• No results found

De voorspellende waarde van impliciete en expliciete metingen voor impulsief en reflectief gedrag aangaande sociale angst

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De voorspellende waarde van impliciete en expliciete metingen voor impulsief en reflectief gedrag aangaande sociale angst"

Copied!
31
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Voorspellende Waarde van Impliciete en Expliciete Metingen

voor Impulsief en Reflectief Gedrag Aangaande Sociale Angst

The Predictive Value on Implicit and Explicit Measures for Impulsive and Reflective

Behavior Concerning Social Anxiety

Masterscriptie Orthopedagogiek Pedagogische en Onderwijskundige Wetenschappen Universiteit van Amsterdam

G. Terzic, 10208216 Begeleider: Dr. B. van Bockstaele Tweede beoordelaar: E. Aktar, MSc Aantal woorden: 7751 Amsterdam, Januari 2016

(2)

Samenvatting

Sociale angst is de meest voorkomende angst in Nederland. Onderzoek laat zien dat er een groot aantal non-respondenten voor de verschillende behandelingen zijn. Een mogelijke verklaring voor deze non-respondenten zijn de dual-proces modellen. Volgens deze modellen kan gedrag voortkomen uit een impulsief- en een reflectief systeem. Het impulsieve systeem genereert impulsief en automatisch gedrag. Het reflectieve systeem genereert bewust en cognitief overwogen gedrag. In de huidige studie is onderzoek gedaan naar de voorspellende waarde van impliciete maten voor impulsief gedrag en van expliciete maten voor reflectief gedrag aangaande sociale angst. Impliciete attitudes werden gemeten door een impliciete associatie test en aandachtbias werd gemeten door een visuele zoektaak. Hierbij werd gekeken naar zowel expliciete sociale angst alsook impliciete sociale angst in combinatie met fysiologische angst. Cognitieve belasting werd toegevoegd ter beïnvloeding van het reflectieve gedrag. Gebleken is dat de impliciete associatie test voorspellend was voor impulsief gedrag zolang er cognitieve belasting gebruikt werd. De expliciete maat bleek voorspellend te zijn voor reflectief gedrag zolang er geen cognitieve belasting werd gebruikt. Hieruit werd ook geconcludeerd dat de cognitieve belasting

daadwerkelijk zorgde voor een vermindering van het reflectieve systeem. De visuele zoektaak bleek geen voorspellende waarde te hebben. Ook konden de impliciete maten niet de verandering in hartslag voorspellen. Hiermee voorspelden niet alle impliciete instrumenten wat zij veronderstellen te voorspellen, wat verwacht werd en/of wat gevonden werd in eerder onderzoek.

Abstract

Social anxiety is the most common anxiety in the Netherlands. Research shows that there is a great amount of non-respondents for the different treatments. A possible explanation for these non-respondents is the dual-process models. According to these models behavior can derive from an impulsive- or a reflective system. The impulsive system generates impulsive and automatic behavior. The reflective system generates conscious and cognitively considered behavior. In the present study we researched the predictive value on implicit measures for impulsive behavior and on explicit measures for reflective behavior concerning social anxiety. Implicit attitudes were

(3)

measured with an implicit association test and attentional bias was measured with a visual search task. We looked in to explicit social anxiety as well as implicit social anxiety in combination with physiological anxiety. Cognitive load was added to influence the reflective behavior. The results showed that the implicit association test had a predictive value for impulsive behavior as long as the cognitive load was added. The explicit measure had a predictive value for reflective behavior as long as there was no cognitive load added. From these results we concluded that the cognitive load actually increased the reflective system. The visual search task did not have any predictive value. And the implicit measures could not predict the change in heart rate. With this not all implicit measures had predictive value like they hypothesize, what was expected and/or found in earlier research.

(4)

Inhoudsopgave BLZ. Inleiding 4 Methode 10 Deelnemers 10 Meetinstrumenten en locatie 10 Expliciete maat 10

Impliciete Associatie Test 11

Visuele Zoektaak 12 Sociale spreektaak 12 Procedure 13 Resultaten 14 Analyse en outliers 14 Beschrijvende statistiek 16 Correlaties 17

Gemodereerde regressie analyses 18

Losse regressie analyses 22

Conclusie en Discussie 23

(5)

De voorspellende waarde van impliciete en expliciete metingen voor impulsief en reflectief gedrag aangaande sociale angst

Sociale angst is een angst voor één of meer sociale situaties waarbij het individu mogelijk wordt blootgesteld aan evaluatie van anderen en sociaal moet functioneren. Het individu is bang om te reageren op een manier welke als negatief wordt

beoordeeld. Deze sociale situatie lokt angst in het individu uit waardoor deze situaties kunnen worden ontweken of ondergaan met intense angst (American Psychiatric Association, 2014; Bögels et al., 2010). Sociale angst is de meest voorkomende angst in Nederland (Bijl, van Zessen & Ravelli, 1997; Hofmann en Bögels, 2006). Hierbij voegen Kessler et al. (2005) toe dat sociale angst een prevalentie heeft van 12,1%. De angst gaat regelmatig vooraf aan een depressie, alcohol misbruik en roken (Kessler, 2003). De comorbiditeit tussen sociale angst en depressie is ook erg groot (Ohayon & Schatzberg, 2010) en kan negatieve consequenties hebben voor de carrière van een individu, zoals het bemoeilijken van effectieve communicatie en het functioneren in verschillende situaties (Kessler).

Eén van de best onderzochte behandelingen voor sociale angst is cognitieve gedragstherapie (CGT) (Rodebaugh, Holaway & Heimberg, 2004). Tijdens de CGT worden systematische en herhaalde oefeningen gedaan waarbij aan een aantal

gedragingen wordt gewerkt met de therapeut en de cliënt deze oefeningen ook buiten de sessie doet. Daarnaast wordt ook aan cognitieve herstructurering gewerkt

(Rodebaugh et al.). Onderzoek naar de effectiviteit van deze behandeling laat zien dat er ruimte is voor verbetering bij de behandeling van sociale angst (Hofmann & Bögels). Volgens Hofmann en Bögels laat 40%-50% namelijk weinig vooruitgang zien na de behandeling. Een andere veelgebruikte therapie bij sociale angst, namelijk medicatie (zoals MonoAmine-Oxidase Inhibitors (MAOIs) en Selective Serotonin Reuptake Inhibitors (SSRIs)) (Rodebaugh et al.), laat op de lange termijn zelfs slechtere resultaten zien dan CGT (Liebowitz et al., 1999). Dit houdt in dat de meest gebruikte therapieën voor sociale angst een groot aantal non-respondenten hebben.

In studies naar angst komen modellen naar voren welke het groot aantal non-respondenten kunnen verklaren. Het gaat hier om impliciete en expliciete cognitieve processen, zoals beschreven in de dual-proces modellen (bv. Ouimet, Gawronski, &

(6)

Dozois, 2009). Volgens deze dual-proces modellen kan gedrag voortkomen uit twee verschillende systemen: het impulsieve systeem en het reflectieve systeem. Het impulsieve systeem genereert impulsief en automatisch gedrag (Strack & Deutsch, 2004). Hierbij ontstaan impulsen door de activatie van bepaalde associatieve clusters in het lange termijn geheugen die het gevolg zijn van de invoer van stimuli. Een voorbeeld hiervan is de trek in chocolade. Zo kan een herhaalde positieve ervaring met chocolade een associatieve cluster doen ontstaan. Dit gebeurt doordat er een link gevormd wordt tussen chocolade, het positieve gevoel dat het lichaam voortbrengt bij het eten van chocolade en een gedragsschema dat geleid heeft tot dat positieve gevoel. Bij dit gedragsschema kan gedacht worden aan het in de mond stoppen van

chocolade. Als er een associatieve cluster is ontstaan kan deze snel opnieuw

geactiveerd worden door zintuigelijke invoer en ondersteunende interne triggers zoals honger of dorst (Hofmann, Friese & Strack, 2009).

Deze impulsieve gedragingen kunnen tegenovergesteld zijn aan wat het reflectieve systeem voort zou brengen. Dit systeem werkt namelijk met tragere en gecontroleerde processen waarbij rationeel denken over de relatie tussen concepten en kennis leidt tot een hogere orde aan mentale representaties (Hofmann et al., 2009). Het maken van weloverwogen keuzes, strategische plannen en inhibitie maken deel uit van dit systeem, waardoor het systeem ook impulsen kan onderdrukken (Van Gelder, de Vries & van der Pligt, 2009). Zo zal een persoon die probeert gezond te eten de trek in chocolade proberen te onderdrukken. Hierbij zal de persoon zijn cognitie gebruiken en zichzelf bijvoorbeeld vertellen dat de chocolade geen goede toevoeging aan zijn dieet is en niet onder gezond eten valt.

Volgens Ouimet et al. (2009) hebben angstige personen automatisch

gevormde en impliciete attitudes ontwikkeld voor bedreigende stimuli. Deze worden direct en onbewust geactiveerd na het in aanraking komen met de bedreigende stimuli. Dit zijn gedachten over een stimulus die onbewust en automatisch opkomen. Deze gedachten kunnen het tegenovergestelde zijn van de gedachten die opkomen na het bewust nadenken over de stimuli. Een voorbeeld bij sociale angst is dat een persoon bij het ontmoeten van nieuwe mensen automatisch denkt dat deze nieuwe mensen hem/haar raar vinden, terwijl bij bewust nadenken de persoon tot de conclusie zou kunnen komen dat de nieuwe mensen hem of haar interessant vinden.

(7)

door het impulsieve systeem, net zoals de impliciete attitudes en dat invloed kan hebben op sociale angst (Van Bockstaele et al., 2014). Aandachtsbias verwijst naar het idee dat mensen met sociale angst selectieve aandacht hebben voor sociaal bedreigende stimuli. Zij zullen hierdoor automatisch en onbewust meer aandacht besteden aan sociale dreiging (Van Bockstaele et al., 2014). Een voorbeeld hiervan is dat een boos gezicht in een menigte opvalt en dat de persoon hierdoor verstart van angst.

Volgens de dual-proces modellen kan gedrag dus gedreven worden het impulsieve of het reflectieve systeem (van Gelder et al., 2009). Strack en Deutsch schrijven dat het impulsieve en reflectieve systeem parallel aan elkaar werken om zo het uiteindelijke gedrag te bepalen. Deze twee systemen kunnen in strijd met elkaar zijn, maar kunnen ook op dezelfde golflengte liggen. Ook wordt er volgens Strack en Deutsch vanuit gegaan dat er een verschil is in de frequentie van activatie van het impulsieve en het reflectieve systeem. Het impulsieve systeem is namelijk altijd actief, terwijl het reflectieve systeem alleen actief is indien voldoende cognitieve bronnen beschikbaar zijn. In hoeverre het reflectieve systeem in staat is om tegen het impulsieve systeem in te gaan is mede afhankelijk door de sterkte van deze cognitieve bronnen. Onder de cognitieve bronnen valt onder andere het werkgeheugen, de

zelfcontrole en de cognitieve capaciteiten (Hofmann et al., 2009). Als deze cognitieve bronnen verminderd worden, zal dat dus betekenen dat de werking van het reflectieve systeem ook vermindert. Dit kan onder andere bereikt worden door cognitieve

belasting te gebruiken, wat bijvoorbeeld gedaan kan worden door het geven van een cognitief belastende secundaire taak waardoor de cognitieve bronnen verminderen en het werkgeheugen belast wordt. Volgens Baddeley (1990) komt dit doordat het

verwerken van extra informatie in het werkgeheugen zorgt voor een executief systeem dat minder goed functioneert. Een voorbeeld hiervan is het drinken van alcohol. Als een persoon zich voorneemt om twee glazen alcohol te nuttigen, kan het zijn dat de alcohol het reflectieve systeem onderdrukt en dat de persoon meer dan twee glazen alcohol zal drinken. Hierbij wint het impulsieve systeem van het reflectieve systeem doordat de alcohol het reflectieve systeem onderdrukt (voornamelijk de zelfcontrole).

Onder andere doordat de twee systemen zo van elkaar verschillen en op elkaar inwerken, zijn er meerdere en verschillende metingen en instrumenten nodig om deze systemen onafhankelijk van elkaar te kunnen meten. Het reflectieve systeem kan

(8)

gemeten worden door expliciete maten (Hofmann et al., 2009), zoals een zelfrapportage vragenlijst. De meting van het impulsieve systeem ligt echter complexer. Zo wordt gezegd dat het impulsieve systeem gemeten kan worden door impliciete maten, zoals een Impliciete Associatie Test (IAT; Greenwald, McGhee & Schwartz, 1998). Deze computer taak meet de al eerder beschreven impliciete attitudes. Ook wordt de associatie tussen twee doel concepten en attributen gemeten door te kijken naar reactietijd. In de testblokken verschijnen twee concepten

(bijvoorbeeld: een bloem tegenover een insect, dit wordt een insect-bloem IAT genoemd) en attributen (bijvoorbeeld: aangenaam tegenover onaangenaam). De deelnemer wordt gevraagd om van deze vier categorieën woorden te sorteren met twee knoppen. De combinaties van categorieën veranderen gedurende de taak, zodat insecten en onaangename woorden gecombineerd worden in één blok (congruente mapping), en insecten en aangename woorden gecombineerd worden in een ander blok (incongruent mapping). Wanneer twee categorieën sterk samenhangen (bijvoorbeeld: bloemen en aangenaam), zal een deelnemer sneller reageren dan wanneer categorieën minder sterk samenhangen (bijvoorbeeld: insecten en

aangenaam). Een impliciete negatieve attitude voor insecten blijkt dus uit het sneller reageren in het congruente blok dan in het incongruente blok (De Houwer, Teige-Mocigemba, Spruyt, & Moors, 2009).

Een ander impliciet proces dat gemeten kan worden is aandachtsbias. Zoals eerder beschreven hebben angstige personen meer kans om bedreigende stimuli op te merken dan niet bedreigende stimuli in hun omgeving (Van Bockstaele et al., 2014). Deze aandachtsbias kan op verschillende manieren gemeten worden. Zo kan de visuele zoektaak worden gebruikt (Ohman, Flykt & Esteves, 2001). Tijdens deze taak wordt aan participanten een doelstimulus (een boos of blij gezicht) getoond tussen gezichten met andere emoties. Hierbij worden telkens dezelfde gezichten gebruikt. Vervolgens moeten de participanten reageren op de doelstimulus, wat een boos of een blij gezicht kan zijn. De aandachtsbias is hierbij te zien aan de snellere reactietijd bij de bedreigende doelstimuli (het zoeken van een boos gezicht) in vergelijking met de positieve doelstimuli (het zoeken van een blij gezicht) (Van Bockstaele et al., 2014). Dit wil zeggen dat sociaal angstige mensen meer aandacht zullen besteden aan en sneller zullen reageren op bedreigende gezichten (bijvoorbeeld een boos gezicht omgeven door blije gezichten) dan aan positieve gezichten (bijvoorbeeld een blij

(9)

gezicht omgeven door boze gezichten). In de huidige studie zal de visuele zoektaak gebruikt worden als maat voor aandachtsbias om zo het impulsieve gedrag te voorspellen.

De voorspellende waarde van expliciete en impliciete maten is vergeleken door onder andere Egloff en Schmukle (2002). Zij hebben onderzoek gedaan naar sociale angst en hebben hierbij een angst-IAT (zelf tegenover niet zelf en kalm tegenover niet kalm) en angstvragenlijsten afgenomen bij de participanten. Aan de participanten werd vervolgens gevraagd om een wetenschappelijke tekst te bestuderen en vervolgens te presenteren. Hierbij werd een angst verhogende uitleg gegeven, waarbij gezegd werd dat deze presentatie belangrijk is voor het positief afsluiten van de opleiding en dat deze presentatie door juryleden beoordeeld zal worden. Uit de resultaten bleek dat de IAT een betrouwbare maat is voor het voorspellen van impulsief sociaal angstig gedrag, zoals het nerveus knipperen met de ogen, het

ongemakkelijk bewegen van de handen, het moeizaam praten en het nerveus bewegen van de mond. Impulsief sociaal angstig gedrag werd in deze studie gezien als

gedragsexpressies van angst welke in eerdere studies zijn gevalideerd als indicators (onder andere bij Monti et al., 1984).

Ook hebben meerdere studies gebruik gemaakt van cognitieve belasting in combinatie met impliciete en expliciete metingen. Zo hebben Friese, Hofmann en Wänke (2008) de voorspellende waarde van de IAT onderzocht waarbij gekeken is naar de invloed impulsief en reflectief gedrag op de keuze van etenswaar.

Vrouwelijke deelnemers werden toegewezen aan een groep met hoge cognitieve belasting of een groep met lage cognitieve belasting. Door het gebruik van cognitieve belasting werd het reflectieve systeem onderdrukt, waardoor het impulsieve systeem de overhand had. Wat resulteerde in minder reflectief gedrag en meer impulsief gedrag. Voorafgaand hadden de participanten een vragenlijst ingevuld over fruit en chocolade en werd een fruit-chocolade IAT afgenomen. Vervolgens kregen de participanten de keuze uit fruit of chocolade; hierbij kreeg een groep hoge cognitieve belasting en een groep lage cognitieve belasting. De hoge cognitieve belasting werd gegeven door de deelnemers een getal van acht cijfers te laten onthouden, welke zij aan het einde moesten rapporteren. De lage cognitieve belasting werd gegeven door deelnemers één cijfer te laten onthouden. Uit de resultaten bleek dat de impliciete meting het impulsieve gedrag (de groep met hoge cognitieve belasting) heeft

(10)

voorspeld, daar waar de expliciete meting dit niet voorspelde. De expliciete meting voorspelde het reflectieve gedrag (de groep met lage cognitieve belasting), daar waar de impliciete meting dit niet voorspelde. Verder bleek uit het toenemen van de voorspellende waarde van impliciete meetinstrumenten bij hoge cognitieve belasting en het afnemen van de voorspellende waarde van de expliciete instrumenten bij hoge cognitieve belasting, dat het impulsieve gedrag toenam door hoge cognitieve

belasting.

Om de voorspellende waarde van de impliciete maten te bepalen zullen in de huidige studie ook fysiologische responsen gemeten worden. Van Bockstaele et al. (2011) vonden immers dat impliciete en expliciete instrumenten op een verschillende manier gedrag en fysiologische angst kunnen voorspellen (zie ook Huijding & de Jong, 2006). Zij gebruikten hiervoor een spin-bloem IAT, een meting van de

aandachtsbias werd gedaan doormiddel van een dot-probe taak en een disengagement taak en de expliciete mate van angst werd gemeten door een angstvragenlijst. Als uitkomstmaten gebruikten zij fysiologische metingen in de vorm van hartslagmeting en huidgeleiding en een Behavioral Avoidance Test (BAT). Zij vonden dat alle drie de impliciete instrumenten niet de vermijding van spinnen voorspelden, maar wel de verandering in hartslag. Het expliciete instrument voorspelde daarentegen wel de vermijding van spinnen, maar niet de verandering in hartslag. Deze resultaten suggereren dat impliciete maten voorspellend zijn voor fysiologische uitkomsten en dat expliciete maten voorspellend zijn voor gedrag.

De studie van Friese et al. heeft gekeken naar het eetgedrag in combinatie met cognitieve belasting, gemeten met een impliciete en expliciete maat en de studie van Egloff en Schmukle heeft gekeken naar sociale angst zonder de werking van het reflectieve systeem te manipuleren. Tot op heden is nog geen onderzoek gedaan naar de combinatie van cognitieve belasting en sociale angst, waarbij naar de

voorspellende waarde van de expliciete en impliciete maat is gekeken. Daarom zal in de huidige studie experimenteel gekeken worden naar zowel impliciete als expliciete metingen van sociale angst om uiteindelijk de zelfrapportage en de hartslag, voor en na een spreektaak, te voorspellen. Cognitieve belasting zal gebruikt worden om het reflectieve systeem te beïnvloeden. Gegeven de theorie van onder andere Friese et al. dat cognitieve belasting het reflectieve systeem vermindert, wordt in deze studie verwacht dat het gedrag van de groep met cognitieve belasting beter zal worden

(11)

voorspeld door de impliciete metingen dan door de expliciete metingen. Andersom wordt verwacht dat het gedrag van de groep zonder cognitieve belasting beter voorspeld wordt door expliciete metingen.

Methode Deelnemers

70 deelnemers hebben meegedaan aan de huidige studie (17 mannen, M leeftijd = 26.04, SD = 9.95). De deelnemers waren grotendeels studenten psychologie. Zij ontvingen € 5 of 0.5 studiepunten voor hun deelname aan het onderzoek. Er zijn geen selectiecriteria gebruikt. Alle deelnemers hebben vooraf aan het onderzoek een informed consent ingevuld. Zij werden random ingedeeld in de groep met cognitieve belasting groep of de groep zonder cognitieve belasting (controlegroep). De ethische commisie van de Universiteit van Amsterdam had het onderzoek goedgekeurd. Meetinstrumenten en locatie

De testen werden afgenomen in een laboratorium van de Universiteit van Amsterdam. Dit laboratorium had twee aparte geluidloze kamers. De vragenlijst, de visuele

zoektaak en de IAT werden in één van deze ruimtes afgenomen met behulp van een computer. De taken waren met software van INQUISIT Millisecond 4.0 (2014) geprogrammeerd en werden hiermee afgenomen. De spreektaak en de hartslagmeting vonden plaats in de andere kamer. Voor de hartslagmeting werd een computer en een hartslagmeter gebruikt, voor de spreektaak werd een laptop gebruikt en voor de cognitieve belasting werd een koptelefoon gebruikt.

Expliciete maat

Expliciet werd de sociale angst gemeten met de verkorte Nederlandse versie van de Fear for Negative Evaluation Scale (FNE-S-N; Bögels, 2004). De vragenlijst werd gescoord aan de hand van een vijf-punts Likert schaal (0 = Past helemaal niet bij mij, 4 = Past erg goed bij mij; somscore tussen de 0 en 48) en bestond uit 12 stellingen. De betrouwbaarheid van de vragenlijst bij de huidige sample was zeer goed (Cronbach’s alfa = .948). Een voorbeeld van een stelling uit de vragenlijst is: “ik maak mij druk over het oordeel van anderen over mij”.

(12)

Impliciete Associatie Test

Impliciete sociale angst werd gemeten met een IAT, waarbij de doel concepten als ‘zelf’ en ‘niet-zelf’ waren gelabeld. ‘Angstig’ en ‘rustig’ waren de labels voor de attributen die gebruikt werden. De doel concepten bestonden uit vijf woorden die samenhingen met ‘zelf’ (MIJN, IK, MIJ, EIGEN en MEZELF) en vijf woorden die samenhingen met ‘niet-zelf’(ZIJZELF, ANDEREN, HUN, ZIJ en JULLIE). De attributen bestonden uit vijf woorden die samenhingen met ‘angstig’ (NERVEUS, BESCHAAMD, ONZEKER, BANG en BEKRITISEERD) en vijf woorden die samenhingen met ‘rustig’ (AANVAARD, ONTSPANNEN, ONBEZORGD, ZEKER en KALM). In elk blok waren de relevante labels links- en rechtsboven in de hoek te zien op het scherm. De stimuli werden gepresenteerd in het midden van het scherm en bleven daar staan totdat de deelnemer op een knop gedrukt had. De deelnemers werd gevraagd om zo snel en accuraat mogelijk de woorden te verdelen over de

verschillende categorieën door op de ‘a’ en de ‘l’ te drukken op het toetsenbord. De IAT bestond uit zeven blokken, wat in lijn is met de studie van Greenwald, Nosek en Banaji (2003). Het eerste blok was een oefenblok om te oefenen met het plaatsen van de woorden van de doelconcepten en de attributen bij de labels. Hierbij werd elk woord twee keer gepresenteerd. De concepten ‘zelf’ en ‘niet-zelf’ werden als eerste geoefend. Links bovenin stond ‘zelf’ en rechts bovenin stond ‘niet-zelf’. Ook het tweede blok was een oefenblok. Ditmaal werd geoefend met de attributen ‘angstig’ en ‘rustig’, waarbij ‘angstig’ in de linkerbovenhoek stond en ‘rustig’ in de rechterbovenhoek. Wederom werden de woorden twee keer gepresenteerd. In het derde oefenblok werd geoefend met een congruente combinatie, namelijk linksboven ‘niet-zelf’ en ‘angstig’ en rechtsboven stond ‘zelf’ en ‘kalm’. Hierbij werd ieder woord éénmalig gepresenteerd. Na het oefenen was het vierde blok het eerste testblok. De mapping bleef hetzelfde als in het derde blok en deze keer werden de woorden driemaal gepresenteerd. Het vijfde blok was wederom een oefenblok. De knoppen voor het aangeven van de concepten en attributen waren gewisseld van kant. In blok vijf was ‘rustig’ namelijk in de linkerbovenhoek te zien en ‘angstig’ was nu in de rechterbovenhoek te zien. De woorden werden eenmalig gepresenteerd. Hierna werden de concepten en de attributen weer samengevoegd in blok zes tot

incongruente combinaties. Namelijk ‘niet-zelf’ en ‘rustig’ in de linkerbovenhoek, ‘zelf’ en ‘angstig’ waren in de rechterbovenhoek te vinden. In blok zes werd geoefend

(13)

met deze incongruente mapping, hierbij werden de woorden eenmalig gepresenteerd. Tot slot gebeurde in blok zeven hetzelfde, alleen was blok zeven een testblok. Ook werden de woorden hierbij driemaal gepresenteerd. Bij deze computer taak werd de associatie tussen twee doel concepten en attributen gemeten door te kijken naar de reactietijd. Het sneller reageren in incongruente blokken dan in congruente blokken wees op impliciete sociale angst.

Visuele Zoektaak

Om de aandachtsbias te meten werd gebruik gemaakt van een visuele zoektaak. Gedurende deze taak werd eerst in het midden van het beeldscherm een kruisje aangeboden. Daarna verschenen acht foto’s van gezichten rondom het kruisje. Eerst startte een oefenfase. Hierbij keken zeven gezichten blij en één gezicht keek boos. Het was de bedoeling om met de muis zo snel en accuraat mogelijk op de foto van het boze gezicht te klikken. In de oefenfase werd feedback gegeven indien er een fout gemaakt werd. Het oefenblok bestond uit acht trials. Na de oefenfase werd in het testblok hetzelfde van de deelnemer gevraagd, deze keer werd geen feedback

gegeven. In het testblok werd gebruik gemaakt van 48 trials. Hierna kwam weer een oefenfase waarin opnieuw acht gezichten verschenen, maar nu keken zeven van deze gezichten boos en één keek blij. Deze keer was het de bedoeling om met de muis zo snel en accuraat mogelijk op het blije gezicht te drukken. Dit oefenblok bestond eveneens uit acht trials. Na deze oefenfase werd in een testblok hetzelfde van de deelnemer gevraagd en werd wederom geen feedback meer gegeven. Ook dit testblok bestond uit 48 trials.

Sociale spreektaak

Om te kunnen analyseren in hoeverre de expliciete en impliciete instrumenten het impulsieve en reflectieve gedrag voorspellen, werd een sociale spreektaak gedaan. De deelnemers kregen hierbij als eerst drie electroden opgeplakt in de Lead II

configuratie en werden aangesloten aan de hartslagmeter. Vervolgens werd van de deelnemer gevraagd zo stil mogelijk te blijven zitten tijdens de taak. De groep met cognitieve belasting kreeg een koptelefoon opgezet en kreeg een Random Interval Repetition taak (RIR; Vandierendonck, De Vooght, &Van der Goten,1998). Tijdens deze taak was door de koptelefoon een geluid te horen en moest de deelnemer op een knop drukken als deze het geluid hoorde. Dit geluid werd met een interval tussen de

(14)

opeenvolgende geluiden afgespeeld. In deze taak werd een random interval gebruikt van 600ms/1200ms/1800ms. De RIR taak bleef gedurende de volledige sociale spreektaak doorgaan, met uitzondering van tijdens de zelfrapportage (zie hieronder). In de baselinefase was het scherm zwart en werd enkel de hartslag gemeten. Na de baseline meting, welke drie minuten duurde, werd aan de deelnemers gevraagd hoe angstig, gestresseerd en onzeker zij zich op dat moment voelden; dit deden zij aan de hand van drie afzonderlijke zeven-punts Likertschalen (1 = helemaal niet, 7 = heel erg). Vervolgens kregen ze in de stress-fase de instructie op het scherm dat zij over twee minuten een spreekoefening moesten doen waarbij zij zeven minuten lang moesten vertellen over waarom zij een goede vriend/vriendin zijn. Te lezen was ook dat als de voorbereidingstijd om was, de proefleider met een extra beoordelaar binnen zou komen om de spreekbeurt te filmen en te beoordelen. Nadat de twee minuten om waren werd een tweede keer gevraagd hoe angstig, gestresseerd en onzeker

deelnemers zich voelden. Hierna verscheen op het scherm dat zij op basis van hun proefpersoon nummer vrijgesteld waren van de spreekoefening. Deze herstelfase duurde twee minuten. Tot slot werd voor de derde keer gevraagd hoe angstig, gestresseerd en onzeker zij zich op dat moment voelden. De controlegroep kreeg alleen te lezen dat zij zo stil mogelijk moesten blijven zitten en dat straks een zwart scherm te zien zou zijn waarbij de baseline hartslag werd gemeten. Hierna kregen zij dezelfde instructies en vragen als de groep met cognitieve belasting.

Procedure

Bij binnenkomst werden de deelnemers meegenomen naar de eerste kamer en werd gevraagd op de stoel voor de computer te gaan zitten. Hier tekenden zij een informed consent, waarin uitleg stond over het onderzoek en de rechten van de deelnemer. Hierna begon het experiment en vulden zij eerst drie basisvragen in over hun geslacht, leeftijd en hun beheersing van de Nederlandse taal. Na het verzamelen van de

basisgegevens vulden de deelnemers de FNE-S-N in. Vervolgens begon de afname van de computertaken met de IAT, waarna zij de visuele zoektaak deden. Nadat de deelnemers aangaven dat zij klaar waren met de computertaken, werden zij

meegenomen naar de tweede kamer. Hier werd gevraagd of zij op de stoel voor een laptop plaats wilden nemen. Ook stonden twee stoelen en een uitgeschakelde camera tegenover de plek waar de deelnemer zat. Zij keken hierdoor recht naar de laptop, maar ook naar de twee extra stoelen die op hen gericht waren en de uitgeschakelde

(15)

camera die naast de laptop stond. Vervolgens werden de elektrodes opgeplakt en werd de hartslagmeter aangesloten. De deelnemers van de cognitieve belasting groep kregen een koptelefoon op en deelnemers van de controlegroep moesten alleen naar het scherm blijven kijken. Na de sociale spreektaak werden de deelnemers

losgekoppeld van de hartslagmeter en kregen een debriefing en het geld of de studiepunten. Het experiment duurde in totaal een half uur.

Resultaten Analyse en outliers

De data van de visuele zoektaak werden klaargemaakt voor analyse door allereerst de oefenblokken te verwijderen. Daarna werd voor de correcte responsen het percentage berekend en werden de fouten verwijderd. Vervolgens werd de gemiddelde reactietijd berekend en werden alle scores verwijderd welke meer dan drie SD’ s afweken van het gemiddelde. Hierna werd gekeken naar de individuele data. De gemiddelde individuele reactietijd werd berekend en alle reactietijden die meer dan drie SD’s afweken van dit gemiddelde werden ook verwijderd. Als de gemiddelde reactietijd of het foutenpercentage van een proefpersoon meer dan drie SD’s afweek van de

groepsgemiddelden, werd de data als missing value gelabeld. Om de

aandachtsbiasscore (AB-score) te berekenen werd voor elke deelnemer de gemiddelde reactietijd van het blok waarin naar boze gezichten werd gezocht afgetrokken van de gemiddelde reactietijd in het blok waarin naar blije gezichten werd gezocht (De Voogd, Wiers, Prins & Salemink, 2014). Een positieve score weerspiegelt een AB voor boze gezichten, daar waar een negatieve score een vermijding van boze gezichten weerspiegelt.

De scores op de IAT werden op twee verschillende manieren berekend. De LogIAT scores werden als eerst berekend (Greenwald et al., 1998). Hierbij werden om te beginnen de oefenblokken, de wachttrials en de fouten verwijderd. Vervolgens werd een percentage van correcte antwoorden berekend. Van alle testblokken werden de eerste twee trials verwijderd. Hierna werd een transformatie gemaakt van de reactietijden. Alle reactietijden boven de 3000 milliseconden kregen een score van 3000 ms, alle reactietijden onder de 300 ms kregen een score van 300 ms. Vervolgens werden de reactietijden logaritmisch getransformeerd. De LogIAT score werd daarna berekend door de gemiddelde score op de reactietijden van het incongruente blok (angstig met zelf gecombineerd) te verminderen met de gemiddelde reactietijden op

(16)

het congruente blok (rustig met zelf gecombineerd). Hoe negatiever of lager de score was, hoe groter de impliciete sociale angst was. De tweede manier waarop de scores berekend zijn werd gedaan met de D600 methode (Greenwald et al., 2003). Deze methode kent een aantal verschillen met de LogIAT methode. Zo werden de

oefenblokken niet verwijderd, maar werden de reactietijden van deze oefenblokken gebruikt in de analyse. Ook de fouten werden niet verwijderd, maar werden gebruikt in de analyse en bestraft. Tot slot werd een correctie gedaan op de individuele variabiliteit in reactietijden.

Bij de RIR werden de eerste vijf trials van de baseline meting verwijderd omdat de testleider op dat moment de kamer verliet. Ook de eerste twee trials van de overige blokken werden verwijderd omdat dit onverwachte tonen waren voor de proefpersoon. Vervolgens werd het percentage correcte responsen berekend en werden fouten verwijderd. Ook het gemiddelde in reactietijd werd berekend. Hierna werd individueel gekeken naar een afwijking van meer dan drie SD’s op het

gemiddelde van de reactietijd en van het percentage correcte antwoorden. De scores welke meer dan drie SD’s afweken van het gemiddelde werden als missing value gelabeld. Ook werden van de scores van deze deelnemers bij de zelfrapportage vragenlijst en bij de hartslagmeting als missing value gelabeld, omdat de manipulatie op het reflectieve systeem met de RIR bij deze proefpersonen niet goed was gegaan.

De scores op de zelfrapportage vragenlijst werden bepaald door een algemene negatieve stemming te berekenen op verschillende momenten. De verschillende meetmomenten waren de baseline, de voorbereiding op de taak (het stress inductie moment) en het herstel (waarbij duidelijk werd dat de taak niet gedaan hoefde te worden). Hierdoor ontstonden drie scores van negatieve stemming. Deze negatieve stemmingen waren een gemiddelde van de zelfrapportagescores op angst, onzekerheid en stress tijdens de verschillende momenten. Hierna werd ook het verschil berekend in de negatieve stemming tussen baseline en stress inductie en het verschil in de negatieve stemming tussen stress inductie en herstel.

De gemiddelde hartslag per minuut werd automatisch door de computer gemeten. Hierbij werden de R-pieken van de hartslag geteld. Ook de

hartslagvariabiliteit werd automatisch door de computer berekend. Hierbij werd gekeken naar het verschil in tijd tussen opeenvolgende R-pieken. Bij zowel de

(17)

verschillende meetmomenten. Zo is het verschil berekend tussen baseline en stress-inductie en tussen stress-stress-inductie en herstel.

Aan het onderzoek hebben in totaal 70 deelnemers meegedaan. Bij de LogIAT en bij de visuele zoektaak werden twee deelnemers uitgesloten door een afwijking van meer dan drie SD’s op het gemiddelde van reactietijd en percentage correcte antwoorden. In totaal is van 70 deelnemers de hartslag gemeten. Twee deelnemers werden uitgesloten doordat de hartslag niet naar behoren gemeten was. Hierdoor werden de data van 68 deelnemers gebruikt. De RIR is toegepast bij 35 deelnemers. Hierbij werden drie deelnemers uitgesloten op basis van dezelfde criteria als

hierboven. Hierdoor werd de score van 32 deelnemers gebruikt voor analyse. Door een uitsluiting op de RIR werden deze drie proefpersonen ook uitgesloten op de zelfrapportagevragenlijst en voor de meting van de hartslag. Tabel 1 geeft de

gemiddelde scores, SD’s, en het aantal deelnemende proefpersonen per testonderdeel. Beschrijvende statistiek

De somscore van de FNES liep in de huidige studie van 0 tot 45. Tabel 1

Gemiddelden, standaarddeviaties en aantal proefpersonen van de expliciete en impliciete maten M SD n 1. FNES 17.34 10.58 70 2. Visuele Zoektaak 75.92 290.45 68 3. LogIAT -.20 .17 68 4. D600 IAT -.58 .32 70

5. Negatieve stemming baseline 6. Negatieve stemming stress-inductie 7. Negatieve stemming herstel

1.84 3 1.71 .97 1.46 .89 67 67 67 8. Hartslag baseline 9. Hartslag stress-inductie 10. Hartslag herstel 70.13 74.93 69.66 8.79 9.98 8.65 67 66 65 11. Hartslagvariabiliteit baseline 12. Hartslagvariabiliteit stress-inductie 13. Hartslagvariabiliteit herstel 46.02 43.37 45.75 28.23 25.37 26.64 67 66 65

Voor de visuele zoektaak werd een t-toets voor één steekproef uitgevoerd om te onderzoeken of de gemiddelde score significant verschilt van 0. De score op de visuele zoektaak was significant groter dan 0, t(67) = 2.16, p < .05, Cohens d = 0.53. Dit wil zeggen dat de gemiddelde score op de visuele zoektaak significant groter was

(18)

dan 0, dus dat de deelnemers van de steekproef gemiddeld een AB hadden voor boze gezichten.

Om te bekijken hoe de verschillende methodes om de IAT scores te berekenen samenhingen, werd de correlatie berekend. De correlatie tussen de LogIAT scores en de D600 scores was hoog, r = .761. Ook werd voor de IAT scores een t-toets voor één steekproef uitgevoerd. De score op zowel LogIAT, t(67) = -9.92, p < .05, Cohens d = -2.42. als de D600, t(69) = -15.08, p < .05, Cohens d = -3.63 waren significant kleiner dan 0. Dit wil zeggen dat de deelnemers meer angstige associaties hadden bij het concept zelf dan bij het concept niet-zelf.

Correlaties

Om te kijken of alle variabelen normaal verdeeld waren werd de Kolmogorov-Smirnov toets gebruikt. Hieruit kwam dat de scores op de zelfrapportage

vragenlijsten, de hartslag per minuut en de hartslagvariabiliteit niet normaal verdeeld waren. Om deze reden werd gekozen om gebruik te maken van de Spearman’s rho om de correlaties te berekenen (zie Tabel 2). In de tabel is te zien dat de FNES een

positieve correlatie vertoonde met de verandering in negatieve stemming in de

controlegroep van baseline naar stress-inductie, maar niet in de cognitieve load groep. Dit gaf aan dat het gedrag van de deelnemers in de controlegroep samenhing met de scores op de vragenlijst, terwijl het gedrag van de deelnemers uit de cognitieve load groep dit niet deed. Opvallend was dat er een negatieve correlatie te zien was in de cognitieve load groep tussen de score op de verandering van negatieve stemming van baseline naar stress-inductie en de LogIAT. Dit houdt in dat de LogIAT negatief samenhing met de scores van negatieve stemming. In de tabel is te zien dat de LogIAT deze samenhang vertoonde, maar de D600 niet. Gezien het feit dat beiden hetzelfde meten is dit opvallend te noemen. Ook was een negatieve correlatie te zien tussen de score op de verandering van negatieve stemming van baseline naar stress-inductie en de verandering van negatieve stemming van stress-stress-inductie naar herstel. Deze correlatie was verwacht, dit houdt namelijk in dat er een negatieve samenhang was tussen de verandering van negatieve stemming van baseline naar stress-inductie en de verandering van negatieve stemming van stress-inductie naar herstel. Tot slot was het opvallend dat er geen samenhang te zien was tussen de visuele zoektaak en de scores op de IAT, aangezien beiden verondersteld worden impliciete sociale angst te meten.

(19)

Tabel 2

Spearman correlaties per groep

1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. Cognitieve loadgroep 1. FNES - .279 .294 .099 .013 -.139 .023 .036 -.132 .231 2. LogIAT - .757** -.010 -.487** .290 .195 .168 -.186 .115 3. D600 - -.164 -.321 .133 .262 -.018 -.143 .136 4. Aandachtsbias - .071 -.147 -.156 .045 .144 .004

5. Neg. stemming baseline-stress - -.757** .200 -.331 -.335 .196

6. Neg. stemming stress-herstel - -.262 .252 .336 -.286

7. Hartslag baseline-stress - -.642** -.661** .516**

8. Hartslag stress-herstel - .405* -.705**

9. Hartslag var. baseline-stress - -.504**

10. Hartslag var. stress-herstel

-Controlegroep

1. FNES - .129 .107 .001 .409* -.210 .033 -.182 -.474** .352*

2. LogIAT - .844** .334 .094 -.143 -.040 -.053 -.023 -.009

3. D600 - .192 .068 -.102 -.121 .022 -.009 -.035

4. Aandachtsbias - .066 -.085 -.089 .087 .136 -.172

5. Neg. stemming baseline-stress - -.838** .317 -.208 -.329 .096

6. Neg. stemming stress-herstel - -.397* .367* .390* -.149

7. Hartslag baseline-stress - -.875** -.491** .540**

8. Hartslag stress-herstel - .542** -.678**

9. Hartslag var. baseline-stress - -.705**

10. Hartslag var. stress-herstel

-Noot. * p<.05; ** p<.01

Gemodereerde regressie analyses

Na het berekenen van de correlaties werd gekeken naar de voorspellende waarde van de impliciete en expliciete instrumenten op de veranderingen in negatieve stemming en op de hartslag. Dit werd gedaan door een gemodereerde lineaire regressie analyse uit te voeren. Als moderator werden de controle groep en de cognitieve loadgroep gebruikt. Om te beginnen werden de gestandaardiseerde Z-waarden van alle continue variabelen berekend. Vervolgens kreeg de cognitieve loadgroep de dummycode ‘1’ en de controle groep de dummycode ‘0’. Ook werden er vier interactietermen gemaakt tussen de groepen en de predictoren. De predictoren die gebruikt werden waren de groep en de Z-waarden van de FNES, de AB-scores, de LogIAT, de D600 en de vier interactietermen. In totaal werden er zes afhankelijke variabelen gebruikt, (1) de verandering in negatieve stemming van baseline naar stress-inductie, (2) de

verandering van negatieve stemming van stress-inductie naar herstel, (3) de scores van de hartslag van baseline naar inductie, (4) de scores op de hartslag

(20)

stress-inductie naar herstel, (5) de scores van de hartslagvariabiliteit van baseline naar stress-inductie en (6) de scores van de hartslagvariabiliteit van stress-inductie naar herstel. Door de hoge samenhang tussen de LogIAT en de D600 werden deze twee maten niet tegelijk gebruikt in de analyse en werd er voor beiden een aparte analyse gemaakt.

Als eerste werd de D600 weggelaten uit de analyse en werd gerekend met de LogIAT. Begonnen werd met de scores van de verandering in negatieve stemming van baseline naar stress inductie als afhankelijke variabele. Het algemene

regressiemodel was significant, F(7,57) = 2.667, p < .05. De FNES, de groep en de interactieterm van de FNES en de groep waren de enige significante predictoren in dit model (zie Tabel 3).

Tabel 3

Gemodereerde Lineaire Regressie analyse met de score op de verandering van negatieve stemming van baseline naar stress-inductie als afhankelijke variabele en de scores op de D600 uitgesloten

Predictor B SE B β t-waarde p-waarde

zFNES .610 .199 .491 3.069 .003*

zAandachtsbias score -.009 .203 -.007 -.042 .966

zLogIAT score .135 .260 .109 .518 .606

zFNES x Groep -.673 .294 -.373 -2.287 .026*

zAandachtsbias score x Groep -.014 .297 -.008 -.049 .961

zLogIAT score x Groep -.466 .318 -.311 -1.468 .148

Groep -.572 .283 -.234 -2.018 .048*

Noot. R2 =.154

In Figuur 1 is te zien dat de verandering in negatieve stemming van baseline naar stress-inductie bij de controlegroep voorspeld werd door de groep, de FNES en de interactie tussen de FNES en de groep. De FNES voorspelde deze verandering in negatieve stemming niet voor de cognitieve load groep.

Vervolgens werd de afhankelijke variabele vervangen door de verandering in negatieve stemming van stress inductie naar herstel. Hier was het regressiemodel niet significant, F(7,57) = 0.900, p = .513. Ook met de overige afhankelijke variabelen was geen significant verschil te vinden tussen de Z-waarden en interactietermen als predictor ten opzichte van geen predictoren (zie Tabel 4).

(21)

Figuur 1. Interactie FNES en Groep met LogIAT

Tabel 4

Gemodereerde Lineaire Regressie analyses met alle afhankelijke variabelen

Afhankelijke variabele R2 F p-waarde

Negatieve stemming baseline-stress .154 2.667 .019* Negatieve stemming stress-herstel -.011 .900 .513

Hartslag baseline-stress .014 1.125 .361

Hartslag stress-herstel .021 1.194 .322

Hartslagvariabiliteit baseline- stress -.012 .889 .521 Hartslagvariabiliteit stress-herstel -.048 .595 .757

Vervolgens werd de LogIAT score uitgesloten van de analyse en werd gerekend met de D600 score. Wederom werden dezelfde afhankelijke variabelen gebruikt. Begonnen is met de score op de verandering van negatieve stemming van baseline naar stress inductie. Evenals bij de berekening met de LogIAT, was ook hier het algemene regressiemodel significant, F(7,58) = 2.377, p < .05. Ook hier waren de FNES, de groep en de interactieterm tussen de FNES en de groep een significante predictor (zie Tabel 5).

(22)

Tabel 5

Gemodereerde Lineaire Regressie analyse met de score op de verandering van negatieve stemming van baseline naar stress inductie als afhankelijke variabele en de scores op de LogIAT uitgesloten

Predictor B SE B β t-waarde p-waarde

zFNES .596 .206 .486 2.897 .005*

zAandachtsbias score -.009 .204 -.007 -.042 .967

zD600 score .118 .211 .097 .562 .576

zFNES x Groep -.630 .297 -.362 -2.119 .038*

zAandachtsbias score x Groep -.009 .303 -.005 -.031 .976 zD600 score x Groep Groep -.388 -.618 .306 .285 -.223 -.254 -1.268 -2.167 .210 .034* Noot. R2 =.129

Net als bij de scores met de LogIAT was hier te zien dat de verandering in negatieve stemming van baseline naar stress inductie bij de controlegroep voorspeld werd door de groep, de FNES en de interactie tussen de FNES en de groep. De FNES voorspelde niet voor de cognitieve load groep (zie Figuur 2). Voor de overige afhankelijke

variabelen werden geen predictoren gevonden die significant waren (zie Tabel 6).

(23)

Tabel 6

Gemodereerde Lineaire Regressie analyse met alle afhankelijke variabelen en de scores op de LogIAT uitgesloten

Afhankelijke variabele R2 F p-waarde

Negatieve stemming baseline-stress .143 2.340 .030* Negatieve stemming stress-herstel -.037 .717 .675

Hartslag baseline- stress .015 1.123 .363

Hartslag stress-herstel .012 1.091 .384

Hartslagvariabiliteit baseline-stress -.023 .823 .585 Hartslagvariabiliteit stress-herstel -.058 .573 .795 Losse Regressie Analyses

Zoals uit de bovenstaande analyse bleek waren noch de IAT, noch de visuele zoektaak een significante voorspeller voor de verschillende afhankelijke variabelen. Om te analyseren of één van deze instrumenten los van de andere data wel een significante voorspeller was, werden analyses gedaan waarbij alleen één van de twee werd gebruikt voor analyse. Ook om de predictoren te analyseren zonder dat de variabele ‘groep’ hierop modereert, werden verschillende extra regressie analyses gedaan, waarbij beide groepen apart werden bekeken. Hiermee werd gekeken of de predictoren voor de verschillende factoren apart wellicht meer voorspellend waren. Op alle predictoren werd een losse regressie analyse uitgevoerd, met wederom wisselende afhankelijke variabelen. De voorspellende waarde van de predictoren veranderde hierdoor niet, behalve bij de LogIAT scores. Zoals in Tabel 7 te zien is werd ditmaal duidelijk dat de LogIAT een significante voorspellende waarde had voor de verandering in negatieve stemming van baseline naar stress inductie bij de

cognitieve loadgroep, F(5,33) = 4.475, p < .05. Ook bevestigde de analyse dat de FNES een significante voorspeller was voor de verandering van negatieve stemming van baseline naar stress inductie in de controle groep (F(1,33) = 10.422, p < .003).

(24)

Tabel 7

Gemodereerde Lineaire Regressie analyse met verandering in negatieve stemming van baseline naar stress inductie als afhankelijke variabele en verdeeld over twee groepen

Predictor B SE B β t-waarde p-waarde R2

1. zFNES controle groep 2. zFNES cognitieve loadgroep

.620 -.122 .192 .199 .490 -.111 3,228 -.614 .003* .544 .240 .012 3. zLogIAT controle groep

4. zLogIAT cognitieve loadgroep

.232 -.344 .278 .163 .146 -.366 -835 -2.115 .410 .043* .009 .104 Conclusie en Discussie

In de huidige studie werd gekeken naar de voorspellende waarde van impliciete en expliciete maten voor impulsief en reflectief gedrag aangaande sociale angst. Ook werd gekeken of deze voorspellende waarde verschilt wanneer cognitieve belasting werd toegevoegd. Er werd vanuit gegaan dat het toevoegen van de cognitieve load zou zorgen dat de groep meer impulsief zou reageren (Friese et al.). In het huidige onderzoek is gebleken dat impulsief gedrag voorspeld werd door een impliciete maat. De IAT bleek de enige impliciete maat te zijn die deze resultaten naar voren bracht. Reflectief gedrag daarentegen werd beter voorspeld met een expliciete maat.

Gebleken is dat er een verschil was met het toevoegen van cognitieve belasting. De FNES bleek als expliciete maat alleen voorspellend voor de resultaten in de controle groep bij de verandering in negatieve stemming. Waaruit afgeleid kan worden dat deze expliciete maat het reflectieve gedrag voorspelde (Friese et al.). De IAT bleek als impliciete maat alleen voorspellend te zijn voor de resultaten op de

zelfrapportagevragenlijst bij de cognitieve belastinggroep. Waaruit afgeleid kan worden dat deze impliciete maat het impulsieve gedrag voorspelde. De cognitieve belasting verlaagde zoals Friese et al. al beweerden het reflectieve systeem. Noch de impliciete maten noch de expliciete maten waren voorspellend voor verandering in hartslag en hartslagvariabiliteit.

Bovenstaande bevindingen zijn niet in lijn met de bevindingen van Van Bockstaele et al. (2011) en van Huijding en de Jong (2006). Op basis van hun bevindingen zouden de impliciete maten de hartslag moeten voorspellen. In de huidige studie is dit niet het geval. Ook is gebleken dat de visuele zoektaak niet het

(25)

impulsieve gedrag voorspelde en daarbij ook niet samenhing met de IAT. Gezien dat de visuele zoektaak een impliciete maat is welke verondersteld wordt het impulsieve gedrag te voorspellen (Ohman, Flykt & Esteves, 2001) is dit opmerkelijk. Verder zijn bovenstaande bevindingen niet in lijn met wat de IAT verondersteld wordt te

voorspellen in deze studie, namelijk een impliciete uitkomst (Greenwald et al., 2003). Volgens een veronderstelling van Van Bockstaele et al. (2011) en van Huijding en de Jong voorspelt de IAT namelijk geen expliciet gedrag. In deze studie heeft de IAT wel het impulsieve gedrag voorspeld door de toevoeging van een cognitieve belasting groep, maar heeft hierbij ook expliciete sociale angst voorspeld.

Een verklaring dat de impliciete maten niet de hartslag voorspelden zou kunnen zijn dat deze voorspellende waarde wel geldt bij spinnenangst, maar niet bij sociale angst. Van Bockstaele et al. en ook Huijding en de Jong hebben onderzoek gedaan naar de voorspellende waarde van impliciete en expliciete maten bij

spinnenangst. Hierbij hebben zij overeenkomstig met deze studie aandachtsbias taken en een IAT gebruikt. Het kan zijn dat de hartslag niet genoeg stijgt wanneer men een sociale spreektaak moet doen in vergelijking met wanneer men een spin ziet. De angst die men voelt wanneer een spin gezien wordt, kan dermate groter en heftiger zijn waardoor een impliciete maat de hartslag door de grote stijging en variabiliteit zou kunnen voorspellen. Seligman (1970) beschrijft dat als men groot gevaar voelt, men instinctief en impulsief reageert zonder cognitief na te denken. Dit zou eveneens kunnen verklaren waarom in voorgaande onderzoeken de hartslag wel werd voorspeld door impliciete maten en in de huidige studie niet. Het kan namelijk zijn dat bij sociale angst niet genoeg gevaar ervaren wordt om volledig impulsief te kunnen reageren. Een andere verklaring voor de bevindingen dat de hartslag minder steeg tijdens de spreektaak is dat acht deelnemers aangaven al geweten te hebben dat er geen spreektaak zou volgen. Hierdoor zouden acht deelnemers nauwelijks gestegen zijn in hartslag tijdens de spreektaak. Hierbij moet wel gezegd worden dat er wel een angststijging te zien was in de zelfrapportage.

Ook bij de visuele zoektaak is een opvallend resultaat te zien. Bij deze taak, die aandachtsbias dient te meten, was op geen enkele conditie een voorspellende waarde te zien. Ook was er geen samenhang te zien met de IAT, wat opvallend is gezien het feit dat beiden impliciete processen meten (Ohman et al., 2001; Van Bockstaele et al., 2014; Greenwald et al., 1998). Een mogelijke verklaring hiervoor is

(26)

dat de visuele zoektaak een lage betrouwbaarheid heeft, waardoor de resultaten niet geïnterpreteerd kunnen worden. Uit eerder onderzoek van onder andere Van

Bockstaele et al. (2014) bleek de zoektaak wel voorspellende waarden te hebben. Maar in datzelfde onderzoek was de betrouwbaarheid van de zoektaak niet bekend. Hoewel we in de huidige studie de betrouwbaarheid niet systematisch hebben berekend, bleek uit eerder onderzoek van Koenraadt (2014) dat alle gebruikte

aandachtsbias taken een lage betrouwbaarheid hadden. Dit zou ook kunnen wijzen op een lage betrouwbaarheid van de zoektaak. Een andere mogelijke verklaring voor het opvallende resultaat is dat ook hier kan gelden dat de voorspellende waarde van de visuele zoektaak als impliciet meetinstrument wel bij spinnenangst naar voren komt, maar niet bij sociale angst. Hiervoor kan ook opgaan dat de angst die men ervaart bij spinnen heftiger is dan bij sociale situaties, waardoor de resultaten beter te

interpreteren zullen zijn.

Zoals hierboven al deels naar voren kwam, heeft de huidige studie ook beperkingen. Om te beginnen waren de deelnemers van de huidige studie voornamelijk Psychologie studenten of personen die geregeld mee doen aan onderzoeken. Zij weten hierdoor vaak wat de gang van zaken is tijdens een

onderzoek. Dit bleek ook uit het feit dat acht deelnemers aangaven al te weten dat er geen spreektaak zou volgen. Doordat dit het geval was steeg de angst bij deze acht deelnemers niet (wat ook te zien was in de stijging van de hartslag) en kunnen de resultaten zijn beïnvloed. Voor vervolg onderzoek is de suggestie dan ook om hier rekening mee te houden en om te proberen een bredere doelgroep aan te trekken, waarvan niet al van tevoren bekend is dat deze op de hoogte is van de gang van zaken tijdens een onderzoek.

Een andere beperking van de huidige studie is dat de spreektaak mogelijk niet stresserend genoeg was voor de deelnemers. Tijdens de spreektaak kregen deelnemers de opdracht om een verhaal van zeven minuten voor te bereiden over waarom zij een goede vriend(in) zijn. Vijftien deelnemers gaven aan het niet erg te vinden om over dit onderwerp te praten. Mochten de deelnemers deze spreektaak daadwerkelijk moeten doen, dan zullen zij een groot deel van de spreektaak kunnen improviseren omdat zij een verhaal uit hun eigen ervaring moeten vertellen. Dit neemt een deel van het stresserende effect weg van de spreektaak. Een suggestie voor vervolgonderzoek is dan ook dat een spreektaak wordt gebruikt welke meer stresserend is. Hiervoor kan

(27)

een spreektaak gebruikt worden zoals deze in de studie van Egloff en Schmukle (2002) werd gebruikt. Hierbij moesten de deelnemers een wetenschappelijk artikel presenteren waarbij zij niet genoeg tijd kregen om deze volledig uit het hoofd te leren. Een andere suggestie is om de spreektaak daadwerkelijk te laten doen. Ook hierbij zal het stressgehalte van de spreektaak toenemen omdat het voor een groot aantal

deelnemers een verassingseffect zal zijn.

Een laatste suggestie voor vervolgonderzoek is dat er gekeken wordt naar het verschil en de overeenkomst tussen sociale angst en spinnenangst. De resultaten uit dit onderzoek spreken, zoals hierboven beschreven is, namelijk een aantal resultaten van onderzoek naar spinnenangst tegen. Om te bekijken waar dit aan ligt dienen in vervolgonderzoek meerdere metingen met dezelfde meetinstrumenten gedaan te worden waarbij uitkomsten bekeken worden bij zowel spinnenangst als sociale angst. Hierbij kunnen meer instrumenten gebruikt worden dan in dit onderzoek gebeurd is, om zo ook een breder beeld van de verschillende maten te krijgen en om te kijken of verschillende instrumenten voor andere resultaten zullen zorgen. Zo zouden er meerdere aandachtsbias taken gebruikt kunnen worden en zouden er meerdere zelfrapportage vragenlijsten gebruikt kunnen worden. Hierbij zou ook onderzoek gedaan kunnen worden naar de daadwerkelijke voorspelbare waarde van de

aandachtsbias taken op impulsief gedrag, bij zowel spinnenangst als bij sociale angst. In eerder onderzoek van Koenraadt (2014) is namelijk ook bij spinnenangst gebleken dat verschillende aandachtsbias taken geen voorspellende waarde hadden op impulsief gedrag. Uit deze studie is dezelfde conclusie gekomen.

Samengevat laten de resultaten van de huidige studie een voorspellende waarde zien van zowel expliciete als impliciete instrumenten. Ook wordt

verondersteld dat de resultaten laten zien dat cognitieve belasting zorgt voor een onderdrukking van reflectief gedrag en een toename van impulsief gedrag. Wel is naar voren gekomen dat de verschillende impliciete maten niet precies voorspellen wat zij volgens ander onderzoek veronderstellen te voorspellen. In vervolgonderzoek dient meer onderzoek gedaan te worden naar de overeenkomsten en verschillen tussen meerdere angsten, daar waar de resultaten van verschillende onderzoeken elkaar hierin tegenspreken. Ook is dit van belang om een breder beeld te krijgen in zowel de oorsprong als het verloop van verschillende angsten om zo een beter behandelplan te kunnen bewerkstelligen.

(28)

Referenties

American Psychiatric Association. (2014). Diagnostic and statistical manual of

mental disorders (5th ed.). Washington DC: Author

Baddeley, A. (1990). Human memory. Theory and practice. Hove: Erlbaum. Bijl, R., Zessen, G. van & Ravelli, A. (1997). Psychiatrische morbiditeit onder

volwassenen in Nederland: het NEMESIS-onderzoek. II. Prevalentie van psychiatrische stoornissen. Nederlands tijdschrift voor geneeskunde, 141, 2453-2460.

Bögels, S. (2004). De Nederlandstalige Fear of Negative Evaluation Scale [Dutch version of the Fear of Negative Evaluation Scale]. Maastricht: Vakgroep Differentiële en Experimentele Psychologie.

Bögels, S., Alden, L., Beidel, D., Clark, L., Pine, D., Stein, M., & Voncken, M. (2010) Social anxiety disorder: Questions and answers for the DSM-V.

Depression and Anxiety, 27, 168-189. doi: 10.1002/da.20670

De Houwer, J., Teige-Mocigemba, S., Spruyt, A., & Moors, A. (2009). Implicit measures: a normative analysis and review. Psychology Bulletin. 135, 347– 368. doi: 10.1037/a0014211

De Voogd, E. L., Wiers, R. W., Prins, P. J. M., & Salemink, E. (2014). Visual search attentional bias modification reduced social phobia in adolescents. Journal of Behavior Therapy and Experimental Psychiatry, 45, 252–259.

doi:10.1016/j.jbtep. 2013.11.006

Egloff, B., & Schmukle, S. (2002). Predictive validity of an implicit association test for assessing anxiety. Journal of Personality and Social Psychology, 83, 1441-1455. doi: 10.1037//0022-3514.83.6.1441

Friese, M., Hofmann, W., & Wänke, M. (2008). When impulses take over: Moderated predictive validity of implicit and explicit attitude measures in predicting food choice and consumption behaviour. British Journal of Social Psychology, 47, 397–419. doi: 10.1348/014466607X241540

Greenwald, A., McGhee, D., & Schwartz, J. (1998). Measuring individual differences in implicit cognition: the implicit association test. Journal of personality and

(29)

Greenwald, A., Nosek, B., & Banaji, M. (2003). Understanding and using the implicit association test; I. An improves scoring algorithm. Journal of Personality and

Social Psychology, 85, 197-216. doi: 10.1037/0022-3514.85.2.197

Hofmann, S., & Bögels, S. (2006). Recent advances in the treatment of social phobia: Introduction to the special issue. Journal of Cognitive Psychotherapy, 20, 3-5. doi: http://dx.doi.org/10.1891/jcop.20.1.3

Hofmann, W., Friese, M., Strack, F., (2009). Impulse and self-control from a dual-systems perspective. Perspective on Psychological Science, 4, 162–176. doi: 10.1111/j.1745-6924.2009.01116.x

Inquisit 4.0.5.0 [Computer software]. (2014). Seattle. WA: Millisecond Software Huijding, J., de Jong, P. (2006). Specific predictive power of automatic spider-related

affective associations for controllable and uncontrollable fear responses towards spiders. Behaviour Research and Therapy, 44, 161–176. doi: 10.1016/j.brat.2005.01.007

Kessler, R. (2003). The impairments caused by social phobia in the general population: Implications for intervention. Acta Psychiatrica Scandinavica,

108, 19-27. doi: 10.1034/j.1600-0447.108.s417.2.x

Kessler, R., Berglund, P., Demler, O., Jin, R., Merikangas, K., & Walters, E. (2005). Lifetime prevalence and age-of-onset distributions of DSM-IV disorders in the National Comorbidity Survey Replication. Archives of general psychiatry, 62, 593-602. doi:10.1001/archpsyc.62.6.593.

Koenraadt, M. (2014). Verweer in het web van een spin: automatisme of niet? Een

dual-process onderzoek naar de predictieve waarden van impliciete maten van angst voor spinnen (Master’s thesis, University of Amsterdam, Amsterdam,

the Netherlands)

Liebowitz, M., Heimberg, R., Schneier, F., Hope, D., Davies, S., Holt, C… Klein, D. (1999). Cognitive-behavioral group therapy versus phenelzine in social phobia: Long-term outcome. Depression and Anxiety, 10, 89–98. doi: 10.1002/(SICI)1520-6394(1999)10:3<89::AID-DA1>3.0.CO;2-5

Monti, P., Boice, R., Fingeret, A., Zwick, W., Kolko, D., Munroe, S., & Grunberger, A. (1984). Midi-level measurement of social anxiety in psychiatric and non-psychiatric samples. Behaviour Research and Therapy, 22, 651–660. doi: 10.1016/0005-7967(84)90128-1

(30)

Ohayon, M., & Schatzberg, A. (2010). Social phobia and depression: Prevalence and comorbidity. Journal of Psychosomatic Research, 68, 235–243. doi:

10.1016/j.jpsychores.2009.07.018

Öhman, A., Flykt, A., & Esteves, F. (2001). Emotion drives attention: Detecting the snake in the grass. Journal of Experimental Psychology: General, 130, 466– 478. doi:10.1037/0096-3445.130.3.466

Ouimet, A., Gawronski, B., & Dozois, D. (2009). Cognitive vulnerability to anxiety: A review and an integrative model. Clinical psychology review, 29, 459-470. doi: </b>10.1016/j.cpr.2009.05.004

Rodebaugh, T., Holaway, R., & Heimberg, R. (2004). The treatment of social anxiety disorder. Clinical Psychology Review, 24, 883-908. doi:

10.1016/j.cpr.2004.07.007

Seligman, M. (1970). On the generality of the laws of learning. Psychological Review,

77, 406-418. doi: 10.1037/h0029790

Strack, F., & Deutsch, R. (2004). Reflective and impulsive determinants of social behavior. Personality and Social Psychology Review, 8, 220–247. doi: 10.1207/s15327957pspr0803_1

Van Bockstaele, B., Verschuere, B., Koster, E., Tibboel, H., De Houwer, J., & Crombez, G. (2011). Differential predictive power of self report and implicit measures on behavioural and physiological fear responses to spiders.

International Journal of Psychophysiology, 79, 166-174. doi:

</b>10.10.6/j.ijpsycho.2010.10.003

Van Bockstaele, B., Verschuere, B., Tibboel, H., De Houwer, J., Crombez, G., & Koster, E. (2014). A review of current evidence for the causal impact of attentional bias on fear and anxiety. Psychological bulletin, 140, 682. doi: </b>10.1037/a0034834

Vandierendonck, G., De Vooght, K., Van der Goten, A. (1998). Interfering with the central executive by means of a random interval repetition task. The Quarterly

Journal of Experimental Psychology: Section A, 51, 197-218. doi:

(31)

Van Gelder, J., De Vries, R., & Van Der Pligt, J. (2009). Evaluating a dual-process model of risk: affect and cognition as determinants of risky choice. Journal of

Behavioral Decision Making, 22, 45-61. doi: 10.1002/bdm.610

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

To continue with the strong association of high price for luxury brands, it is expected that the price perception does not only affect the favorability of luxury brand

In order to thoroughly verify the proposed dependability approach, the DM needs to be integrated into an MPSoC environment to examine some key features, such as the interaction

Even though the difference between the two methods is this small, it is able to change the results of the lasso estimator with regards to the ridge regression quite drastically,

However, SVM rank- ing modelling social behaviours as a group and consider- ing relative differences resulted in the best performance compared to the individual classification

The tensile test was also necessary to determine the mechanical properties necessary to characterizethe dynamic response of the ABS at high strain rates.. The ABS specimens

biogas potential from livestock in Ecuador. Impacts of renewable energy on gender in rural communities of north-west China. Biogas production from co- digestion of dairy

Omdat de eiwitten betrokken bij transformatie grotendeels hetzelfde zijn in alle bekende natuurlijk competente bacteriën, kan deze methode gebruikt worden voor veel

Given such neo-Gramscian logic, we construct our theoretical argument on the following assumptions: (1) populism is a counter-hegemonic force that promotes national and