• No results found

Van tuindorp naar galerijflat, van hoogbouw terug naar laagbouw: Architectuur en stedenbouw in Tuindorp Nieuwendam, het Plan van Gool en Centrum Amsterdam Noord

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Van tuindorp naar galerijflat, van hoogbouw terug naar laagbouw: Architectuur en stedenbouw in Tuindorp Nieuwendam, het Plan van Gool en Centrum Amsterdam Noord"

Copied!
120
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Van tuindorp naar galerijflat, van hoogbouw terug naar laagbouw

Architectuur en stedenbouw in Tuindorp Nieuwendam, het Plan van Gool en

Centrum Amsterdam Noord

Masterscriptie Kunstgeschiedenis 29 juni 2015 Iris London iris_london@hotmail.com Dr. C.A.H.H. Bertram Tweede lezer: Dr. P.A. Brouwer

Master Kunst- en cultuurwetenschappen: Kunstgeschiedenis Universiteit van Amsterdam

Faculteit der Geesteswetenschappen

Departement Kunst-, Religie en Cultuurwetenschappen Aantal woorden: 21582

(2)

2

INHOUD

INLEIDING ... 3

HOOFDSTUK 1: Tuindorp Nieuwendam ... 6

1.1 Nieuwendam en haar houten dijkhuizen ... 6

1.2 Amsterdam breidt uit ... 8

1.3 Eerste plannen ... 9

1.4 Een nieuwe arbeiderswijk bestaande uit laagbouw ... 15

1.5 Uitvoering en waardering ... 21

1.6 Conclusie Tuindorp Nieuwendam ... 26

HOOFDSTUK 2: Plan van Gool... 27

2.1 Nieuwe gemeentelijke visies op Amsterdam-Noord en de Buikslotermeer ... 29

2.2 Het Breed/ Plan van Gool: theorie en ontwerp ... 33

2.3 De doorwerking van hoogbouw in de Buikslotermeer ... 45

2.4 Waardering ... 48

2.5 Conclusie Plan van Gool ... 49

HOOFDSTUK 3: Centrum Amsterdam-Noord ... 51

3.1 Huidige plannen voor Noord ... 52

3.2 Het Stedenbouwkundig Plan CAN: plannen en achterliggende gedachten ... 53

3.3 De gerealiseerde bebouwing in CAN ... 70

3.4 Conclusie Centrum Amsterdam Noord: Visies van Soeters geuit in een mix van stijlen... 79

CONCLUSIE ... 80

LITERATUURLIJST ... 83

BIJLAGEN ... 88

Interview met Frans Jan van Gool: Het Breed ... 88

Interview met Sjoerd Soeters: Centrum Amsterdam Noord ... 103

(3)

3

INLEIDING

Amsterdam-Noord heeft in de twintigste eeuw verschillende stedenbouwkundige

transformaties ondergaan. Het huidige stadsdeel bestaat uit tuindorpen uit de jaren twintig en de oude industriegebieden waar schepen werden gebouwd. Tuindorp Nieuwendam werd mede ontworpen door B.T. Boeyinga en J.H. Mulders en kent meerdere gebouwen in de ‘Amsterdamse School’ stijl. Daarnaast zijn vanaf de jaren zestig verschillende galerijflats gebouwd, met name in de Buikslotermeerpolder waar F.J. van Gool zijn visies in de galerijflats van Het Breed, ook wel het Plan van Gool genoemd, vorm gaf. Zo veranderde het landelijke gebied ten noorden van het IJ in een stedelijke omgeving waar men tevens tussen veel groen kon wonen.

Toch wordt Noord lang niet altijd als volwaardig stadsdeel gezien. Door het IJ lijkt het voor velen ver weg te liggen en is een oversteek met het pontje niet de moeite waard omdat het erop lijkt dat er behalve wonen niet veel te beleven valt. Als men het heeft over Amsterdam-Noord zijn de volgende uitspraken tekenend voor het beeld waarmee het stadsdeel wordt geassocieerd: 'Noord is het Siberië van Amsterdam' en 'this hidden poor people place '.1 Maar Noord is de laatste jaren steeds sneller aan het veranderen. De IJ-oever ondergaat verschillende transformaties, zoals de oude NDSM-werf waar verschillende initiatieven voor een herleving zorgen. Ook het in 2012 opgeleverde Eye filmmuseum van Delugan Meissl Associated Architects zorgt ervoor dat Noord een nieuw gezicht krijgt.

Niet alleen de IJ-oever verandert. Meer naar het noorden ligt de Buikslotermeer waar galerijflats zoals het Plan van Gool en andere hoogbouw tot voor kort de dienst uit maakten. In het centrum van dit gebied verschijnen nu verschillende woonwijkjes met gekleurde huisjes en wordt er tevens druk gebouwd aan het Station Noord van de Noord/Zuidlijn. Deze

ontwikkelingen vallen onder het stedenbouwkundig plan voor het nieuwe Centrum Amsterdam Noord (in het vervolg CAN genoemd). Hoewel dit gebied van Amsterdam-Noord nog niet

deelneemt aan de recente culturele opleving zoals de IJ-oever van Noord, ondergaat het wel degelijk een gedaanteverwisseling.

Al deze veranderingen in en rondom de Buikslotermeer hebben ervoor gezorgd dat verschillende visies van architecten hun sporen hebben nagelaten. Tuindorp Nieuwendam is onderdeel van de kenmerkende stadsuitbreidingen in de jaren twintig en vormt daarom het startpunt in dit onderzoek. De Buikslotermeer is gekozen omdat hier relatief weinig over is geschreven, terwijl het Plan van Gool in de jaren zestig een representatief en kenmerkend begin vormde van de moderne stedenbouw in Noord. CAN is interessant omdat het de huidige

ontwikkelingen in de Buikslotermeer weergeeft en laat zien hoe de stedenbouwkundige

1 Hier zijn de Van Rossems. Afl. 2. Te vinden op: NTR http://www.ntr.nl/Hier-zijn-de-Van-Rossems/50/detail/Rotterdam/VPWON_1226686#content bezocht op 8 juni 2015

Philip Beckmann, DMAA, project architect Eye. Amsterdam, stad aan het IJ. Close-up 2012. Te vinden op: AVROTROS http://web.avrotros.nl/closeup/player/AVRO_1514777/ bezocht op 8 juni 2015

(4)

4 principes veranderen in de loop der tijd. In dit onderzoek worden deze achterliggende ideeën besproken en vergeleken met de gerealiseerde bebouwing. Daarbij is de volgende

onderzoeksvraag geformuleerd: Wat waren de uitgangspunten van architecten en de gemeente

voor de woningbouw in Tuindorp Nieuwendam, het Plan van Gool en het Centrum Amsterdam Noord, en hoe uitten deze zich in de architectuur en stedenbouw?

Naast de ontstaansgeschiedenis van de drie gebieden, waarbij de vormgeving, plannen van eisen en de uitvoering worden besproken, vormen de achterliggende gedachtes een

onderdeel van het onderzoek. Welke stedenbouwkundige ideeën lagen achter de ontwerpen? En wat had de gemeente voor plannen voor Amsterdam-Noord? Door verschillende perioden en projecten met elkaar te vergelijken wordt duidelijk hoe dit noordelijke puntje van het stadsdeel is ontstaan. De achterliggende gedachtes van de gemeente en vooral van architecten worden gekoppeld aan de bebouwing. Zo wordt een antwoord gezocht op de vraag waarom er voor een bepaalde bouwstijl of stedenbouwkundig plan is gekozen. Naast de vormgeving en de

stedenbouwkundige plannen vormen criteria als de functie van een gebouw, het programma van eisen, de verkeersituaties, sociale veiligheid, het wel of niet refereren aan de omgeving, de uitvoering en de mate van waardering, de verschillende aspecten van het onderzoek.

Door eerst historiografisch onderzoek te verrichten over tuindorpen en hoogbouw in Amsterdam-Noord wordt een beeld geschetst van de ontstaansgeschiedenis van de architectuur uit de jaren twintig, zestig en zeventig. Naast historiografisch onderzoek wordt ook historisch onderzoek verricht. Zo vormen bestemmings- en uitbreidingsplannen, stedenbouwkundige plannen en beeldmateriaal belangrijke informatiebronnen. Het onderzoek wordt aangevuld met nieuwe vragen aan architecten om zo tot een completer overzicht te komen.

Nadat in het eerste hoofdstuk het ontstaan van Tuindorp Nieuwendam uit de doeken wordt gedaan, komen in het tweede hoofdstuk de galerijflats in het Plan van Gool aan bod. Dit eerste deel van het onderzoek gaat zo vooral in op de architectuurgeschiedenis in en rondom de Buikslotermeer. Vervolgens wordt ingegaan op de nieuwe ontwikkelingen die CAN omvatten. Onder supervisie van Soeters Van Eldonk architecten wordt hier gebouwd aan een nieuwe woonwijk met – misschien wel historiserende – rijtjeshuizen. Daarnaast verschijnen rondom het station hoge flats, scholen en winkels. Hoewel Amsterdam-Noord naast deze drie voorbeelden nog veel meer op architectuurgebied te bieden heeft, wordt de focus vooral gelegd op Tuindorp Nieuwendam, het Plan van Gool en CAN (afb. 1).

De verschillende visies van de gemeente en de architecten laten zien op welke manier er met dit stadsdeel wordt omgegaan en zeggen tevens iets over de waardering. Ook wordt

duidelijk wat Noord de stad Amsterdam te bieden heeft en anderzijds wat voor functies de gemeente Amsterdam aan dit stadsdeel toeschrijft. Deze factoren dragen namelijk bij aan de stedenbouwkundige vormgeving en geven antwoord op de vraag hoe mensen in dit stadsdeel

(5)

5 zouden moeten wonen en leven. Zo wordt duidelijk waarom de architectuur in en rondom de Buikslotermeer tot stand is gekomen en hoe deze zich door ontwikkelt in de toekomst. Alle wijken en gebouwen die onder verschillende omstandigheden zijn ontstaan vormen een

interessant startpunt voor dit onderzoek. Dit onderzoek toont wat Amsterdam-Noord, voorbij de IJ-oevers, op architectuurhistorisch gebied allemaal te bieden heeft.

(6)

6

HOOFDSTUK 1: Tuindorp Nieuwendam

Waar Amsterdam-Noord begin twintigste eeuw vooral bestond uit een polderlandschap met maar weinig bebouwing, verschenen in de jaren twintig de eerste tuindorpen. In het lege gebied werden nieuwe arbeiderswoningen geprojecteerd. Waarom deze ten noorden van het IJ

moesten komen, en hoe de tuindorpen zijn ontworpen, zijn onderwerpen die in dit hoofdstuk aan bod komen. Zo wordt duidelijk hoe de gemeente Amsterdam ervoor zorgde dat er nieuwe woonwijken op het voormalige platteland verschenen. Daarnaast wordt ingegaan op de vormgeving van de woningen zelf, en, op het stedenbouwkundige geheel dat zo kenmerkend voor de tuindorpen is. De nadruk ligt op Tuindorp Nieuwendam, niet alleen omdat het vaak als een van de mooiste tuindorpen in Noord wordt beschreven, maar ook omdat dit tuindorp grenst aan de gebieden die in de volgende hoofdstukken worden beschreven. Zo wordt een beeld gevormd van de eerste grote stedenbouwkundige, en architectonische ontwerpen in een ooit uit polderlandschap bestaand stadsdeel.

1.1 Nieuwendam en haar houten dijkhuizen

Lang voordat de tuindorpen in Amsterdam-Noord verschenen bestond het gebied ten noorden van het IJ vooral uit meren en weidelandschap met enkele kleine dorpen. Een van deze dorpen was Nieuwendam, dat in begin zestiende eeuw, na een dijkdoorbraak, werd gesticht op de nieuw gebouwde dam. Ongeveer een eeuw later, in 1628, werden de drie grote meren ingepolderd en zorgde de ringvaart rond de Buikslotermeerpolder voor een kleine industrie in de vorm van windmolens, die onder meer werden gebruikt voor het malen van koren en het zagen van hout voor de scheepsbouw.2 De oudste bebouwing in Nieuwendam dateert uit de zeventiende eeuw, huizen van voor die tijd zijn verloren gegaan. Er werden vooral houten ‘dijkhuizen’ gebouwd: woningen die tegen de Nieuwendammerdijk aan werden geplakt met de voordeur aan de straat en de achtergevel schuin van de dijk aflopend (afb. 2-7). De oude kern van Nieuwendam is nu nog te vinden ter hoogte van de haven en de sluis. Vanaf daar werden richting het westen nieuwe arbeiderswoningen op de dijk toegevoegd. Deze snelle woningtoename ontstond in het begin van de twintigste eeuw in samenhang met de Woningwet uit 1901. Verder verschenen rond deze tijd enkele villa’s voor de eigenaren van scheepswerven van het dorp, zoals het huis ‘De Halve Maen’ (gebouwd voor scheepsbouwfamilie De Vries Lentsch door architect Jacob London, 1872-1953).3 De gevel bevat verschillende classicistische details en laat zien dat er in het begin van twintigste eeuw in Noord nog tamelijk conventioneel werd gebouwd (afb. 8, 9). Dit

2 Groffen, Dimphéna. Magriet de Roever (red.). Nieuwendam: Monument aan de noordelijke IJ-oever. Amsterdam, Stichting Historisch Centrum Amsterdam-Noord, 2003 p. 9-10 (Inleiding Bas van Geel) 3 Groffen. 2003 p. 87-89, 94 (Hoofdstuk: Woonhuizen van Nieuwendam: de dijkhuizen en het tuindorp. Hester Aardse)

J. London werkte vooral in en rondom Haarlem waar hij woningen maakte. Hij maakte veel gebruikt van classicistische elementen. (Toevallig is hij ook verre familie van de auteur). NAi

(7)

7 gegeven past in het beeld van andere Nederlandse architectuur begin twintigste eeuw waar ‘neo-stijlen’ nog regelmatig werden toegepast in de ontwerpen. Tegelijkertijd ontstonden er ook nieuwe ideeën voor de woningbouw. De woningwet verplichtte tot het bouwen van goede woningen, ook voor de arbeiders en de lagere klassen van de bevolking. Deze nieuwe ideeën zorgden later voor nieuwe stedenbouwkundige ontwerpen: de tuindorpen. Deze werden na verschillende uitbreidingsplannen in Amsterdam-Noord geprojecteerd. Tuindorp Nieuwendam was een van deze tuindorpen.

Afbeelding 2 t/m 7: Verschillende woningen op en achter de Nieuwendammerdijk

(8)

8 1.2 Amsterdam breidt uit

Hoewel er ten zuiden van het IJ rondom het oude centrum al verschillende uitbreidingen voor 1900 plaatsvonden, gold dit pas aan het begin van de twintigste eeuw voor het deel dat ten noorden van het water lag. In dit landelijke gebied werden verschillende gemeentes door Amsterdam geannexeerd, iets dat voor die tijd gebruikelijk was als de stad moest worden uitgebreid. Dit gold ook voor het dorp Nieuwendam. Deze gemeente werd op 1 januari 1921 geannexeerd en hield zo op te bestaan. Hoewel de oude bebouwing op de dijk werd behouden ontstonden er al vroeg plannen voor de nieuwe woonwijken. Tuindorp Nieuwendam en Tuindorp Buiksloot werden zo tussen 1926 en 1931 gebouwd.4

Andere tuindorpen die in Noord werden gebouwd waren Tuindorp Oostzaan, Floradorp, de Bloemenbuurt, nooddorpen Vogelbuurt, Disteldorp en Obelt. De architecten waren dezelfde als elders in de stad, waaronder H.P. Berlage, J. Gratama, Z.D.J.W. Gulden, J.C. van Epen, Tj. Kuipers, A. Ingwersen, J. Boterenbrood en B.T. Boeyinga.5

Voorafgaand aan de bouw van de tuindorpen vonden nog andere ontwikkelingen plaats. Door de Woningwet uit 1901 werd de verantwoordelijkheid van de volkshuisvesting bij de gemeente gelegd waar onder leiding van de Sociaal Democratische Arbeiderspartij nieuwe diensten werden opgericht. F.M. Wibaut (1859-1936) werd de eerste wethouder van

volkshuisvesting. Daarnaast was W.H. Vliegen (1862-1947) wethouder van Publieke Werken en J.W.C. Tellegen (1859-1921) directeur van de dienst Bouw- en Woningtoezicht (en later

burgemeester). Een andere naam die een belangrijke rol vervulde voor de volkshuisvesting was Ir. Arie Keppler (1876-1941), een fervent aanhanger van de tuinstadgedachte. Hij was een van de studenten die de Sociaal-Technische Vereeniging van Democratische Ingenieurs en

Architecten (STV) oprichtte in 1904 waarbij werd gestreefd naar het realiseren van goede arbeiderswoningen.6 Van 1905 tot 1915 werkte hij bij de afdeling Bouw- en Woningtoezicht (BWT) die toezicht hield op de arbeiderswoningbouw. Daarna werd hij directeur van de nieuw opgerichte Woningdienst in 1915, waar hij tot zijn pensionering in 1937 bleef werken.7 Zo kreeg hij de taak om sociale woningbouw te realiseren. Bij de ontwikkeling van de tuindorpen was Keppler een van de belangrijkste voorvechters van de toen moderne stedenbouwkundige uitgangspunten voor de tuindorpen in Amsterdam-Noord. Verder beschikte hij over de juiste

4 Schreijnders, Rudy (red.). De Droom van Howard. Rijswijk, Uitgeverij Elmar b.v. 1991 p. 210 Groffen. 2003 p. 94

5 Groffen. 2003 p. 95 Zie bijvoorbeeld:

Bock, M. J. Collee, H. Coucke. Berlage in Amsterdam. Amsterdam, Architectura & Natura, 1992 p. 145-146 Roding, J. T. van Dijk. J.C. van Epen (1880-1960). Van villabouw tot volkshuisvesting. Rotterdam, Stichting Bonas, 1999 p. 16-19

6 Groffen. 2003 p. 95 Schreijnders. 1991 p. 210

7 Stissi, Vladimir. Amsterdam, het mekka van de volkshuisvesting. Sociale woningbouw 1909-1942. Rotterdam: Uitgeverij 010, 2007 p. 249

(9)

9 connecties en was hij ook nog de zwager van Wibaut.8 Keppler wordt als volgt in de literatuur beschreven: ‘Voortdurend heeft Keppler aangedrongen op een systematische en esthetische opbouw van de nieuwe stad.’ Deze esthetische eenheid is te danken aan het feit dat Keppler architecten bijeen bracht en deze onder zijn leiding in hetzelfde stadsdeel liet bouwen. Daarbij lette hij op dat, naast de eenheid in de architectuur, de individualiteit van elke architect niet verloren ging, iets dat bij de latere ‘vervlakking’ in de Amsterdamse School architectuur wel gebeurde toen Keppler zelf geen invloed meer had.9 Uit de volgende uitspraak in een artikel waarin Keppler pleit voor genoeg financiën voor volkswoningbouw komt zijn strijdende karakter naar voren:

‘De verbetering der volkshuisvesting, de bouw van goede woningen als het kan, kostendekkend, het afbreken van krotten, goede stadsuitbreiding, kunnen er slechts komen door strijd. Laat ons dan strijden.’10

1.3 Eerste plannen

Hoewel de Amsterdamse geschiedenis met veel grote stedenbouwkundige uitbreidingsplannen te maken heeft gehad, viel Amsterdam-Noord altijd een beetje buiten de boot. De

grachtengordel, Plan Kalff, Plan Zuid, en zelfs het latere Algemeen Uitbreidingsplan richtten zich vooral op het centrum en boden nauwelijks aandacht aan de ontwikkeling van Noord als

volwaardig stadsdeel. Noord maakte zo nooit nadrukkelijk deel uit van een specifiek plan. Toch zijn er meerdere stedenbouwkundige concepten op Noord losgelaten, waarvan het ‘tuindorp’ een van de eerste was. In de volgende alinea’s worden de algemene ontwikkelingen van Amsterdam-Noord aan de hand van (deel-)plannen in kaart gebracht.

Begin twintigste eeuw werden de eerste samenhangende plannen voor Amsterdam-Noord gemaakt.11 Toen ontstonden er ideeën om de stad naar het noorden uit te breiden. De eerste belangrijkste plannen die van toepassing waren op de uitvoering van de bouw van Tuindorp Nieuwendam stonden in het Rapport van de ‘Commissie voor het ontwerpen van een

plan tot uitbreiding van de bebouwde kom der gemeente benoorden het IJ’ uit 1903 en het

ontwerp van Tellegen genaamd ‘bestemmingsplan Amsterdam-Noord’ uit 1914.12 Naast deze plannen werden er nog meer ontwerpen bedacht, die, hoewel ze niet zijn uitgevoerd, wel

8 Groffen. 2003 p. 95

9 Ottens, E. S. Ik moet naar een kleinere woning omzien want mijn gezin wordt te groot. Amsterdam, Gemeentelijke Dienst Volkshuisvesting, 1975 p. 113

10 Keppler, A. Nu en Nooit. Tijdschrift voor Volkshuisvesting (1922) p. 337-338 11 Ottens. 1975 p. 113

12 Leeuwen, W.F. van. Rapport van de commissie voor het ontwerpen van een plan tot uitbreiding van de

bebouwde kom der gemeente Amsterdam benoorden het IJ. ’s-Gravenhage, Gebrs. J. & H. van Langenhuysen,

1903

Ir. J.W.C. Tellegen, Schetsmatig bestemmingsplan Amsterdam-Noord, 1914. Te vinden in: Ottens. 1975 p. 113

(10)

10 degelijk een rol speelden bij de vorming van de hierboven genoemde plannen en de uitvoering van de bouw.

Op initiatief van raadslid F.J. van Nierop werd de ‘Commissie voor het ontwerpen van een

plan tot uitbreiding van de bebouwde kom der gemeente benoorden het IJ’ in 1903 opgericht die

Amsterdam-Noord als geschikte locatie voor industriële bedrijven achtte. In datzelfde jaar verscheen een rapport waarin door de commissie het advies werd gegeven om naast de vestiging van bedrijven ook ruimte voor woningbouw te reserveren. Daarbij gaf de commissie het advies om de woningbouw te bestemmen voor ‘arbeiders en kleine burgerij’ die hier tevens werk zouden vinden. Als werd besloten om voor alle klassen te bouwen was de ‘noodzaak voor een vaste oeververbinding over het IJ veel groter’, vreesde de commissie. Hoewel het rapport wel sprak over de mogelijkheid tot woningbouw met een ‘landelijk karakter’ werd er in het ontwerp vooral ruimte voor industrie gereserveerd (afb. 10).13 Toch blijkt, uit het volgende citaat, dat men toentertijd al enige rekening hield met de mogelijkheid hier woningbouw te realiseren:

‘Dat er nog vrij lang een vooroordeel tegen het wonen aan de Overzijde zal blijven bestaan is niet onmogelijk; in den eersten tijd zullen er zich misschien alleen diegenen vestigen, wier betrekking medebrengt, dat zij in de onmiddellijke nabijheid der fabriek moeten wonen. Toch dient men er van den aanvang af op bedacht te zijn, om

maatregelen te nemen, waardoor de woningbouw op grooter schaal aan de Overzijde mogelijk wordt. Door den toestand daar eenigszins aanlokkelijk te maken, moet men trachten te bevorderen, dat spoediger dan anders waarschijnlijk het geval zou zijn, nederzettingen aldaar ontstaan.’14

13 Leeuwen. 1903 p. 34-44 Schreijnders. 2003 p. 141 Ottens. 1975 p. 113

Velde, J. J. van der. Stadsontwikkeling van Amsterdam 1939-1967. Amsterdam, Scheltema en Holkema N.V., 1968 p. 140

(11)

11 Afbeelding 10: Plan van Uitbreiding van de bebouwde Kom van Amsterdam, benoorden het IJ, 1903

Na verschillende herzieningen van het uitbreidingsplan dat gebaseerd was op het rapport uit 1903 werd in 1914 een nieuw plan ontworpen. Er was behoefte aan een nieuw plan omdat de ontwikkeling van Noord tot dan toe weinig geordend verliep. Door Ir. J.W.C. Tellegen (1859-1921), toen directeur van Bouw- en Woningtoezicht, werd zo in 1914 een nieuw

uitbreidingsplan opgesteld (afb. 11). Hoewel in dit plan niet alle details zijn opgesteld werden wel de bestemmingen vastgelegd: industrie langs de IJ-oevers, woningbouw grenzend aan de industrieterreinen, uitbreiding van parken langs het Noord-Hollandskanaal en tussen

Nieuwendam en het industriegebied aan het IJ. Hoewel de industrie in het plan grote delen langs de IJ-oever in beslag nam, was er tevens meer aandacht voor nieuwe woonwijken.15

15 Velde. 1968 p. 140

Schreijnders. 2003 p. 141-142 Ottens. 1975 p. 113

(12)

12 Afbeelding 11: Ir. J.W.C. Tellegen, Schetsmatig bestemmingsplan Amsterdam-Noord, 1914 In 1914 werd het uitbreidingsplan van Tellegen door de gemeenteraad geaccepteerd.16 Omdat er een groot woningtekort was in Amsterdam mocht de financiering niet lang op zich laten

wachten. Al in 1911 hadden de sociaaldemocratische raadsleden Wollring, Wibaut, Gulden, Oudegeest, Vliegen, Pothuis, Loopuit, Van Kuijkhof en Van den Tempel een voorstel ingediend om een bijdrage te geven voor de bouw van 2.000 arbeiderswoningen met lage huur. Het voorstel werd in 1914 behandeld door de nieuwe wethouder van volkshuisvesting. Wibaut was deze nieuwe wethouder en kon zo op het voorstel, dat hij mede had ondertekend, reageren. Terwijl Tellegen met zijn advies aan de slag ging voor de bouw van 3.500 woningen werd ook het voorstel ondertekend. Zo werden de eerste stappen gezet naar de beroemde Amsterdamse woningbouw uit de jaren twintig. Het plan dat in 1915 door de gemeenteraad werd aangenomen omvatte de bouw van 3.500 woningen met lage huur. Een tweede belangrijke stap in hetzelfde jaar was de oprichting van de Woningdienst waar Keppler directeur van werd. Hoewel hij inzag dat de Engelse tuinsteden geen oplossing waren voor de Amsterdamse stadsuitbreiding, nam hij de beginselen van Howard wel degelijk als uitgangspunt, meer uitleg volgt in 1.4. In 1917 werd een commissie opgesteld waarin Keppler met leden aan een plan voor ‘Groot-Amsterdam’ werkt. Door de tegenstrijdigheden tussen de leden – onder andere bij de discussie over centralisatie of decentralisatie – werden deze plannen die in 1926 aan de gemeenteraad werden voorgelegd,

(13)

13 nooit uitgevoerd en werden deze een jaar later van tafel geveegd. Toch is het interessant om deze werkzaamheden van de commissie kort te noemen. Het laat namelijk zien dat Keppler, in tegenstelling tot wat in de literatuur (Groffen en Schreijnders) als aannemelijk wordt gehouden, ook met obstakels te maken had. De meerderheid van de commissie was voor centralisatie waarbij de ontwikkeling in Noord bewust werd belemmerd. Keppler had een tegenovergestelde visie, die hij in een tegennota uitwerkte.17 In het gelijknamige artikel Groot Amsterdam wordt vooral ingegaan op de verschillende verbindingsmogelijkheden over het IJ. Verder wordt, ook ingaande op de totstandkoming van tuindorpen, het volgende geschreven:

‘De geweldige kosten, welke deze medebrengen, maakt het noodig de stadsuitbreiding in Noordelijke richting te beperken tot binnen het ontworpen boogkanaal (…). Zal hier dus een groot gedeelte van de gemeente binnen afzienbaren tijd voor een bebouwing los van het landbouwbedrijf, niet in aanmerking komen (…).’18

Deze uitspraken geven aan hoe er over de ontwikkeling van woningbouw in Noord werd gedacht. Omdat deze plannen niet werden uitgevoerd kon Keppler zijn idealen toch, in samenhang met de eerdere goedgekeurde plannen van Tellegen uit 1915, uitvoeren in samenwerking met Tellegen en Wibaut.

Overigens speelde de verbindingsmogelijkheden tussen Noord en het Centrum altijd een rol bij het ontwikkelen van het afgelegen stadsdeel. Ter bevordering van een betere verbinding tussen Amsterdam-Centrum en Amsterdam-Noord zijn in de geschiedenis talloze pogingen gedaan om bruggen te realiseren. J. Galman maakte een van de bekendste ontwerpen waarbij hij tevens een stedenbouwkundig plan met veel woningbouw ontwierp. Deze plannen werden begin 19e eeuw achterwege gelaten maar geven wel aan dat er ook voor 1900 al werd nagedacht over het ontwikkelen van Noord als onderdeel van de grote stad.19 Daarnaast werd later bij sommige plannen (afb. 10), om het waterverkeer te behouden, een boogkanaal om Noord heen

ontworpen. Hoewel deze plannen lang bleven staan, werd er nooit een geheel kanaal gegraven. Met de komst van de tuindorpen in Noord kwam geen nieuwe verbinding en bleef de pont de enige optie om het IJ te kunnen oversteken. Later werden de verbindingen verbeterd door bijvoorbeeld tunnels aan te leggen, maar in de volgende hoofdstukken wordt tevens duidelijk dat men ook nu nog diep nadenkt over nieuwe verbindingsmogelijkheden. Het ontwikkelen van nieuwe volkshuisvesting liep eigenlijk altijd tezamen met het verzinnen van nieuwe

verbindingsmogelijkheden. Later in het onderzoek zal duidelijk worden dat het obstakel van het

17 Ottens. 1975 p. 113-114

18 Bos, A.W. Groot Amsterdam. Tijdschrift voor Volkshuisvesting (1926) p. 19

19 Bock, M. G. Hoogewoud, G.J. Luijendijk, V. van Rossem. De sprong over het IJ. Visionaire ontwerpen van

Jan Galman (1807-1891). Bussum, Thoth, 1996 Catalogus van de gelijknamige tentoonstelling in het

(14)

14 IJ tot veel discussie heeft geleid, en wellicht voor de belemmering van de ontwikkeling van Noord als echt stadsdeel heeft gezorgd.

Tot slot is er nog een andere commissie van invloed is geweest op de ontwikkelingen in Noord. Deze commissie werd vanwege de woningnood in 1923 opgericht en kreeg de naam:

Commissie ter bestudering van het vraagstuk van den bouw eener tuindstad of tuindorpen in de omgeving van Amsterdam. De commissie viel onder Stadsontwikkeling (SO) die een reeks van Grondslagen voor de stedebouwkundige ontwikkeling van Amsterdam publiceerde die later in het

AUP nader werden uitgewerkt en herzien. Naast de voorzitters De Miranda (Volkshuisvesting) en Ter Haar (Publieke Werken) nam ook Keppler plaats in de commissie. Deze commissie stelde een rapport op waarin werd beschreven in hoeverre tuinsteden of –dorpen in omgeving van Amsterdam, met name het Gooi, een mogelijkheid waren. In de inleiding van het rapport wordt geschreven dat er vanwege woningnood ‘nieuwere denkbeelden op het gebied van stedebouw’ wenselijk zijn. Het idee van de tuinstad valt daarbij op en er wordt positief over de ontwikkeling van laagbouw geschreven, een gegeven dat aansluit bij de visies van Keppler die in 1.4 worden toegelicht.

‘Daarbij komt, dat de woningcomplexen, welke in de laatste jaren in Amsterdam in hoogen bouw werden gebouwd, weliswaar architectonisch beter verzorgd zijn, doch van uit het oogpunt van volkshuisvesesting niet in gelijke mate bevredigen. De ervaring in lagen bouw en met eengezinshuizen opgedaan is daarentegen zeer gunstig. Dit is een reden om na te gaan of uibreiding van den laatstgenoemden bouw mogelijk is.’20 Het rapport bespreekt vervolgens alle voor- en nadelen, en met name een tuinstad in ’t Gooi wordt als wenselijk geacht. Uiteindelijk werden de plannen nooit uitgevoerd maar de ideeën hebben wel degelijk invloed gehad op het denken. Zo wordt bijvoorbeeld in de bijlagen een korte omschrijving van de Engelse ‘Garden City’ gegeven en zijn de plannen voor ’t Gooi op een

vergelijkbare wijze als Howard tot in detail met berekeningen beschreven. Samen met het boek van Veenstra (1.4) wordt zo duidelijk dat het denken over tuinsteden, ook op grotere schaal, met railverbindingen, echt een rol speelden bij het vormen van stedenbouwkundige plannen in de jaren twintig. Toen de afdeling Stadsontwikkeling van Publieke Werken de opdracht kreeg om een algemeen uitbreidingsplan te maken werd het onderzoek van de tuinstadcommissie overbodig.21

Tuindorp Nieuwendam is zo vooral door de plannen uit 1903 en 1914 tot stand

gekomen. Naast deze plannen werd er ook nagedacht over de stedenbouwkundige concepten die

20 Abrahams, E.J. W. Boissevain (voorzitters rapport). Rapport van de commissie ter bestudering van het

vraagstuk van de bouw eener Tuinstad of Tuindorpen in de omgeving van Amsterdam. Amsterdam,

Stadsdrukkerij, 1929. (Stadsarchief inv.nr. 5410) p. 5

(15)

15 in die tijd een grote rol speelden, in Nederland, maar ook Engeland. Nu zal duidelijk worden in hoeverre het concept van de Engelse Garden City is overgenomen in Tuindorp Nieuwendam. 1.4 Een nieuwe arbeiderswijk bestaande uit laagbouw

Keppler wilde voor de arbeiders goede woningen bouwen en liet zich tijdens een studiereis naar Engeland inspireren door de Garden Cities en de theorie van Ebenezer Howard (Londen, 1850 - Welwyn Garden City, 1928). Deze had met zijn Garden Cities of To-Morrow (1902) een model voor een zelfstandig functionerende stad bedacht. Gelegen tussen het groen kreeg het model de naam Garden City.22 Goede voorzieningen en gemeenschappelijk grondbezit moesten leiden tot een nieuwe woonsituatie voor de arbeider. Deze hoefde zo niet meer in de dampen van de vuile industriestad te vertoeven, in de tuinsteden zou genoeg licht, schone lucht en ruimte voor groen, voorhanden zijn. In zijn boek wordt het idee van de ‘social cities’ waarbij gemeenschappelijk grondbezit, vakbonden en samenwerkingsverbanden een rol spelen, gecombineerd met het kapitalistische gedachtengoed waarbij Howard aan de hand van berekeningen aantoont hoe je de garden city ook lucratief maakt. Peter Hall beschrijft dat achter deze theorieën een nog veel grotere beweging ten grondslag lag. William Morris en John Ruskin gaven al eerder in de 19e eeuw aan de gevolgen van de industrialisatie de rug toe te keren en terug te gaan naar het meer ‘simpele leven’ van voor de industrialisatie, gebaseerd op de ‘arts and crafts’ en de gemeenschap. Dit idee van ‘community-buildig’ ontwikkelde zich vervolgens verder in het boek van Howard.23

Hoewel het model van Howard nooit letterlijk is uitgevoerd – hij voorzag zijn model namelijk niet van een stedenbouwkundig of architectonisch ontwerp – is zijn gedachtengoed wel degelijk in Europa van grote invloed geweest. Een van de eerste voorbeelden van een tuinstad was het Engelse Letchworth Garden City (1903). Howard richtte in samenwerking met de architecten R. Unwin en B. Parker, bij het ontwikkelen van Letchworth, het ‘First Garden City Ltd’ op waarin ze het model van Howard uitwerkten tot een tuinstad.24 Om de Engelse Garden City met het Tuindorp Nieuwendam te vergelijken worden nu de theoretische en de

vormgevingsaspecten besproken. Als enkele ideeën van Garden Cities of To-Morrow worden samengevat, is het mogelijk om tot de volgende samenvattende punten te komen:

22 Howard, Ebenezer. Garden cities of to-morrow : being the third edition of "Tomorrow : a peaceful path to

real reform". Londen, Swan Sonnenschein & Co, 1902

23 Hall, Peter. Cities of Tomorrow. An Intellectual History of Urban Planning and Design in the Twentieth

Century. Oxford, Blackwell Publishing, 2002 (3e editie) p. 93

24 Groffen. 2003 p. 95 Howard. 1902

(16)

16 1. Omvang en vorm: 32.000 inwoners op een oppervlak van 6.000 acres (2.400 ha),

gepland op een concentrische plattegrond met open ruimtes, parken en 6 radiale boulevards van 120 ft (37 m) breed.

2. Er moet een mix zijn van de goede eigenschappen van de stad (cultuur) en het platteland (natuur): ‘Town and Country must be married, and out of this joyous union will spring a new hope, a new life, a new civilization’ (afb. 12).

3. De Garden City is zelfvoorzienend.

4. Het gemeenschapsleven is voldoende aanwezig: ‘There will be found in every

progressive community societies and organisations which represent a far higher level of public spirit and enterprise than that possessed of displayed by such communities in their collective capacity.’25

Afbeelding 12: E. Howard, Nederlandse vertaling van de ‘Drie Magneten’, in Feenstra 1920 Waar Howard de grote lijnen voor zijn Garden cities uitzette, gaf Unwin deze vorm in het boek

Townplanning in Practice. An introduction to the art of designing cities and suburbs.26

25 Howard, Ebenezer. Garden cities of to-morrow : being the third edition of "Tomorrow : a peaceful path to

real reform". Londen, Swan Sonnenschein & Co, 1902 p. 18, 20-23, 25-26, 86

26 Unwin, Sir Raymond. Townplanning in Practice. An introduction to the art of designing cities and suburbs. New York, Benjamin Blom, 1971 (2e editie, 1e editie Londen, 1909)

(17)

17 Samenvattend zijn de volgende ideeën belangrijk om de vormgeving van de woningen in Engelse ‘garden cities’ zoals Letchworth te begrijpen:

1. De middeleeuwen en andere vergane tijden. Unwin maakt verschillende verwijzingen naar oude steden die hun individualiteit hebben behouden, en zo de creativiteit. Hall heeft dit mooi samengevat: De middeleeuwen stonden voor een historische standaard: het dorp stond voor de belichaming van een kleine, persoonlijke gemeenschap waarbij de gebouwen als organisch naast elkaar waren gegroeid. De architect is daarbij de bewaker van het sociale en esthetische leven en dient zo de traditionele waarden van de gemeenschap te bewaren voor toekomstige generaties. 2. De ‘spirit of the artist’: ‘above all, we shall need to infuse the spirit of the artist into our work’ schrijft Unwin, en verder ‘If the designer is to go to work in a right spirit, he must cherish in his heart a love for all natural beauty, and at the same time have always in his mind a clear appreciation of beauty of the definite design which he seeks to develop.’ 3. De variatie van gebouwen die gedomineerd zal worden door de harmonie van het geheel: ‘In spite of the harmony of colour and materials it is seldom that any sense of monotony is produced in the older parts of our villages and towns; while the

individuality which the varying treatment of different towns and districts produced is undoubtedly one of the greatest causes of the charm and interest of the scenery of Great

Britain’ aldus Unwin.

4. Smalle gebogen straten en soms doodlopende straten waardoor er meer ruimte is voor groen (tuinen, veldjes e.d.). Dit wilde Unwin bereiken door het wegenoppervlak terug te dringen.27

Dit zijn samen enkele belangrijke standpunten van de ‘Engelse’ Garden City- movement. De afbeeldingen 13 en 14 geven aan hoe deze ideeën de huizen de Engelse tuinsteden vormgaven. Voordat deze direct worden vergeleken met Tuindorp Nieuwendam, is het handig eerst naar de algemene ideeën over dit onderwerp in Nederland te bespreken.

In het boek Tuinsteden en volkshuisvesting in Nederland en buitenland van architect G. Feenstra wordt de tuinstad beschreven als ‘een samenvatting van het goede in de stad en het dorp’. Hier zou men het leven met de natuur vinden, evenals ‘hoogstaand geestelijk genot’. Het boek beschrijft tevens de verschillende modellen van Howard maar geeft verder meteen aan dat het in Nederland haast niet mogelijk is om van een tuinstad te kunnen spreken (afb. 12). Toch

27 Unwin. 1971 p. 9, 15, 136, 175, 289, 360, 363 Hall. 2002 p. 101, 107, 108

Ook de theorie van Sitte over de oude Europese steden speelden een rol bij de totstandkoming van deze ideeën.

Sitte, Camillo. Der Städtebau nach seinen künstlerischen Grundsätzen. Braunschweig, Vieweg, 1983 (Repr. 4e druk 1909, 1ste ed. 1889)

(18)

18 laat het wel zien dat er wel degelijk vanuit deze beweging over huisvesting in Nederland werd nagedacht.28 Letchworth wordt door Feenstra als eerste ‘practische oplossing van de theorie van Howard’ genoemd en hij geeft aan dat het ‘zeer zeker een belangrijk en verheugend succes!’ is geworden (afb. 13). Niet alleen Letchworth krijgt aandacht in zijn overzicht van tuinsteden. Port Sunlight, dat door de zeepfabrikant William Lever tussen 1887 (eerste plannen), 1899 en 1914 werd gerealiseerd in de buurt van Liverpool, kan echter gezien worden ‘als de eerste tuinstad zoals we die nu kennen’ (afb. 14). Feenstra schrijft dat het begrip tuinstad nog niet bestond, maar dat de factoren hier al wel aanwezig waren.29

Afbeelding 13 en 14: ‘Groep van 4 woningen te Letchworth’ en ‘Een blok arbeiderswoningen te Port Sunlight’. Uit: Feenstra 1920

In Amsterdam-Noord werd het model van Howard getransformeerd tot de ‘tuindorpen’, een kleinere afgeleide versie van de tuinsteden. In Noord werd de woningbouw niet door grote industrie bedrijven zoals NDSM ontwikkeld maar vanuit de gemeente. Hoewel er in Noord niet perse een grote nieuwe stad werd geprojecteerd, maar alleen enkele woonwijken, was het wel nodig om grote stukken bouwgrond te verwerven. Noord was juist daarom geschikt, de grond kon daar relatief goedkoop worden aangekocht. Zo was het mogelijk om in laagbouw te werken, Keppler wilde namelijk arbeiderswoningen van maximaal drie lagen maken waardoor de arbeiders in ‘dorpse’ allure vanuit de gemeenschapsgedachte met elkaar konden samenleven. Dit zou de persoonlijke ontwikkeling van de arbeider stimuleren.30 Hoewel de punten van Howard lang niet letterlijk van toepassing zijn op de tuindorpen in Noord zijn ideeën zoals de ‘gemeenschapsgedachte’ en het stichten van nieuwe wijken – van een stad is geen sprake – wel degelijk te vergelijken met de vier punten. Wel moet rekening gehouden worden met het feit dat de sociale verdeling in Nederland verschilde van Engeland, en dat onder andere hierdoor de gedachten van Howard echt werden aangepast of, getransformeerd, naar meer Nederlandse

28 Feenstra, G. Tuinsteden en volkshuisvesting in Nederland en buitenland. Amsterdam, Van Mantgem & De Does, 1920 p. 55-56

29 Feenstra. 1920 p. 63 30 Groffen. 2003 p. 95

(19)

19 ‘gereduceerde’ begrippen.

De Woningdienst had als plan om verschillende groepen woningen rond pleintjes tussen het groen te bouwen waardoor de wijken veel ruimte, licht en bomen kregen. Aan de grotere pleinen werden winkelvoorzieningen, verenigingsgebouwen, badhuizen en bibliotheken gepland. Dit gebeurde allemaal in het licht van de sociale strijd voor de emancipatie van de arbeiders die na de Eerste Wereldoorlog werd gevoerd, zowel op politiek, sociaal-technisch, medisch en sociaal-cultureel niveau. Keppler wilde door middel van goede volkswoningbouw een bijdrage leveren aan de emancipatie. Daarbij was de gemeenschapsgedachte die de

ontwikkeling van de arbeider moest stimuleren van belang in de stedenbouwkundige opzet. Ook de strijd tegen hoogbouw speelde hierbij een rol. Bij het woord ‘hoogbouw’ dacht men toen aan de verafschuwde ‘revolutie’ of speculatiebouw van de Pijp in Amsterdam Oud Zuid. Toen in 1910 de grond gereedgemaakt werd voor de woningbouw voor arbeiders – de industrie kon namelijk moeilijk arbeiders vinden – ging Keppler in op het voorstel om een arbeiderswijk tot stand te brengen.31

In het artikel Is de bouw van lagere dan vier-verdiepings arbeiders-woonhuizen in

Amsterdam mogelijk? vraagt Keppler zich af of er ook anders dan het uit vier woonlagen

bestaande ‘kazerne-type’ gebouwd kan worden. Door het maken van verschillende

berekeningen bewijst hij dat de lagere bebouwing niet altijd duurder hoeft te zijn. In het artikel komt verder naar voren dat er steeds meer vraag is naar arbeiders voor de industrie in

Amsterdam-Noord, Keppler schrijft:

‘Als werkelijk daar aan de overzijde van het Y een arbeiderswijk moet komen, laat nu de overheid op deze nog maagdelijke gronden het eens mogelijk maken dat daar huisjes komen van een of twee verdiepingen (huisjes of huizen met slechts ééne bovenwoning). (…) Maar laat nu eens het vaste voornemen bestaan hier een wijk van lage huisjes te doen ontstaan. Wat zou er tegen zijn dat de gemeente zelf eens het voorbeeld gaf en eens een twintigtal of meer kleine huisjes neerzette, maar dan tevens den bouw van vier of drie verdiepingshuizen volledig verbood? (…) Zou de gemeente eene zoo verstrekkende daad in het belang der Volkshuisvesting aandurven? Wij willen het hopen!32

Door zijn goede contacten bij de gemeente, woningbouwcorporaties en architecten wist hij het aantal bouwlagen in Noord meestal tot twee woonlagen en een zolder te beperken. Hij werkte namelijk vanaf 1905 al samen met Tellegen (burgermeester van 1915-1921) die hem toen had aangesteld bij het Gemeentelijk Bouw- en Woningtoezicht. Keppler had tevens nauwe banden

31 Schreijnders. 1991 p. 137, 141 Groffen. 2003 p. 95

32 Keppler, A. Is de bouw van lagere dan vier-verdiepings arbeiders-woonhuizen in Amsterdam mogelijk?

(20)

20 met F.M. Wibaut, die naast wethouder van Volkshuisvesting (1914-1921) ook zijn zwager was. Wibaut stelde, met succes, in 1912 aan de gemeenteraad voor om vast te leggen dat in Noord niet hoger dan vier lagen gebouwd mocht worden. Zo meldt het Gemeenteblad dat ‘in het gedeelte der Gemeente, gelegen benoorden het IJ, mogen de voor woning bestemde gebouwen behalve den zolder niet meer verdiepingen bevatten dan vier’.33

Naast de gemeente was ook architect J.H.W. Leliman (1878-1921) een van de belangrijke figuren die zich bezighield met de volkshuisvesting.34 Leliman had grote belangstelling voor de volkshuisvesting waarbij de Engelse tuinstadgedachte zijn grootste inspiratiebron vormde. Dit was ook een van de onderwerpen die hij tijdens lezingen en artikelen aanstipte. Zijn ontwerpen voor villa’s en volkswoningbouwcomplexen ogen traditioneel en bestaan meestal uit niet meer dan drie lagen, hoewel hij overigens wel openstond voor nieuwe vormen. Maar toch was hij een groot voorstander van laagbouw, volgens hem het meest geschikt voor sociale woningbouw. Daarbij waren de Garden Cities zijn grote voorbeeld.35 Daarnaast richtte hij in 1911 de Bond Heemschut op, gebaseerd op de term ‘Heimatschutz’ die in Duitsland werd gebruikt om het beschermen van traditionele tradities en behoud van oude gebouwen aan te duiden. Ook Leliman pleitte voor openbare adviesbureaus die ‘de strijd tegen de ontsiering van stad en land’ aanspanden. Zo konden de esthetische waarden uit vroegere eeuwen behouden blijven en werd ervoor gezorgd dat nieuwe gebouwen werden getoetst aan de hand van

schoonheidscommissies.36 Keppler gaf bij zijn overlijden in 1921 in het Tijdschrift voor

Volkshuisvesting aan dat de laagbouw in Amsterdam tevens aan hem was te danken, ‘Niemand

geloofde een jaar of twaalf geleden meer aan de mogelijkheid het Amsterdamsche

arbeidersgezin zijn eigen beneden- of bovenhuisje te kunnen verstrekken. Maar met élan heeft Leliman zich geworpen op het zoeken naar de oplossing en hij is geslaagd.’37 Tenslotte wordt ook door Feenstra, in het hoofdstuk ‘Hollandse toestanden’, nadat hij de slechte woningtypen bespreekt, Leliman aangehaald als een architect die in Amsterdam ‘tot kleinere woningen’ streeft.38

Laagbouw werd zo voor de tuindorpen in Noord als geschikt geacht, in tegenstelling tot de oudere hoogbouw in de Pijp.39 In Noord kreeg Keppler het voor elkaar om de ideeën van de Garden City op een kleine schaal toe te passen waardoor er groene buurtjes met lage bebouwing ontstonden, overwegend in de Amsterdamse School stijl. De achterliggende ideeën zoals

33 Gemeenteblad, afdeling III, 1912. Volgnr. 14. Verordering tot wijziging der Bouwverordering. Art. IV Schreijnders. 1991 p. 137, 141

34 Schreijnders. 1991 p. 137, 141

35 Pey, Ineke. Tjeerd Boersma e.a. J.H.W. Leliman (1878-1921). Architect en Publicist. Rotterdam, Stichting Bonas, 1997 p. 6-9

36 Pey. 1997 p. 13-14

37 Keppler, A. In Memoriam Leliman. Tijdschrift voor Volkshuisvesting (1921) p. 123-124 38 Feenstra. 1920 p. 133

(21)

21 ‘community life’ en eveneens het verwijzen naar vroeger – zowel door laagbouw, als de deels op het platteland geïnspireerde vormgeving van de Amsterdamse School – droegen bij aan de sociale gedachtes die bij de volkswoningbouw van de tuindorpen golden. Zo is duidelijk geworden tegen wat voor achtergrond de achterliggende stedenbouwkundige ideeën van Tuindorp Nieuwendam zijn ontstaan. Het is nu tijd om een blik te werpen op de vormgeving en uitvoering.

1.5 Uitvoering en waardering

De nieuwe buurt die in het voormalig polderlandschap ontstond wordt tegenwoordig

beschouwd als ‘de kroon op het werk van de Woningdienst’ op het gebied van de tuindorpen. Tuindorp Nieuwendam is als enige tuindorp in Noord gebouwd op palen. Verder was het

vanwege een iets luxere uitvoering bedoeld voor arbeiders met een beter inkomen. Het wordt in de literatuur beschreven als het mooiste tuindorp in Amsterdam-Noord vanwege het feit dat in dit tuindorp de architectuur voor een eenheid zorgt. Doordat er veel aandacht is besteed aan de detaillering beschikt het dorp over een ‘hoge graad van architectonische kwaliteiten’.40 In de volgende alinea’s wordt duidelijk hoe de achterliggende gedachtes vormgaven aan de

bebouwing in Tuindorp Nieuwendam.

B.T. Boeyinga (1886-1969), architect bij de Woningdienst, ontwikkelde het

stedenbouwkundig plan waarin de Purmerweg de basis vormde: deze straat met winkels werd de hoofdweg met aan weerzijden kleinere woningblokken en pleintjes (afb. 15).41 Het idee van de Engelse ‘neighbourhood-units’ werd toegepast waardoor verschillende woningblokken rondom gemeenschappelijke grasvelden en pleinen samen een geheel vormen. Overigens gold voor Tuindorp Nieuwendam wel een kleinere schaal dan in de Engelse voorbeelden. Al in 1913 voorspelde Keppler in het Genootschapslokaal van Architectura et Amicitia het volgende over het tuindorp:

“Het grondelement nu is: het woonhuis. Het type van het woonhuis eischt een bijzonder bouwblok. Er moet rhytme in zitten. Naast de blokeenheid en dàn de groene plekken en de speelplaatsen plus de openbare gebouwen. Eén ander geeft het karakter aan het woonkwartier. Volgt men deze methode, dan zal de wijk der rijkeren er geheel anders uitzien dan die der armen. De grootere wooneenheden eischen andere blokken, andere straten, andere bebouwingsplannen.”42

40 Gaalen, Flora van. De Tuindorpen. Gemeente Amsterdam, Stadsdeel Noord, 2011 p. 15 Schreijnders. 1991 p. 164

41 Groffen. 2003 p. 96 42 Schreijnders. 1991 p. 164

(22)

22 Afbeelding 15: Kaart van de bebouwing in Tuindorp Nieuwendam, 1927

Nadat Boeyinga het stedenbouwkundig plan in 1924 ontwierp vonden de belangrijkste bouwactiviteiten plaats tussen 1926 en 1927. Er werden eengezinswoningen,

middenstandswoningen en bejaardenwoningen gebouwd. De bejaardenwoningen waren nieuw in de Amsterdamse woningbouw. Waar bij het (toen als tijdelijk bedoelde) Tuindorp Vogeldorp nog een badhuis werd gebouwd, was dit in Tuindorp Nieuwendam niet nodig. Alle woningen werden namelijk uitgerust met douches. Ook de ‘keukenwoningen’ van Jakoba Mulder (1900-1988) met de keuken aan de straatkant en de huiskamer aan de tuinkant waren vernieuwend en trokken toentertijd de aandacht. Naast woningbouw werden nog drie scholen gebouwd en het tuindorp werd in de jaren dertig en ook na de oorlog, nog met enkele nieuwbouw uitgebreid. Verder was het Gemeentelijk Woonbedrijf de eigenaar van de nieuwe woningen.43

Boeyinga maakte net als de andere architecten die voor Tuindorp Nieuwendam ontwierpen, J. Boterenbrood, J.H. Mulder, J. Roodenburgh en J. Zietsma, de opkomst van de Amsterdamse School architectuur mee. In dit licht kan de ‘horizontale accentuering’ aan de Purmerweg worden bekeken. R. van Beekum, auteur van de monografie van B.T. Boeyinga, noemt dit een veelvoorkomend Amsterdamse School stijlmiddel. Dat Boeyinga de ontwikkeling van de Amsterdamse School architectuur van dichtbij mee maakte blijkt uit het gegeven dat hij in de jaren 1917-1921 voor Michel de Klerk werkte als opzichter van de beroemde woningbouw aan het Spaarndammerplantsoen. Een van de belangrijke bijdragen voor Tuindorp Nieuwendam waren de poortwoningen waarin het horizontale karakter werd versterkt. Beekum wijst op de combinatie van doorgetrokken dakschilden, steekkappen en zadeldaken die ervoor zorgen dat

43 Schreijnders. 1991 p. 210 Groffen. 2003 p. 96, 100

(23)

23 ze ‘een levendig aanzicht krijgen’.44 De doorlopende stroken van ramen en de houten

gevelbekleding dragen bij aan de eenheid van de bebouwing aan de Purmerweg en het Purmerplein (afb. 19, 20).

Deze architectonische eenheid die de Purmerweg bezat vanwege de horizontale oriëntatie, maakten dat het tuindorp een zogezegde ‘ongekende kwaliteit’ bezat. De

Woningdienst was ook zelf trots en organiseerde regelmatig excursies naar het gebied.45 De verschillende poorten die voor de horizontale eenheid zorgden waren tevens door B.T. Boeyinga ontworpen.46 Hoewel de meningen over ‘kwaliteit’ kan verschillen en het lastig is om te meten of iets wel of niet is geslaagd, kan de monumentale status een handige uitkomst bieden om de waardering snel te kunnen bepalen. Tuindorp Nieuwendam beschikt sinds 1997, vooral aan en rondom de Purmerweg, over verschillende Rijksmonumenten en tevens over enkele

Gemeentelijke monumenten. Daarnaast is het een Rijksbeschermd Stadsgezicht.47 De uitvoering kan dus als ‘geslaagd’ worden beschouwd. Maar in hoeverre zijn de algemene uitgangspunten en voorbeelden van Garden Cities ook daadwerkelijk tot stand gebracht? Hier wordt nu kort dieper op ingegaan.

Hoewel de tuinstad zoals Howard die beschreef nooit letterlijk is uitgevoerd, zijn er in Tuindorp Nieuwendam wel overeenkomsten te vinden. De literatuur spreekt over ‘Unwin-achtige pleintjes’. Verder wordt gesproken over een organische opbouw van de verschillende woonbuurtjes waarbij groen overal aanwezig is. Voorbeelden zijn de middenbermen bij de Purmerweg, de plantsoenen tussen de rijtjehuizen en de voor- en achtertuinen (afb. 16-25). Daarnaast zijn langs de hoofdassen grote bomen geplant, en is in de aangrenzende buurten met kleinere boomsoorten gewerkt. Ook hier is de invloed van Howard en Unwin zichtbaar. Howard wilde het groene van het platteland combineren met de stedelijke eigenschappen. Hoewel de tuindorpen in Noord van een veel kleinere schaal zijn, is bij het stedenbouwkundig plan veel ruimte gereserveerd voor groen. Punt 2 van Howard is daarom op het tuindorp van toepassing. En al deze groene openbare ruimtes, waar arbeiders gezamenlijk gebruik van konden maken, dragen eveneens bij aan de gemeenschapsgedachte, in de literatuur ook wel geassocieerd met het ‘bloeiende buurtleven’ (punt 4).48

44 Beekum, Radboud van. B.T. Boeyinga 1886-1969, Amsterdamse School architect. Bussum, THOTH, 2003 p. 20, 25-26

45 Groffen. 2003 p. 100 46 Schreijnders. 1991 p. 166

47 Amsterdam, Monumenten en Archeologie. Te vinden op:

http://www.opdekaart.amsterdam.nl/bma/monumenten2014?zoom=7&lat=489252&lon=124954&view =map_and_results&selectedFeature=point_3235014 En:

https://www.amsterdam.nl/kunstencultuur/monumenten/monumenten-0/wet-regelgeving/beschermde-stads-0/ Bezocht op 14 juni 2015.

48 Schreijnders. 1991 p. 166-167 Groffen. 2003 p. 100

(24)

24 Als men los van de literatuur bijna een eeuw later naar de vormgeving kijkt, lijkt

Tuindorp Nieuwendam de dorpse sferen redelijk te hebben behouden. Het bestaat inderdaad uit rustige straten die naar verschillende groene grasvelden of pleinen leiden. Als punt 1 van Unwin met het tuindorp wordt vergeleken, zijn er lijnen te trekken naar de traditionele vormgeving. Het platteland en laagbouw vormden hier een inspiratie voor de Amsterdamse School architectuur. Rode dakpannen en bakstenen gevels zijn gecombineerd met groen of wit geschilderde houten bekleding: typische oudhollandse kenmerken die je terug vind op de Nieuwendammerdijk en andere dorpen in Waterland. Bijkomend deed ook ‘the spirit of the artist’ (punt 2) zijn intree in Tuindorp Nieuwendam. Naast het maken van de eerder genoemde ‘architectonische eenheid’ werd hier en daar ook aandacht besteed aan beeldhouwkunst in de gevel (afb. 25). Doordat verschillende straten binnen het tuindorp deels van elkaar verschilden, maar onderling ook overeenkomsten behielden, ontstond daarnaast een ‘variatie in het

harmonisch geheel’ (punt 3). Tot slot zijn ook de opvattingen over het stratenpatroon van Unwin (punt 4) te vergelijken met het tuindorp. Het wordt inderdaad gekenmerkt door smalle gebogen straten. Maar ook rechte wegen zoals de Purmerweg zijn in de opzet te vinden. Wel worden deze wegen gecombineerd met plantsoenen en een groot centraal plein, waar bewoners bij elkaar kunnen komen.

Naast deze overeenkomsten met de Garden Cities zijn grote verschillen te vinden. Niet alleen qua grootte, maar ook qua vormgeving. Waar de Engelse tuindorpen de ‘cottage’ als inspiratie namen, zijn de tuindorpen eerder op Hollandse huisjes gebaseerd. Overigens zijn niet alleen de Oudhollandse huizen in een nieuw jasje gestoken in de woningbouw in Tuindorp Nieuwendam. Ook een voor die tijd nieuwe stijl of stroming deed zijn intrede in verschillende gebouwen die in het tuindorp zijn gerealiseerd. Zo zijn schoolgebouwen in de Amsterdamse School stijl vormgegeven, zoals de Jan van Nassauschool en de voormalige Purmerschool die na een verbouwing nu als bejaardenwoningcomplex dienst doet (afb. 24).49 Naast de in baksteen opgetrokken rechthoekige en ronde vormen, zijn zo ook de details zoals ramen en

beeldhouwwerk in deze typische Amsterdamse School stijl gebouwd. Hoewel deze stroming gebruik maakte van oude elementen zoals doorlopende daken en bakstenen werd het in die tijd juist als vernieuwend beschouwd. Natuurlijk kent de stroming ook sub-stijlen, en is het ene Amsterdamse School huis meer traditioneel of vernieuwend dan het andere, maar over het algemeen was de vormgeving in Tuindorp Nieuwendam eerder vernieuwend dan traditioneel, omdat oude elementen in een nieuwe vorm werden gegoten.

(25)
(26)

26 Afbeelding 16 t/m 25: (v.l.n.r.) J.H. Mulder, Woningbouw

Graftdijkstraat; J.H. Mulder, Woningbouw Oosthuizenstraat; J.H. Mulder, Woningbouw Purmerweg; B.T. Boeyinga, Poortwoning Purmerweg; B.T. Boeyinga, Woningbouw Purmerplein; J.H. Mulder, Woningbouw Ilpendammerstraat; Publieke Werken, Jan van Nassauschool; Publieke Werken, Purmerschool; Hildo Krop, Fluitspelende faun. Gebouwd tussen 1926-1927.

1.6 Conclusie Tuindorp Nieuwendam

Hoewel uit enkele plannen bleek dat de gemeente dit stadsdeel weinig wilde ontwikkelen verschenen er toch uitbreidingsplannen waardoor Keppler de kans kreeg om in dit gebied – naast industrie – woningbouw in de vorm van tuindorpen te realiseren. Doordat de grond goedkoop was kon men woningen van niet meer dan vier lagen bouwen waardoor Noord een dorps karakter kreeg. Daarbij gold dat alleen arbeiders hier dienden te wonen, die zouden werken op de nabij gelegen industrieterreinen. Als mensen uit alle lagen van de bevolking hier konden wonen zou er namelijk veel te veel dwarsverkeer met de pont op het IJ komen, iets dat vanwege de nog niet opgeloste verbindingsproblematiek niet gewenst was.

Het dorpse karakter dat Tuindorp Nieuwendam kreeg was niet alleen te wijten aan de laagbouw. Ook de achterliggende stedenbouwkundige gedachtes droegen hieraan bij. De Engelse Garden Cities waren het grote voorbeeld en hoewel lang niet alle aspecten van Tuindorp

Nieuwendam te vergelijken zijn met de Engelse denkbeelden zijn er wel degelijk

overeenkomsten te vinden. Vooral de algemene gedachtes kwamen overeen: men wilde goede woningen in een mooie groene omgeving voor de arbeider bouwen. Daar hoorden sociale aspecten als de ‘gemeenschapsgedachte’ bij, alsook de vormgeving waarbij men keek naar de meer landelijke bouwstijlen van vroeger. In Tuindorp Nieuwendam werden landelijke aspecten gecombineerd met nieuwe vormen van de Amsterdamse School waardoor zo een nieuw dorp achter de Nieuwendammerdijk ontstond. Punten waarin dit tuindorp verschilde van de Garden City zoals Howard die bedoelde waren de omvang – Tuindorp Nieuwendam is op een veel kleinere schaal gebaseerd – en de zelfvoorziening. Het dorp was namelijk niet zelfvoorzienend, en had dit ook ooit nooit als doel gehad.

Tuindorp Nieuwendam maakte deel uit van de verschillende tuindorpen in Amsterdam-Noord die onderdak boden aan arbeiders. En hoewel de gemeente Amsterdam-Noord in eerste instantie maar in beperkte mate wilde ontwikkelen vormden de tuindorpen toch nieuwe woonwijken, waar de – inmiddels monumentale – bebouwing er toe bij droegen dat men in dorpse sferen kon leven. Dit karakter verdween in de jaren zestig, toen men nieuwe moderne visies voor

(27)

27

HOOFDSTUK 2: Plan van Gool

Bijna een halve eeuw later dan de tuindorpen verscheen in Amsterdam-Noord een nieuwe woonwijk in de Buikslotermeerpolder. Na de laagbouw werd in de jaren zestig gestart met de bouw van meerdere galerijflats van vijf lagen die deel uitmaken van de wijk ‘Het Breed’ (afb. 26-35). De buurt is bekend geworden als het ‘Plan van Gool’, vernoemd naar de architect Frans Jan van Gool (Antwerpen 1922-). In dit hoofdstuk wordt duidelijk hoe de gemeenschapsgedachte van de tuindorpen werd vervangen voor stedelijke anonimiteit die zich uitte in ‘modernistische’ betonnen galerijflats. Naast literatuur vormt het interview dat naar aanleiding van dit onderzoek met Van Gool werd gehouden een belangrijke bron van informatie.50 Door eerst te kijken naar de algemene plannen van de gemeente en de opdrachtuitgave wordt duidelijk onder wat voor omstandigheden de ‘experimentele’ woningbouw kon ontstaan. Waarom het Plan van Gool als experimenteel werd beschouwd en hoe de ontwerpen ontstonden komt vervolgens aan bod. Tot slot wordt gekeken naar de uitvoering en waardering en naar de andere hoogbouw die ervoor zorgde dat het polderlandschap in de Buikslotermeer voorgoed veranderde.

Afbeelding 26 en 27: Herman van Elteren, Model van een woning in het Plan van Gool, ca. 1970, en exterieur.

(28)

28

(29)

29 2.1 Nieuwe gemeentelijke visies op Amsterdam-Noord en de Buikslotermeer

Hoewel in Amsterdam eerst altijd werd gebouwd en uitgebreid aan de hand van kleine

deelplannen, werd vanaf de jaren twintig een poging gedaan om een groot samenhangend plan voor de stad te ontwerpen. In hoofdstuk 1 is het plan ‘Groot Amsterdam’ uit 1926 besproken waarbij een eerste poging werd gedaan om een uitbreidingsplan te maken. Maar vanwege de kritiek werd het plan al snel van tafel geschoven. Later werd in 1928 de afdeling

Stadsontwikkeling en Stadsuitbreiding opgericht (deel van Dienst der Publieke Werken) waarna in 1933 een nieuw plan ontstond. De herziene versie van dit plan werd het beroemde Algemeen Uitbreidingsplan uit 1934 (in 1939 goedgekeurd door de staat).51

Hoewel het AUP in veel gebieden in Amsterdam een grote rol heeft gespeeld, is dit niet van toepassing geweest in Amsterdam-Noord. De reden dat het beroemde uitbreidingsplan toch interessant is om nu kort te bespreken is dat het een beeld geeft hoe de gemeente over

Amsterdam-Noord dacht. De discussie die ook bij de tuindorpen aan de orde was – over het wel of niet ontwikkelen van Noord – continueerde zich zo tot het einde van de jaren vijftig. In Deel I van het AUP wordt een korte geschiedenis van de uitbreidingen in Amsterdam geschetst. Zo wordt Noord in verband gebracht met het zogenoemde ‘algemeen beginselplan’ uit 1903 waarbij er vanuit werd gegaan dat zich in Noord vooral industrieën met kleine woonkwartieren voor de ‘arbeidersbevolking’ zouden ontstaan (hoofdstuk 1). De beschrijving in het AUP meldt dat er veel meer dwarsverkeer op het IJ ontstond dan was voorzien vanwege het feit dat de ‘arbeiders, die in de bedrijven aan de overzijde werken, overal uit de stad komen en van de arbeiders, die aan de overzijde wonen, werken er zeer velen aan deze zijde van het IJ’. Dit was niet het enige punt van kritiek. Ook de tuindorpen die door de ‘in den oorlog ontstanen verschrikkelijken woningnood’ werden gesticht op goedkope grond, worden beschreven als tuindorpen zonder ‘organisch verband’. Om deze redenen werd Noord in het AUP beschreven als een

‘stedebouwkundige fout’. De inwoners van de tuindorpen hadden dus een nauwere band met de het centrum dan was voorzien waardoor er – opnieuw – over nieuwe verbindingen werd

nagedacht. Maar hoewel het AUP wel aan de verbetering van de IJ-oeververbinding wilde

werken werd er alleen voorgesteld om bij de Hembrug een tunnel te maken en een overbrugging bij Schellingwoude. Zo zou het autoverkeer worden omgeleid, en zal, ‘mits de stad aan de

overzijde van het IJ zo min mogelijk wordt uitgebreid’, het lokale verkeer via de ponten mogelijk blijven.52 Het wordt zo duidelijk hoe de gemeente in de jaren dertig over de toekomst van Amsterdam-Noord dacht: het stadsdeel moest zo min mogelijk worden uitgebreid. Hoewel er zo op het gebied van woningbouw nauwelijks plannen werden gemaakt, werd er wel (naast het

51 Amsterdamse Raad voor de Stedebouw. Algemeen Uitbreidingsplan Amsterdam. Stadsdrukkerij van Amsterdam 1985. Heruitgave van: Grondslagen voor de stedebouwkundige ontwikkeling van Amsterdam:

Algemeen Uitbreidingsplan van Amsterdam. 1934 p. III-V

(30)

30 nooit voltooide Johan van Hasseltkanaal, uit het plan 1903, afb. 10) rekening gehouden met een eventueel nieuw ‘Kanaal om Noord’ dat, als de scheepvaart niet meer door het drukke (pont-)verkeer op het IJ zou kunnen varen, dan via een omleiding naar het Westelijk havengebied kon varen. Het kanaal zou tevens ‘als grens voor de ontwikkeling van het Noordelijke stadsdeel’ gelden, waarbij alleen binnen de begrenzing nieuwe bebouwing mocht komen, ‘als voor een goede afronding en verbinding der bestaande complexen onvermijdelijk is te achten’.53 Op de kaarten is – naast de twee kanalen – te zien dat alleen rondom de tuindorpen Nieuwendam en Oostzaan enkele nieuwe woningbouw (in oranje) werd geprojecteerd (afb. 36 en 37).

Afbeelding 36: Cornelis van Eesteren en Theo K. van Lohuizen. Detail van het Algemeen Uitbreidingsplan, 1934. Het Plan van Gool licht in het blauwe vierkant.

(31)

31 Afbeelding 37: ‘Noordelijk stadsdeel’. Gezien vanuit noordoostelijke richting.

Al in de jaren dertig was Keppler het absoluut niet eens met de uitspraken in het AUP over Noord. De tuindorpen werden namelijk bewonderd in binnen- en buitenland.54 Toch zouden grote algemeen geldende plannen wegblijven in Noord. Maar het gebied bleef zich wel beetje bij beetje ontwikkelen. Het Kanaal om Noord zou er nooit komen, in plaats daarvan werd vanaf 1962 begonnen met de bouw van de Ringweg A10. Binnen deze ringweg werden eind jaren vijftig plannen gemaakt voor nieuwbouw, waardoor de gemeentelijke visies voor Noord veranderden.

Een van de redenen om toch nieuwe woningen te realiseren was het feit dat er vanuit de industrie meer vraag naar ‘geschoolde arbeiders ontstond’. Ook zij hadden huisvesting nodig waardoor er werd gedacht aan de bouw van 5.000 tot 10.000 woningen. Het college van Burgemeesters en Wethouders (B en W) besloot om het AUP uit 1934 te wijzigen en kwam in 1958 met een nieuw structuurplan, het ‘Uitbreidingsplan in Hoofdzaken’.55 Eind 1958 werd door de gemeenteraad ingestemd met dit nieuwe herziende plan waarin tevens werd aangegeven dat de bevolking van heel Amsterdam zou verdubbelen tot 100.000 inwoners.56 Op de kaart die in het Gemeenteblad uit 1958 is opgenomen is te zien dat er in Noord daarom veel meer gebouwd

54 Ottens. 1975 p. 115

55 Houdijk, Th. e.a. Het Breed: ontstaan en waardering van een nieuwbouwwijk in Amsterdam-Noord. Amsterdam, UvA, Planologisch en Demografisch Instituut, 1976 p. 5-7 (bron: Gemeenteblad, Afdeling I, 1958 p. 362)

Te vinden in het Stadsarchief Amsterdam: Gemeenteblad, afdeling 1 deel I, 1958 Hoofdstuk No. 124

Memorie van Beantwoording van het Verslag der Afdelingen van de Gemeenteraad over de Begroting 1958. Algemene Beschouwingen: Hoofdstuk VI. Openbare Werken. Amsterdam-Noord p. 362

56 Ottens. 1975 p. 132

(32)

32 mag worden in vergelijking met het AUP (afb. 38). Het kanaal, dat ook nog op deze kaart is getekend, wordt later vervangen door de Ringweg A10.

Afbeelding 38: Uitbreidingsplan in Hoofdzaken, 1958

Zo bedacht een latere opvolger van Keppler, J.F.A. Alozerij, om in het gebied ten noorden van Tuindorp Nieuwendam een nieuwe woonwijk te bouwen. Deze directeur van de Woningdienst leerde architect F.J. van Gool (1922-) kennen in 1953 toen deze een vierjarig contract bij de gemeente tekende. De dienst functioneerde onafhankelijk van de dienst van Cornelis van Eesteren – dus los van het AUP – en produceerde zelf woningen. Jaren na de afloop van dit samenwerkingscontract, waarbij Van Gool verschillende galerijflats in Osdorp en in Noord realiseerde, kreeg hij in 1962 een telefoontje van Alozerij. Hem werd aangeboden om in samenwerking met Bakema (1914-1981) en A. van Eyck (1918-1999) 1450 woningen te ontwerpen in een nog leeg gebied in de Buikslotermeer.57

Daarnaast kwam er in de jaren vijftig langzaam een gevoel van onbehagen naar boven als het ging om het ‘tuinstad’ idee. E.S. Ottens schreef over de ‘verstarring in de ontwikkeling van de volkshuisvesting’. Bij bijvoorbeeld de Westelijke Tuinsteden ontbrak ‘het samengroeien tot een eenheid, een verbonden zijn van woning en ruimte, het opnemen van de woning in de wijk’. Ottens noemt het een ‘een grote verdienste van ir. Alozerij dat hij in 1962 een zeer geslaagde

57 Colenbrander, Bernard. Frans van Gool. Leven en werk. Rotterdam. NAi Uitgevers, 2005 p. 34 Kleijne, Jeroen. De bomen op Het Breed. Een geschiedenis van het Plan van Gool. Stadsdeel Amsterdam-Noord, Imago Printing, 2012 p. 9

(33)

33 poging neemt om deze verstarring te doorbreken.58 Zo werden de idealen van de tuindorpen, die zich hadden omgevormd tot meer functionele of moderne stedenbouw bij de Westelijke

Tuinsteden, in de Buikslotermeer verlaten. De woningbouw van Het Breed vormde zich zo op een experimentele wijze waarbij een ‘voor Amsterdam geheel nieuwe woonvorm’ werd toegepast.59

In het interview met de architect, alvast vooruitlopende op de opdrachtuitgave die architect Van Gool mocht verwezenlijken, komen dezelfde gedachtes naar voren. Op de vraag of rekening moest worden gehouden met de tuindorpen of de tuinstadgedachte, antwoord de architect vijftig jaar later dat dit helemaal ‘niet meer aan de orde was’:

‘Ik wist natuurlijk allang, want daar hebben ze geen geheim van gemaakt, dat stedenbouwkundigen, met Van Eesteren voorop, hadden gezegd dat Noord een stedenbouwkundige vergissing was. Daar heeft hij niet naar gehandeld, het heeft hem niet geholpen om zijn koers te verleggen. (…) Misschien kreeg Alozerij daarom in dat gebied, Noord, zijn vingers er tussen. In Slotervaart werkt zoiets niet, om op die manier een nieuw gebied te kunnen ontwikkelen, de rest hield zich niet met Noord bezig. Zelf had ik daar de eerste jaren wel belangstelling voor, maar waar ik terecht gekomen was, eerst bij Broek en Bakema en later in Amsterdam, was de tuinstad eigenlijk over.’60 Het gedachtengoed van de tuinsteden, en dorpen, werd zo door Van Gool verlaten. Tevens veranderde het beeld dat de gemeente op het stadsdeel Noord had. Door de komst van de IJ-tunnel werd Noord meer bij de stad betrokken waardoor het aantrekkelijker was om hier nieuwe woningen te realiseren waar nieuwe bewoners niet geheel afgezonderd konden wonen. Behalve de vraag naar meer woningen was er behoefte aan vernieuwing die voor meer eenheid zou moeten zorgen. Het gebied in de Buikslotermeer werd daarvoor geschikt geacht. Hoe en waarom dit zich op een ‘experimentele’ wijze vorm gaf aan de bebouwing wordt nu besproken aan de hand van de ontwerpen en uitvoering van Het Breed.

2.2 Het Breed/ Plan van Gool: theorie en ontwerp Drie architecten

J. Bakema, A. van Eyck en F.J. van Gool werden gekozen omdat zij al enig aanzien genoten en als vernieuwende ‘moderne’ architecten werden beschouwd. Dit past in het vernieuwende, of experimentele karakter dat bij de opdracht gold. In de uitgave Studieproject Buikslotermeer van de groep van Bakema, worden de eisen van de opdracht beschreven. Het plan moest een ‘oorspronkelijk karakter’ moet krijgen, op basis van de bestaande inzichten en ideeën die de

58 Ottens. p. 133

59 Velde. 1968 p. 145-146

(34)

34 architecten hadden over de huidige en toekomstige wijze van wonen.61 Met de voorschriften kon verder vrij worden omgegaan waardoor de stedenbouwkundige invulling en woningbouw vanuit het niets bedacht kon worden.62 De architecten kregen zo een leeg gebied ter beschikking gesteld waar zij konden experimenteren en hun visies op los konden laten. Er werd uitgegaan van een tabula rasa ‘onbeschreven blad’, waarbij het ontwerp – los van de omgeving – bedacht kon worden.

Verder werd er in eerste instantie vanuit gegaan dat de architecten gezamenlijk een plan zouden maken. Maar al snel ontstonden vanwege de uiteenlopende opvattingen twee groepen: ‘Groep Bakema’ waar Van Eyck zich bij aansloot, en ‘Groep van Gool’.63 Voornamelijk over de discussie over hoogbouw en laagbouw ontstonden verschillende meningen tussen Bakema en Van Gool. Zo werd dus ook bij de totstandkoming van woningbouw in de Buikslotermeer opnieuw gediscussieerd over de hoogte van de bebouwing. Van Gool geeft aan dat er onder andere over de differentiatie tussen hoog- en laagbouw werd gediscussieerd en dat hierdoor de wegen tussen Bakema en hemzelf scheidden.64 Na het lezen van literatuur wordt duidelijk dat de rol van Van Eyck in het ontwerpproces beperkt was. Dit wordt eveneens door Van Gool

bevestigd, ‘Van Eyck zei onverbloemd, van woningbouw heb ik geen verstand’. Er waren verder dus geen specifieke ideeën van hem afkomstig.65

Eerste ideeën en het ontwerp van Bakema

Voordat Bakema voor een differentiatie tussen hoog- en laagbouw koos, en Van Gool voor ‘lagere’ hoogbouw, bespraken alle drie de architecten de eerste globale ideeën. Het hoofdthema werd de ‘centrale ontsluiting’, om van daaruit de stedenbouwkundige mogelijkheden te

verkennen. Daarbij was het Justus van Effencomplex (Michiel Brinkman, Rotterdam, 1921), met de verhoogde straat, het inspirerende voorbeeld. Van Gool zei dat ze alle drie, als zeer eigenwijze mannen, zich goed in dit voorbeeld konden vinden.66 Bakema zou dit idee overbrengen in een ‘binnen de bouwmassa’ gebrachte galerij’ maar Van Gool koos ervoor om de galerij aan de buitenkant te plaatsen. Verder maakte Bakema in zijn plan gebruik van verschillende hoogtes. Naast hogere flats, of ‘spit-level’ woningen ontwierp hij ook lage patio-woningen.67 In de split-level woning ontwierp Bakema een binnengalerij en bij andere (minder hoge) flats combineerde hij dit met aan de buitenkant van het gebouw geplaatste galerijen en loopbruggen (afb. 39-40).

61 Bakema-van den Broek-van Eyck-Stokla Architecten. Studieproject Buikslotermeer. 1963 Te vinden in het Stadsarchief Amsterdam. (paginanummers ontbreken)

62 Colenbrander. 2005 p. 72

Gool, F.J. van. Interview door Iris London. 24 april 2015

63 Bakema-van den Broek-van Eyck-Stokla Architecten. Studieproject Buikslotermeer. 1963 64 Gool, F.J. van. Interview door Iris London. 24 april 2015

65 Gool, F.J. van. Interview door Iris London. 24 april 2015 66 Colenbrander. 2005 p. 72-73

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Wij hebben aan alle betrokken energieleveranciers die meedoen aan postcoderoosprojecten, doorgegeven met hoeveel participaties de leden in bovenstaande periode hebben meegedaan

Stedenbouw, Architectuur, Publieke Ruimte, Mobiliteit, Historisch patrimonium en Erfgoed I 26 november 2020 I

Heeft de verkopende partij een makelaar ingeschakeld om de woning te verkopen, dan komen de kosten hiervan voor zijn rekening... Heeft u andere vragen die te maken hebben met de

Wij wensen alle kleuters, alle andere leerlingen en alle ouders een hele fijne en gezonde vakantie toe. Van juf Marian en alle

(0118) 602154 - info@denooijer-makelaars.nl - www.denooijer-makelaars.nl - Langstraat 85, 4341 ED Arnemuiden Indien u een vrijblijvend en onafhankelijk hypotheekadvies

Stedenbouw, Architectuur, Publieke Ruimte, Mobiliteit, Historisch patrimonium en Erfgoed I 29 maart 2021 I

Via deze blauwgroene vingers kunnen een aantal belangrijke ecosysteemdiensten (zie hierboven) naar de stad worden gebracht: deze blauwgroene vingers brengen meer

heden om de eigen toegankelijkheidsstrategie te verantwoorden. Verwacht wordt dat het oplossen van deze knelpunten in combinatie met een meer ontspannen houden betreffende