• No results found

Arbeid in een consumentgerichte land- en tuinbouw - Downloaden Download PDF

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Arbeid in een consumentgerichte land- en tuinbouw - Downloaden Download PDF"

Copied!
13
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

J.H.A. Hillebrand, C. Lokho rst en H.W.J. D onkers

Arbeid in een consumentgerichte land- en tuinbouw

De agrarische sector is tot dusver vooral gericht geweest op veel en goedkoop produceren, maar er vindt een omslag plaats naar een meer consumentgerichte productie. De vraag die in dit artikel centraal staat, is wat de mogeliike gevolgen van een dergelijke heroriëntatie voor de arbeid in deze sector zijn. Om die vraag te beantwoorden, is een conceptueel analysemodel ontwikkeld. Na een beschrijving van het model wordt het eerst toegepast om de situatie in de huidige, aanbodgerichte tand- en tuinbouw weer te geven. Vervol­ gens wordt verkend welke consequenties een consumentgerichte oriëntatie heeft en met name wat di.e be­ tekent voor de factor arbeid. In de conclusie worden de belangrijkste te verwachten veranderingen schema­ tisch weergegeven.

Inleiding

De agrarische sector komt regelmatig in het nieuws omdat er een 'tijdelijk'arbeidstekort is. Iedereen heeft de volgende berichten wel eens gelezen: 'Bollenpellers uit Polen mogen hier niet meer werken' of 'Bijstandstrekkers mogen met behoud van uitkering asperges steken'. Naast deze arbeidsvoorzieningsknelpunten kampt de agrarische sector ook met problemen op het gebied van de arbeidsomstandigheden. Zo worden er per 1000 werknemers jaarlijks 34 ongevallen gerapporteerd. Dit wordt alleen in de bouwnijverheid overtroffen (Donkers & Hillebrand, 1995).

Afgezien van de genoemde arbeidsproble­ men wordt de agrarische sector ook geconfron­ teerd met een internationalisering van de han­ del en een veranderend consumentengedrag. Consumenten worden kritischer en veeleisen­ der, terwijl hun gedrag steeds moeilijker te voorspellen wordt. Deze ontwikkelingen ma­ ken een heroriëntatie van de productie noodza­

kelijk. Willen bedrijven overleven, dan is het zaak flexibel op de vraag van de consument in te spelen en een gevarieerd pakket aan te bie­ den. Tot dusver is de sector vooral gericht (ge­ weest) op veel en goedkoop produceren. Al een aantal jaren klinken er geluiden door dat de consument een centralere plaats moet krijgen. Er moet overgeschakeld worden van een aan­ bod- naar een consumentgerichte productie (Landbouwschap, 1988; ATKearney, 1994; Van Gaasbeek et al., 1994). De vraag die in dit arti­ kel centraal staat, is wat de mogelijke gevolgen van een dergelijke heroriëntatie voor de arbeid op land en tuinbouwbedrijven zouden kunnen zijn.

Om die vraag te beantwoorden, is eerst geke­ ken hoe de omslag van aanbod- naar consu­ mentgerichte productie in sommige sectoren vorm krijgt of heeft gekregen. Op zich is het gevaarlijk om een situatie van 'kleine' gezins­ bedrijven, zoals die zich in de agrosector voor­ doet, te vergelijken met een meer industriële situatie. Toch wordt hier geprobeerd om daar

le-* Dr.ir. Kees Lokhorst werkt als onderzoeker op het Instituut voor Milieu- en Agritechniek (IMAG-DLO) te Wagenin- gen. Dr.ing. Harry Donkers was ten tijde van het onderzoek eveneens werkzaam bij IMAG-DLO te Wageningen en is thans verbonden als beleidsmedewerker voor onderzoek aan het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij te Den Haag. Dr. Hans Hillebrand is als senior onderzoeker verbonden aan het Landbouw-Economisch In­ stituut (LEI-DLO) te Den Haag.

(2)

Arbeid in een consumentgerichte land- en tuinbouw

ring uit te trekken. Er lijken zich twee 'uiter­ ste' ontwikkelingen voor te doen. In de eerste plaats is er de beweging richting 'lean produc­ tion' (Womack et al., 1991), waarbij het in es­ sentie gaat om een vervolmaking van het tay- loristische concept van arbeidsdeling. De tweede lijn is die van de 'stroomsgewijze' pro­ ductie (Van der Zwaan, 1995), waarbij gepro­ beerd wordt de arbeidsdeling te reduceren. Wij noemen dit de 'team production' oplossing.

Om de arbeidskundige consequenties in zo­ wel de aanbod- als de consumentgegerichte productiewijze systematisch te kunnen be­ schrijven wordt gebruikgemaakt van een zelf ontwikkeld conceptueel analysemodel. In dit model worden bedrijven en arbeid in hun om­ geving geplaatst, waardoor wordt voorkomen dat arbeid als op zichzelf staande factor beke­ ken wordt. In de volgende paragraaf zal dit mo­ del nader worden toegelicht. Daarna wordt het toegepast op de huidige, aanbodgerichte land­ en tuinbouw. Hierna wordt verkend wat 'lean production' en 'team production' voor de land­ en tuinbouw kunnen betekenen en met name

wat de gevolgen voor arbeid zijn. De slotpara­ graaf bevat de belangrijkste conclusies.

Een conceptueel model voor arbeidsanalyse Een organisatie (of bedrijf) is te beschouwen als een systeem dat grondstoffen omzet in pro­ ducten door middel van een structuur van ar­ beidsdeling en coördinatie (Ten Have, 1993). Hierbij wordt gebruikgemaakt van productie­ technieken en arbeidskrachten. Keuning en Eppink (1982) hanteren een soortgelijke om­ schrijving: een complex van mensen en midde­ len, dat bepaalde 'inputs' ontvangt vanuit de omgeving, deze transformeert tot goederen of diensten en de 'outputs' weer aan de omgeving aflevert. Om de factor arbeid binnen een orga­ nisatie en zijn omgeving te kunnen analyse­ ren, is een model ontwikkeld. Dit model is in Figuur 1 weergegeven.

Organisaties hebben geen vaste relatie met hun omgeving. Dat komt in de eerste plaats omdat de omgeving voortdurend verandert.

Figuur 1 Conceptueel model voor de analyse van arbeidsvraagstukken

(3)

Arbeid in een consumentgerichte land- en tuinbouw

Een tweede reden is dat organisaties een eigen bewegingsruimte creëren om zichzelf te positi­ oneren ten opzichte van de omgeving. Doel­ stellingen van organisaties hebben onder an­ dere betrekking op marktpositie, productivi­ teit, winstgevendheid en inkomen. Welke doe­ len uiteindelijk gekozen worden, is mede afhankelijk van wat interne en externe belang­ hebbenden willen. De organisatie bepaalt tot op zekere hoogte wat zelf gedaan wordt en wat door anderen in de productieketen. Dit kan omschreven worden als een vorm van externe arbeidsdeling.

In het model worden in navolging van Pee- ters (1992) en Ten Have (1993) twee soorten om­ geving apart onderscheiden: de arbeidsmarkt en de afzetmarkt. De arbeidsmarkt is vanzelf­ sprekend als het over de factor arbeid gaat. De afzetmarkt is in het model opgenomen omdat de consument steeds meer de drijvende kracht wordt die bepaalt wat er binnen land- en tuin­ bouworganisaties gedaan kan en moet worden. Als de (interne) arbeidsmarkt uiteindelijk de determinerende factor voor een organisatie is om producten te maken, dan zou men kunnen spreken van een aanbodgerichte productie- oriëntatie. Vooral de in de organisatie aanwe­ zige arbeid bepaalt dan wat voor producten er gemaakt zullen gaan worden. Als echter de af­ zetmarkt de belangrijkste determinant van de productie is, dan zou men kunnen spreken over een consumentgerichte productieoriënta- tie. In dat geval bepalen vooral de wensen van potentiële consumenten de productie.

De doelstellingen van de individuele organi­ satie zijn in veel gevallen afhankelijk van de ge­ kozen bedrijfsstijl (Van der Ploeg et al., 1994). Toch kan algemeen gesteld worden dat het bin­ nen een organisatie vooral gaat om de afstem­ ming tussen mensen en productietechnieken. Die mensen en technieken moeten zodanig ge­ organiseerd worden dat, gegeven de gekozen positie in de omgeving, aan de eisen van de af­ zetmarkt, de arbeidsmarkt en andere omge­ vingsfactoren kan worden voldaan. Bij dat 'or­ ganiseren' gaat het om een drietal vormen van (interne) arbeidsdeling (o.a. Peeters, 1992). Al­ lereerst de productieorganisatie, waarmee be­ doeld wordt de structurele arbeidsdeling van voorbereidende, uitvoerende en ondersteu­ nende taken over afdelingen. In de tweede plaats de keuze van de productietechniek, of­ wel de arbeidsdeling tussen mens en machine.

In de derde plaats de arbeidsorganisatie. Daar­ onder wordt verstaan de manier, waarop de resterende activiteiten en taken tot functies en/of banen zijn gebundeld.

De invulling die gegeven wordt aan de ar­ beidsdeling heeft gevolgen voor de kwaliteit van de arbeid. Het gaat daarbij ons inziens niet alleen om de verhouding tussen regelmogelijk­ heden en regelvereisten per functie, maar om een brede interpretatie van het begrip 'kwali­ teit'. Bij een dergelijke interpretatie wordt ge­ woonlijk naar vier zaken gekeken (Mok, 1990): arbeidsinhoud, arbeidsomstandigheden, ar­ beidsverhoudingen, en arbeidsvoorwaarden. Mok merkt terecht op dat deze arbeidsaspecten niet los van elkaar mogen worden gezien. De vier aspecten bepalen samen de kwaliteit van de arbeid, waarbij zaken als compensatie tot de mogelijkheden behoren. Om een voorbeeld te geven: het nadeel van slechte arbeidsomstan­ digheden kan teniet gedaan worden door een extra hoge beloning.

Hiervoor is al gememoreerd dat bij een aan­ bodgerichte productie arbeid een belangrijke invloed uitoefent op de organisatie. Vooral bij organisaties die een zeer sterke band met hun arbeid hebben (denk aan gezinsondernemin- gen) zal deze factor een blijvende betekenis hebben. Ook niet-gezinsbedrijven zullen bij het kiezen van een plaats in de markt rekening houden met de kwaliteiten en mogelijkheden van de reeds in dienst zijnde arbeid. Het inter­ ne arbeidsaanbod verdient dus een belangrijke plaats in ons analysemodel van arbeidsvraag­ stukken.

In de volgende paragraaf zal het conceptueel model gebruikt worden voor een analyse van de aanbodgerichte agrarische productie. Daar­ na komt vervolgens de consumentgerichte productie aan bod.

Huidige arbeidssituatie in de land- en tuinbouw (aanbodgericht)

Afzetmarkt

Een onderneming bestaat dankzij haar vermo­ gen om waarde toe te voegen aan grondstoffen en andere zaken die zij voortbrengt of inkoopt ten behoeve van haar afnemers. De consument heeft geld over voor toegevoegde waarde. Assel- donk (1994) noemt drie mogelijkheden om waardescheppend te opereren: volumegroei

(4)

Arbeid in een consumentgerichte land- en tuinbouw Tabel 1 Volume-ontwikkeling van de totale productie, de toegevoegde waarde en de arbeid in de land- en tuinbouw (index)

7950 1970 1988

Totale productie 100 198 350

Bruto toegevoegde waarde 100 189 396

Arbeid 100 56 46

Toegevoegde waarde per eenheid arbeid 100 337 860 Bron: Bauwensetal., 1990

(vergroting afzet via de markt), efficiency/pro- ductiviteitsverbetering (kostenvermindering bij gelijkblijvend volume en prijsniveau) en dif­ ferentiatie.

De land- en tuinbouw is vanaf de jaren vijf­ tig voornamelijk gericht geweest op volume­ groei waardoor het een hoogproductieve en snelgroeiende sector werd (Tabel 1). Thans draagt zij 3 % bij aan het Nationaal Inkomen. Door de expanderende economie was er sprake van een stijgende vraag naar agrarische produc­ ten. Die vraag werd nog versterkt door de op­ richting van de EG en het ontstaan van één in­ terne markt. De productie kon hierdoor flink groeien en men hoefde zich over de afzet nau­ welijks zorgen te maken.

De bulkproductie werd sterk gestimuleerd door wat Benvenuti en Mommaas (1985) de 'technologisch - administratieve taakomgeving (TATE)' hebben genoemd. Het gaat daarbij om een quasi-organisatie bestaande uit een infor­ meel netwerk van onder andere het ministerie van Landbouw, de voorlichting en de verwer­ kende industrie, dat grote invloed had op het handelen van de boeren en tuinders. Een soort­ gelijke ontwikkeling is aangegeven door Rui­ venkamp (1989).

Arbeidsmarkt

In de land- en tuinbouw heeft de afgelopen de­ cennia een vervanging plaatsgevonden van ar­

beid door kapitaalgoederen. Ook was er sprake van toenemende mechanisatie, een totale om­ vorming van bedrijfsgebouwen en modernise­ ring van de inrichtingssystemen. Desalniette­ min vindt de productie nog steeds plaats op ge­ zinsbedrijven, die qua arbeid en kapitaal voor een belangrijk deel afhankelijk zijn van de on­ dernemer en zijn gezin (zie o.a. De Hoogh,

1967).

Nederland telde in 1993 ruim 119 duizend land- en tuinbouwbedrijven met in totaal 225.000 omgerekende voltijdse banen (arbeids­ volume) (Tabel 2). Dat betekent dat er per be­ drijf gemiddeld nog geen twee voltijdse banen waren. Ongeveer 75% van de banen werd inge­ nomen door gezinsarbeid (vooral bedrijfshoof- den, maar ook partners en kinderen), 25% door werknemers. Vooral in de landbouw do­ mineert de gezinsarbeid. Deze neemt daar ruim 90% van het werk voor zijn rekening. In de tuinbouw bedraagt dit cijfer 44%. In deze sub-sector bevindt zich ook bijna 80% van de agrarische banen voor werknemers. Van de 23.000 tuinbouwbedrijven heeft minder dan 5% 10 of meer werknemers in vaste dienst. Ver­ der is er veel tijdelijk personeel dat voorziet in de arbeidsbehoefte tijdens de piekmaanden. Om hoeveel personen het gaat is niet precies bekend. De schattingen variëren van 100.000 tot meer dan 200.000 personen (Goudswaard et al., 1994).

Tabel 2 Arbeidsvolume en aantal bedrijven in de Nederlandse land- en tuinbouw, 1993 (in duizendtallen)*

Landbouw Tuinbouw Land- en tuinbouw

Gezins- werk- aantal Gezins- werk- aantal Gezins- werk- aantal arbeid nemers bedrijven arbeid nemers bedrijven arbeid nemers bedrijven

131 12 96 36 46 23 167 58 119

* Arbeidsvolume in voltijdse banen.

Bron: CBS Landbouwtelling, LEI-DLO bewerking.

(5)

Arbeid in een consumentgerichte land- en tuinbouw

De structuur van gezinsbedrijven zorgt voor enkele bijzondere kenmerken. Allereerst is men op veel bedrijven erg gefixeerd op het aan het werk houden van de intern beschik­ bare gezinsarbeid. Dit wordt belangrijk gevon­ den omdat de mogelijkheden voor de gezinsar­ beid om een baan buiten de land- en tuinbouw te vinden, beperkt zijn. Oorzaak hiervan is dat deze arbeid zeer specifieke kennis en vaardig­ heden bezit, waardoor hij nauwelijks elders ge­ bruikt kan worden (Hillebrand et al., 1997). De nadruk op gezinsarbeid vergemakkelijkt wel de aanpassingen aan schommelingen in de af­ zet: in drukke tijden wordt er langer gewerkt, in rustige tijden niet of korter.

Een tweede gevolg van de structuur van ge­ zinsbedrijven is dat de meeste bedrijven nau­ welijks met de externe arbeidsmarkt in aanra­ king komen. Voorzover dat wel het geval is, leidt dat nogal eens tot problemen. Begin jaren negentig had de sector grote moeite om vol­ doende vast personeel te krijgen (Goudswaard et al., 1994). Bovendien blijkt het ieder jaar weer lastig om voldoende tijdelijk personeel te rekruteren. Een duidelijke indicatie hiervoor is de jaarlijks terugkerende aandacht die dit feno­ meen in de pers krijgt.

Arbeidsdeling Productieorganisatie

Zoals aangegeven, wordt het meeste werk op land- en tuinbouwbedrijven door het gezin uit­ gevoerd wordt. Dit heeft tot gevolg dat er mini­ male aandacht is voor de productieorganisatie omdat er niet of nauwelijks met formele afde­ lingsstructuren gewerkt wordt.

Om zijn bedrijfsdoelstellingen te bereiken, kan de boer/tuinder een beroep doen op een groot aantal dienstverlenende en ondersteu­ nende organisaties (banken, ARBO-diensten, voorlichtingsdiensten, mechanisatiebedrijven, enz.). Dit is te beschouwen als een vorm van (externe) arbeidsdeling. In dit verband is ook belangrijk de verdeling van de productie over een groot aantal schakels, waardoor een pro­ duct een lange weg te gaan heeft om de consu­ ment te bereiken (Bijman et al., 1994). De exter­ ne arbeidsdeling vertoont gezien zijn omvang duidelijk tayloristische trekken.

Productietechniek

Het technisch optimale productieproces is

vaak moeilijk te realiseren vanwege biologi­ sche, geologische en sociale omstandigheden. Toch werd in het verleden veel aandacht be­ steed aan het optimaliseren van bestaande pro­ ductiemethoden en met name het verhogen van de arbeidsproductiviteit. Aan nieuwe acti­ viteiten werd minder aandacht besteed. De productiestijging kon zich voltrekken door nieuwe mogelijkheden op het gebied van teelt- techniek, de mechanisering van de bedrijven en een daarop aansluitende schaalvergroting. Veel arbeid werd afgestoten.

Ook recentelijk is besparing van arbeid nog een van de belangrijkste drijfveren om bijvoor­ beeld in de glastuinbouw en de melkveehoude­ rij over te gaan tot automatisering en robotise­ ring. Arbeid wordt daarbij vooral gezien als kostenfactor, die zo goedkoop mogelijk moet worden ingezet.

Arbeidsorganisatie

Voor de arbeidsorganisatie betekende het bo­ venstaande dat de producten werden voortge­ bracht met relatief steeds minder arbeid. De ar­ beid in de land- en tuinbouw wordt nu, zoals al werd aangegeven, voor het merendeel uitge­ voerd door het gezin. Op eenmansbedrijven werkt de boer of tuinder zelfstandig en coördi­ neert hij de taken. Hij voelt zich algeheel ver­ antwoordelijk. De familieleden werken vaak maar een gedeelte van de tijd op het bedrijf en zij worden in veel gevallen belast met uitvoe­ rende taken. Als er personeelsleden in dienst zijn, vervullen ook zij voornamelijk uitvoe­ rende taken.

Kwaliteit van de arbeid

In veel gevallen betekende de vervanging van arbeid door machines vervanging van zware li­ chamelijke arbeid. Dit heeft aan de ene kant een gunstig effect op de arbeidsomstandighe­ den gehad. Het heeft een deel van het zware, langdurige en soms onaangename werk ge­ ëlimineerd. Ten aanzien van andere aspecten van arbeidsomstandigheden traden echter ver­ slechteringen op.

De huidige knelpunten in de arbeidsom­ standigheden kunnen in de volgende drie groe­ pen verdeeld worden: 1) gezondheid, 2) veilig­ heid en 3) welzijn/stress. Hoofdredenen voor het ontstaan van gezondheidsschade zijn de fy­ sieke belasting (langdurige en zware arbeid of het langdurig uitvoeren van kort-cyclisch

(6)

Arbeid in een consumentgerichte land- en tuinbouw

werk], de fysische, chemische en biologische omgevingsfactoren, en de inrichting van de werkplek. Rugklachten en ademhalingsklach­ ten komen dan ook veelvuldig voor. Met be­ trekking tot de veiligheid wordt geconstateerd dat er relatief veel ongevallen zijn. Het werken met trekkers, aangedreven werktuigen, en vee vormt de belangrijkste oorzaak. De werkdruk en het werktempo zijn binnen de agrarische sector relatief hoog en de werktijden zijn onre­ gelmatig. Aan aspecten als arbeidsinhoud en verdelen van verantwoordelijkheden wordt nog weinig aandacht besteed.

De arbeidsvoorwaarden voor de werknemers worden via een landelijk geldende CAO gere­ geld. Arbeidsvoorwaarden voor meewerkende familieleden worden niet of nauwelijks vastge­ legd. Hetzelfde geldt waarschijnlijk voor de vele tijdelijke krachten.

Toekomstige arbeidssituatie (consumentgericht)

Afzetmarkt

De Nederlandse concurrentiepositie berust tot nu toe vooral op een lage kostprijs voor een bulkproduct van redelijke kwaliteit. De afzet van boer en tuinder verloopt veelal via coöpe­ raties. Deze zijn eerder geïnteresseerd in uni­ formiteit dan in variëteit zodat zij minimale ei­ sen stellen aan de kwaliteit van de producten. Deze aanbodgerichte productie werkt goed in een periode van relatieve schaarste, maar niet in een tijdperk dat de consument kritischer wordt en ook alternatieven ter beschikking krijgt.

Reeds in 1988 adviseerde de Commissie-Van der Stee, ingesteld door het Landbouwschap (Landbouwschap, 1988), over te schakelen op een strategie waarbij meer aandacht besteed wordt aan merkartikelen en jaarrond beschik­ baarheid. ATKearney (1994), dat in opdracht van het ministerie van Landbouw, Natuurbe­ heer en Visserij de concurrentiepositie van de Nederlandse agribusiness onderzocht, kwam tot een soortgelijke conclusie. De lijst van stu­ dies die pleiten voor meer differentiatie en een op de consument gerichte strategie kan moei­ teloos worden uitgebreid (o.a.Van Gaasbeek et al., 1994; Borgstein et al., 1993; De Kleijn et al., 1992). De essentie van een dergelijke strategie is tweeërlei. In de eerste plaats dat geprodu­

ceerd wordt wat de consument wil. In de tweede plaats dat 'de consument' niet bestaat, maar dat er allerlei groepen (segmenten) zijn te onderscheiden met een eigen vraag. Het ene segment wil bijvoorbeeld verse producten, het andere gezonde producten, en het derde goed­ kope producten. Het zal duidelijk zijn dat al die segmenten met een ander product bena­ derd moeten worden.

Een productie die afgestemd is op wat de consumenten willen, vereist dat er kennis be­ staat over die wensen. Verder is een hoge mate van flexibiliteit vereist. Immers, de consumen­ tenwensen zijn niet stabiel, maar steeds aan verandering onderhevig. Het kan daarbij gaan om relatief grote veranderingen (bijvoorbeeld minder vlees eten en meer groente) of om wat kleinere (worteltjes met of zonder groen). De kunst zal zijn om zo goed mogelijk op deze ver­ anderingen in te spelen. Daarbij geldt dat aan­ passen niet te veel geld mag kosten,wat eigen­ lijk automatisch impliceert dat een organisa­ tievorm moet worden gekozen die meerdere vormen van productie toelaat. Naast flexibili­ teit is de kwaliteit belangrijk. Deze term moet niet te absoluut gezien worden. Kwaliteitspro- ductie betekent vooral het maken van een pro­ duct dat precies aan de wensen van de consu­ ment voldoet. Dat lijkt, althans in een situatie met stabiele wensen, misschien simpel. Het probleem zit hem echter in de relatie tussen de wensen van de consument en de kwaliteitsbe­ waking. Die moet ervoor zorgen dat de voorge­ nomen kwaliteit ook steeds gerealiseerd wordt. Als de bewaking onvoldoende is, krijgt de con­ sument, ondanks alle goede bedoelingen, mis­ schien nog niet wat hij wil hebben. Als voor­ beeld kan gedacht worden aan tomaten die er bij aankoop prachtig uitzien, maar door een foutje tijdens de teelt nauwelijks houdbaar blij­ ken te zijn.

Arbeidsdeling Productieorganisatie

In de organisatieliteratuur is veel aandacht be­ steed aan de afstemming van de arbeidsdeling op de nieuwe markteisen (Groep Sociotech- niek, 1987; Van der Zwaan, 1995). In de conven­ tionele tayloristische benadering wordt uitge­ gaan van een vergaande arbeidsdeling tussen mensen, ook wat betreft de regeling en uitvoe­ ring van taken. In een situatie waarin wisse­

(7)

Arbeid in een consumentgerichte land- en tuinbouw

lende producten van een gegarandeerde kwali­ teit gemaakt moeten worden, leidt dit tot pro­ blemen (Kuipers & Van Amelsvoort, 1990). Een eerste oorzaak hiervoor is dat uitvoering zon­ der regelvermogen in de praktijk niet werkt. Altijd doen zich immers afwijkingen voor, waarop ad hoe en ter plekke moet kunnen wor­ den gereageerd om de vereiste kwaliteit te pro­ duceren. Bovendien zal een grote afstand tus­ sen regeling en uitvoering procesinnovaties vanaf de werkvloer frustreren. De tweede oor­ zaak van de problemen heeft te maken met de vergaande splitsing van het uitvoerende werk. Dit vergt extra coördinatie, die echter vanwege de grote afstand tussen management en uit­ voerders niet effectief kan verlopen. Verder maakt de splitsing van het uitvoerende werk het ingewikkeld (en dus duur) om nieuwe pro­ ducten te gaan maken. Dat vraagt immers op­ nieuw om het op elkaar afstemmen van een groot aantal werkenden. Als reactie op de pro­ blemen die optreden bij de tayloristische bena­ dering zijn diverse alternatieven ontwikkeld. Twee min of meer extreme benaderingen, de sociologisch georiënteerde team production en de lean production, worden hier nader uitge­ werkt.

In de team production benadering staat het terugdringen van de arbeidsdeling via een 'stroomsgewijze' structuur centraal (Van der Zwaan, 1995). Onder een stroomsgewijze struc­ tuur wordt verstaan: een beperkt aantal duide­ lijke en korte productieroutes voor gehele pro­ ducten. Die structuur moet bereikt worden via clustering van bewerkingen, vermindering van het aantal bewerkingsstations en de instel­ ling van intern flexibele werk- of taakgroepen met een hoge mate van autonomie. Op die ma­ nier komt het regelvermogen vooral daar te lig­ gen, waar de regelnoodzaak het grootst is, na­ melijk op de werkvloer. Uiteraard moet de tech­ nische uitrusting aangepast worden aan de ei­ sen die door het werk en de werkgroepen worden gesteld. De techniek zal nu veel meer gericht worden op het ondersteunen van het human Capital(de werkenden) en veel minder op arbeidsvervanging.Van de werkenden wordt een relatief hoge scholing verwacht.

Wat zou een dergelijke heroriëntatie beteke­ nen voor de land- en tuinbouw? Wat betreft de arbeidsdeling van het uitvoerende werk moet geconstateerd worden dat die, althans op de productiebedrijven, niet veel kan verminderen.

Het gaat immers veelal om bedrijven zonder of met maar een gering aantal werknemers. Wel zouden de taken evenwichtiger over de wer­ kenden kunnen worden verdeeld. Wat ook zou kunnen veranderen is de arbeidsverdeling tus­ sen de diverse schakels in de agrarische pro­ ductieketen en de arbeidsverdeling tussen de primaire land- en tuinbouwbedrijven en de dienstenleverende bedrijven, zoals voorlich­ ting, loonwerkers, enz. (externe arbeidsdeling). Die is nu vrij ver doorgevoerd, zoals hierboven werd geconstateerd. Er zou gedacht kunnen worden aan verkorting van de ketens en cluste­ ring binnen ketens. Door het korter maken van de keten vermindert de arbeidsdeling en wordt de communicatie gemakkelijker. Wij kunnen hierbij denken aan nieuwe vormen van landbouw en plattelandsvernieuwing, bij­ voorbeeld rechtstreekse verkoop aan consu­ menten van regiospecifieke producten. Welke oplossingen gekozen zullen worden hangt ge­ deeltelijk af van de bedrijfsstijlen van de onder­ nemers (Van der Ploeg et al., 1994).

Een andere oplossing voor de problemen van de conventionele tayloristische structuur van arbeidsverdeling is de zogenaamde 'lean production'. De term is geïntroduceerd door het Massachusetts Institute of Technology (MIT) ter aanduiding van het productiesys­ teem in de Japanse automobielindustrie (Wo- mack et al., 1991). Die industrie bleek telkens weer de Amerikaanse en Europese te verslaan op de terreinen productiviteit, kwaliteit, snel­ heid en flexibiliteit. Dit gebeurde in essentie door een vervolmaking van het tayloristische concept van de arbeidsdeling. De volgende ele­ menten zijn belangrijk ter karakterisering van de lean production (Dankbaar, 1995):

- Just-in-time: er wordt niet meer op voorraad geproduceerd (just in case), maar alleen nog maar als het echt nodig is;

- Total quality: iedere bewerkingseenheid heeft een eigen verantwoordelijkheid voor kwaliteit, zowel van het tussenproduct als van het eindproduct;

- Kaizen: medewerkers zijn niet alleen verant­ woordelijk voor de kwaliteit, maar worden ook geacht constant voorstellen voor verbete­ ring aan te dragen;

- Teamwork: de gehele productielijn is als team verantwoordelijk voor de kwaliteit van het eindproduct;

(8)

pro-Arbeid in een consumentgerichte land- en tuinbouw

cesvernieuwing vinden in nauwe interactie plaats. Dat betekent dat er veel en vroegtijdig aandacht is voor de maakbaarheid van pro­ ducten;

- Uitbesteding: belangrijke onderdelen van de productie worden uitbesteed. De leveranciers van deze zaken krijgen de positie van 'main suppliers’. Andere ondernemingen leveren via deze main suppliers. De keten wordt hier­ door overzichtelijker. Bovendien krijgen de toeleverende ketens niet tot in detail te ho­ ren hoe ze een bepaald product moeten ma­ ken, maar alleen aan welke eisen het product moet voldoen. Zij worden ook nauw betrok­ ken bij de ontwikkeling van een nieuw pro­ duct (Womack et al., 1991). Hierdoor wordt een situatie gecreëerd, waarin er ook in de keten steeds een optimale afstemming plaatsvindt tussen product en productiepro­ ces.

Hoe kansrijk is lean production in de agrari­ sche sector? Geconstateerd kan worden dat het overheersende beleid inhoudt het handhaven van de huidige (lange] ketens. In dat verband kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de activi­ teiten in het kader van integrale ketenbeheer- sing, die er vooral op gericht zijn de verschil­ lende schakels in de productie beter op elkaar af te stemmen. Dat betekent echter niet auto­ matisch de invoering van lean production. Daarvoor moeten nog enige problemen over­ wonnen worden. Een van die problemen is dat de kwaliteit van agrarische producten moeilijk vooraf te bepalen is. Dit hangt samen met de natuurlijke, moeilijk te beïnvloeden omstan­ digheden waaronder de agrarische productie plaats vindt. Een ander probleem is dat consu­ menten in toenemende mate geïnteresseerd zijn in de wijze waarop producten gemaakt worden en daar dus informatie over willen hebben. De genoemde problemen zijn echter overkomelijk. De technologie (bijvoorbeeld kassen, irrigatie e.d.) zal ervoor zorgen dat de omstandigheden van de productie beter gere­ guleerd kunnen worden en dat de informatie die de consument wil over het productieproces opgenomen wordt in de productspecificatie.

Productietechniek

De techniek is in de conventionele tayloristi- sche organisatie vooral gericht op arbeidsbe­ sparing. Dit hangt samen met het beeld van uitvoerende arbeid als kostenpost. Om de kos­

ten te drukken moet die arbeid geminimali­ seerd worden. In een systeem van lean produc­ tion en team production worden productie- medewerkers geacht (l.p.) of gestimuleerd (t.p.) ideeën aan te dragen voor verbeteringen. Daar­ bij gaat het zowel om verbeteringen van het product als om verbeteringen van het produc­ tieproces (waaronder de productietechniek valt). Dit betekent dus dat de techniek niet meer, zoals in de tayloristische organisatie, van buiten- en bovenaf wordt opgelegd, maar in overleg met betrokkenen of zelfs door de be­ trokkenen ontwikkeld wordt. Daarbij wordt ar­ beid gezien als een strategische factor. Dat is een groot verschil met de huidige situatie, waarin arbeid een kostenpost is en nog veel techniek ontworpen wordt zonder goed na te gaan wat de wensen en mogelijkheden van de werkenden zijn.

Of de geconstateerde ommezwaai tot een ge­ heel andersoortige techniek zal leiden, is niet gemakkelijk vast te stellen. Wat betreft de lean production worden, zeker op korte termijn, niet veel veranderingen verwacht, uitgezon­ derd aanpassingen om de organisatie-onderde­ len beter op elkaar af te stemmen. Dit hangt samen met het feit dat bij lean production in feite wordt voortgebouwd op de bestaande or­ ganisatiestructuur en omdat bijvoorbeeld het Kaizen vaak slechts leidt tot kleine aanpassin­ gen. Indien een vergaande aanpassing richting team production wordt doorgevoerd, worden wel consequenties verwacht voor de techniek. De 'nieuwe' techniek zal meer ondersteunend aan de mens moeten zijn om maximaal te kun­ nen profiteren van het human capital. Dit houdt twee zaken in: mensvriendelijkheid en multi-inzetbaarheid.

Arbeidsorganisatie

Op de huidige land- en tuinbouwbedrijven zit­ ten veel regelende taken bij de ondernemer. De rest van de arbeidenden (meewerkende echtge­ note, overige gezinsleden en eventueel perso­ neel) hebben vooral uitvoerend werk zonder veel regelmogelijkheden. Dit past in principe goed bij een productie die gericht is op hoe­ veelheid en efficiëntie, maar veel minder bij een flexibele productie voor bepaalde markt­ segmenten. In dat geval worden immers de re- geltaken zwaarder. Daarbij kan gedacht wor­ den aan het volgen van de markt en het organi­ seren van een productie die tegemoet komt aan

(9)

nieuwe wensen. Op dit moment is de onderne­ mer in de land- en tuinbouw waarschijnlijk al te zwaar belast. In een onderzoek uit 1994 (Goudswaard et al., 1994) constateert een geïn­ terviewde agrariër: 'Het bedrijfsmanagement stelt zoveel eisen dat geen mens daaraan kan voldoen'. Door de extra eisen die consumentge­ richte productie stelt, zou de ondernemerstaak alleen nog maar zwaarder worden, hetgeen dus vrijwel onmogelijk lijkt. Voor een deel zal con­ sumentgerichte productie daarom misschien leiden tot een verdere externalisering van on­ dersteunende taken. Op bedrijven met meer werkenden zal de consumentgerichte produc­ tie leiden tot een verandering in de arbeidsor­ ganisatie. Dit vereist een duidelijke visie op personeelsmanagement. Er zullen regeltaken verschuiven van de ondernemer naar de andere werkenden. Dit is nodig om hen optimaal in staat te stellen hun aandeel te leveren in zaken als Kaizen, simultaneous engineering en der­ gelijke. Bovendien maakt zo'n verschuiving het gemakkelijker voor de overige werkenden om de ondernemer in voorkomende gevallen, bij­ voorbeeld afwezigheid, te vervangen. Dat be­ vordert de zo broodnodige constante bewaking van de kwaliteit van de productie. Daarvoor is het ook nodig dat de ene werkende de andere kan vervangen, hetgeen een brede inzetbaar­ heid en dito opleiding vereist. De 'upgrading' van de functies van de niet-ondernemers op de productiebedrijven is het sterkst bij een ver­ schuiving richting team production, maar doet zich naar onze mening ook bij lean production voor.

Kwaliteit van de arbeid

In de tayloristische organisatie doen werkne­ mers veelal repeterend werk zonder veel regel­ mogelijkheden en verantwoordelijkheden (Mok, 1990; Van der Zwaan, 1995). Dit wordt als niet-positief ervaren. De Sitter (1989) con­ stateert dat tayloristische organisaties veelal gekenmerkt worden door een groot verloop, een hoog ziekteverzuim, een slecht sociaal kli­ maat, grote werkdruk en tekenen van ontevre­ denheid. Over de kwaliteit van de arbeid in een lean-productionorganisatie zijn de meningen van de deskundigen verdeeld. Volgens Dank­ baar (1995: 397 en 408) staan ze soms zelfs lijn­ recht tegenover elkaar: lean production zorgt volgens de ene groep 'extreme' opvattingen voor hoogwaardige hoofdarbeid, terwijl het

Arbeid in een consumentgerichte land- en tuinbouw

volgens de andere groep juist leidt tot zelfuit- buiting. De interpretatie is uiteraard afhanke­ lijk van de vraag welke aspecten van lean pro­ duction worden benadrukt. Als negatieve pun­ ten worden genoemd dat het werk kort-cy­ clisch blijft en de arbeider permanent onder druk staat om verbeteringen aan te dragen. Dat laatste betekent dat het werk eigenlijk nooit klaar komt: niets is goed, want alles kan altijd beter. Parker en Slaughter (1988) spreken in dit verband van 'management by stress'. Als posi­ tief kan worden beschouwd de brede inzet­ baarheid) van de werkenden en de daarmee sa­ menhangende taakroulatie. Die taakroulatie is ook een belangrijk middel om mogelijke fysie­ ke problemen ten gevolge van repetitieve in­ spanningen te vermijden. Een ander positief punt is de verrijking van het werk met zaken als kwaliteitsbewaking. Hetzelfde geldt voor de samenwerking, die doorwerkt in de gezags- en arbeidsverhoudingen: iedereen wordt serieus genomen. Daar staat natuurlijk wel de ver­ plichting tegenover ook daadwerkelijk serieus te handelen.

De team production organisatie ondervangt weer een deel van de problemen die lean pro­ duction oplevert voor de kwaliteit van de ar­ beid. Essentieel is dat de werkenden in de eerstgenoemde organisatievorm gevarieerder werk krijgen, dat ze meer naar eigen inzicht kunnen verrichten en waar zij in grote mate verantwoordelijk voor zijn. Kort-cyclisch werk is er dus niet meer bij. Ook de grote druk om met verbeteringen te komen, ontbreekt. Daar staan de grote verantwoordelijkheden tegen­ over. Die zouden te 'uitdagend' kunnen zijn, en aldus tot stress aanleiding geven. Aanhan­ gers van de sociotechnische school zullen hier tegen inbrengen dat dit alleen gebeurt bij een onevenwichtige verhouding tussen verant­ woordelijkheden en bevoegdheden (in hun jar­ gon: regelvereisten en regelmogelijkheden, zie o.a. Peeters, 1992). Nader onderzoek zal hier uitsluitsel moeten bieden.

Arbeidsmarkt

Een 'upgrading' van het werk van de niet-on- dernemers op agrarische bedrijven zal waar­ schijnlijk consequenties hebben voor het func­ tioneren van de interne arbeidsmarkt. In de huidige situatie wordt de partner van de onder­ nemer veelvuldig bij het werk op het bedrijf in­ geschakeld (Blom St Hillebrand, 1992).

(10)

Wan-Arbeid in een consumentgerichte land- en tuinbouw Tabel 3 Verdeling

ven)* van de landbouwbedrijven naar totaal gezinsinkomen, in procenten (geen tuinbouwbedrij-/aar inkomensklasse 1990/91 1991/92 1992/93 1993/94 tot 40.000 gld. 15 19 27 28 40-80.000 gld. 33 34 31 37 80-120.000 gld. 23 21 23 19 boven 120.000 gld. 28 25 19 17 Totaal 100 100 100 100

* Gezinsinkomen is het inkomen dat de boer en zijn partner op het bedrijf behalen plus neveninkomsten zoals so­ ciale uitkeringen, rente, en inkomsten uit andere arbeid.

Bron: Zachariasse, 1996

neer dit werk hogere eisen qua opleiding zal gaan stellen, ontstaan waarschijnlijk proble­ men. Veel van de partners hebben namelijk geen agrarische opleiding en zullen dan ook niet aan die hogere eisen kunnen voldoen. Dat betekent echter niet automatisch dat een gro­ ter beroep zal worden gedaan op de externe ar­ beidsmarkt. Immers, het inhuren van niet-ge- zinsarbeid brengt risico's met zich mee. Lonen moeten ook doorbetaald moeten worden in tij­ den dat het financieel minder voor de wind gaat. Belangrijk in dit verband zijn de grote wisselingen in inkomen door de jaren heen. ZieTabel 3 voor een illustratie daarvan.

Waarschijnlijk is het zo dat de bedrijven die nu geen werknemers hebben, ook in de toe­ komst geen werknemers zullen aantrekken. Het wegvallen van een meewerkende partner zal hier gecompenseerd worden door het (extra) externaliseren van ondersteunende activiteiten of door het aangaan van samenwerkingsver­ banden (maatschappen en firma's). Voor de be­ drijven die nu al wel werknemers hebben, ligt het meer voor de hand dat zij compensatie voor een wegvallende partner zoeken op de ex­ terne arbeidsmarkt. Dat betekent dus dat, cete- ris paribus, de totale externe vraag naar arbeid vanuit de agrarische sector groter zal worden. Maar bovendien wordt die vraag anders van aard. Er zal niet, zoals nu, vooral gezocht wor­ den naar goedkope arbeid, maar meer naar kwalitatief goede, op meer plaatsen en voor meer taken inzetbare, werknemers. Die krij­ gen uiteraard een bij hun kwalificaties passend salaris aangeboden. Kortom, in een situatie van kwaliteitsproductie zal de agrarische sector het wat betreft de arbeidsvraag in (iets) hogere marktsegmenten zoeken.

Conclusies

In dit artikel is een model voor de analyse van arbeidsvraagstukken ontwikkeld, dat arbeid in relatie tot zijn omgeving behandelt. Het model is doorgeëxerceerd voor een aanbod- en een consumentgerichte agrarische productie. De belangrijkste conclusies zijn samengevat in ta­ bel 4.

Bij een aanbodgerichte productiewijze in de land- en tuinbouw wordt vanuit een bestaand bedrijf en de daarbij behorende arbeidssituatie beredeneerd wat voor producten er geleverd kunnen worden. Er worden in dat geval weinig extra eisen aan de arbeid gesteld. De gezinssi­ tuatie is in belangrijke mate bepalend voor de arbeidsdeling en de producten die gemaakt worden. Veelal is er een sterke scheiding tussen enerzijds de ondernemer die alle beslissingsbe­ voegdheid heeft en anderzijds de meewer­ kende familieleden en werknemers die voorna­ melijk het uitvoerende werk doen. Mechanise­ ring en automatisering worden vooral ingezet ter vervanging van de arbeid. Zwaar fysiek werk komt steeds meer te vervallen, waarbij echter wel onaangenaam restwerk, in hoofd­ zaak kort-cyclisch werk, blijft bestaan of ont­ staat. Deze technologische ontwikkeling kan voorts een bron voor mentale overbelasting vormen.

De belangrijkste drive bij een meer consu­ mentgerichte productiewijze komt vanuit de afzetmarkt. De organisatie en de daarbij beho­ rende arbeidsaspecten moeten op de wisse­ lende vraag naar producten inspelen. In een meer consumentgericht georiënteerde land- en tuinbouw zal het gezinsbedrijf de belangrijkste pijler blijven. Wel zullen

(11)

Arbeid in een consumentgerichte land- en tuinbouw

Tabel 4 Invloed van de marktoriëntatie op de arbeid in de primaire land- en tuinbouw. Aanbodgerichte

productie 'tayloristisch'

Consumentgerichte productie

‘team production ' ‘lean production ' Arbeidsdeling:

Productieorganisatie lange keten korte keten lange keten (georganiseerd) Productietechniek besparing op arbeid techniek is ondersteu­

nend aan arbeid besparing op arbeid + techniek is ondersteunend aan arbeid

Arbeidsorganisatie sterke splitsing in verwevenheid in uitvoerenden betrokken regelende en regelende en bij proces, samenwerking uitvoerende taken uitvoerende taken in ketens

Kwaliteit van de arbeid:

Arbeidsverhoudingen 'scheef vrij gelijk minder 'scheef'

Arbeidsinhoud weinig aandacht team work als team

verantwoordelijk Arbeidsomstandigheden geen regelmogelijkheden

voor uitvoerenden meedenken gestimuleerd meedenken verwacht kort-cyclisch + kort-cyclisch afwisseling afwisseling

Arbeidsvoorwaarden beloningsgericht totaal ‘pakket’ beloningsgericht + andere factoren Arbeidsmarkt:

Intern beschikbare dominant minder dominant minder dominant arbeid

Externe arbeidsmarkt ongeschoold geschoold gemengd geschoold/ ongeschoold

den over meerdere personen verdeeld worden en zal er een flexibele instelling verwacht wor­ den waarbij gestreefd wordt naar een hoger op­ leidingsniveau. Psychische en mentale belas­ ting bij zowel werkgevers als werknemers kun­ nen ook bij een flexibele productie voor de markt blijven bestaan of zelfs toenemen, met name bij het niet goed toepassen van een juiste mix tussen de arbeidsinhoud, arbeidsomstan­ digheden, arbeidsverhoudingen en arbeids­ voorwaarden. Bij de heroriëntatie op consu­ mentgerichte productie zijn meerdere oplos­ singen voor de arbeidsdeling denkbaar. De team production en de lean pro-duction zijn nader uitgewerkt. Dit zijn in zekere zin twee uitersten. Welke oplossing uiteindelijk gekozen wordt is moeilijk te zeggen. Dit hangt van vele factoren af.

Bij de team-productionoplossing zal de ar­ beidsdeling, voorzover mogelijk, worden te­ ruggedrongen. Dit heeft aan de ene kant een grotere verwevenheid in regelende en uitvoe­

rende taken tot gevolg. Aan de andere kant zul­ len kortere ketens tot stand komen. De tech­ nologische ontwikkelingen zullen niet in de eerste plaats op arbeidsbesparing zijn gericht, maar op ondersteuning van arbeid. Dit bete­ kent dat de kansen voor het bereiken van een optimale mens-machine-interactie zullen wor­ den benut. De productie wordt in teamverband gerealiseerd, waarbij afwisseling in het werk en betrokkenheid bij het werk worden gesti­ muleerd. Het scholingsniveau zal op een hoger plan komen te liggen. Teamwork en taakroula- tie zullen waarschijnlijk tot gevolg hebben dat het kort-cyclische werk zal afnemen.

De toepassing van lean production als op­ lossing voor de omschakeling naar consu­ mentgerichte productie betekent dat de lange ketens zullen blijven bestaan. Wel zal er meer samenwerking en organisatie in de ketens tot stand komen. Bewuste keuzen zullen worden gemaakt bij de toepassing van de productie­ techniek. De technologische ontwikkeling zal

(12)

Arbeid in een consumentgerichte land- en tuinbouw

weliswaar gericht zijn op arbeidsbesparing, maar doordat uitvoerenden meer betrokken worden bij het proces zal er meer aandacht worden besteed aan de mens-machine-interac- tie. Dit betekent dat de nadelen van kort-cy­ clisch werk, die bij deze oplossingsrichting in zekere mate blijven bestaan, zullen worden ge­ minimaliseerd. De medewerkers zijn als team verantwoordelijk voor de productie en van hen wordt meedenken om de productie en de kwa­ liteit te verbeteren verwacht. Dit zal de nood­ zaak voor scholing doen toenemen.

Literatuur

Asseldonk, X.(1994), 'Ondernemingswaarde: chaos of complexe dynamische orde’. Management Re-

view 38, 7-19.

ATKearney (1994), De markt gemist! Door beperkte

marktgerichtheid dreigt somber perspectief voor Nederlandse Agrosector. A.T. Kearney, Amster­

dam.

Bauwens, A.L.G.M., M.N. Groot & K.J. Poppe (eds) (1990), Agrarisch bestaan: beschouwingen bij vijf­ tig jaar Landbouw-Economisch Instituut.Van Gor- cum, Assen.

Benvenuti, B. & H. Mommaas (1985), De technolo­

gisch - administratieve taakomgeving van land­ bouwbedrijven: een onderzoeksprogramma op het terrein van economische sociologie van de landbouw. Landbouw Hogeschool, Wageningen,

112 pp.

Blom, U.Ph. &. J.H.A. Hillebrand (1992), Jonge agra­

rische vrouwen op gezinsbedrijven. LEI-DLO, Den

Haag.

Borgstein, M.H., A.F. van Gaasbeek & J.J. de Vlieger (1993), Visie op de internationale concurrentie­

kracht in de varkenshouderij. Rabobank/LEI-

DLO, Eindhoven / Den Haag.

Bijman, W.J., C.M. Enzing & A.f. Reinhard (1994),

Agrarische ketens en biotechnologie. MLNV Pro­

gramma technologisch aspectenonderzoek (TA) nr. 2, De Haag.

Dankbaar, B. (1995), 'Kwaliteit van de arbeid en Ja­ panse produktieconcepten'. In: F. Huigen (red.),

Arbeidsmarktcongres ‘Naar volwaardige werkge­ legenheid!’ van 26 april 1995. Siswo, Amsterdam,

blz. 397-411.

Donkers, H.W.J. & J.H.A. Hillebrand (1995), Voorstel

voor een Kaderprogramma Arbeid. LNV-DWK,

Den Haag.

Gaasbeek, A.F. van, G.J. Boers, S.P.M.M. de Groot & W.A. van Oosterom (1994), Visie op de interna­

tionale concurrentiekracht in de akkerbouw. Ra-

bobank/LEI-DLO, Eindhoven/Den Haag.

Goudswaard, A, J.H.A. Hillebrand, H. OudeVrielink & G. Overbeek (1994), Arbeidsvoorziening land­

en tuinbouw. LNV, Den Haag.

Groep Sociotechniek(1987). Het flexibele bedrijf. In­

tegrale aanpak van flexibiliteit, beheersbaarheid, kwaliteit van de arbeid, produktie-automatise- ring. Kluwer, Deventer.

Have, K. ten (1993), Markt, organisatie en personeel

in de industrie. Een empirisch onderzoek naar produktieregimes als configuraties van arbeidsde­ ling en arbeidsrelaties. Tilburg.

Hillebrand, J.H.A., J.M. van den Hoek & C.J.M. Spierings (1997), 'Part-time farming and farm hou- sehold theory: The Dutch case'. Tijdschrift voor

Sociaalwetenschappelijk Onderzoek van de Land­ bouw (TSL), ter perse.

Hoogh, J. de (1967), Enkele beschouwingen over de

economische organisatie van de landbouwpro- duktieJVXJ, Amsterdam.

Keuning, D. & D.J. Eppink (1982), Management en

organisatie: theorie en toepassing. Stenfert

Kroese, Leiden/Antwerpen.

Kleijn, E.H.J.M. de, H. Tap & A.M.A. Heybroek (1992), Visie op de internationale concurentie-

kracht in het fruit, Rabobank/LEI-DLO, Eindho­

ven/Den Haag.

Kuipers, H. &. P. van Amelsvoort (1990), Slagvaardig

organiseren. Inleiding in de sociotechniek als in­ tegrale ontwerpleer. Kluwer, Deventer.

Landbouwschap (1988), Om schone zakelijkheid:

perspectieven voor de agrarische sector in Neder­ land. Landbouwschap, Den Haag.

LEI-DLO (1994). Landbouw-Economisch Bericht

1994. Landbouw-Economisch Instituut, Den Haag.

LNV (1993), Van Meer naar Beter. Kwaliteit en kwali­

teitsbeleid in de agrarische sector. Ministerie van

Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, Den Haag.. Mok, A.L.(1990), In het zweet uws aanschijns. Inlei­

ding in de arbeidssociologie. Stenfert Kroese, Lei­

den/Antwerpen.

Parker, M. and J. Slaughter (1988), Choosing sides:

Unions and the Team concept. South End Press.,

Boston.

Peeters, M. (1992), 'Nieuwe produktieconcepten in de confectie-industrie, de wankele schreden van een traditionele bedrijfstak op weg naar integrale vernieuwing'. Tijdschrift voor Arbeidsvraagstuk­

ken jrg. 8, blz. 130-143.

Ploeg, J.D. van de, H. Renting &. J. Roex (1994), Meer­

dere vergelijkingen en veel onbekenden: een ver­ kennende studie naar bedrijfsstijlen en verschil­ len in input- output relaties in de Nederlandse melkveehouderij. NRLO, Den Haag, Rapport nr.

94/1.

Ruivenkamp, G.T.P. (1989), De invoering van bio­

technologie in de agro-industriële produktieke- ten: de overgang naar een nieuwe arbeidsorgani­ satie, Academisch proefschrift Universiteit van

Amsterdam, 354 pp.

Sitter, U. de (1989), 'Moderne sociotechniek'. Gedrag

en organisatie 2e jrg. nr. 4/5, themanummer So­

ciotechniek, blz. 222-251.

Womack, J.P., D.T. Jones and D. Roos (1991), The ma­

chine that changed the world: the story of lean production (how Japans secret weapon in the

(13)

bal auto wars will revolutionize western indu- 23 feb. 1996.

stry), Harper Perennial. Zwaan, A.H. van der (1995), Organiseren van arbeid. Zachariasse, L.C. (1996), Gevolgen van het basisin- Balanceren tussen hiërarchie en markt Van Gor-

komen voor de agrarische sector. Inleiding gehou- cum, Assen, den op het symposium 'Basisinkomen', Noordwijk

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Singer (Eds.), Theoretical models and processes of reading (4 th ed., pp. Newark, DE: International Reading Association. Cambridge: Cambridge University Press. Assessment crisis:

responsibilities that serve to sustain such relations. People in the Secwepemc legal tradition are expected to learn from the land, and teach others about the land in order to

Study 1 tests whether physiological arousal influences relationship-initiation motivation as a function of self-esteem in a social situation.. I sample only female participants

Patterson,
K.
(2003).
Servant
leadership:
A
theoretical
model.
Servant
Leadership


Sample Data Collection Method Findings Themes Enhancing- Inhibiting Confidence Knowledge Utilization about the experience of using the computerized patient model,

This policy flow chart could serve as a tool for policymakers and key stake- holders (e.g., public health managers, commu- nity organizations, etc.) to link barriers in

The dispersion tomography GUI has functionality for: retrieving the current axis position information from the motor controllers; enabling each axis; homing each axis; stopping