• No results found

Op de golven van de conjunctuur. De werkloosheid onder minderheden en ontwikkelingen in het beleid - Downloaden Download PDF

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Op de golven van de conjunctuur. De werkloosheid onder minderheden en ontwikkelingen in het beleid - Downloaden Download PDF"

Copied!
17
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Arbeid

sma

rktb

ele

id

Jaco Dagevos

Op de golven van de conjunctuur

De werkloosheid onder minderheden en ontwikkelingen in het

beleid

1

Idealiter zou arbeidsmarktbeleid mee moeten ademen met de economische ontwikkeling. In tilden van hoogconjunctuur zijn andere maatregelen gepast dan in tijden van laagconjunctuur. De praktijk is vaak an­ ders. Om verschillende redenen is de afstemming tussen economische en beleidscycli doorgaans niet opti­ maal. Dit geldt ook voor het op de arbeidsmarktpositie van minderheden gerichte beleid. Juist op het mo­ ment dat de werkloosheid onder minderheden weer oploopt en de jeugdwerkloosheid alarmerende hoogte bereikt, worden belangrijke onderdelen van het specifiek op minderheden gerichte arbeidsmarktbeleid ge­ schrapt.

Inleiding

Lange tijd vormde de hoge werkloosheid de duidelijkste aanwijzing dat het met de integra­ tie van minderheden slecht gesteld was. Het is nog niet zo lang geleden dat van verschillende kanten werd gewaarschuwd voor het ontstaan van een etnische onderklasse (zieTesser & Da­ gevos 2002). Aan het einde van de jaren negen­ tig verstomden onder invloed van de dalende werkloosheid bij de minderheden deze gelui­ den. Wat enkele jaren geleden nog bijna on­ denkbaar was, gebeurde toch: ook onder min­ derheden ging de werkloosheid fors naar bene­ den. Minderheden profiteerden eveneens van de economische hoogconjunctuur die in be­ langrijke mate ten grondslag lag aan de daling van de werkloosheid van minderheden (Dage­ vos, 2001a). Daarmee rijst direct de vraag in hoeverre minderheden zich onder de huidige economische tegenwind staande houden. Aan de beantwoording van deze vraag is dit artikel gewijd. Daarnaast inventariseren we de recen­ te ontwikkelingen in het op minderheden ge­ richte arbeidsmarktbeleid. Tegen de achter­ grond van de veranderde arbeidsmarktpositie van minderheden wordt nagegaan in hoeverre de gewijzigde koers in het op minderheden ge­

richte arbeidsmarktbeleid een adequate res­ pons is of dat ander beleid meer in de rede ligt.

Data en minderheden

In Nederland bestaan twee bronnen aan de hand waarvan de arbeidsmarktpositie van min­ derheden kan worden afgemeten. Het gaat om de Enquête Beroepsbevolking (EBB) van het CBS en de suivey Sociale Positie en Voorzie­ ningengebruik Allochtonen (SPVA) die in op­ dracht van het ministerie van Justitie door het ISEO en het SCP wordt uitgevoerd. Beide bron­ nen hebben zo hun sterke en zwakke kanten. Voor inzicht in de positie van minderheden ligt de kracht van de EBB vooral in de periodie­ ke, jaarlijkse verschijning. Hierdoor zijn er met EBB-cijfers inmiddels aardige tijdreeksen te construeren. Beperkingen zijn er ook. Omdat het hier om een algemeen, niet specifiek op minderheden gericht onderzoek gaat, ont­ breekt informatie over voor minderheden spe­ cifieke kenmerken zoals de beheersing van de Nederlandse taal, de verblijfsduur et cetera. Verder zijn er aanwijzingen dat de EBB de ar­ beidsmarktpositie van minderheden, en van

* Jaco Dagevos is werkzaam bij het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP). E-mail: j.dagevos@scp.nl.

(2)

Turken en Marokkanen in het bijzonder, wat gunstiger beschrijft dan dat ze feitelijk is. Dit komt waarschijnlijk doordat met een Neder­ landstalige lijst en enquêteur wordt gewerkt, waardoor de nonrespons onder niet-Neder- landstaligen hoger is.

De SPVA is wel een specifiek op minderhe­ den toegesneden onderzoek. De zojuist ge­ noemde beperkingen van de EBB zijn juist de voordelen van de SPVA. Vertaalde vragenlijsten en tweetalige enquêteurs moeten zorgdragen voor een adequate respons bij minderheden die het Nederlands niet (goed) machtig zijn. Verder bevat de SPVA informatie over tal van specifieke 'minderhedenonderwerpen' en gaat het om substantiële aantallen respondenten, waardoor gedetailleerde uitsplitsingen naar achtergrondkenmerken mogelijk zijn. Nadeel is dat de SPVA niet jaarlijks verschijnt. Voor zicht op ontwikkelingen in de werkloosheid, waar bijna sprake is van dagkoersen, is de SPVA niet de meest geschikte bron.

Gegeven de merites van beide gegevensbron­ nen worden trends in kaart gebracht aan de hand van EBB-onderzoeken, gegevens uit de SPVA worden gebruikt om de actuele arbeids­ marktpositie van minderheden te beschrijven.

De meest recente gegevens over minderhe­ den uit de EBB dateren van 2002. Het veldwerk van de laatste SPVA is in 2002 uitgevoerd, voor een deel uitlopend in 2003. Recentere arbeids- marktgegevens over minderheden zijn er niet. Dat is jammer, want de arbeidsmarkt is daarna in hoog tempo verder verslechterd.

Dat op het terrein van arbeid de EBB en de SPVA de belangrijkste bronnen zijn, impliceert dat de aandacht vooral uitgaat naar de vier gro­ te minderheidsgroepen in Nederland, te weten de Turken, Marokkanen, Surinamers en Antil- lianen. De 'nieuwe'allochtone groepen komen maar zijdelings aan de orde. De SPVA bevat over deze groepen in het geheel geen informa­ tie. In de EBB wordt onderscheid gemaakt naar de zogenoemde 'overige niet-westerse groepen'. Onder hen zijn in Nederland toegelaten vluch­ telingen sterk vertegenwoordigd. Onderscheid naar uiteenlopende bevolkingsgroepen onder de vluchtelingen is niet mogelijk.

Werkloosheid van minderheden tussen 1987 en 2002

De EBB biedt de mogelijkheid om de ontwik­ keling van de werkloosheid van minderheden vanaf 1987 in kaart te brengen. Tenminste, voor de vier grote minderheidsgroepen. De in- delingsgrondslag niet-westerse allochtone groepen hanteert het CBS vanaf 1994. Deze in- delingsgrondslag wordt gebruikt voor de vast­ stelling van de werkloosheid onder alle niet- westerse allochtone groepen en ze wordt ge­ bruikt voor de vaststelling van de werkloos­ heid onder de 'overige niet-westerse allochtone groepen'; dit zijn personen afkomstig uit niet- westerse landen, uitgezonderd Turkije, Marok­ ko, Suriname en de Antillen.

Het belangrijkste nieuws van figuur 1 is dat na jarenlange daling de werkloosheid onder min­ derheden weer aan het oplopen is. De stijging van de werkloosheid is in 2002 nog niet dra­ matisch, maar het neemt niet weg dat aan de dalende trend een einde is gekomen. Opmerke­ lijk zijn de verschillen tussen groepen in toe­ name van werkloosheid. Bij Surinamers en An- tillianen is de werkloosheid tussen 2001 en 2002 met twee procentpunten gestegen, bij de overige niet-westerse groepen gaat het om een toename van drie procentpunten, bij de Turken is de werkloosheid met slechts een procent­ punt toegenomen en bij de Marokkanen is de omvang van de werkloosheid zelfs stabiel ge­ bleven.

De cijfers voor Turken en Marokkanen ver­ rassen. Gezien onder meer de opleiding en de beheersing van het Nederlands, het hoge aan­ deel jongeren en het aantal tijdelijke banen, lag een grotere stijging van de werkloosheid van Turken en Marokkanen meer in de rede. In hoeverre dit nu ligt aan de selectieve vertegen­ woordiging van Turken en Marokkanen in de EBB of dat dit de feitelijke situatie weerspiegelt, valt niet goed uit te maken. Daarvoor ontbre­ ken voor de voorafgaande jaren cijfers uit an­ dere bronnen zoals de SPVA. De SPVA-2002 le­ vert voor Turken en Marokkanen in elk geval hogere werkloosheidscijfers (zie hierna) dan de EBB. Mogelijk speelt bij de geringe toename van de werkloosheid van Turken en Marokka­ nen een rol dat in de periode 2001-2002 het aantal werklozen onder de hoger opgeleiden (vanaf mbo+) het sterkst is toegenomen (zie

Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken 2003-19, nr4 351

Ar

beid

sm

ar

(3)

Arbeid

sma

rk

tbe

leid

O p de golven van de conjunctuur

w esters

□ 1987 □ 1988 □ 1989 □ 1990 ■ 1991 ■ 1992 □ 1993 □ 1994 O 1995 ■ 1996 ■ 1997 □ 1998 □ 1999 Q 2000 □ 2001 □ 2002

a Gegevens 1987-1993 o.b.v. etniciteitsdefinitie CBS; 1994-2002 o.b.v. herkomstdefinitie. CBS (EBB), SCP-bewer- king.

Figuur 1 Werkloze beroepsbevolking naar etnische groep3, 1987-2002 (in procenten)2

Dagevos &. Hoff 2003). Zoals bekend zijn on­ der Turken en Marokkanen hoger opgeleiden niet sterk vertegenwoordigd, hetgeen de naar verhouding gunstige werkloosheidsontwikke­ ling bij deze groepen zou kunnen verklaren. Bij de Turken speelt daarnaast de geringe stij­ ging van de arbeidsparticipatie in de periode 2001-2002 een rol. Dit geldt echter niet voor de Marokkanen bij wie volgens het CBS tussen 2001 en 2002 de participatie juist fors is geste­ gen (zie tabel 1). Verder blijft onduidelijk waar­ om bij de overige niet-westerse groepen de werkloosheid wel snel stijgt, ondanks dat ook bij deze groepen een groot aandeel personen lage opleidingskwalificaties heeft.

Hoewel de werkloosheid onder minderheden weer oploopt, moet tegelijkertijd worden ge­ constateerd dat de huidige situatie van minder­ heden in vergelijking met enkele jaren geleden nog steeds betrekkelijk gunstig is. Aanmerke­ lijk hoger was de werkloosheid aan het einde van de jaren tachtig en in 1994 en 1995. De fi­ guur laat nog eens zien hoe hoog de werkloos­ heid en hoe massief het verschil tussen min­ derheden en autochtonen is geweest. Discus­ sies in de jaren tachtig en begin jaren negentig

over de nakende komst van een etnische on­ derklasse doen in dit licht dan ook niet vreemd aan. Veel lichtpuntjes waren er in het midden van de jaren negentig niet. Toen voorspelde niemand de daling van de werkloosheid van minderheden. Toch is die er gekomen. Het om­ slagpunt ligt bij de Turken, Surinamers en An- tillianen in 1995; na dat jaar is bij deze groepen de werkloosheid met grote sprongen gedaald. Bij de Marokkanen ligt het omslagpunt in 1996 en bij leden afkomstig uit de overige niet-wes- terse groepen begint pas vanaf 1997 de werk­ loosheid fors af te nemen.

De daling van de werkloosheid gaat met name bij de Surinamers hand in hand met een sterk gestegen arbeidsparticipatie, die bij deze groep in de afgelopen vijftien jaar naar verhou­ ding sneller is toegenomen dan bij de autoch­ tonen. De deelname van Surinamers aan de ar­ beidsmarkt verschilt nauwelijks nog van die van autochtonen. Bij de Turken en Marokka­ nen is de arbeidsparticipatie pas goed gaan toe­ nemen in de tweede helft van de jaren negen­ tig, maar ligt nog steeds op een aanzienlijk la­ ger niveau dan bij de autochtonen. De arbeids­ participatie van Antillianen en overige niet- westerse groepen is slechts gering

(4)

men. (Zie voor meer uitgebreide informatie over de ontwikkelingen in de arbeidsparticipa­ tie van etnische minderheden Dagevos et al. 2003.) Gezien de stijging van de arbeidsdeel­ name en de ontwikkelingen van de werkloos­ heid hebben Surinamers dus de meeste voor­ uitgang geboekt.

Werkloosheid niet-westerse allochtonen stijgt sneller dan bij autochtonen

Duidelijk is dat 2002 een omslag laat zien in de ontwikkeling van de werkloosheid van min­ derheden (en van autochtonen). Nu is nog niet zonder meer duidelijk of de werkloosheid bij minderheden sneller is opgelopen dan bij au­ tochtonen. Om dit vast te stellen, is het van be­ lang om, naast de stijging van het werkloos­ heidspercentage, ook te kijken naar het ver­ schil in stijging van het aantal werkloze min­ derheden en autochtonen. Tabel 1, die voor de jaren 2001 en 2002 de absolute aantallen werk­ lozen presenteert, geeft hierover uitsluitsel. Ook zijn gegevens over de beroepsbevolking opgenomen. Bij de interpretatie van de gege­ vens van de afzonderlijke minderheidsgroepen is enige voorzichtigheid geboden. Het CBS rondt de omvang van de werkloze beroepsbe­ volking af op duizendtallen. Doordat de om­ vang van de werkloze beroepsbevolking bij al­ lochtone bevolkingsgroepen betrekkelijk ge­ ring is, zijn (relatieve) gegevens die ontwikke­ lingen in kaart brengen, omgeven door ruime marges.

Kenmerkend voor de verandering in de ar­ beidsmarktpositie van niet-westerse allochto­ nen in de jaren 2001-2002 is hun sterk geste­ gen arbeidsmarktparticipatie én hun sterk ge­ stegen werkloosheid. Op dit moment is de te­ ruglopende arbeidsmarkt echter niet in staat om de forse toestroom van niet-westerse al­ lochtonen volledig te absorberen, zodat de werkloosheid stijgt. Het gevolg is dat onder niet-westerse allochtonen de werkloosheid in de jaren 2001-2002 snel is opgelopen, sneller dan onder autochtonen. In 2002 behoren 63 duizend niet-westerse allochtonen tot de werk­ loze beroepsbevolking tegen 49 duizend in 2001, een stijging van 29 procent. Bij de au­ tochtonen is het aantal werklozen met 22 pro­ cent gestegen.

Ook wanneer wordt gekeken naar de procen­ tuele toename van het aantal werklozen doen Turken en Marokkanen het opvallend goed. Het aantal werkloze Surinamers en Antillia- nen is naar verhouding wel fors gegroeid. In vergelijking met een jaar eerder is het aantal werkloze Surinamers met 33 procent en het aantal werkloze Antillianen met vijftig pro­ cent toegenomen. Vanwege afronding op dui­ zendtallen zit er met name in de cijfers van Antillianen enige rek. Met meer zekerheid kan worden geconcludeerd dat personen die beho­ ren tot de overige niet-westerse groepen stevig zijn geraakt door de economische teruggang. In vergelijking met het jaar daarvoor is de

Tabel 1 Beroepsbevolking en werkloze beroepsbevolking naar leeftijd, geslacht en etnische groep, 2001- 2002 (absolute aantallen, procentuele mutaties, brutoparticipatie en werkloosheidspercentage)

beroepsbevolking werkloze beroepsbevolking absoluut A % brutoparticipatie (%) absoluut A % werkloosheid% 2001 2002 2001/ 2002 2001 2002 2001 2002 2001/ 2001 2002 2002 totaal 7311 7444 +2 68 69 248 302 +22 3,4 4,1 autochtonen 6079 6165 + 1 69 70 168 205 +22 2,8 3,3 allochtonen 1232 1279 +4 61 61 79 98 +24 6,4 7,6 w.v. niet-westerse all. 562 599 +7 55 56 49 63 +29 8,7 10,5 w.v.Turken 112 113 + 1 52 51 9 10 + 11 8 9 Marokkanen 83 93 + 12 47 51 8 9 + 13 10 10 Surinamers 147 151 +3 67 67 9 12 +33 6 8 Antillianen 49 57 + 16 59 63 4 6 +50 8 10 ov. niet-westers 171 185 +8 53 53 19 26 +37 11 14 Bron: CBS (EBB)

Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken 2003-19, nr 4 353

Ar

beid

sm

ar

(5)

A

rbe

idsm

arktbeleid

O p de golven van de conjunctuur

werkloosheid met zevenduizend gestegen, een toename van 37 procent. De verslechtering van hun positie bleek ook al uit de stijging van het werkloosheidspercentage met drie procent­ punten.

Een deel van de verklaring voor de snel oplo­ pende werkloosheid zit hem in de sterke stij­ ging van het aantal minderheden in de be­ roepsbevolking. Relatief gezien is die toename veel groter dan bij de autochtonen. Vaak gaat het hier om jongeren, en juist voor jongeren is het in de huidige arbeidsmarkt lastig om aan het werk te komen. Daarnaast bestaat de in­ stroom van minderheden op de arbeidsmarkt uit jongvolwassenen die op latere leeftijd naar Nederland zijn gekomen. Zij vormen vanwege hun overwegend ongunstige aanbodkenmer- ken (opleiding, taal) een kwetsbare categorie. Nu de arbeidsmarkt weer ruimer is, nemen de kansen op werk af. In deze verslechterde con­ text doen Turken en Marokkanen het volgens deze gegevens naar verhouding goed.

Omvang en samenstelling van de werkloosheid

De SPVA-cijfers laten een hogere werkloosheid

onder de minderheden zien dan de EBB-cijfers. In 2002 is volgens de SPVA veertien procent van de Turken, veertien procent van de Marok­ kanen, tien procent van de Surinamers en twaalf procent van de Antillianen werkloos (zie tabel 2). Ter herinnering: in de EBB-2002 is negen procent van de Turken, tien procent van de Marokkanen, acht procent van de Surina­ mers en tien procent van de Antillianen werk­ loos. De verschillen tussen beide bronnen zijn dus het grootst bij de Turken en de Marokka­ nen. Het ligt in de rede om te verwijzen naar de verschillen in dataverzameling tussen de bronnen.3

Jongerenwerkloosheid onder minderheden is hoog

Alarmerend is de hoge werkloosheid onder al­ lochtone jongeren. Bij de minderheden is de jeugdwerkloosheid weer in volle omvang terug. Opvallend is de zeer hoge werkloosheid onder Surinaamse en Antilliaanse jongeren; bijna eenderde van de jongeren uit deze groepen is werkloos. Van de Turkse en Marokkaanse jon­ geren in de beroepsbevolking is ongeveer een- vijfde werkloos. Groot is derhalve het verschil met autochtone jongeren van wie in 2002 ze­ ven procent werkloos is.4

Tabel 2 Werkloze beroepsbevolking naar etnische groep, geslacht, leeftijd, opleidingsniveau en migratieach­ tergrond, 2002 (in procenten)

Turken Marokkanen Surinamers Antillianen autochtonen

totaal 14 14 10 12 3 mannen 12 14 8 9 3 vrouwen 18 14 12 16 4 15-24jaar 18 17 30 27 7 25-39 jaar 12 13 8 9 3 40-64 jaar 15 11 6 9 3 geen opleiding 15 16 # # X basisonderwijs 20 15 17 18 6 lbo/mavo 10 13 11 14 4 mbo+ 10 10 4 6 3 2e generatie 14 15 15 9 tussengeneratie 11 12 10 22 huwelijksmigranten 12 12 7 11 1e generatie, na 1980 18 13 9 12 1e generatie, voor 1980 15 15 5 4

# : onvoldoende aantallen respondenten; x: categorie wordt in desbetreffend bestand niet onderscheiden. Bron: minderheden: ISEO/SCP (SPVA'02), autochtonen: CBS (EBB'02).

(6)

Ook tweede generatie kampt met hoge werkloosheid

Bij de Turken, de Marokkanen en de Surina- mers weerspiegelt de hoge jeugdwerkloosheid zich in een hoge werkloosheid onder de tweede generatie. Bij de Surinamers en Marok­ kanen is het zelfs zo dat de tweede generatie het vaakst werkloos is. Voor degenen die gelo­ ven dat het, met het aantreden van nieuwe ge­ neraties, allemaal wel goed komt met de min­ derheden is dit een lastig te verteren uitkomst. Onder de Turkse tweede generatie is de werk­ loosheid lager dan bij de eerste generatie pri­ maire migranten.

De werkloosheid onder de Antilliaanse tweede generatie daarentegen is betrekkelijk laag. De Antilliaanse tweede generatie is ook een bijzondere categorie. Het gaat vaak om per­ sonen die zijn grootgebracht in gezinnen van wie de ouders tamelijk hoog zijn opgeleid en een gunstige beroepspositie hebben (zie de ta­ bel, Antillianen die voor 1980 naar Nederland zijn gekomen). Bij de Antillianen concentreren de problemen zich vooral bij de tussengenera­ tie, waar de werkloosheid met 21 procent op een hoog niveau ligt.

Opmerkelijk is verder de betrekkelijk lage werkloosheid onder huwelijksmigranten. De krappe arbeidsmarkt van de afgelopen jaren is naar alle waarschijnlijkheid de belangrijkste factor voor de betrekkelijk gunstige arbeids­ marktpositie van huwelijksmigranten. Hun aanbodkenmerken zijn door de bank genomen namelijk ongunstig.Velen van hen zijn laag op­ geleid, zijn het Nederlands niet machtig en hebben weinig aansluiting op Nederlandse net­ werken (zie Dagevos 2001b; Dagevos & Schel- lingerhout 2003). Tegelijkertijd, zo mag uit hun lage werkloosheid worden afgeleid, is hun gerichtheid op werk groot.

Allochtone vrouwen vaker werkloos dan mannen

De werkloosheid van Turkse, Surinaamse en Antilliaanse vrouwen is aanzienlijk hoger dan bij de mannen uit deze groepen. Dit geldt niet voor de Marokkanen, bij wie de werkloosheid onder vrouwen en mannen even hoog is. Turkse en Antilliaanse vrouwen zijn het vaakst werkloos, gevolgd door Marokkaanse en Surinaamse vrouwen. Het verschil met de werkloosheid van autochtone vrouwen is aan­ zienlijk.

Opleidingsniveau bepalend voor de hoogte van de werkloosheid

Voor alle minderheidsgroepen geldt dat de werkloosheid onder personen met maximaal basisonderwijs het hoogst is. Het risico op werkloosheid neemt af voor degenen met een diploma in het voortgezet onderwijs. Met name de Surinaamse en Antilliaanse hoger op­ geleiden zijn naar verhouding weinig werk­ loos.

Tevens blijkt dat de werkloosheid van au­ tochtonen met hetzelfde opleidingsniveau als minderheden steeds aanzienlijk lager is.

De werkloosheid van minderheden en het rendement op hun menselijk kapitaal

De werkloosheid van minderheden is, zo blijkt uit het voorgaande, voor elke onderscheiden categorie hoger dan onder autochtonen. Dit roept de vraag op in hoeverre de verschillen in werkloosheid tussen minderheden en autoch­ tonen zijn toe te schrijven aan verschillen in aanbodkenmerken (opleidingsniveau, beheer­ sing van het Nederlands) en in hoeverre an­ dere factoren een rol spelen. Dit vraagstuk is als volgt onderzocht. Op basis van gegevens uit de EBB van 2002 is uitsluitend voor autochto­ nen een logistische regressieanalyse uitge­ voerd met de kans op werkloosheid als de te verklaren variabele en leeftijd, geslacht en op­ leidingsniveau als verklarende variabelen. De aldus verkregen coëfficiënten drukken de ge­ middelde 'kans' uit dat een autochtoon met dat specifieke kenmerk werkloos is.

Vervolgens zijn op grond van SPVA-gegevens de kenmerken van minderheden ingevuld in de regressievergelijking van autochtonen. Door de coëfficiënten van autochtonen toe te delen aan minderheden, doen we alsof minder­ heden met bepaalde kenmerken dezelfde kan­ sen hebben als autochtonen met die kenmer­ ken. Dit levert voor elke minderheidsgroep een werkloosheidspercentage op dat zou gelden wanneer hun kenmerken op dezelfde wijze renderen als dat bij autochtonen het geval is. Dit fictieve werkloosheidspercentage wordt vergeleken met het werkelijke werkloosheids­ percentage van minderheden. Wanneer het fei­ telijke werkloosheidspercentage van minder­ heden gelijk is aan het fictieve, betekent dit dat de verschillen in kenmerken

(opleidingsni-Tiidschrift voor Arbeidsvraagstukken 2003-19, nr 4 3 5 5

Ar

beid

sm

ar

(7)

Arbeid

sma

rktb

ele

id

Tabel 3 Feitelijk (f) en verwacht (v) percentage werkloosheid naar etnische groep, 2002

O p de golven van de conjunctuur

Turken Marokkanen Surinamers Antillianen

f V f V f V f V

- totaal 14 5 14 6 10 5 12 5

- vrouwen 18 8 14 9 12 7 16 7

- jongeren (15-24 jaar) 18 10 17 11 30 11 27 11

- hoogste opleiding in Ned. behaald 9 5 11 5 6 4 7 4

-goede Nederlandse taalvaardigheid 9 4 10 5 6 4 9 4

- hbo+ 10 3 10 3 4 3 4 3

Bron: ISEO/SCP (SPVA'02), CBS (EBB'02).

veau, leeftijd, geslacht) verantwoordelijk zijn voor het verschil in werkloosheid tussen min­ derheden en autochtonen. Wanneer echter het feitelijke werkloosheidspercentage hoger is dan het berekende, impliceert dit dat er andere factoren de hogere werkloosheid van minder­ heden bepalen. Dit kan om discriminatie gaan, maar ook andere zaken die niet in de analyse zijn meegenomen, kunnen van belang zijn. Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan minder efficiënt zoekgedrag, het ontbreken van functionele netwerken of een minder sterke ge­ richtheid op arbeid. Welke van deze en andere factoren van belang zijn, is met deze analyse niet te bepalen. Wel kan in het geval van een verschil tussen de feitelijke en de verwachte werkloosheid de conclusie worden getrokken dat bij minderheden het aanbod en de vraag minder gemakkelijk bij elkaar komen dan bij autochtonen.

De verwachte werkloosheid kan voor talloze subcategorieën minderheden worden bere­ kend. In tabel 3 is een aantal varianten gepre­ senteerd. In de eerste plaats is de analyse uitge­ voerd voor de totale groep, voor vrouwen en, vanwege de oplopende jeugdwerkloosheid, voor jongeren apart. Daarnaast is er een selec­ tie gemaakt van personen die beschikken over voor de arbeidsmarkt gunstige aanbodkenmer- ken. Het gaat hier om personen die het hoogst gerealiseerde opleidingsniveau in Nederland hebben behaald, om personen die het Neder­ lands goed beheersen en om personen met een diploma op hbo- of wo-niveau. (Idealiter zou men een combinatie van gunstige kenmerken selecteren, maar dan zijn de aantallen respon­ denten snel te klein.)

Minderheden hebben een minder grote kans op werk dan autochtonen. Wanneer voor alle minderheden het verwachte werkloos­ heidspercentage wordt uitgerekend, blijkt dat het verschil met de feitelijke werkloosheid fors te zijn. Bij Turken en Marokkanen een kleine tien procentpunten, bij Antillianen zeven en bij Surinamers bedraagt het verschil vijf pro­ centpunten. Ook zijn vrouwen en jongeren (veel) vaker werkloos dan op grond van hun aanbodkenmerken mocht worden verwacht.

Nu zijn deze verschillen voor een deel toe te schrijven aan bijvoorbeeld het minder goed beheersen van de Nederlandse taal of doordat minderheden hun hoogste opleiding in het herkomstland hebben behaald. De verschillen lopen namelijk terug wanneer alleen minder­ heden met Nederlandse opleidingskwalifica- ties of die goed Nederlands spreken in de ana­ lyses worden opgenomen. Maar ook bij een 'nettere' vergelijking is de werkloosheid bij Tur­ ken en Marokkanen hoger dan bij autochto­ nen met vergelijkbare kenmerken. Wanneer er sprake is van gunstige aanbodkenmerken, of dit nu gaat om Nederlandse diploma's, een goede Nederlandse taalvaardigheid of een op­ leiding op hbo- of wo-niveau, de werkloosheid van Turken en Marokkanen is steeds aanzien­ lijk hoger dan bij autochtonen met vergelijk­ bare kenmerken.

Bij Surinamers met gunstige aanbodkenmer­ ken zijn de verschillen daarentegen gering, vooral bij de hoger opgeleiden. Dit is een dui­ delijke aanwijzing voor de sterk verbeterde po­ sitie van Surinamers in de afgelopen jaren. Su­ rinamers die goed Nederlands spreken, de op­ leiding in Nederland hebben behaald of hoog zijn opgeleid, hebben nagenoeg dezelfde

(8)

sen als autochtonen met vergelijkbare kenmer­ ken. Ditzelfde geldt voor hoger opgeleide An- tillianen.

Bij deze op zichzelf genomen gunstige uit­ komsten moet direct een voorbehoud worden gemaakt. De evenredige werkloosheidskansen gelden niet voor jonge Surinamers en Antillia- nen, die veel vaker dan autochtone jongeren werkloos zijn. Deze uitkomst kan maar gedeel­ telijk worden toegeschreven aan verschillen in menselijk kapitaal tussen Surinaamse en An­ tilliaanse jongeren aan de ene kant en autoch­ tone jongeren aan de andere. De kloof in werk­ loosheidskansen is ook bij jongeren uit de an­ dere minderheidsgroepen zeer groot. Gezien de kenmerken van allochtone jongeren zou hun werkloosheid rond de tien procent moeten bedragen, in werkelijkheid is dit aandeel veel hoger.

In deze uitkomsten is de omslag op de ar­ beidsmarkt te lezen. Minderheden - en dit geldt voor Surinamers en Antillianen in het bijzonder - met hulpbronnen die in Nederland zijn verworven (onderwijs, Nederlandse taal), zijn de autochtonen inmiddels dicht genaderd. Hoogstwaarschijnlijk is dit 'hoge' rendement van hun menselijk kapitaal toe te schrijven aan de hoogconjunctuur van de afgelopen ja- ren, die velen in staat heeft gesteld om hun po­ sitie te verbeteren. De hoge jeugdwerkloos­ heid, als meest pregnante teken van de vermin­ derde kansen op de arbeidsmarkt, gooit echter roet in het eten en vertroebelt het positieve beeld. Voor jongeren en voor minderheden met minder 'aantrekkelijk' menselijk kapitaal is de kloof naar werk op dit moment groot.

Beleidsontwikkelingen

De positie van minderheden op de arbeids­ markt verslechtert, zo blijkt uit vorenstaande gegevens. Voor het eerst sinds het midden van de jaren negentig stijgt bij minderheden de werkloosheid weer. Hoog is de werkloosheid onder Turken en Marokkanen en onder de vluchtelingengroepen. Alarmerend is de jeugd­ werkloosheid, die bij minderheden hard heeft toegeslagen. Tevens is gebleken dat het verschil met autochtonen slechts partieel kan worden toegeschreven aan verschillen in aanbodken- merken.

Men zou mogen verwachten dat deze situ­

atie aanleiding zou geven het beleid gericht op minderheden te intensiveren. Niets is echter minder waar. Er is juist sprake van een ont­ manteling van het specifieke op minderheden gerichte arbeidsmarktbeleid. Dit blijkt uit schema 1 dat een overzicht geeft van beleids­ maatregelen en hun looptijd. Voorzover er nog specifiek beleid wordt gevoerd, richt dit zich op de versterking van het allochtone aanbod in de vorm van het onderwijsachterstandenbeleid en het oud- en nieuwkomersbeleid. Het specifieke op de vraagzijde van de arbeidsmarkt gerichte beleid is inmiddels beëindigd of loopt op korte termijn af. De huidige omvang van de werk­ loosheid onder minderheden is kennelijk niet langer voldoende reden om dergelijk beleid te continueren. Ook de opgekomen behoefte om te snoeien in regelgeving wordt als reden aan­ gevoerd om specifiek op minderheden gericht arbeidsmarktbeleid terug te dringen. In deze paragraaf wordt bezien of dit een verstandige koerswijziging is. Daartoe wordt elk van de maatregelen toegelicht en worden, voorzover mogelijk, de resultaten besproken. Dit gaat in volgorde van het schema.

Beleid gericht op versterking allochtoon aanbod

Stimuleringsprojecten voor allochtone groepen (SPAG)

De SPAG-projecten richten zich op minderhe­ den met een grote afstand tot de arbeidsmarkt met toeleiding naar werk als uiteindelijke doel. De projecten die tussen 1998 en 2001 voor Turkse, Marokkaanse en Antilliaanse jonge­ ren zijn georganiseerd, zijn inmiddels geëvalu­ eerd (Schambach et al. 2001, Turkse en Marok­ kaanse jongeren; Klaver 2001, Antilliaanse jongeren). Over het verloop van de SPAG na 2001 is geen (openbaar) evaluatieonderzoek be­ schikbaar, de eindevaluatie wordt in 2004 ver­ wacht.

De projecten gericht op Antillianen hebben ruim 1.900 personen bereikt. Vaak gaat het om personen die niet in de bestanden van instan­ ties voorkomen en moeilijk zijn te bereiken. Uit de kenmerken van de deelnemers wordt duidelijk dat de projecten, zoals bedoeld, per­ sonen bereiken met een grote afstand tot de ar­ beidsmarkt. Het gaat doorgaans om laagopge­ leiden, personen die het Nederlands slecht

be-Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken 2003-19, nr 4 357

Arbeid

sma

(9)

Arbeid

sma

rktb

ele

id

O p de golven van de conjunctuur

Schema 1 Beleid gericht op de arbeidsmarktpositie van minderheden en looptijd van deze maatregelen

Beleid gericht op Beleidsmaatregel Status

Aanbod - SPAG-projecten - oud- en nieuwkomersbeleid - onderwijs(achterstanden)beleid -loopt af in 2004 - loopt - loopt Vraagzijde - MKB-convenant

- Raamconvenant grote ondernemingen -.KOM-projecten -W et Samen - algemeen werkgelegenheidsbeleid -gesubsidieerde arbeid - beëindigd -loopt af in 2004 - beëindigd -loopt af eind 2003 - loopt -onderdruk

Intermediaire actoren - arbeidstoeleiding conform Wet Suwi

- Wet Werk en Bijstand - start begin 2004- loopt

heersen en veelvuldig problemen hebben van­ wege schulden, huisvesting en dergelijke. Veel van de Antilliaanse deelnemers zijn nog maar kort in Nederland. Vanwege de meervoudige problemen die veel deelnemers hebben, is di­ recte toeleiding naar de arbeidsmarkt een te grote stap. Velen krijgen eerst hulp, met name op het terrein van schulden en het verkrijgen van adequate huisvesting.

De Turkse en Marokkaanse deelnemers ken­ merken zich, net als de Antillianen, door een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Ook onder hen zijn veel lager opgeleiden, waaronder nogal wat drop outs. Het grootste deel van de jonge­ ren zit in fase 3 of 4. In de periode 1998-2001 zijn iets meer dan 2.500 Turkse en Marok­ kaanse jongeren ingestroomd. Zekere in klei­ nere gemeenten lijkt er sprake van te zijn dat de projecten een groot aandeel van de doel­ groep bereiken.

Welke bijdrage hebben de SPAG-projecten nu gehad? Helaas ontbreekt in beide evaluatie­ studies een experimentele opzet, zodat niet duidelijk is in welke mate de deelnemers ook zonder project werk hadden gevonden of scho­ ling zouden zijn gaan volgen. De vraag naar het netto-effect van een project is echter maar een van de criteria aan de hand waarvan het nut beoordeeld kan worden. Projecten als de SPAG zijn hoogstwaarschijnlijk de enige ma­ nier om doelgroepen met een dergelijke grote afstand tot de arbeidsmarkt te bereiken. De re­ guliere inspanningen van arbeidsbemidde- lende instellingen slagen hierin niet. Deze constatering is een belangrijk argument voor het voeren van dergelijk specifiek beleid. Bo­

vendien vindt, zo blijkt uit de hoge werkloos­ heid onder deze jongeren, een groot deel op ei­ gen kracht geen werk of aanvullende scholing, zelfs in een periode van hoogconjunctuur, waarin de tweede tranche van de projecten viel (1998-2001).

Oudkomers- en nieuwkomersbeleid

Het oud- en nieuwkomersbeleid is primair ge­ richt op de versterking van de aanbodkenmer- ken van minderheden, en dan met name op de beheersing van het Nederlands. In de afgelo­ pen jaren is al veel gezegd over de uitvoering van het beleid, zodat hier met een korte be­ schouwing wordt volstaan (zie onder andere Taskforce Inburgering 2002; TK2000/2001, Notitie oudkomers). Het belang van het leren van Nederlands voor de integratie van oud- en nieuwkomers behoeft geen betoog. Tegelijker­ tijd is in de afgelopen jaren duidelijk geworden dat van de inburgeringsprogramma's geen won­ deren mogen worden verwacht. Van degenen die het programma afronden ligt de beheersing van het Nederlands doorgaans op een betrekke­ lijk laag niveau. Velen hebben eenvoudigweg meer uren taalonderwijs nodig dan er worden aangeboden. Daarnaast is de uitval uit de pro­ gramma's nog steeds aanzienlijk en wordt lang niet iedereen bereikt die strikt genomen aan een programma moet deelnemen. Dit laatste geldt in het bijzonder voor oudkomers. Tevens verloopt de toeleiding naar de arbeidsmarkt niet zonder hindernissen. De overdracht van de deelnemers aan het CWI en de concrete in­ spanningen van deze organisatie voor nieuw­ komers zijn voor verbetering vatbaar.

(10)

Aan een aantal van de hier genoemde pro­ blemen wordt op dit moment gewerkt, onder meer door het toelaten van een grotere flexibili­ teit in het onderwijsprogramma. Dit moet er­ toe leiden dat inburgeraars mogelijkheden krij­ gen om naast hun werk, bijvoorbeeld in de avonduren, deel te nemen aan het taalonder­ wijs. Voorts zijn verbeteringen in de voorzie­ ningen voor kinderopvang gewenst, zodat vrouwen beter in staat zijn hun inburgerings- programma te volgen. Bij de samenstelling van de groepen en het aanbod van het lesprogram­ ma moet meer rekening worden gehouden met de diversiteit van de deelnemers, die onderling sterk van elkaar verschillen qua niveau en qua doelstellingen die zij met het volgen van het in- burgeringsprogramma hebben.

Beleid gericht op de vraagzijde van de arbeidsmarkt

In het specifiek op minderheden gerichte be­ leid zijn (of misschien beter: waren) initiatie­ ven die aangrijpen op de vraagzijde opmerke­ lijk goed vertegenwoordigd. De oudste voor­ beelden hiervan zijn de Wbeaa en zijn opvol­ ger, de Wet Samen. Daarnaast zijn er drie andere initiatieven die eveneens zijn gericht op de vraagzijde van de arbeidsmarkt, en elk een uitvloeisel zijn van aanbevelingen van de Taskforce Minderheden in 1999. Die beval aan om:

- vraag en aanbod met elkaar in verband te brengen, hetgeen uitmondde in het MKB- convenant;

- zorg te dragen voor de betrokkenheid van de top van grote ondernemingen; dit leidde tot het Raamconvenant grote ondernemingen; - activiteiten op brancheniveau te onderne­

men, wat resulteerde in het .KOM-project.

MKB-convenant

Het MKB-convenant geldt inmiddels als hét succesnummer in het beleid om de arbeids­ marktpositie van minderheden te verbeteren. In totaal zijn er in de projectperiode (april 2000-31 december 2002) ruim 78 duizend va­ catures gemeld. Ruim zeventigduizend werk­ zoekenden zijn in het kader van het project aan het werk geholpen, van wie er bijna 62 dui­ zend tot de etnische minderheden behoren (bron: www.minszw.nl). Dit zijn gigantische

aantallen, zij het dat niet alle banen even duur­ zaam bleken te zijn (Berkhout et al., 2002).

Over het verloop van de eerste projectperi­ ode (18 april 2000 tot 1 mei 2001) is een uitge­ breide evaluatiestudie verschenen (Berkhout et al., 2001). Wat duidelijk naar voren komt, is het nut van een intensieve een-op-eenbenadering van minderheden door Arbeidsvoorziening, ondanks dat het om in beginsel direct bemid­ delbare kandidaten gaat (het MKB-convenant richtte zich uitsluitend op fase 1-cliënten). Zonder het convenant zouden ze deze aan­ dacht niet hebben gehad, zo geven geïnter­ viewde medewerkers van het arbeidsbureau aan. De geïnterviewde minderheden bevesti­ gen dit; meer dan de helft had voor het conve­ nant weinig van het arbeidsbureau vernomen. Vertegenwoordigers van Arbeidsvoorziening die bij de uitvoering van het convenant betrok­ ken waren, benadrukken dat het leveren van maatwerk bij veel van de allochtone deelne­ mers noodzakelijk is. Dit is opmerkelijk, om­ dat fase 1-cliënten geacht worden zelfstandig werk te vinden. Maar de praktijk is dus anders. Allochtone deelnemers konden vaak pas na in­ tensieve begeleiding bemiddeld worden. Bij werkgevers moest regelmatig gesoebat worden om voorgedragen minderheden in te laten stro­ men. Terughoudendheid om minderheden aan te nemen bleef, ondanks de toenmalige krapte op de arbeidsmarkt.

Het minderhedenconvenant heeft veel in be­ weging gebracht. Alleen al het feit dat de over­ heid, na zoveel jaren van vooruitschuiven en van papieren beleid, eindelijk participeert in een concreet project om de werkloosheid van minderheden terug te dringen, is het vermel­ den waard. Door het convenant is de werkwijze van Arbeidsvoorziening/CWI opgeschud waardoor ten langen leste werk is gemaakt van een actieve benadering en bemiddeling van werklozen uit de minderheden. Daarmee werd gestalte gegeven aan het minderhedenbeleid dat deze organisatie op papier al jaren voerde, maar waarvan de resultaten te wensen overlie­ ten. Tevens heeft het convenant een belangrij­ ke bijdrage geleverd aan het openbreken van het midden- en kleinbedrijf, waar tot voor kort naar verhouding weinig minderheden werk­ ten.

Dat met het project goede resultaten zijn ge­ boekt, heeft met verschillende zaken te ma­ ken. In de eerste plaats zit het project gewoon

Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken 2003-19, nr 4 359

Arbeid

sma

(11)

Arbeid

sma

rktb

ele

id

goed in elkaar. De op hoog niveau gemaakte af­ spraken genereerden het voor dit soort projec­ ten onontbeerlijke commitment aan de top. Van het begin af aan was duidelijk dat dit con­ venant moest slagen. Dit komt ook tot uiting in de menskracht en voorzieningen die in het kader van het convenant zijn ingezet. Ook be­ langrijk is dat Arbeidsvoorziening, met alle haperingen van dien in de beginfase, in staat was om allochtoon aanbod te leveren. Veel werkgelegenheidsprojecten voor minderheden blijven steken in goede bedoelingen doordat er onvoldoende geschikt aanbod uit de minderhe­ den in beeld komt om vervolgens langzaam maar zeker dood te bloeden. Ook de formule­ ring van kwantitatieve doelstellingen heeft bij­ gedragen aan de goede resultaten. In het MKB- convenant hebben de kwantitatieve successen die al snel werden geboekt als een vliegwiel ge­ werkt. Onder meer daardoor is de projectperi­ ode twee keer verlengd. De belangrijkste oor­ zaak voor de gunstige resultaten van het conve­ nant is de hoogconjunctuur. Hierdoor vielen voor het eerst sinds jaren de belangen van werkgevers (tegengaan van personeelstekorten) samen met die van de overheid (bestrijden van de werkloosheid van minderheden). Het mid­ den- en kleinbedrijf schreeuwde om personeel en stelde zich open voor aanbodcategorieën die tot voor kort niet direct in het vizier lagen. Minder gunstige opvattingen over Arbeids­ voorziening en de bemiddelde minderheden weken onder druk van personeelstekorten, waardoor grote aantallen minderheden ge­ plaatst konden worden.

Tegen deze achtergrond heeft het MKB-con­ venant ook iets cynisch. Het is totstandgeko­ men in een periode van hoogconjunctuur en afgerond juist op het moment dat de krapte op de arbeidsmarkt over haar hoogtepunt heen was. In feite is het procyclisch beleid geweest. In de jaren daarvoor, toen de werkloosheid on­ der minderheden een stuk hoger lag, is er bij herhaling een beroep gedaan op werkgevers om soortgelijke initiatieven te nemen. Dat was, zo luidde de redenering van de werkge­ vers, echter nergens voor nodig, want werkge­ vers selecteren uitsluitend op grond van capa­ citeiten, zonder onderscheid te maken naar et­ niciteit. Overheidsingrijpen was onnodig en doorkruiste de autonomie van werkgevers. Het is sterk de vraag in hoeverre werkgevers in de komende jaren zijn te bewegen om, nu de

O p de golven van de conjunctuur

werkloosheid van minderheden weer oploopt, opnieuw specifiek beleid te gaan voeren. Al te optimistisch hoeft men daarover niet te zijn. Nu al zijn aan de kant van werkgevers geluiden te horen dat ze hun verantwoordelijkheid door middel van het convenant ruimschoots hebben genomen en dat voor de komende jaren de ver­ wachtingen over specifiek beleid niet te hoog­ gespannen mogen zijn.

Het was veel beter geweest als het convenant was gecontinueerd. Vanwege de sputterende economie wordt het voor grotere delen van het allochtone arbeidsaanbod steeds moeilijker om werk te vinden. Juist dan heeft een aanpak zoals die van het convenant een duidelijke meerwaarde, aangezien in een ruimere ar­ beidsmarkt vooral de kansen van kwetsbare groepen zoals minderheden verslechteren. Doorzetting van de convenantsaanpak zou dan waarschijnlijk tot minder spectaculaire aantallen bemiddelingen leiden - het aantal vacatures is immers lager dan voorheen - maar de banen zouden wel meer dan in de afgelopen jaren ten goede komen aan minderheden die niet op eigen kracht werk kunnen vinden.

Raamconvenant grote ondernemingen

Het Raamconvenant grote ondernemingen (RGO) is in essentie een intentieafspraak van de ministers van Sociale Zaken en Werkgele­ genheid en Grote Steden- en Integratiebeleid met een afzonderlijk bedrijf om door middel van actief beleid de instroom en het behoud van allochtoon personeel te vergroten. Bedrij­ ven zijn vrij om te kiezen op welke wijze dit ge­ beurt. De gemaakte afspraken zijn dan ook zeer divers. Anders dan bij het MKB-conve­ nant zijn er geen kwantitatieve doelstellingen geformuleerd over het aantal minderheden dat geplaatst moet worden. Verder ontbreekt de in­ breng van het CWI als aanbrenger van alloch­ tone kandidaten. Tussen juni 2000 en maart 2002 zijn met 110 bedrijven afspraken ge­ maakt. Van de 110 hebben er 79 het convenant tot eind juni 2004 verlengd (bron: www.rbvm.nl).

Uit onderzoek onder deelnemende bedrijven blijkt dat de geïnterviewden van mening zijn dat het convenant aansluit op veranderingen die binnen het bedrijf al langer aan de gang zijn, maar niet duidelijk is welke effecten het convenant op bedrijfsniveau heeft gehad. Hoe­ wel ongeveer veertig procent van de

(12)

vraagden verbeteringen ziet in de positie van minderheden, schrijft slechts een klein deel van de bedrijven deze verbeteringen (mede) toe aan de gemaakte afspraken. Het overgrote deel is van mening dat het RGO vooral bijdraagt aan bewustwording. Of het convenant tot con­ crete resultaten leidt, is vooral toe te schrijven (zo blijkt uit de evaluatiestudie) aan commit- ment in de organisatie, en dan met name bij de top. Daarnaast draagt de aanwezigheid van een enthousiaste projectfunctionaris of project­ groep bij aan een succesvolle uitvoering. Resul­ taten blijven achter in organisaties waar de verankering niet goed is geregeld. Initiatieven komen niet van de grond of verdwijnen als sneeuw voor de zon wanneer de voor het RGO verantwoordelijke functionaris om welke re­ den dan ook vertrekt. Een andere faalfactor is dat instanties er niet in slagen om voldoende allochtoon aanbod voor te dragen.

Dat deze slaag- en faalfactoren zich voor­ doen, is eigenlijk geen verrassing: ze komen di­ rect voort uit de opzet van het RGO. Daarin is gekozen voor minder dwingende kaders dan bij het MKB-convenant, waar de instroomdoel- stelling vooropstond en duidelijk gekwantifi­ ceerd was. Het RGO is vooral een afspraak over intenties, waarbij individuele bedrijven zelf hun doelstellingen kunnen bepalen. Dit heeft als voordeel dat het convenant in zekere zin maatwerk betekent doordat bedrijven de voor hen specifieke knelpunten kunnen bestrijden. Maar er is ook een andere kant. Of er actie wordt ondernomen, is in sterke mate afhanke­ lijk van min of meer toevallige factoren als een enthousiaste functionaris en genomen initia­ tieven verdampen gemakkelijk. Een ander zwak punt van het RGO is het ontbreken van een duidelijke infrastructuur die allochtoon aanbod voordraagt bij de deelnemende bedrij­ ven. In het MKB-convenant is daarin veel energie gestoken, en niet ten onrechte. Wan­ neer participerende bedrijven verstoken blijven van allochtone kandidaten ebt het enthousi­ asme snel weg. Uit de evaluatiestudie naar het verloop van het RGO komt dit ook als faalfac­ tor naar voren; het ontbreken van geschikt aanbod en tekortschietende samenwerking tussen bedrijven en arbeidsbemiddelende or­ ganisaties is fnuikend voor werkgelegenheids­ projecten voor minderheden.

In april 2003 stelde de minister van SZW de Tweede Kamer via een brief in kennis van

de verdere voortgang van het RGO in 2002 (SZW 2003a). De inhoud ervan is gebaseerd op een vervolgonderzoek naar de uitvoering van de convenantafspraken. Helaas is dit onder­ zoeksrapport niet voor derden beschikbaar, zo­ dat we het met genoemde brief moeten doen. Die is echter in zulke algemene termen gesteld dat men daar niet zoveel wijzer van wordt.

.KOM-project

Kenmerkend voor het project Krachtig onder­ nemen met minderheden (.KOM) is de bran­ chegerichte aanpak. Het is een initiatief van de branches zelf, daartoe uitgedaagd door aanbe­ velingen van de Taskforce Minderheden en Ar­ beidsmarkt. In 2000 startte het project met drie branches (horeca, beveiliging en trans­ port), en werd in 2001 uitgebreid met twee an­ dere branches (bouw, schoonmaak). Het .KOM- project is in februari 2003 afgesloten.

Naar de resultaten is geen extern evaluatie­ onderzoek verricht. Wel is er op basis van an­ dere stukken een beeld te krijgen (SZW 2003; www.rbvm.nl; .KOM 2003). Een zakelijke en pragmatische aanpak lijkt typerend voor de .KOM-projecten. Afhankelijk van de branche- specifieke situatie zijn er doelstellingen geko­ zen. Hoewel het beschikbare materiaal nogal summier is, waardoor een totaalbeeld van de voors en tegens niet goed is te construeren, kan er toch wel iets over het .KOM-project wor­ den gezegd. De kracht van dit project zit niet in de enorme aantallen minderheden die via dit project aan het werk zijn geholpen. Wat aanspreekt, is de praktische aanpak die voort­ vloeit uit de specifieke wensen en behoeften van een branche. Een krachtiger aangrijpings­ punt voor op minderheden gericht personeels­ beleid is er niet. En vaak zijn het dan de kleine dingen die ertoe doen, zoals het bespreekbaar maken van cultuurverschillen en kleine aan­ passingen in de werving en selectie. Het lijkt erop dat het .KOM-project een keur van derge­ lijke initiatieven heeft opgeleverd.

Wet Samen

De Wet stimulering arbeidsdeelname minder­ heden (Wet Samen) kent een lange en roerige voorgeschiedenis. Zij is de opvolger van de Wet bevordering evenredige arbeidsdeelname (Wbeaa) die in 1994 het leven zag. Sinds 1 ja­ nuari 1998 is de Wet Samen van kracht. Deze wet beoogt de evenredige arbeidsdeelname van

Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken 2003-19, nr 4 361

Arbeid

sma

(13)

Ar

bei

dsmarktbeleid

etnische minderheden in arbeidsorganisaties. Daartoe zijn arbeidsorganisaties met 35 of meer werknemers verplicht om hun personeel naar herkomst te registreren. Het jaarverslag met daarin opgenomen de aantallen minderhe­ den en het werkplan dat een overzicht geeft van gevoerd en voorgenomen beleid ter bevor­ dering van in- en doorstroom en behoud van allochtoon personeel. De jaarverslagen worden verzameld door de Centrale organisatie Werk en Inkomen (CWI) (voorheen Centraal Bestuur van de Arbeidsvoorziening) die tot taak heeft jaarlijks opgave te doen van het aantal bedrij­ ven dat het jaarverslag heeft gedeponeerd. De Arbeidsinspectie ziet toe op de naleving van de wet en kan bij werkgevers die in gebreke blij­ ven een onderzoek instellen.

De in beginsel tijdelijke wet is, vanwege 'het structurele karakter van de achterblij­ vende arbeidsmarktpositie van etnische min­ derheden' in 2001 met twee jaar verlengd en eindigt op 1 januari 2004 (TK 2002/2003a). In haar huidige vorm zal de Wet Samen zeker ver­ dwijnen.

De resultaten van de Wet Samen worden jaar­ lijks gerapporteerd aan de Tweede Kamer. De meest recente rapportage betreft 2001 (CWI 2002). Eigenlijk gaat het lang niet slecht met de uitvoering van de Wet Samen. In 1998-2001 schommelt het deponeringspercentage rond de zeventig procent, een sterke stijging in vergelij­ king met de Wbeaa, toen ongeveer een kwart van de bedrijven een jaarverslag deponeerde. Een deponeringspercentage van rond de zeven­ tig procent lijkt, mede vanwege het ontbreken van duidelijke sancties, geen slecht resultaat. Vooral grote arbeidsorganisaties en instellin­ gen in de quartaire sector (overheid, zorg en onderwijs) deponeren een jaarverslag.

Bijna de helft van de verslagen voldoet aan alle eisen. Het vaakst ontbreken gegevens over de mate waarin er binnen het bedrijf sprake is van evenredige vertegenwoordiging van min­ derheden in het personeelsbestand. Vooral met de vaststelling van evenredigheid naar functie­ niveau is het slecht gesteld. Arbeidsorganisaties nemen, zo blijkt uit de gedeponeerde jaarversla­ gen, steeds meer maatregelen om de in- en doorstroom van minderheden te bevorderen.

Ondanks de toegenomen aandacht van be­ drijven voor minderhedenbeleid wordt het evenredigheidspercentage niet gehaald. Het

O p de golven van de conjunctuur

aandeel minderheden in de bedrijven zou tien procent moeten bedragen, maar komt uit op 8,5 procent. Het aandeel minderheden ligt in alle functieniveaus beneden het evenredig­ heidspercentage, maar met name in de hogere functieniveaus (havo-plus en hbo-plus) blijft evenredige vertegenwoordiging achter.

Hoewel de medewerking van arbeidsorgani­ saties verbetert, blijft de populariteit van de Wet Samen laag. Veel werkgevers hechten wei­ nig belang aan de wet en beschouwen haar vooral als opdracht om de etnische herkomst van het personeel te registreren. Hoge priori­ teit heeft de wet dan ook niet. Van de feitelijke doorwerking hebben werkgevers evenmin een hoge pet op. Op zijn best draagt de wet bij aan bewustwording over de integratie van minder­ heden, maar als het aankomt op concrete effec­ ten, is volgens werkgevers de betekenis van de Wet Samen nihil. De wet levert volgens zeer weinig werkgevers een bijdrage aan de evenre­ dige arbeidsmarktpositie en al helemaal niet aan instroom, doorstroom en behoud, waar het uiteindelijk bij deze wet allemaal om is begon­ nen (zie KPMG, 2003; vgl. ook Zandvliet et al., 2000, die enkele jaren geleden met vergelijk­ bare bevindingen kwamen). Blijkens het onder­ zoek van KPMG hebben werkgevers hogere ver­ wachtingen van het MKB-convenant, dat vol­ gens tweederde van de ondervraagde werkge­ vers een positieve bijdrage levert aan de arbeidsmarktpositie van minderheden, en van het RGO, waaraan iets minder dan de helft van de werkgevers een positieve bijdrage toedicht. Wat is nu de balans van de Wet Samen ? En is het erg dat deze wet gaat verdwijnen? Blijkens de geringe effectiviteit die werkgevers deze wet toedichten, zou je geen traan hoeven laten bij de beslissing deze wet op te doeken. Maar enige droefenis is toch wel op zijn plaats. Aan de doelstellingen van de Wet Samen mankeert niet veel. De wet roept werkgevers op na te denken over de - vaak onbedoelde - drempels die zij opwerpen bij de in- en doorstroom van minderheden in hun arbeidsorganisatie en deze analyse te laten volgen door actief beleid. Op deze manier zouden ze hun bijdrage kun­ nen leveren aan de integratie van minderhe­ den. Werkgevers hebben de wet samen nooit op deze manier willen zien. Vanaf het begin af aan was volgens werkgevers de Wet Samen (net als de Wbeaa) een 'registratiewet', die uitsluitend

(14)

leidde tot administratieve rompslomp en ver­ der geen enkel ander doel diende. Bij een der­ gelijke visie gaan werkgevers er volledig aan voorbij dat registratie van etniciteit slechts een middel is voor het opstellen van plannen. De stap van registratie naar uitvoering is dan ook te weinig gezet. Dit ondanks de inzet van be- leidsadviseurs minderheden die er speciaal op gericht waren om arbeidsorganisaties bij de uit­ voering van de Wet Samen praktisch te onder­ steunen. Bovendien is er op naleving van de Wet Samen nauwelijks toegezien. De mogelijk­ heden van de wet zijn onvoldoende benut om niet-deponerende en/of slecht presterende ar­ beidsorganisaties aan de kaak te stellen. Ook het omgekeerde - zet positief scorende ar­ beidsorganisaties in het publicitaire zonnetje — is veel te weinig gebeurd.

De Wet Samen is niet meer te redden. Dat is spijtig. Niet alleen omdat er veel meer in had gezeten, maar ook omdat er een instru­ ment verdwijnt om werkgevers actief te beïn­ vloeden. Daarmee loopt het op de vraagzijde van de arbeidsmarkt gerichte minderhedenbe­ leid opnieuw een deuk op. Met de stopzetting van het MKB-convenant, de .KOM-projecten en het naderende einde van de Wet Samen en het RGO is in korte tijd het op werkgevers ge­ richte minderhedenbeleid verdwenen.

Algemeen werkgelegenheidsbeleid

Het saneren van het specifieke beleid betekent meer dan ooit dat minderheden, wil hun situ­ atie niet verder achteruitgaan, moeten profite­ ren van het algemene beleid. Of hiervan sprake is, is niet zonder meer te zeggen. Maar reden voor al te groot optimisme is er niet.

Voor de positie van minderheden is de creatie van banen van het allergrootste belang. De af­ gelopen jaren van hoogconjunctuur hebben uitgewezen dat juist groepen met een kwets­ bare positie gebaat zijn bij een krappe arbeids­ markt. Werkgevers hebben minder mogelijkhe­ den om kieskeurig te zijn, waardoor de kansen op instroom stijgen. Zeker in de open Neder­ landse economie is de economische ontwikke­ ling sterk afhankelijk van de internationale conjunctuur waardoor de mogelijkheden tot beleidsbeïnvloeding beperkt zijn. Tegelijkertijd lijkt het huidige kabinetsbeleid de banengroei eerder af te remmen dan te stimuleren. Voor ie­ dere werkzoekende, en de allochtone in het

bijzonder, is dit slecht nieuws.

Juist in tijden van economische stagnatie ligt uitbreiding van gesubsidieerde arbeid in de rede. Dit zou in het bijzonder profijtelijk zijn voor minderheden. Zij zijn namelijk zeer vaak werkzaam in een gesubsidieerde baan, bedui­ dend vaker dan op grond van hun aandeel in de werkloosheid verwacht mag worden. Vooral minderheden met weinig kansen, zoals ouder­ en, vrouwen en jongeren hebben vaak gesubsi­ dieerd werk (Dagevos et al., 2003). Er is echter niet gekozen voor uitbreiding van het aantal gesubsidieerde banen. Integendeel, het aantal gesubsidieerde banen zal in veel gemeenten af­ nemen. Dit zal naar alle waarschijnlijkheid minderheden stevig raken. Degenen met een gesubsidieerde baan - voorzover ze niet wor­ den 'geregulariseerd' - dreigen werkloos te worden, werkzoekende minderheden hebben minder mogelijkheden om via dit segment aan het werk te komen.

Intermediaire actoren

Zoals bekend is via de Wet Suwi (Structuur Uit­ voering Werk en Inkomen) de arbeidsbemidde­ ling grondig gereorganiseerd. Wat deze omvor­ ming betekent voor de kansen van minderhe­ den is niet met grote stelligheid te zeggen. Daarvoor is het nog te vroeg. Tegelijkertijd zijn er geen signalen dat het beleid gericht op kwetsbare groepen als minderheden door deze reorganisatie een belangrijke impuls heeft ge­ kregen. Eerder lijkt het tegendeel het geval. Het jaarverslag van de Inspectie Werk en Inkomen (IWI 2002) meldt, zij het met enige voorzichtig­ heid vanwege de korte inwerkingtreding van de Wet Suwi, dat het CWI in 2002 zijn active- ringsdoelstelling onvoldoende gestalte heeft gegeven. De organisatie is te zeer opgeslokt door de verwerking van uitkeringsaanvragen, met als gevolg dat medewerkers van het CWI 'weinig tijd hebben besteed aan het begeleiden van mensen naar werk'. Tevens laat de samen­ werking tussen gemeente, UWV (Uitvoering Werknemersverzekeringen) en CWI te wensen over, al vraagt de IWI ook hier begrip voor de korte tijdsspanne waarin de Wet Suwi van kracht is. Ondanks de voorzichtige bewoordin­ gen waarin het jaarverslag van de IWI is ge­ steld, mag toch wel worden geconcludeerd dat Suwi nog niet heeft geleid tot een soepel draai­ ende activeringsmachine. Dat is gezien de om­ vang van de reorganisatie natuurlijk ook niet

Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken 2003-19, nr 4 363

A rh p iH cm a rH

(15)

Arbeid

sma

rktb

ele

id

te verwachten. Feit is wel dat de timing van de reorganisatie slecht uitpakt nu juist op dit mo­ ment een grote stroom werkzoekenden, waar­ onder minderheden, afhankelijk is van de dienstverlening van deze instanties.

De grotere rol die gemeente en UWV in de ac­ tivering van werkzoekenden hebben gekregen, moet nog grotendeels waargemaakt gaan wor­ den. Zorgelijk is dat de (meeste) gemeenten en het UWV de etnische herkomst van hun cliën­ ten niet registreren. Voor de verstrekking van uitkeringen, zo was in elk geval de redenering, is deze informatie niet noodzakelijk. Anders is dit wanneer inzicht is gewenst in de reïntegra- tieactiviteiten van de gemeente en het UWV. Dan is informatie over het bereik van het be­ leid voor minderheden van groot belang. In­ zicht in de deelname aan en de effecten van reïntegratie-inspanningen voor minderheden is des te belangrijker geworden vanwege de rol van private reïntegratiebedrijven. Marktwer­ king brengt het risico van afroming met zich mee, met als gevolg dat minder kansrijke werk­ zoekenden niet evenredig bemiddeld worden. In het verlengde hiervan ligt de vraag in hoe­ verre bij de reïntegratiebedrijven de kennis en betrokkenheid aanwezig is om te investeren in minderheden.

Om duidelijkheid te krijgen of deze risico's voor minderheden ook daadwerkelijk optre­ den, is het een eerste stap zorg te dragen voor een informatiesysteem waarin minderheden als zodanig zijn geregistreerd. Inzicht in de uit­ stroom van minderheden moet vergezeld gaan van een duidelijke formulering van te realise­ ren doelstellingen en planvorming. Kortom, er moet een vorm van minderhedenbeleid worden gevoerd. Gemeenten hebben zich hier middels bestuursafspraken in de Agenda voor de Toe­ komst ook toe verplicht; zij hebben met het ka­ binet afgesproken dat minderheden in evenre­ dige mate trajecten krijgen aangeboden. Ook in het kader van de nieuwe Wet werk en bij­ stand (WWB) moeten gemeenten aangeven welk beleid zij gaan voeren ten aanzien van mindeheden.

Binnen het CWI lijkt, deels als gevolg van de Suwi-operatie, het minderhedenbeleid steeds meer op de achtergrond te raken. Het meest in het oog springt het verdwijnen van de bedrijfsadviseurs minderheden (bam'ers) die bedrijven hebben geadviseerd op het terrein

O p de golven van de conjunctuur

van het minderhedenbeleid. Dit is een forse in­ greep, zeker wanneer wordt bedacht dat werk­ gevers- en werknemersorganisaties tevreden zijn over de dienstverlening van de bam'ers (Batelaan et al., 2001). Ook via een andere weg is er binnen het CWI deskundigheid op het ter­ rein van bemiddeling van minderheden verlo­ ren gegaan. Een omvangrijk deel van de mede­ werkers die betrokken waren bij de uitvoering van het MKB-convenant had een tijdelijke dienstverband en is inmiddels niet meer bij het CWI werkzaam.

Hoewel het CWI formeel nog steeds streeft naar evenredige bemiddeling van minderhe­ den, is het de vraag of ze dit kunnen waarma­ ken. De menskracht die nodig is om specifiek beleid gestalte te geven, is gereduceerd en de overige medewerkers hebben hun handen vol om te voldoen aan de nieuwe verwachtingen die de Wet Suwi stelt (claimbeoordeling!). Voor­ zover men nog toekomt aan arbeidstoeleiding ontbreken sturingsmechanismen die de plaat­ sing van kwetsbare groepen bevorderen. Mede­ werkers van het CWI worden uitsluitend afge­ rekend op aantallen plaatsingen, er wordt niet gekeken of het om minderheden (of andere le­ den van doelgroepen) gaat. In hectische tijden van reorganisaties en een wassend aantal cli­ ënten is het bepaald niet vreemd dat eerst de 'gemakkelijke' cliënten aan bod komen, en dat zijn door de bank genomen niet de minderhe­ den. In tijden van hoogconjunctuur was dat al zo - evenredige plaatsing is bijvoorbeeld ook in de jaren 1998-2000 nooit gehaald (zie Dage- vos, 2001a,- Arbeidsvoorziening, 2000).

Besluit

De ontwikkelingen in de werkloosheid en in het beleid stemmen tot bezorgdheid. Het min­ derhedenbeleid staat onder druk. Het MKB- convenant is eind 2002 beëindigd, de Wet Sa­ men loopt zeer waarschijnlijk aan het einde van dit jaar af, de bedrijfsadviseurs minderhe­ den zijn gesneuveld, de SPAG-projecten ken­ nen nog een looptijd van een jaar. Door de ge­ daalde werkloosheid van minderheden in de afgelopen jaren is, zo lijkt het althans, de erva­ ren noodzaak afgenomen. Ook de behoefte om regelgeving te schrappen, heeft hieraan bijge­ dragen. Het heeft er de schijn van dat actief minderhedenbeleid alleen mogelijk is in

(16)

nomisch gunstige tijden: wanneer er krapte op de arbeidsmarkt heerst, zijn werkgevers be­ reid om deel te nemen aan specifiek op minder­ heden gerichte programma's. Daarna neemt de animo snel af. Niet alleen de ontwikkeling van de werkloosheid van minderheden volgt de conjunctuurgolven, dit geldt ook voor het be­ leid. Specifiek minderhedenbeleid is procy­ clisch terwijl het anticyclisch zou moeten zijn.

Zorgelijk is dat er weinig voor in de plaats komt. Het aantal gesubsidieerde banen dreigt sterk af te nemen, terwijl minderheden veel­ vuldig in dergelijke banen werkzaam zijn. Wanneer dit arbeidsmarktsegment tussen re­ guliere banen en inactiviteit afkalft, zal dit minderheden in het bijzonder treffen. Zeker nu de werkloosheid in hoog tempo oploopt en daardoor de concurrentie tussen werkzoeken­ den toeneemt, nemen de arbeidskansen van minderheden af. Juist dan zou voor velen ge­ subsidieerd werk soelaas bieden.

Ook de Suwi-operatie lijkt minderheden weinig te bieden. Vanwege de omvorming heeft de nieuwe uitvoeringsstructuur van de sociale zekerheid het vooral druk met zichzelf en min­ der met de arbeidstoeleiding (van minderhe­ den]. UWV, sociale diensten en private reïnte- gratiebedrijven hebben door de bank genomen weinig inzicht in de specifieke eisen die de be­ middeling van minderheden vaak stelt. Van een actief minderhedenbeleid is doorgaans geen sprake, en dit geldt in het bijzonder voor het UWV en private reintegratiebedrijven. Nu bij genoemde organisaties de activering van uitke­ ringsgerechtigden een belangrijk onderdeel van hun takenpakket is geworden, is het on­ wenselijk dat hun prestaties op het terrein van activering van minderheden niet meetbaar zijn. Etnische minderheden zijn in de bestan­ den van UW V sociale diensten en reïntegratie- bedrijven niet te identificeren. Onduidelijk is dus of minderheden in evenredige mate trajec­ ten krijgen aangeboden. Gemeenten worden in de nieuwe Wet werk en bijstand opgeroepen om concreet gestalte te geven aan minderhe­ denbeleid. Het is te hopen dat dit ook daadwer­ kelijk gaat gebeuren, zeker nu van het landelijk minderhedenbeleid weinig te verwachten valt.

Noten

1 Dit artikel is gebaseerd op de hoofdstukken 7 en 9 van de Rapportage minderheden 2003 van het Sociaal en Cultureel Planbureau (Dagevos et al. 2003).

2 Zoals onderaan de figuur is toegelicht, gaat het hier om cijfers die deels zijn gebaseerd op de et- niciteitsdefinitie van het CBS en op de herkomst- definitie. Voor een aantal jaren is het mogelijk om op basis van beide definities de werkloosheid vast te stellen. Deze blijken dan nauwelijks te verschillen. Men mag derhalve aannemen dat het verloop van de werkloosheid van minderhe­ den niet is toe te schrijven aan definitieverschil- len. Een andere opmerking bij deze figuur is dat het werkloosheidspercentage van Marokkanen voor 1993 is aangepast. Volgens het CBS zou in 1993 44 procent van de Marokkanen werkloos zijn. Dat is gezien de werkloosheid van Marok­ kanen in het jaar daarvoor en daarna niet realis­ tisch. Om die reden is voor 1993 het gemiddelde genomen van de werkloosheid in 1992 en 1994. 3 De verschillen in werkloosheidspercentages tus­

sen de EBB en de SPVA zijn niet nieuw. Ook in 1998 lag de werkloosheid van Turken en Marok­ kanen in de SPVA hoger dan in de EBB. De ver­ schillen lagen op een vergelijkbaar niveau als in 2002; bij de Marokkanen bedroeg in 1998 het verschil drie procentpunten, bij de Turken vier procentpunten, bij de Surinamers en Antillia- nen kwamen in 1998 de EBB en SPVA op onge­ veer dezelfde werkloosheid uit.

4 De cijfers met betrekking tot de jeugdwerkloos­ heid van minderheden in de SPVA zijn weliswaar aanzienlijk hoger dan in de EBB, de rangorde van groepen komt in beide bestanden wel met elkaar overeen. Wel is het werkloosheidspercentage in de EBB bij met name Surinaamse en Antilliaanse jongeren veel lager dan in de SPVA. Mogelijk zijn de verschillen in dataverzameling in het bijzon­ der van invloed op de respons onder jongeren. Daarnaast speelt een rol dat de EBB-gegevens jaargemiddelden zijn, terwijl het veldwerk van de SPVA overwegend in de tweede helft van 2002 (en daarna) is uitgevoerd. Juist in die pe­ riode is de jeugdwerkloosheid in Nederland sterk toegenomen (zie Dagevos & Hoff, 2003).

Literatuur

Arbeidsvoorziening (2000), ‘De krenten en de pap...’ Goed bemiddelbare allochtonen bij de uitzend­ en de arbeidsbureaus, Zoetermeer: Arbeidsvoor­ ziening Facilitair Bedrijf.

Batelaan, H.J., D. Leveling & A. Odé (2001), Bedrijfs­ advisering minderheden: een vak apart. Een eva­ luatie, Doetinchem: Elsevier bedrijfsinformatie. Berkhout, A., A. Odé & H.Weening (2001), Minder­

heden gevraagd. Evaluatie van het convenant

in-Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken 2003-19, nr 4 365

A rh p iH cm a rl it

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Study 1 in the current research examined the effects of parents’ ethnic identity and cultural orientation goals for their adolescents on parents’ enculturation efforts, and the

Yuan, S-M, Liu, Z-M, Srivastava, HM: Some inclusion relationships and integral-preserving properties of certain subclasses of meromorphic functions associated with a family of

From Table 3.2, taking into account both AC(n, e) and Abrs(n, e), we get all the 13 possible types of events that may appear in an optimal sorting path. We know that if we can

Figure 5.5: Comparison of turbulent and zooplankton volume scattering strengths as a function of acoustic frequency for turbulence levels, density gradients, and some plankton

M ouse sperm-egg plasma m em brane interactions: analysis of roles of egg integrins and the m ouse hom ologue of PH-30 (fertilin) p. Characterization of the binding of recombinant

Conversely, dramatic changes are observed for changes to the desolvation gas (Figure 8). Desolvation gas is the heated nitrogen flowing over the stream of droplets

The following Special Issue: “q-Series and Related Topics in Special Functions and Analytic Number Theory” (see [1–8] below) is an outcome of the ongoing importance and popularity

Oversize materials (e.g., maps, drawings, charts) are reproduced by sectioning the original, beginning at the upper left-hand comer and continuing from left to