• No results found

Boekbesprekingen - Downloaden Download PDF

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Boekbesprekingen - Downloaden Download PDF"

Copied!
6
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Boekbesprekingen

Carolien Metselaar (2000), Sociaal- organisatorische gevolgen van

kennistechnologie: een procesbenadering en actorperspectief, Proefschrift Universiteit van Amsterdam (Reeks: SIKS-dissertatie reeks 2000-3), ISBN: 90-9013874-9, 291 blz.

Het stellen van 'goede' vragen is minstens zo belangrijk als het goed beantwoorden er van. En bij lezing van het proefschrift van Carolien Metselaar had ik het gevoel dat een op zichzelf goed verhaal niet helemaal uit de verf komt door de vragen die er aan ten grondslag liggen. Metselaar stelt twee vragen centraal. Ten eerste wil ze weten wat de relaties zijn tussen hande­ lingen van actoren gedurende het ontwerp- en het invoeringsproces van een kennissysteem en de sociaal-organisatorische gevolgen van het kennissysteem. En ten tweede moet haar onderzoek antwoord geven op de vraag op wel­ ke manier de wederzijdse aanpassing tussen een kennissysteem en de organisatie bevorderd zijn door samenwerking tussen verschillende betrokken actoren.

Uit deze twee vragen valt al veel af te leiden over wat we verder kunnen verwachten. De vragen laten duidelijk zien dat Metselaar een niet-deterministisch uitgangspunt wilde han­ teren. De techniek is niet de oorzaak van soci­ aal-organisatorische veranderingen, maar de interactie tussen gebruikers en producenten. Het onderzoek moest de dynamiek van een ontwikkelingsproces weergeven. Allerlei theo- rie n die deze dynamiek benadrukken worden door haar mooi in een kader geplaatst. Zo wij­ zen Newman en Robey op de procesaspecten van technologische ontwikkelingen, schetst Leonard-Barton een model waarin systemen al­ leen tot gebruik kunnen komen als er sprake is van aanpassing tussen techniek en organisatie

en benadrukt Orlikowski de dualiteit van de techniek: de techniek stuurt ons handelen en ons handelen stuurt de techniek. Metselaar past de modellen aan waar zij vindt dat ze niet kloppen en maakt een overzichtelijk theore­ tisch kader.

In hoofdstuk 5 geeft ze een mooie secon­ daire analyse van een kennissysteem, waarmee ze de kracht van haar analysekader wil aanto­ nen. Volgens mij toont dit hoofdstuk niet de kracht van het analyseschema aan, maar veel­ eer dat Metselaar een mooi verhaal over tech­ nologische veranderingen in arbeidsorganisa­ ties kan schrijven. Ook de drie volgende hoofd­ stukken, waarin ze een eigen casestudie uitge­ breid beschrijft, zijn mooie verhalen over technologische veranderingen. Ze beschrijft daarin de ontwikkeling van een kennissys­ teem bij de bedrijfsvereniging voor de gezond­ heidszorg, geestelijke en maatschappelijke be­ langen (BVG). Het systeem werd ontwikkeld voor ondersteuning bij het toewijzen van sanc­ ties aan mensen met een WW-uitkering (het beoordelen van 'verwijtbaarheid'|. Voor de in­ voering van dit kennissysteem moest de sanc­ tie centraal worden vastgesteld. Dat betekende dat de lokale ambtenaar een verzoek voorbe­ reidde en dat deze vervolgens door een expert nogmaals werd bekeken. Om tot slot uit te monden in een voorstel aan een commissie op het hoofdkantoor, dat een besluit nam. De ambtenaren konden gebruik maken van dikke handboeken met jurisprudentie om tot een oordeel te komen. Maar er bleken grote ver­ schillen tussen de beoordelaars te bestaan: sommigen stonden te boek als bullebakken die snel tot sancties kwamen anderen waren aan­ zienlijk coulanter. Met de komst van het ken­ nissysteem moesten de ambtenaren nu een groot aantal vragen doorlopen. Sommige vra­

(2)

gen stelden ze vroeger nooit. Ze worden dus gedwongen om via een vast patroon de eventu­ ele sanctie vast te stellen. Dit heeft voor de ambtenaren zo zijn voordelen. Over het alge­ meen heeft men de indruk dat de beslissingen daardoor objectiever worden. Pikant detail is echter dat de sancties extremer werden, zowel naar boven als naar beneden. Maar ook de hou­ ding van de gebruikers van het systeem is am­ bivalent. Ze moeten nog steeds op veel punten zelf een inschatting maken, ze hebben ook nog steeds hun deskundigheid nodig, maar ander­ zijds zien ze toch ook een zekere uitholling. Ook het management is bang voor het verdwij­ nen van kennis. Ze vrezen dat het werk toch meer een invuloefening gaat worden en dat er dus kennis wegvloeit. Uiteindelijk kan de kwa­ liteit van de arbeid hierdoor achteruit gaan. In­ teressant vond ik ook dat het systeem zelf een eindconclusie trekt. En van deze eindconclusie wijken de ambtenaren heel weinig af. Ze mo­ gen het wel, maar 'Dan gaan ze vragen stellen' zoals iemand het verwoordt. Het zegt toch heel veel over ons geloof in de techniek. Het sys­ teem maakt weinig fouten lijkt de boodschap te zijn.

In het hele verhaal komen alle elementen van het theoretisch kader weer netjes terug. Naar mijn mening wel iets te netjes. Omdat Metselaar alle elementen van het kader wil la­ ten terugkomen vertoont het verhaal soms gro­ te overlap. Als het geheel wat meer was inge­ kort, was het echt een mooi verhaal geworden. En wat ik me afvroeg, is of het goede verhaal het resultaat is van het gekozen analysekader of van de Metselaar kwaliteiten als interviewer en observator. Ik denk van beide een beetje. Het analysekader biedt toch de mogelijkheid om een niet al te statisch plaatje te schetsen. Door het analysekader komen veel verschil­ lende elementen aan de orde en worden de in­ teracties tussen techniek en organisatie goed geschetst.

Het grootste minpunt van het onderzoek blijft de gekozen onderzoeksvraag. Dat blijkt vooral in het concluderende hoofdstuk. Metse­ laar neemt vooral stelling tegen de zeer vage preoccupatie van het technologisch determi­ nisme, hetgeen door velen wordt verworpen. Terecht merkt ze op dat keuzes in technologie en de effecten van technologie twee processen zijn die met elkaar verweven zijn. Helaas legt ze teveel de nadruk op het feit dat zij het nu

echt anders doet. Het gevolg is dat haar conclu­ sies niet veel verder komen dan opmerkingen over dynamische interacties. Terwijl er inmid­ dels veel empirische materiaal is waarin juist deze interacties centraal staan. De interactie tussen techniek en sociaal systeem is het expli­ ciete uitgangspunt van de actor-netwerk-theo­ rie. Studies van mensen van Latour, Callon en Law laten juist zien hoe interessant het is om theoretische exercities te koppelen aan uitge­ breid empirisch materiaal. Beide elementen zijn hier voor handen, maar ze blijven wat los van elkaar staan. Want het is Metselaar niet al­ leen te doen om de interacties, uiteindelijk gaat het om de gevolgen. Maar over die gevol­ gen zegt zij ook weer net iets te weinig. Neem de effecten op kwaliteit van de arbeid. Dit is een onderwerp waarover ik in dit proefschrift een duidelijkere stelling name had verwacht. Zo heeft Richard Sennett de stelling gelan­ ceerd dat een gedecentraliseerde uitvoering van centraal vastgestelde kaders leidt tot een vervreemding van het werk. Ik ben wel nieuwsgierig hoe Carolien Metselaar hier te­ genaan kijkt.

Dat ik hier geen antwoord op krijg komt voort uit de zeer brede vraag die ze stelt. Als ze een beperktere vraag had gesteld en daarin ook een duidelijker en stelliger antwoord had gefor­ muleerd was het een veel beter proefschrift ge­ worden. Misschien kan ze in artikelen deze 'kleinere' vragen alsnog beantwoorden. Hope­ lijk durft ze dan ook een duidelijker standpunt in het empirische debat in te nemen. Het mate­ riaal dat ze heeft verzameld is er interessant genoeg voor.

Joop K ielem a M anagem ent C onsultant bij Ordina O rganisatie A dviseurs

Roland Springer (1999), Rückkehr zum Taylorismus? Arbeitspolitik in der Automobilindustrie am Scheideweg,

Frankfurt/Main: Campus-Verlag, ISBN: 3-593-36258-9, 236 blz.

In de jaren negentig werd het debat over de rati­ onalisering van de arbeid in de autoassemblage- sector sterk gedomineerd door de 'lean produc­ tion' - these. In deze dominantie raakte de aan­ vankelijke interesse voor alternatieve

(3)

rationali-seringsconcepten, zoals deze in Duitsland on­ der het label 'nieuwe productieconcepten' naar voor werden geschoven, in de verdrukking.

Hoe hebben de Duitse autoassemblagebe- drijven deze 'lean production' storm door­ staan ? Wat is er nog van de 'nieuwe productie­ concepten' overeind gebleven ? Over het weder­ varen van de rationalisering in de Duitse auto - mobielindustrie gedurende de jaren negentig, handelt dit boek van Springer. Door zijn loop­ baan is Springer goed geplaatst om het thema aan te kaarten. Als onderzoeker werkte hij aan het Soziologisches Forschungsinstitut te Göt­ tingen, bekend omwille van de publicaties van Kern en Schumann waarin de nieuwe produc­ tieconcepten werden toegelicht. Hij werkte binnen het SOFI aan de studies over de rationa­ lisering in de Duitse automobielindustrie tot hij in 1993 naar 'de andere kant' overstapte en een managersfunctie bekleedde bij Mercedes- Benz verantwoordelijk voor arbeidsorganisatie en continuous improvement.

Deze achtergrond laat Springer toe een posi­ tie van - zoals hij het zelf omschrijft - 'observe­ rende participatie' in te nemen. Als voormalig sociologisch onderzoeker is hij in staat de ont­ wikkelingen in de rationalisering en de be­ sluitvorming daaromtrent te objectiveren en analyseren. Maar de betrokkenheid gaat verder dan in een 'participerende observatie' omdat hij als manager ook deelnam aan het besluit­ vormingsproces, zonder door andere actoren als onderzoeker gepercipieerd te worden. Dit heeft het voordeel dat Springer een betere toe­ gang verkreeg tot de 'verborgen agenda' van de verschillende actoren.

Het boek kenmerkt zich dan ook door de na­ druk op de rationaliseringen als sociaal proces, waarin het perspectief, de argumenten en machtsinstrumenten van verschillende partij­ en - werknemers, vakbonden, lijnmanage­ ment, arbeidsanalisten, personeelsdienst, hoofdkwartier versus assemblagevestigingen - in de ondernemingsbeslissingen uitvoerig be­ licht worden. Dit maakt het boek vlot leesbaar. Bij wijlen krijgt het de vorm van een 'thriller', waarbij je in spanning afwacht welke partij zijn belangen zal weten door te drukken.

Afhankelijk van de omgevingscontext wisse­ len de kansen van de partijen in het rationali- seringsconcours immers geregeld. De periode tot de crisis van 92/93 kenmerkt zich volgens Springer door een sterke opmars van de nieuwe

productieconcepten, althans in die procesde­ len - koetswerkassemblage en ververij - die sterk geautomatiseerd werden. Hier is het mo­ gelijk gebleken de werknemers actief te betrek­ ken in de verdere rationalisering van het pro­ ductieproces. Maar in de omvangrijke manuele montageafdeling blijft een rationalisering van het productieproces direct gekoppeld aan een arbeidsintensivering, waartegen werknemers zich verzetten. Pogingen om werknemers in de montageafdelingen deelachtig te maken aan de rationalisering mislukken.

Na 1992/1993 gewaagt Springer van een 'roll-back' in de montageafdelingen waarin een rationalisering door specialisten in de beste Tayloristische traditie de bovenhand verkrijgt. In deze trend is de sluiting van Volvo-Uddeval- la slechts het topje van de ijsberg. Ook in meer 'traditionele' autofabrieken wordt teamwerk te­ rug in eerste instantie als een risico, niet als een kans, beschouwd.

Toch ziet Springer een synthese groeien tus­ sen beide rationaliseringsconcepten. Deze sluit aan bij de wijze waarop werknemers in het 'lean production' concept deelnemen aan de rationalisering van het productieproces, zonder dat de strikte standaardisering van de arbeid wordt verlaten. Een 'participatief Taylo- risme', waarin het inherente conflict tussen ra­ tionalisering en arbeidsintensivering niet op- gelost, maar overbrugd wordt.

De bevoorrechte 'insiderpositie' van Sprin­ ger, merk je in dit verhaal vooral in de beschrij­ ving van de vaak gespannen verhouding tus­ sen het hoofdkwartier van de automobielcon- cerns en hun assemblagevestigingen. Het re­ sulteert echter geenszins in een solide empirische onderbouwing van het verhaal. Het onderzoeksobject is niet duidelijk om­ schreven. Uit contacten met andere automo­ bielbedrijven meent Springer de rationalise- ringsgeschiedenis van 'dé' Duitse automobiel­ industrie te kunnen beschrijven, waardoor de trends weinig gedifferentieerd en vaag worden weergegeven. De stellingen worden ook zonder - weerbarstige - empirische gegevens gepresen­ teerd.

Ondanks de 'observerende particpatie' blijft het boek ook voornamelijk beschrijvend. De belangen van diverse partijen in de rationalise­ ring worden zorgvuldig uiteengelegd, maar bieden geen verklaring waarom nu eens de ene, dan weer de andere partij de bovenhand

(4)

haalt. Hier blijft het bij een globale verwijzing naar de veranderende omgevingscontext van de bedrijven.

Bovenal ontgoochelt de 'synthese' tussen de rationaliseringsconcepten, die door Springer verdedigd wordt. Deze synthese is weinig meer dan wat 'lean production' te bieden heeft. De auteur verwijst overigens zelf naar NUMMI, de joint-venture tussen Toyota en GM die reeds in 1986 opende en als lichtend voorbeeld voor 'lean production' in de Westerse wereld al vaak door onderzoekers is beschreven. Als lezer be­ kruipt je bij de 'pointe' van het boek dan ook een d3j6-vu gevoel. In het bijzonder omdat ook inhoudelijk geen toegevoegde waarde wordt ge­ geven aan de vraag of er geen meer ingrijpende wijziging in de arbeidsdeling noodzakelijk is om een substanti le participatie van werkne­ mers mogelijk te maken. Hoe het zo mogelijk nog meer arbeidsdelige, kortcyclische en ui­ terst gestandaardiseerde werk in het 'lean pro­ duction' concept te combineren valt met een zinvolle bijdrage van de werknemers aan de ra­ tionalisering blijft onbeantwoord.

R ik Huys HIVA, KU Leuven

Arend Buitendam (2001) Een open architectuur voor arbeid en organisatie, Assen: Van Gorcum, ISBN 90-232-3692-0, 294 blz.

Bij zijn afscheid als hoogleraar Human Resour­ ces Management aan de Erasmus Universiteit te Rotterdam gaf Arend Buitendam niet alleen een afscheidcollege over 'Verzilveren en verze­ keren: werknemersrisico's en ondernemings- bestuur', ook publiceerde hij een boek over 'in­ zicht in antecedenten van ontwikkelingen in organisatie en arbeid'. Dit boek bevat zijn hui­ dige inzichten omtrent de personeelsfunctie. Zoals hij zelf schrijft bevat het boek geen pan­ klare recepten hoe onder invloed van mondia­ lisering, ICT en andere veranderingen de per­ sonele functie vorm dient te krijgen. Het is een zoektocht tot het stellen van de juiste beleids­ vragen.

Buitendam geeft een overzicht van het veld zonder volledig te (willen) zijn. Hij laat zien op de hoogte te zijn van de nieuwste inzichten en theorien, voorzover ik dat kan beoordelen. Hij combineert sociologische, economische en

psychologische theorie n en invalshoeken op een manier die je bij weinig andere weten­ schappers aantreft, zonder dat het een onover­ zichtelijke brij wordt. Bovendien heeft Buiten­ dam een rijke kennis van de praktijk zoals blijkt uit de talloze voorbeelden die worden ge­ presenteerd ter ondersteuning van zijn denk­ beelden. In dat opzicht is het een rijk boek.

Zo laat hij bijvoorbeeld zien, onder verwij­ zing naar de transactiekostentheorie, dat de grens tussen arbeidsmarkt en arbeidsorganisa­ tie voortdurend aan verandering onderhevig. Een voorbeeld over de organisatie van arbeid in een 18e eeuwse steenfabriek, dat veelweg heeft van de moderne zelfsturende teams, maakt dat direct duidelijk. Zo is het boek rijk aan voor­ beelden en kunnen wij leren van in het verle­ den opgedane ervaringen.

In het boek komen tal van onderwerpen aan bod, die alle in een min of meer logische structuur worden gepresenteerd. Hij besteedt aandacht aan o.a. opleiding en training, inter­ ne arbeidsmarkt, collectieve belangenbeharti­ ging, prestatie en beloning, post-bureaucra- tisch organiseren teams, netwerken en nog veel meer. Alhoewel het boek niet streeft naar volledigheid, bevat het boek wel tal van idee n en onderwerpen en oogt het zeer compleet.

Naast een inleiding en een epiloog bevat het boek vier hoofdstukken, waarvan de hoofd­ stukken 3 en 4 verreweg het omvangrijkst zijn. In die zin is het boek niet evenwichtig. Echter deze twee hoofdstukken bevatten de kern van het boek, dat systematisch is opgebouwd op basis van de 'decision-to-work' (inclusief wer­ ving en selectie) en de 'decision-to-produce' (inclusief motivatie).

Hoofdstuk 1 geeft een overzicht van recente ontwikkelingen en laat tegelijkertijd ook zien dat sommige hedendaagse ontwikkelingen zich in het verleden ook al hebben voorgedaan. Buitendam wijst erop dat de drie sturingsprin- cipes die hij onderscheidt (marktsturing, ge- zagsturing en relatiesturing) naast elkaar kun­ nen voorkomen. Niet alleen bij verschillende organisaties maar ook binnen organisaties. Ook wijst hij op de samenhang tussen beleids­ problemen na de keuze voor een bepaald stu- ringsprincipe en daarmee ook op problemen van naast elkaar voorkomende sturingsprinci- pes. De bouwstenen voor een architectuur van arbeidsorganisaties die hij gebruikt, verdeling van beslissingsrechten, resultaatbeoordeling

(5)

en het belonings- en aansporingsstelsel, ko­ men in verschillende gedaanten in de hierop volgende hoofdstukken terug.

Hoofdstuk 2 gaat in op de 'decision-to- work', met name op de achtergrond van de grondslagen en veranderingen van het institu­ tionele stelsel dat randvoorwaarden vormt voor gedragsalternatieven van individuele werkers en beleidsalternatieven in het strategisch HR- beleid. Dit hoofdstuk gaat in op diverse vor­ men van menselijk kapitaal, de rol van vakdeel- markten interne markten en secundaire ar­ beidsmarkten. Ook besteedt het aandacht aan de verschuivingen in de economische struc­ tuur, van industrie naar diensten, demografi­ sche veranderingen zoals de veroudering van de bevolking, maar ook de opkomst van twee­ verdieners, pensionering en uittreding (de an­ dere kant van non-participatie), het onderwies­ en trainingsbeleid van bedrijven en de rol en invloed van de vakbonden.

Hoofdstuk 3 bevat een expos3 over zoekont- werpen voor arbeid en organisatie. Het gaat hierbij vooral om de 'decision-to-produce' of wel hoe de arbeidsrelaties beheerst moet wor­ den dan wel hoe werknemers gemotiveerd moeten worden. De vraag die in dit hoofdstuk centraal staat is in hoeverre het strategisch HR- beleid past bij datgene wat de organisatie in een bepaalde omgeving doet. Speciale aandacht in dit hoofdstuk krijgt de opkomst van markt- en relatiesturing en de gevolgen hiervan voor de arbeidsrelatie. In het hoofdstuk beschrijft Bui­ tendam eerst op hoofdlijnen de knelpunten van het organiseren in het recente verleden. Vervolgens gaat hij in op vraagstukken met be­ trekking tot decentralisering, prestatie en be­ loning, en relatiesturing. Dit komt overeen met de bouwstenen voor de architectuur van de arbeidsorganisatie. Ook gaat hij in op vraag­ stukken over flexibilisering, teams en netwerk­ organisatie. Hierin past ook het actuele vraag­ stuk van aandelenopties van/voor werkne­ mers. Tot slot besteedt hij in dit hoofdstuk aan­ dacht aan de aard van arbeidsrelaties en hun verband met het HR-beleid.

In hoofdstuk 4 staat de vraag 'in hoever zijn de beleidsonderdelen van dit (HR| beleid on­ derling aanvullend en consistent?' centraal. Ook bevat dit hoofdstuk de belangrijkste en misschien wel de centrale boodschap van Bui­ tendam voor iedereen die met het 'ambacht' HR-beleid bezig is. Hij betoogt dat arbeid in

toenemende mate een kritische productiefac­ tor is met een verhoogd afbreukrisico. De ont­ wikkeling en uitvoering van het HR-beleid moet daarom terug in de lijn. Mede omdat de grondbeginselen voor architectuur en sturing van het organiseren fundamenteel zijn veran­ derd moet de personeelsfunctie opnieuw wor­ den ingericht.

Een belangrijke reden in het verleden om een aparte personeelsafdeling in het leven te roepen was de onbekwaamheid van het 'gewo­ ne' management om het HR-beleid te ontwik­ kelen en uit te voeren. Maar meer en meer wordt erkend dat het HR-beleid zo belangrijk is dat het niet aan specialisten moet worden overgelaten. Een HRM-afdeling is een tegen­ spraak in termen. Alleen corporate overwegin­ gen dan wel lokaal overstijgende belang en/of lokaal conflicterende belangen zijn gerecht­ vaardige argumenten om (tijdelijk) het HR-be­ leid te monitoren van uit een specialistische af­ deling. Buitendam stelt dat elke organisatie in beginsel zonder personeelsafdeling kan functi­ oneren. Zij zal dat niet slechter of beter doen dan een organisatie met een personeelsafde­ ling. Veel personeelsafdelingen waren niet voor­ bereid op recente ontwikkelingen en vraag­ stukken zoals geschetst in dit boek. Hierdoor verwacht hij dat nieuwe problemen zullen ont­ staan. Niet als gevolg van reactief beleid maar als gevolg van het ontbreken van beleid.

Aangezien Buitendam in het verleden blijk heeft gegeven een goede neus te hebben voor trends en nieuwe ontwikkelingen kan de boodschap van terug naar de lijn niet zonder meer worden genegeerd. Zij is het overdenken zeker waard. In toenemende mate worden per­ soneelsafdelingen gedwongen kenbaar te ma­ ken wat hun toegevoegde waarde is voor het be­ drijf.

Naast de pluspunten heeft het boek ook en­ kele nadelen. Zo is het boek minder goed toe­ gankelijk voor degenen die niet goed op de hoogte zijn van de manier van presenteren van Arend Buitendam. Zo is de zinsbouw en de schrijfstijl karakteristiek voor zijn manier van presenteren. Wie hem wel eens een voordracht heeft horen geven en bekend is met zijn stem hoort deze door het verhaal heen. Dit maakt het boek niet altijd even toegankelijk. De stijl is soms wollig. Dit wordt (mede) gekenmerkt door het gebrek aan stellige uitspraken. Buiten­ dam is, meestal terecht, genuanceerd in zijn

(6)

denken en schrijven. Echter tezamen met de mate van abstractie van zijn denken maakt dat hij soms moeilijk te volgen is. Dit wordt mede veroorzaakt doordat de stellingen die Buiten­ dam naar voren brengt meestal in vraagvorm gegoten zijn, waardoor ze door de meeste le­ zers niet als zodanig worden herkend.

Ook stelt Buitendam, al of niet bewust, hoge eisen aan de lezer. De lezer moet over aanzienlijke voorkennis beschikken om het betoog van Buitendam te kunnen volgen en be­ oordelen. Ook daardoor is het boek niet altijd even toegankelijk en in zekere mate abstract. Dat heeft alles te maken met het zoekmodel voor een architectuur voor arbeid en organisa­ tie en met het (terecht] ontbreken van panklare oplossingen. Hierdoor is, voor een goed begrip, een tweede lezing van het boek vereist. Dit komt mede door de hoge informatiedichtheid van het boek, hetgeen enigszins ten koste gaat van de leesbaarheid.

Al met al kunnen we concluderen dat Bui­ tendam met dit boek, een wellicht laatste, be­ langrijke bijdrage heeft geleverd aan het vakge­ bied, of zoals hij het noemt ambacht, HRM

Peter van der M eer R ijksuniversiteit Groningen Faculteit B edrijfsku n de

Binnengekomen boeken Dissertaties

R.L.J., Schouteten. (2001), B alan ces in Well b e ­ ing at Work. M easurem ents, D eterm inants an d Im provem ents o f th e Q uality o f W orking Life. Groningen: SOM (D issertatie Rijksuniver­ siteit Groningen), ISBN 90-72591-95-X, 191 biz.

H enk de Weerd (2001), Plezier in w erken. Zing- evingsaspecten en w aarden op de werkvloer. Proefschrift U niversiteit v oor H um anistiek. ISBN 90-9015065-X, 241 biz.

Laura den D ulk (2001), W ork-family arrange­ m en ts in organisations. A cross-national study in the N etherlands, Italy, th e U nited Kingdom an d Sweden. A m sterdam : Rozenberg (disserta­ tie Erasmus Universiteit Rotterdam), ISBN 90- 51705-42-5, 225 biz., f 47,50

John Snel (2001), Bouwen aan beleid. Organi­ satie- en p erso n eelsb eleid in d e bou w tussen arbeid sm arkt en arbeidskw aliteit. Utrecht: fan van A rkel, (dissertatie Universiteit Utrecht), ISBN 90-6224-445-9, 395 blz., 29,50

Brigitte van L ierop (2001), R eïntegratie na scholing. De brug tussen arbeid son g esch ikt­ h e id en arbeidsparticipatie. Den Haag: Else- vier B edrijfsin form atie (dissertatie Universi­ teit M aastricht), ISBN 90-5749-894-4, 220 blz.

Bundels

W. Arts, R. Batenburg, P. G roenew egen (Red.) (2001), Een kw estie van vertrouw en: over ver­ anderingen op de m arkt v oor p rofession ele dien sten en in de organisatie van vrije b e r o e ­ pen. A m sterd am : A m sterdam University Press (R eeks: M ens &> M aatschappij, boekafleverin g 76 (2001)), ISBN: 90-5356-484-5, 173 blz., f 39,50

Koen Breedveld en A ndries van den Broek (Red.) (2001) Trends in de tijd. Een schets van recen te on tw ikkelin g en in tijdsbestedin g en tijdsordening. Den Haag: S ociaal en Cultureel Planbureau, ISBN 90-377-0068-3, 163 blz., f 4 0 ,

-Rapporten

R. Blom (2001), Teken je organisatie. H ulpm id­ del bij beslu itvorm in g en organ isatieveran de­ ringen, A m sterd am : Het Spinhuis, ISBN: 90- 5589-186-x, 80 blz., / 29,50

M. van Klaveren en K.G. Tijdens (2001), Substi- tution or Segregation: Explaining the G ender C om position in Dutch M anufacturing Indu- stry 1899 - 1999. A m sterdam : AIAS w orking p ap er 2 (te d ow n load en van w w w .uva.nl/aias) C ecile Wetzels en Kea Tijdens (2001), D ubbel delen in de d ig itale delta. D elft: TNO-XTB, TNO-rapport STB-01-17

(stb@ stb .tn o.n l, www.tno.nl)

P.T.M. Tesser en f. Ied em a (2001) Rapportage m in d erh ed en 2001: Vorderingen op school. Den Haag: S ociaal en C ultureel Planbureau, ISBN 90-377-0075-6, 222 blz., f 49,50

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

relationship identified in the healthy control group appears at odds with previous rsfMRI BOLD variability studies on healthy aging populations that have found that higher fluid

First, although domestic dogs were present in numerous Euro- pean archeological sites ∼15,000 y ago, and despite the fact that textual references or depictions superficially

requirement protects the competing interests of insurers and insureds. It ensures that an insured does not withhold from the insurer information crucial to the proposed risk, while

Mahler et al., 2006 [ 36 ] ELISA Three recombinant RibP proteins combined at the molar ratio of the native heterocomplex, P0(P1/P2) 201/947 (21%) • Frequency and clinical

The second subsection will address the limitations of my second research question, which concerns limitations blended learning has towards increasing student engagement. Viewing

The new constraints and data reported here re fine and revise the sea level history for the northern Strait of Georgia ( James et al., 2005 ). Key revisions to the sea-level

In sum, we present evidence of a novel RIP encoded by a Drosophila defensive symbiont and find that Howardula suffers a much greater degree of rRNA depurination than the

We also investigate the Bowen measure and its stable and unstable components with respect to resolving factor maps, and prove several results about the traces that arise as