bereiken, zoals onder § 2 d) bleek. Ook de verschillende percelen waren moeilijk, soms niet dan via land van anderen bereikbaar. Dat de verbetering van de wegen door vrijwel alle inwoners als bij uitstek gunstig resultaat van de herverkaveling wordt genoemd, zegt voldoende. Voor het vervoer van de produkten, voor de loonwerker, voor de handelaar en voor de autobus is er veel verbeterd in de laatste 2 à 3 jaar.
De waterbeheersing was in het oude land en het middelland slecht.
De afwatering was ongunstig en vooral 's winters was er sprake van
wateroverlast. Anderzijds is er juist in de groeiperiode gebrek aan
zoet water. Grote gedeelten van het gebied behoorden tot de verdrogende
cultuurgrond. Daarnaast vormde ook de verzilting een ernstig probleem.
Uit de gegevens van de "Commissie waterbeheersing en ontzilting" te
Goes en de "Commissie onderzoek landbouwwaterhuishouding Nederland" in
Utrecht blijkt, dat grote delen van het gebied regelmatig verzilte
cultuurgrond waren. Vooral het zoutgehalte van het polderwater is zeer
hoog, maar ook het grondwater is vaak tot op geringe diepte verzilt.
Het behoeft geen betoog, dat hierdoor belangrijke oogstdepressies
optreden. Het water is vaak ongeschikt als spuit- en gietwater en ook
voor het vee, waardoor aansluiting op het waterleidingnet noodzakelijk
is.
Helaas liet ook de aansluiting op de openbare elektriciteits- en
waterleidingnetten te wensen over. Hoewel relatief in de Zak de
aan-sluitingen niet ongunstig waren, zoals blijkt uit tabel 1.6, moeten
toch de voorzieningen in dit opzicht gelijktijdig met de
herverka-velingswerken als een belangrijke stap vooruit worden gezien. Juist
wateraansluiting was er in gedeelten van het gebied in zeer
onvol-doende mate.
Tabel 1.6
OPENBARE NUTSVOORZIENINGEN IN 1955
Gp"h*î &AHoedekenskerke
Saarland
Oudelande
Ellewoutsdijk
Driewegen
Ovezande
Aantal
boeren- en
tuinders-woningen
61
46
53
24
46
88
'fo
woningen
aange-sloten op
elektri-citeit
water-leiding
tele-foon
82 48 20
68 54 14
71 50 14
66 59 19
94 33 16
76 20 21
Aantal
be-drijven
176
127
132
71
93
186
% bedrijvenaangesloten op
elektri-citeit
water-leiding
42 19
17 10
23 13
17 14
52 26
49 16
Zak van Z.-B.
Zuid-Beveland
Zeeland
Bron: C.B.S.
318
1.732
7.407
77
74
65
40
57
48
18 785
21
19
36
16
26
Over de kwaliteit van de grond is in § 1 reeds gesproken.
Gedeelten van de Zak "bestaan uit goede, lichte en zavelige grond, waarop akker- en tuinbouw goed mogelijk zijn. Het oude land en stukken
daaromheen worden gevormd door een vaak dunne zware kleilaag op hard, vaak verzilt veen, en waren, mede door de overige produktie-omstandigheden, alleen voor gras van slechte kwaliteit bruikbaar. Het nieuwe land en het overgangsgebied, bestaande uit jonge klei, zijn weer voor akkerbouw bruikbaar. Op korte afstand komen grote kwaliteitsverschillen in de grond voor en het zal dan ook geen
verbazing wekken, dat hierdoor in herverkavelingsverband moeilijkheden ontstaan. De zeer gevarieerde bodemstructuur bevordert de eenheid
in het gebied niet, noch heeft het een gezonde verkaveling begunstigd. De verkaveling vormde inderdaad als het ware het complement van de ongunstige omstandigheden der agrarische voortbrenging in
dit gebied. Mede door de vorm van het grote aantal van wegen en sloten was de vorm van de kavels weinig praktisch en efficiënt. Door de kwaliteitsverschillen in de grond was echter ook de grootte van de kavels beneden redelijk peil. Het gebied behoorde wat dat betreft tot de slechtste van Zeeland.
Tabel 1.7 VERKAVELING IN 1955 Gebied Hoedekenskerke Baarland Oudelande Ellewoutsdijk Drieweg en Ovezande Zak van Z.-B. Zuid-Beveland Zeeland Bron: C.B. S. Gem. kavel-grootte in ha
1,72
1,71
1,68
1,67
1,53
2,18
1,84
2,50
3,90
Gem. aantal kavels per bedrijf
5,33
5,54
4,30
5,16
4,09
3,99
4,66
4,33
3,78
* bedri met ^ jven à 1 ha 5 kavels 51 48 34 49 34 32 42 34 30Slechts Tholen was hiermee te vergelijken. Het aantal kavels per bedrijf was zeer hoog, waarbij ook nog de vaak te grote afstand van de verschillende kavels tot de boerderij in aanmerking moet worden genomen.
De produktie-omstandigheden in de landbouw waren dus in de Zak van Zuid-Beveland zeer ongunstig. Bij de bovenstaande factoren komen nog het weinig egale profiel van vele stukken grond en de moergaten, die in het oude land waren te vinden. Deze omstandigheden, die vrijwel
geheel buiten de "beschikkingsmacht van de boer liggen hebben dan ook na de ramp van 1953 aanleiding gegeven tot het uitvoeren van de
herverkaveling. Daardoor worden de produktie-omstandigheden aanzien-lijk verbeterd. De verkaveling wordt verbeterd. De ontsluiting is
al grotendeels op peil gebracht door een stelsel van A-, 33- en C-wegen van goede kwaliteit en rechte vorm. De waterbeheersing is aan-gepakt, zodat drainering, afwateringskanalen en sluizen in betere staat komen. De openbare nutsvoorziening is ter hand genomen. Egalisering is mede het resultaat van de ingrijpende werkzaamheden. Gebouwenver-plaatsing is ook een van de middelen, al loopt het daarmee niet zo
vlot. Hoewel verschillende resultaten van de werkzaamheden al op korte termijn bereikt worden, wordt het totale effect van herverkaveling eerst op lange termijn gerealiseerd. Dit beïnvloedt, zoals nog duidelijk zal worden, de opinie van de bevolking in sterke mate, evenals de uitvoering van de werkzaamheden als zodanig.
Een van de doeleinden van de herverkaveling "moderne stijl" is de sanering van de bedrijfsgrootten. Door de geringe hoeveelheid vrijkomende grond zijn de kansen hierop niet gunstig, Toch is ook deze sanering objectief gezien in de Zak van Zuid-Beveland wel noodzakelijk, zoals blijkt uit de structuur van de bedrijfsgrootten in het gebied. b. Bedrijfsgrootte, grondgebruik en bedrijfstypen
Een volledig overzicht van de structuur van de bedrijfsgrootten is te vinden in tabel 1,8. Er blijkt uit, dat de gemiddelde bedrijfs-grootte in de Zak van Zuid-Beveland laag was in vergelijking met Zuid-Beveland en nog sterker in verhouding tot Zeeland. Met name de gemeenten Oudelande en Driewegen komen zeer ongunstig naar voren. Het maakt groot versohil, of men alleen de bedrijven bekijkt, waarvan het bedrijfshoofd landbouwer of tuinder is, of dat men alle bedrijven neemt. Hieruit blijkt niet alleen, dat de bedrijven, die door land-arbeiders en door niet-agrariërs worden beheerd over het algemeen een geringe oppervlakte hebben, maar ook, dat hun aantal groot is. Inderdaad blijken volgens de gegevens van tabel 0,1 vrijwel alle bedrijven van landarbeiders kleiner dan 2 ha te zijn, zoals
trouwens in heel Zeeland het geval is, terwijl slechts 9 bedrijven van niet-agrariërs 5 k& of groter zijn, Anderzij do heeft bijna de helft van het totale aantal grondgebruikers een ander hoofdberoep dan dat van landbouwer of tuinder. Het grondgebruik onder de land-arbeiders en onder de niet-agrariërs is zeer groot.
De geringe gemiddelde oppervlakte van de bedrijven is niet iets van de laatste jaren. Altijd al was de bedrijfsgrootte in het gebied laag. Zo was in 1910 de bedrijfsgrootte ten opzichte
van geheel Zuid-Beveland nog ongunstiger dan nu. De ontwikkeling van het patroon van de bedrijfsgrootten wijkt overigens niet af van de gebruikelijke. Tussen de beide Wereldoorlogen is een vermindering van de gemiddelde bedrijfsgrootte opgetreden. Het aantal bedrijven
steeg, terwijl de totale oppervlakte cultuurgrond ongeveer gelijk bleef. Er is versnippering voorgekomen. Sedert de laatste Wereld-oorlog neemt het aantal bedrijven wat af, maar het tempo van deze vermindering is gering.
28 -co ©
•s
EH Hg
EH EH O O « Ü4
cd =H ,E| • H Ö • S * 0 © rQ - P • P • O a o o U O bû fl cö CQ Kl cd (3) • P • P O O fH © <d • H Ö 0) t» • r » • HÜ
© fi> Al™
• U cd CD • r H - £ r H <1> cd fi O m cd A M O m cd O r O cdd *
CM O eg cd•A*
^-^ i n T - CÔé*
T — O T - cduk*
LT\ CÔ r 4 * O cd 1 M t— r H ce • • P h cd C -d M Cd © -aî r ° /Il T _ r4 ce • d ^ „ © ^ , £ > V T -r-( CÔ | - P ' O Ö 1 - H Ö cd 0) H © < rQ <d > -d © • H rO CD O p j o o x i :x J r p e f f T - I T \ CT\ ON ON "tf V f VO <~ 1 CO VO ^ T -T — «-O Lf> C-r VO c— •^t T - CM o C\J CM T -O V-O "** r O r O VO ON CO VO «"O "3- r o (M CO C— <M T— r -co M (H © M m ö -d © ö •M 3 © r H © cd O cd VO CO o vo 1 CO CM -3- "3-ON T — CO V i n " * c -"5t O m c— vo M • r a3
to - p 3 p £ © r H r H pq CM c^ • < * i n f -i n CM i n vo o CM VO • * ~ i n '*• c— ON c— CM CM m © -d Ö cd i H © • d 3 O rn VO •r— i n s — r n V ~ ** VO ON r* CM CM v f "d-^— t— «3-CM ^ t ON Ö © bfl 9? £ © • H c— CO T -c— T — i n CM v i n VO CM T~ CO T~ X — •sl-ON r O CM CM CO C— T — © TH Ö cd Kl © > O uedaoasq e m ^ ~ s T — • ^ J -CO ON i n -vo i n i n vo CO T — CO X — T — «3-r o i n o f-> T -r— c— « FQ • N Ö cd > M cd ts) r : co T — vo ' ON i — r -VO i n CO T ™ CM ) / ) C 0 l^t \1
i n vo •^t ^* VO c~-© M (H © M m ö © M © TH © O W CO T— c~-o r -1 CO C -" vo. CO i n CM vo r O VO VO T— r -vo -d Ö cd r-i U CÔ cd ON C M • r -o T — T - ^ 1 CM m vo vo «* CM ON •^t r O m 1 r O m M • r j •rH - Ü co • p ï p & © r H H C— ON CM C— ^~ c~-r o t -0 -0 •sf CM O i n VO c— T * C— C— © »d ö cd r H © TH O c i CO C~-c— CM • * CM i n r~ i ^-CM VO i n i n i n CO ON i n ö P 60 2§
•HH
i n T— T— O o T — -VO "3-T— vo c— "vf CM i n ^ f -CM VO 't— r -© ! T H : ö : cd ! » : © : t> : O ! ccepui m -! vo ON -D— CO VO C —1
CM O i n ON O v r 0 0 CM ^-« W ». tsi Ö cd > M CÔ CNl nq. V f C M T— 1 •«3t -r— O CM ON «sj-O t n C M C M | 1 CM •xi Ö cd H ' © î> © mJ
• H Pi CS] J 0 r O 1 r O O O " ON T — CM r -r o r O ON | 1 rvi >d ö CÔ r H © © CÔ ^1 •=* «\ OJ ^— -d Ö CÔ H © © tS3 U O O s> • • - m cd i n £\ ON T — CO . O Ö » - - H r H • d H Ö ©st
© pj S> o © , Q pq -dJ §
•H H ^ 1 t S • CO M ' o pq o • > o • " ^ • " • * \ T - C0 • t— t n ON r~vi
i n ON r -Ö © SO a •H r H •H ©t
0 O fil <d cl r H 1 • CQ w • O • • Ö o ÎH m VO i n • * tEan historische oorzaak van de geringe gemiddelde bedrijfs-grootte is te vinden in de oorsprong van het grondeigendom in deze streek.De inpolderingen van de vaak kleine stukjes grond waren soms een particuliere aangelegenheid, maar vooral was veel grond vroeger in het bezit van kerken en abdijen. Vooral in de 19de eeuw is veel van deze grond uitgegeven, "bij voorbeeld aan armlastigen, veelal in kleine kavels en percelen. Mede ook onder invloed van de landarbeiderswet slaagden vele landarbeiders erin een stukje grond te bemachtigen en zich ook tot kleine zelfstandigen op te werken.
Hieraan is, ondanks de relatief geringe bevolkingsdruk, hoofdzake-lijk de toeneming van het aantal bedrijven te danken. De grens tussen landarbeider en boer-tuinder is dan ook veelal vaag.
Toch is juist het aantal kleine bedrijven (< 1 ha) vooral de laatste jaren sterk gedaald, zoals blijkt uit tabel 1.9, waarin een vergelijking is gemaakt tussen de aantallen van tabel 1,8 en de C.B. S.-gegevens van 195^« Van 1 b-a e n groter is het aantal bedrijven
zelfs nog gestegen.
Tabel 1,9 WIJZIGING IN DE GROOTTEN DER BEDRIJVEN
1950-1957 Grootteklasse <1 ha 1 ) 1 - 2,99 ha
3 -
£,99 "
5 - 9,99 " 10 - 14,99 " 15 - 19,99 " 20 - 29,99 " 30 _ 49,99 i. ^ 50 » Alle grootte-klassen Aantal bedrijven in 1950344
227
82
87
33
20
38
31
5
867
1957238
220
95
94
31
24
35
30
4
771
Toe- of afneming in aantallen —-+
+
-+
-~-106
7
13
7
2
4
3
1
1
96
1°
- 30
- 3
+ 16
+ 8
- 6
+ 20
- 8
- 3
- 20
- 11
Gem. bedrijfs-
q Q q grootte in ha ?,4 5>y + U>5 + y1) Vermoedelijk zitten in deze aantallen enige onzuiverheden. Het patroon van de bedrijfsgrootte kan niet los worden gezien van de aard van het grondgebruik. Het beeld, dat de Zak van Zuid-Beveland in dit opzicht te zien geeft wijkt niet sterk af van dat van overig Zuid-Beveland, al zijn er toch wel enkele treffende punten. Er is in het gebied veel grasland, hetgeen na de beschrijving van de produktie-omstandigheden geen verbazing zal wekken. Voor Zeeland is ook het gebruik van het bouwland, waarvan de oppervlakte