AANPASSINGEN EXAMENS 2016 TIJDVAK 1 VMBO-GL en TL BIOLOGIE
Algemeen:
Bijlage en uitwerkbijlage vervallen. De informatie in de bijlage wordt bij de vragen weergegeven.
Alle afbeeldingen in de examenopgaven zijn vervallen.
Aanpassingen in het correctievoorschrift zijn achterin geplaatst.
De meerkeuzevragen worden aangegeven met 'meerkeuze' achter het vraagnummer. EXAMENOPGAVEN
titelblad
Tekst vervalt = Bij dit examen horen een bijlage en een uitwerkbijlage.
Laatste zin aangepast (Voor elk vraagnummer staat ... = Achter elk vraagnummer staat ...).
blz. 2
Tekst toegevoegd bij instructie bovenaan:
Let op! De meeste vragen zijn open vragen. Als een vraag een meerkeuzevraag is, dan wordt dat aangegeven met 'meerkeuze' achter het vraagnummer.
blz. 3: geen aanpassingen.
blz. 4: geen aanpassingen.
blz. 5:
Vraag 9: tekst aangepast. Vraag 9 meerkeuze: 1 punt
Voorafgaand aan een niertransplantatie wordt bepaald of de bloedgroepen van ontvanger en donor bij elkaar passen. Dit is het geval als de ontvanger geen antistoffen maakt tegen de rode bloedcellen van de donor.
Ada komt in aanmerking voor een niertransplantatie. Hieronder staan drie donoren met hun bloedgroep.
Gerard: A resuspositief. Ingrid: AB resuspositief. Jan: O resuspositief.
De bloedgroep van Ada is A resuspositief.
Welke nier is of welke nieren zijn geschikt als donornier voor Ada als gelet wordt op de bloedgroepen?
A alleen die van Gerard B alleen die van Ingrid C alleen die van Jan
D die van Gerard en die van Ingrid E die van Gerard en die van Jan F die van Ingrid en die van Jan
blz. 6:
Vraag 11: tekst aangepast. Vraag 11: 1 punt
Jos en Pim maken twee tabellen van de resultaten. Ze moeten het gemiddeld aantal ontkiemde zaden per bakje in elk van de ruimtes nog uitrekenen.
begin tabel
ruimte met sigarettenrook (bakje 1 tot en met 6) Kolom 1: bakje
Kolom 2: aantal ontkiemde zaden 1; 237 2; 266 3; 249 4; 259 5; 261 6; 258
gemiddeld per bakje; ...
ruimte zonder sigarettenrook (bakje 7 tot en met 12) Kolom 1: bakje
Kolom 2: aantal ontkiemde zaden 7; 359 8; 331 9; 370 10; 302 11; 319 12; 299
einde tabel
Bereken voor elk van beide ruimtes het gemiddeld aantal ontkiemde zaden per bakje. Schrijf je antwoord zo op:
Gemiddeld per bakje (ruimte met sigarettenrook): ... Gemiddeld per bakje (ruimte zonder sigarettenrook): ... Vraag 12: tekst en correctievoorschrift aangepast. Vraag 12: 2 punten
Welke conclusie kun je trekken op basis van de meetresultaten?
blz. 7
Onderwerp "Aquaria" is aangepast in "Aquariums". Vraag 14: tekst aangepast.
Vraag 14: 2 punten
Drie aquariums met water staan in het licht. In aquarium 1 zit alleen een plant, in aquarium 2 zit een vis en in aquarium 3 zit een vis met een plant.
Esther meet gedurende enige tijd de gehaltes aan koolstofdioxide en zuurstof in het water van elk aquarium. Ze zet haar meetresultaten in drie tabellen.
In tabel Q stijgt de waarde van koolstofdioxide en daalt die van zuurstof. In tabel R stijgt de waarde van zuurstof en daalt die van koolstofdioxide. In tabel S blijven de waardes van zuurstof en koolstofdioxide constant. Welk aquarium hoort bij welke tabel? Schrijf de letters Q, R en S op. Schrijf je antwoord zo op:
Aquarium 1 hoort bij tabel ... Aquarium 2 hoort bij tabel ... Aquarium 3 hoort bij tabel ...
blz. 8
Vraag 17: tekst aangepast. Vraag 17: 2 punten
De levenscyclus van de malariaparasiet is hieronder weergegeven in vijf stappen. Anders dan bij mensen treedt bij deze parasieten meiose op ná de bevruchting.
1. Twee voortplantingscellen met 14 chromosomen per cel. 2. Bevruchting tussen twee voortplantingscellen.
3. Bevruchte eicel. 4. Meiose.
Uit de informatie hierboven kun je afleiden hoeveel chromosomen een bevruchte eicel bevat en hoeveel chromosomen een nieuwe malariaparasiet bevat. Geef antwoord op de volgende twee vragen:
a. Hoeveel chromosomen bevat een bevruchte eicel van een malariaparasiet?
b. Hoeveel chromosomen bevat een malariaparasiet die door meiose uit een bevruchte eicel ontstaat?
Schrijf je antwoord zo op: a = ...
b = ...
blz. 9
Vraag 18: verwijzing naar afbeelding vervalt = In de afbeelding zie je een schema van de bloedsomloop.
blz. 10
Tekst in kader: verwijzing naar diagram vervalt = (zie het diagram). Vraag 19: tekst en correctievoorschrift aangepast.
Vraag 19: 1 punt
De zilvermeeuw en kleine mantelmeeuw hebben beide een rode vlek aan de onderkant van hun snavel. Deze plek dient voor de kuikens om te gaan pikken naar het door de ouder aangeboden voedsel.
Hoe noemen we zo'n uitwendige prikkel die één bepaald gedrag veroorzaakt?
blz. 11
Vraag 21: tekst. aangepast. Vraag 21: 2 punten
In het broedseizoen eten zilvermeeuwen mosselen en krabbetjes die ze vlakbij de kust vangen. Ze eten ook platvissen zoals schol en schar.
Kleine mantelmeeuwen zoeken in het broedseizoen hun voedsel verder uit de kust. Ze eten dezelfde soorten platvissen, maar ook rondvissen zoals kabeljauw en makreel. Hieronder staat een deel van het voedselweb waarvan beide soorten meeuwen deel uitmaken.
Kleine mantelmeeuwen eten Q, R, S en T. Zilvermeeuwen eten S, T, U en V.
De letters stellen verschillende organismen voor.
Wat zijn de namen van de organismen die worden voorgesteld door de letters S en T volgens bovenstaande informatie?
Schrijf je antwoord zo op: S = ...
blz. 12
Vraag 23: tekst aangepast. Vraag 23: 1 punt
Hieronder staan enkele verschillen tussen de griepvarianten H1N1 en H5N1.
H1N1 is overdraagbaar tussen mensen onderling, zeer besmettelijk en voor de meeste mensen niet levensgevaarlijk.
H5N1 is overdraagbaar tussen vogels onderling en van vogels op mensen, niet erg besmettelijk en levensgevaarlijk voor mensen.
Als twee verschillende griepvirussen met elkaar in aanraking komen, kunnen ze erfelijk materiaal uitwisselen.
Leg met behulp van bovenstaande informatie uit waardoor H5N1 gevaarlijker kan worden voor mensen als dit virus erfelijk materiaal overneemt van H1N1.
blz. 13
Vraag 25: tekst aangepast. Vraag 25 meerkeuze: 1 punt
Stoffen uit de pijpbloem werden vroeger gebruikt als middel tegen allerlei kwalen. Het gebruik van die stoffen is tegenwoordig verboden omdat ze zeer giftig zijn. Ze kunnen onherstelbare schade toebrengen aan het uitscheidingsstelsel. Door die schade kunnen afvalstoffen niet goed uit het bloed verwijderd worden.
In welk deel van het uitscheidingsstelsel worden afvalstoffen uit het bloed verwijderd? A nierschors
B niermerg C urineleider D urineblaas
blz. 14
Vraag 26: tekst en correctievoorschrift aangepast. Vraag 26: 2 punten
Het hormoon oxytocine stimuleert de weeën tijdens een bevalling. Dit hormoon wordt gemaakt door de hypofyse. Het hormoon adrenaline remt de productie van oxytocine. Geef antwoord op de volgende twee vragen:
a. Waar bevindt zich de hypofyse? Kies uit: hoofd, buikholte en borstholte.
b. Welke klier maakt adrenaline? Kies uit: bijnieren, eierstokken, hypofyse, alvleesklier en schildklier.
blz. 16:
Tekst in kader boven vraag 31: tekst aangepast.
Hieronder staat een stamboom van een familie waarin de ziekte van Krabbe voorkomt: Anja (v) en Bas (m) hebben vier kinderen: Carla (v), Dennis (m) en een tweeling Els (v) en Floor (v).
Carla en Els hebben beide de ziekte van Krabbe. Vraag 31: tekst aangepast.
Vraag 31: 2 punten
Wat is het genotype van Anja? En wat is het genotype van Carla?
blz. 17
Vraag 33: tekst aangepast. Vraag 33: 2 punten
Schrijf de twee namen van organen op die deel uitmaken van het mannelijk
voortplantingsstelsel en die volgens de informatie hierboven ontstoken kunnen raken door een chlamydia-infectie.
blz. 18
Tekst in kader is aangepast.
Kapucijnapen komen voor in Midden- en Zuid-Amerika. Ze eten vooral fruit en insecten, maar ze lusten ook boombladeren, kleine vogels en kikkers. Vruchten met kleine zaden eten ze helemaal op, grote zaden spugen ze uit. Ook likken ze nectar uit bloemen, waarbij veel stuifmeel op de haren van hun kop terechtkomt.
Tabel 1 en 2 vervallen. blz. 19
Tabel 3 vervalt.
Vraag 35: tekst aangepast. Vraag 35 meerkeuze: 1 punt
Welk type kiezen hebben kapucijnapen? A knobbelkiezen
B knipkiezen C plooikiezen
Vraag 36: 2 punten
Uit de informatie hierboven kan afgeleid worden dat kapucijnapen op twee manieren helpen bij de voortplanting van planten.
Schrijf deze twee manieren op.
Vraag 37: tekst en correctievoorschrift aangepast. Vraag 37: 2 punten
Kapucijnapen behoren tot de orde van de zoogdieren. Noem minstens vier kenmerken van deze orde.
blz. 20
Vraag 38: tekst aangepast. Vraag 38: 1 punt
Bij kapucijnapen krijgen volwassen vrouwtjes gemiddeld één jong per twee jaar. De eerste zes maanden wordt het jong gezoogd door de moeder, maar ook andere vrouwtjes laten het jong melk drinken.
De biologen vragen zich af wat het verband is tussen de rangorde van de vrouwtjes en de tijd die ze besteden aan het zogen van de jongen van andere moeders. Tijdens het
onderzoek noteren ze hoe lang elk vrouwtje melk laat drinken door jongen van andere vrouwtjes. De resultaten staan hieronder.
Tijd die besteed wordt door een vrouwtje aan het zogen van jongen van een ander vrouwtje:
Vrouwtje uit rangorde 1: 1 uur. Vrouwtje uit rangorde 2: 2 uur. Vrouwtje uit rangorde 3: 4 uur. Vrouwtje uit rangorde 4: 4,5 uur. Vrouwtje uit rangorde 5: 5 uur.
De biologen trekken een conclusie uit de resultaten om een antwoord te geven op de onderzoeksvraag.
Schrijf deze conclusie op.
blz. 21
Instructie bovenaan vervalt = Lees eerst informatie ... de informatie gebruiken. Boven vraag 40 is informatie 1 verwerkt = aangepast.
Informatie 1: Ademhaling (bij vraag 40 en 41)
Dolfijnen ademen net als andere zoogdieren met longen. Ze ademen echter niet in en uit door de mond of de neus, maar door een blaasgat bovenop hun kop. Als een dolfijn duikt, kan hij wel tien tot vijftien minuten onder water blijven zonder te ademen. Om dit mogelijk te maken heeft een dolfijn een aantal aanpassingen in de bouw van het
In verhouding tot zijn lichaamsgrootte is de inhoud van de longen niet groter dan die van de mens, maar heeft hij wel meer longblaasjes.
Vraag 40: tekst aangepast. Vraag 40 meerkeuze: 1 punt
Naar aanleiding van informatie 1 bespreken Nadia en Carry met elkaar het voordeel van deze bouw van de longen voor de ademhaling van een dolfijn vergeleken met die van een mens.
Nadia zegt: Door deze bouw kan het bloed van een dolfijn sneller koolstofdioxide afgeven in de longen.
Carry zegt: Door deze bouw kan een dolfijn naar verhouding meer lucht inademen. Heeft Nadia gelijk? En heeft Carry gelijk?
A Geen van beiden heeft gelijk. B Alleen Nadia heeft gelijk. C Alleen Carry heeft gelijk.
D Zowel Nadia als Carry heeft gelijk.
Vraag 41: tekst en correctievoorschrift aangepast. Vraag 41: 1 punt
Welk gas wordt er in de longblaasjes in het bloed opgenomen? Boven vraag 42 is informatie 2 verwerkt = aangepast. Informatie 2: De huid (bij vraag 42 en 43)
De huid van dolfijnen is glad en bestaat uit lagen met dezelfde namen als bij mensen. De bovenste laag van de opperhuid bestaat uit dode cellen en schilfert snel af. Tussen de huid en de spieren ligt een dikke laag vet.
Vraag 42: tekst aangepast. Vraag 42: 1 punt
Hoe heet de laag van de opperhuid die uit dode cellen bestaat?
blz. 22
Boven vraag 44 is informatie 3 verwerkt met toegevoegde tekst achter kopje = Informatie 3: Zintuigen (bij vraag 44 t/m 47).
Vraag 44: tekst aangepast. Vraag 44 meerkeuze: 1 punt
Hoe heet het deel van het oog dat er voor zorgt dat het beeld omgekeerd en verkleind achter in het oog terechtkomt?
B oogkamer C lens
D glasachtig lichaam
Boven vraag 48 is informatie 4 verwerkt = aangepast. Informatie 4: Dolfijnen zijn zoogdieren (bij vraag 48)
Dolfijnen zijn zoogdieren en hebben net als mensen een constante lichaamstemperatuur. Ze komen regelmatig boven water om adem te halen en verversen de lucht in de longen dan via het spuitgat bovenop de kop.
Het spuitgat speelt ook een rol bij het maken van geluiden, bijvoorbeeld voor het contact tussen een moeder en haar jong.
Het spuitgat staat in verbinding met de luchtpijp. De luchtpijp ligt onder een orgaan dat voedsel van de keelholte naar de maag vervoert.
Vraag 48: tekst aangepast. Vraag 48: 1 punt
Hoe heet het orgaan dat voedsel vervoert van de keelholte naar de maag?
blz. 23
Boven vraag 49 is informatie 5 verwerkt = aangepast. Informatie 5: Zwangerschap en geboorte (bij vraag 49 t/m 51)
Tijdens de zwangerschap ontwikkelt een dolfijnenembryo zich in de baarmoeder. De navelstreng verbindt het embryo met de placenta. De navelstreng bestaat uit drie
bloedvaten. Eén van de bloedvaten (R) vervoert bloed naar het embryo toe en de andere twee bloedvaten (S) vervoeren het bloed van het embryo af naar de placenta.
Als een dolfijnenbaby geboren wordt, komt de staart meestal als eerste tevoorschijn. Meteen na de geboorte helpt de moeder het jong om zo snel mogelijk naar het wateroppervlak te zwemmen.
Vraag 49: tekst aangepast. Vraag 49: 1 punt
In informatie 5 geeft de letter R een bloedvat aan. In dit bloedvat stroomt bloed naar het embryo toe.
Nadia doet twee uitspraken over het bloed dat door dit bloedvat stroomt. Uitspraak 1: door bloedvat R stroomt zuurstofrijk bloed.
Uitspraak 2: door bloedvat R stroomt voedselrijk bloed.
Neem het nummer van elke uitspraak over en zet erachter of deze juist of onjuist is. Vraag 50: tekst aangepast.
In informatie 5 staat dat bij de geboorte van een dolfijn de staart meestal als eerste tevoorschijn komt.
Hoe heet dit stadium van de geboorte?
Boven vraag 52 is informatie 6 verwerkt met toegevoegde tekst achter kopje = Informatie 6: Gedrag (bij vraag 52 en 53).
Vraag 52: Eerste zin aangepast (In de informatie is sprake van ... = In informatie 6 is sprake van ...)
Vraag 53: tekst aangepast. Vraag 53: 1 punt
Jeroen doet naar aanleiding van informatie 6 over dolfijnen twee uitspraken. Uitspraak 1: de inwendige prikkel voor een dolfijn om een orka te bijten is honger. Uitspraak 2: het spuitgat van een dolfijn speelt een rol bij de communicatie tussen dolfijnen.
Neem het nummer van elke uitspraak over en zet erachter of deze juist of onjuist is.
AANPASSINGEN IN CORRECTIEVOORSCHRIFT vraag 12 (maximumscore 2)
2 pt Uit de meetresultaten blijkt dat het aantal ontkiemde zaden in de bakjes met sigarettenrook lager is dan het aantal ontkiemde zaden in de bakjes zonder sigarettenrook. vraag 19 (maximumscore 1) 1 pt Een sleutelprikkel. vraag 26 (maximumscore 2) 1 pt a. hoofd 1 pt b. bijnieren vraag 36 (maximumscore 2)
Uit het antwoord moet blijken dat de apen helpen met: 1 pt het overbrengen van stuifmeel
1 pt het verspreiden van zaden vraag 37 (maximumscore 2) Juiste kenmerken:
1. levendbarend 2. huid met haar
3. ademhaling via longen 4. inwendige bevruchting
6. zogen hun jongen
Voor 4 of meer juiste kenmerken: 2 punten toekennen Voor 2 of 3 juiste kenmerken: 1 punt toekennen vraag 41 (maximumscore 1)