• No results found

Een onderzoek naar de gevolgen van het onbelemmerde spreekrecht voor de belangen en de rechtspositie van het slachtoffer en de verdachte

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Een onderzoek naar de gevolgen van het onbelemmerde spreekrecht voor de belangen en de rechtspositie van het slachtoffer en de verdachte"

Copied!
80
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Masterscriptie Publiekrecht Traject Strafrecht

Een onderzoek naar de gevolgen van het onbelemmerde spreekrecht voor de belangen en de rechtspositie van het slachtoffer en de verdachte

Fleur Visée, 10651195 18 juni 2015

Universiteit van Amsterdam Begeleider: Mw. mr. M. Steen

(2)

Inhoudsopgave

Inhoudsopgave 1

Inleiding 3

Opbouw van onderzoek 5

Hoofdstuk 1: Ontwikkelingen met betrekking tot toenemende rol slachtoffer in de

rechtszaal 7

1.1 Inleiding 7

1.2 Ontwikkelingen tot en met 2005 7

1.3 De schriftelijke slachtofferverklaring 8

1.4 Spreekrecht slachtoffers, 2005 10

1.4.1 Doel spreekrecht 10

1.4.2 Belangen van het slachtoffer met betrekking tot het spreekrecht 13

1.4.3 Eisen gesteld aan het spreekrecht 16

1.4.4 Spreekgerechtigden 17

1.4.5 Geselecteerde delicten 18

1.5 Huidige rol van het slachtoffer in het strafproces: ‘ Wet ter versterking van de positie

van het slachtoffer in het strafproces 2011’ 19

1.5.1 Uitbreiding kring van spreekgerechtigden 19

1.6 Tussenconclusie 20

Hoofdstuk 2: Het recht op een eerlijk proces 22

2.1 Inleiding 22

2.2 Onschuldpresumptie 22

2.3 Recht op onpartijdige en onafhankelijke rechter 26

2.3.1 Recht op onafhankelijke en onpartijdige rechter in Nederland 28

2.4 Equality of arms 30

2.5 Recht op hoor en wederhoor 30

2.5.1 Recht op ondervragen getuigen 31

2.5.2 Het ondervragingsrecht in Nederland 33

2.6 Tussenconclusie 34

Hoofdstuk 3: Wet versterking slachtoffers; van adviesrecht naar onbeperkt

spreekrecht 36

3.1 Inleiding 36

3.2 Algemene beschrijving adviesrecht 37

(3)

3.4 Kritiek adviesrecht 38 3.4.1 Kritiek wetsvoorstel met betrekking tot het slachtoffer 38 3.5 Kritiek adviesrecht met betrekking tot de verdachte 40 3.5.1 Kritiek adviesrecht met betrekking tot de rechten uit artikel 6 EVRM 41 3.5.2 Kritiek adviesrecht betreffende de equality of arms 42

3.6 Wetsvoorstel onbelemmerd spreekrecht 42

3.7 Belangen slachtoffers onbelemmerd spreekrecht 44

3.8 Wetsvoorstel onbelemmerd spreekrecht in het Wetboek van Strafvordering 44

3.9 Tussenconclusie 47

Hoofdstuk 4: Invloed van het wetsvoorstel onbelemmerd spreekrecht op het

slachtoffer 49

4.1 Inleiding 49

4.2 Voordelen onbelemmerd spreekrecht slachtoffer 49

4.2.1 Erkenning en herstel emotionele schade 49

4.3 Bezwaren onbelemmerd spreekrecht slachtoffer 51

4.3.1 Slachtoffer horen als getuige en secundaire victimisatie 51

4.3.2 Juridisering slachtofferrol 56

4.4 Verschil tussen adviesrecht en onbelemmerd spreekrecht 57

4.5 Tussenconclusie 57

Hoofdstuk 5: Gevolgen wetsvoorstel onbelemmerd spreekrecht voor de verdachte 59

5.1 Inleiding 59

5.2 Onschuldpresumptie 59

5.3 De onpartijdige rechter 60

5.4 Het recht op ondervragen van getuigen 63

5.5 Het driepartijenproces 65

5.7 Tussenconclusie 67

Conclusie 69

(4)

Inleiding

Eind 2014 diende toenmalig staatssecretaris van Veiligheid en Justitie Fred Teeven een wetsvoorstel in ter uitbreiding van het spreekrecht voor slachtoffers.1 Uit de Memorie van Toelichting (hierna MvT) blijkt dat het wetsvoorstel strekt tot het nakomen van afspraken die zijn gemaakt in het regeerakkoord. In dit regeerakkoord is opgenomen dat het spreekrecht voor slachtoffers en nabestaanden verder zal worden uitgebreid. Deze uitbreiding houdt in dat de bestaande beperking dat slachtoffers zich uitsluitend over de gevolgen van het strafbare feit waardoor zij zijn getroffen mogen uitlaten, zal worden opgeheven.2 Uit de MvT blijkt dat het wetsvoorstel er toe strekt het mogelijk te maken dat de spreekgerechtigden op de terechtzitting voortaan ook hun opvatting over de mogelijke bewezenverklaring, de kwalificatie van het feit, de schuld van de verdachte en de passende straftoemeting kenbaar kunnen maken.3 Het spreekrecht wordt ten opzichte van het huidige spreekrecht minder aan regels gebonden. Deze verandering zou moeten aansluiten bij de wensen van het slachtoffer, aangezien uit onderzoek is gebleken dat de beperking aan de inhoud van de verklaring als een belemmering kan worden ervaren.4 Voorts sluit het wetsvoorstel aan bij de huidige praktijk, waarin rechters dikwijls accepteren dat de spreekgerechtigden meer zeggen dan het spreekrecht volgens de wet toelaat.5

Staatssecretaris Fred Teeven diende al eerder, namelijk in oktober 2013, een wetsvoorstel in ter uitbreiding van het spreekrecht van slachtoffers en nabestaanden in het strafproces.6 In dit wetsontwerp kwam hij met een voorstel om slachtoffers en nabestaanden het zogenaamde adviesrecht te geven. Bij het wetsvoorstel adviesrecht werd hierdoor de beperking met betrekking tot de inhoud van de verklaring opgeheven en mochten slachtoffers bovendien een advies uitspreken aan de rechters over de vragen van artikel 350 Sv.7 Indien de rechter niet mee zou gaan in dit advies, zou hij deze beslissing moeten motiveren.8

1 Kamerstukken II, 2014/15, 34082, 2 & 3 2 Idem, p. 4

3 Idem, p. 4

4 K. Lens, A. Pemberton & M. Groenhuijsen, ‘Het spreekrecht in Nederland: een bijdrage aan het emotioneel

herstel van slachtoffers?’, WODC, INTERVICT/PrismaPrint Tilburg, juni 2010, p. 66

5

Idem p. 86

6

Mr. A.F. de Savorin Lohman, ‘Grenzen aan slachtofferrechten in het strafproces’, NJB 2014/306, p. 1

7 De Savorin Lohman 2014 p.1 & Wetsvoorstel adviesrecht artikel 51e lid 8 8 Wetsvoorstel adviesrecht artikel 359 lid 2

(5)

Het wetsvoorstel adviesrecht stuitte op veel kritiek van verschillende partijen.9 Deze kritiek hield onder andere in dat het niet in het belang zou zijn van het slachtoffer om aan hem een adviesrecht toe te kennen, aangezien hiermee de kans op secundaire victimisatie toe zou nemen. Dit houdt in dat het slachtoffer twee keer benadeeld wordt door het zelfde delict. Deze kans zou kunnen toenemen aangezien het slachtoffer door de verdediging en de officier van justitie als getuige kan worden gehoord, indien deze gebruik maakt van zijn adviesrecht. Ook kan het hebben van een adviesrecht de indruk wekken bij het slachtoffer dat zijn verklaring de uitkomst van het strafproces daadwerkelijk kan beïnvloeden.10 Indien de rechter afwijkt van het advies van het slachtoffer kan het als een extra klap worden ervaren. Daarnaast zou het adviesrecht in strijd kunnen zijn met verschillende rechten van de verdachte die voortvloeien uit artikel 6 EVRM, zoals de onschuldpresumptie en het recht op een onafhankelijke en onpartijdige rechter.

Staatssecretaris Teeven ziet in het huidige wetsvoorstel onbelemmerd spreekrecht af van het adviesrecht om zo tegemoet te komen aan de verschillende kritieken.11 Met het nieuwe wetsvoorstel onbelemmerd spreekrecht wilde hij de bestaande belemmering in het spreekrecht opheffen en het spreekrecht zo min mogelijk normeren met inachtneming van de verschillende uitgebrachte adviezen.12

De vraag is of het onbeperkte spreekrecht voldoende aansluit bij de wensen van de spreekgerechtigden, aangezien het onbelemmerde spreekrecht ook nadelen met zich mee brengt voor degene die gebruik maken van dit spreekrecht. Zo kunnen de slachtoffers worden gehoord als getuige, indien hun verklaring verder strekt dan de gevolgen die het delict voor hen teweeg heeft gebracht. Bovendien kunnen er verkeerde verwachtingen worden gewekt, omdat het slachtoffer kan denken dat zijn mening er toe doet en de rechter hier in mee gaat. Indien de rechter hier van afwijkt kan dit voor het slachtoffer als een extra klap worden ervaren en leiden tot secundaire victimisatie.13 Zo zijn er meerdere gevolgen van het onbelemmerde spreekrecht die voor het slachtoffer als nadelig kunnen worden ervaren.

9 Zie onder andere de adviezen met betrekking tot het wetsvoorstel adviesrecht: de Raad van State, Kamerstuk

II, 34082, 4. Advies van de Raad voor de rechtspraak, nr. 2014D41853. Advies van de Nederlandse Orde van Advocaten, nr. 2014D41856, Advies Slachtofferhulp Nederland, 2 december 2013.

10

Advies Raad voor de Rechtspraak m.b.t. adviesrecht, nr. 2014D41853 p. 7

11

Kamerstukken II, 2014-2015, 34082, 2 & 3, p. 13

12 Idem, p. 18

(6)

Daarnaast heeft het wetsvoorstel ook gevolgen voor de verdachte en zijn positie in het strafproces. De verdachte heeft recht op een eerlijk proces, zoals is neergelegd in artikel 6 EVRM. De rechten die aan de spreekgerechtigden worden verschaft kunnen van invloed zijn op dit recht op een eerlijk proces. Zo kan er worden gesproken over de schuld van de verdachte, voordat hij schuldig is bevonden door de rechter. Dit zou in strijd kunnen zijn met de onschuldpresumptie, aangezien de verdachte onschuldig is tot het tegendeel is bewezen.14 Tevens zou het uitoefenen van het spreekrecht van invloed kunnen zijn op de onpartijdigheid van de rechter, indien de rechtbank eerst het veelal emotionele verhaal van het slachtoffer aanhoort, voordat er bewezen is dat de verdachte daadwerkelijk schuldig is. Nu hoort de rechtbank alleen wat de gevolgen zijn voor het slachtoffer, maar bij het nieuwe wetsvoorstel kan er ook worden gesproken over bijvoorbeeld de schuldvraag en de strafmaat.15 De rechter zou hierdoor beïnvloed kunnen worden, waardoor de onpartijdigheid mogelijk niet meer kan worden gegarandeerd. Zo kunnen er meerdere rechten van de verdachte in het geding zijn ingeval de spreekgerechtigde gebruik maakt van het onbeperkte spreekrecht.

Verder is het de vraag of er met de aanpassing van het adviesrecht naar een onbeperkt spreekrecht, voldoende is tegemoet gekomen aan alle kritiek die het adviesrecht met zich mee bracht.

Uiteindelijk heeft het bovenstaande tot de volgende onderzoeksvraag geleid:

Welke invloed heeft het onbelemmerde spreekrecht op de belangen en de rechtspositie van het slachtoffer en de verdachte?

Opbouw van onderzoek

Het eerste hoofdstuk zal zich vooral richten op de historische ontwikkelingen met betrekking tot de rol van het slachtoffer in het strafproces. In dit hoofdstuk zal ook de huidige positie van het slachtoffer in het strafproces worden besproken. Hierbij zal met name worden ingegaan op de ‘Wet versterking van de positie van het strafproces 2011’.

14

E. van Sliedregt, ‘Tien tegen één. Een hedendaagse bezinning op de onschuldpresumptie’, Boom Juridische Uitgevers 2009, p. 41

(7)

Hierna zal in het tweede hoofdstuk aandacht worden besteed aan de rechten van de verdachte in het strafproces, waarbij voornamelijk gekeken zal worden naar de rechten die voortvloeien uit artikel 6 EVRM.

Het derde hoofdstuk richt zich vervolgens op het nieuwe wetsvoorstel onbelemmerd spreekrecht. Tevens zal er enige aandacht worden besteed aan het eerder ingediende wetsvoorstel, namelijk het wetsvoorstel adviesrecht.

Vanaf het vierde hoofdstuk zullen de gevolgen van het wetvoorstel onbelemmerd spreekrecht worden besproken. Het vierde hoofdstuk richt zich op de gevolgen voor het slachtoffer, terwijl het vijfde hoofdstuk de gevolgen van het onbelemmerde spreekrecht voor de verdachte bespreekt. Bij zowel het slachtoffer als de verdachte zullen de positieve en de negatieve gevolgen worden besproken. Hierbij wordt tevens bekeken of er met het wetsvoorstel onbelemmerd spreekrecht tegemoet wordt gekomen aan de kritiek die door verschillende partijen werd geuit met betrekking tot het wetsvoorstel adviesrecht.

(8)

Hoofdstuk 1: Ontwikkelingen met betrekking tot toenemende rol slachtoffer in de rechtszaal

1.1 Inleiding

Zoals besproken heeft de rol van het slachtoffer de afgelopen tijd grote ontwikkelingendoorgemaakt. Deze ontwikkelingen kunnen worden opgedeeld in de ontwikkelingen die plaatsvonden voor het jaar 2005 en ontwikkelingen die plaatsvonden na het jaar 2005. Vanaf 2005 geldt er namelijk dat slachtoffers van een ernstig misdrijf spreekrecht hebben in de rechtszaal en dat zij hierdoor hun verhaal kunnen doen ten overstaande van de rechtbank en de verdachte.16 Dit was een grote ontwikkeling die aansloot bij de toenemende aandacht voor het slachtoffer.17 In dit hoofdstuk worden de ontwikkelingen van de rol van het slachtoffer in de rechtszaal besproken.

1.2 Ontwikkelingen tot en met 2005

De jaren tachtig kunnen worden gezien als het beginpunt voor de toenemende rol van het slachtoffer.18 In deze tijd werden er door het Openbaar Ministerie verschillende richtlijnen opgesteld ter verbetering van de bejegening van het slachtoffer.19 Aanleiding hiervoor waren met name de verschillende organisaties van vrouwen die opkwamen voor slachtoffers van zedenmisdrijven en die hiervoor een betere hulpverlening voor slachtoffers bepleitten.20 Dit resulteerde uiteindelijk in een algemene richtlijn slachtofferbeleid voor het Openbaar Ministerie. Deze richtlijn gaf aanwijzingen voor de bejegening van slachtoffers bij het doen van aangifte en tijdens het onderzoek, alsmede aanwijzingen voor de informatieverstrekking aan slachtoffers.21

16 Wet van 21 juli 2004, Stb. 2004, 382.

17 N.J.M. Kwakman, 'Het openbaar Ministerie en slachtoffers van delicten' in Strafblad 2010/6, p. 478-493 18 F.F. Langemeijer, ‘Het slachtoffer en het strafproces’, 2e druk, Kluwer, Deventer 2010, p. 4

19 Circulaire van de ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken van 16 januari 1986, Stcrt. 1989, 33. Deze is

in 1999 vervangen door de Aanwijzing Bejegening slachtoffers van zedendelicten, Stcrt. 1999, die op haar beurt is vervangen door de huidige Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik van 11 februari 2003, Stcrt, 2003, 41; Langemeijer 2010, p. 4

20 Langemeijer, 2010, p. 4

(9)

In de loop van de jaren tachtig verscheen er een rapport van de Commissie wettelijke voorziening slachtoffers in het strafproces.22 Dit rapport had betrekking op de mogelijkheden voor benadeelden om met een vordering tot schadevergoeding zich in het strafproces te voegen. Het stelde een nieuwe schadevergoedingsstraf voor en een verbetering van de mogelijkheden om een uitkering uit het Schadefonds geweldsmisdrijven te verkrijgen.23

Dit rapport leidde uiteindelijk tot de wet van 23 december 1992, de zogenaamde Wet Terwee.24 Door deze wet is het slachtoffer een zelfstandige procesdeelnemer geworden. De benadeelde behoeft zich niet langer ter terechtzitting te melden, maar kan zich in het strafproces voegen door middel van een voegingsformulier. Hierdoor werden de mogelijkheden voor een voeging door de benadeelde in het strafproces sterk uitgebreid.25 Bovendien was de mogelijkheid van voeging niet langer gebonden aan een maximumbedrag. Ook werden er aan de benadeelde partij een aantal processuele rechten toegekend. Een andere belangrijke vernieuwing was het feit dat de rechter een schadevergoedingsmaatregel op kan leggen, die door het Openbaar Ministerie ten uitvoer werd gelegd.26

1.3 De schriftelijke slachtofferverklaring

De hier op volgende ontwikkeling met betrekking tot de rechten van slachtoffers vond plaats in 2004. Op dat moment werd het voor slachtoffers van ernstigere misdrijven mogelijk om een schriftelijke slachtofferverklaring (hierna ssv) in te dienen.27 Het Openbaar Ministerie beslist of er van de mogelijkheid gebruik gemaakt mag worden.28 Via deze verklaring is het voor het slachtoffer mogelijk om de gevolgen van het delict kenbaar te maken aan de

22

Commissie wettelijke voorziening slachtoffers in het strafproces, ‘Rapport van de Commissie Wettelijke Voorzieningen Slachtoffers in het Strafproces’, 1988. Commissie staat beter bekend als de commissie Terwee, genoemd naar de voorzitter C.A. Terwee- Van Hilten

23 Langemeijer, 2010, p. 5

24 Wet van 23 december 1992, Stb, 1993, 29 25 Langemeijer 2010, p. 5

26 Idem p. 6 & artikel 36f Wetboek van Strafrecht 27

S.B.L. Leferink & K.H. Vos, ‘Spreekrecht en schriftelijke slachtofferverklaring: recht of kans? Een onderzoek naar het Victim Impact Statement in de praktijk van het Nederlands strafrecht’, Slachtofferhulp Nederland, 22 februari 2008, p. 8

28 K. Lens, A. Pemberton & M. Groenhuijsen 2010, p 8 &

(10)

verdachte, de rechter en de samenleving.29 Deze schriftelijk slachtofferverklaring is een processtuk, dat kan worden opgesteld met de hulp van slachtofferhulp Nederland, aan de hand van een checklist.30 Het slachtoffer is niet verplicht deze verklaring op te stellen met behulp van slachtofferhulp Nederland, al wordt dit wel aangeraden. Als de ssv is opgesteld wordt deze opgenomen in het dossier van de strafzaak, waardoor zowel het Openbaar Ministerie, de rechter en de verdediging deze verklaring kunnen lezen. Bovendien kan de ssv naar eigen inzicht door de officier van justitie of politierechter, dan wel door de voorzitter van de meervoudige kamer voorgelezen, geciteerd of samengevat worden. De ssv kan tijdens de zitting worden besproken. In de praktijk wordt deze verklaring meestal geheel of gedeeltelijk voorgelezen.31 De ssv kan worden beschouwd als een schriftelijke bescheiden in de zin van artikel 344 lid 1 sub 5 en kan aldus voor het bewijs worden gebezigd, zo blijkt uit een uitspraak van de Hoge Raad.32

In deze uitspraak heeft de Hoge Raad zich uitgelaten over de vraag of de aangeleverde ssv valt onder het bereik van het oude artikel 302 Sv. Toentertijd was het slachtoffer op grond van dit artikel bevoegd om een mondelinge verklaring af te leggen. Nu is deze bevoegdheid neergelegd in artikel 51e Sv. Indien de ssv zou vallen onder het bereik van het toenmalige artikel 302 Sv, moet worden aangenomen dat het slachtoffer alsdan niet optreedt als getuige en dat de ssv niet voor het bewijs kan worden gebruikt.33

Echter, de Hoge Raad bepaalde dat de ssv een schriftelijk bescheid betreft die buiten het kader van het oude artikel 302 Sv valt. Hierdoor staat er geen rechtsregel in de weg aan het feit dat de ssv tot het bewijs kan worden gebezigd, indien aan de verdere bewijsvoorschriften is voldaan.34 Hieruit volgt dat de ssv op grond van artikel 344 Sv voor het bewijs gebezigd mag worden en hieraan dus een bepaalde bewijskracht toekomt.

29 https://www.om.nl/vaste-onderdelen/zoeken/@60363/schriftelijke/ 30 Langemeijer 2010, p. 6

31 Idem, p. 79 32

HR 11 oktober 2011, NJ2011/558; H.M. van Maurik, ‘Commentaar op art. 51e Sv’, in: C.P.M. Cleiren, J.H. Crijns & M.J.M. Verpalen (red.), Tekst & Commentaar Strafvordering, Deventer: 2013, Kluwer, tiende druk; art. 51e lid 2

33 HR 11 oktober 2011, NJ2011/558, r.o. 2.3 34 Idem, r.o. 2.3

(11)

1.4 Spreekrecht slachtoffers, 2005

Sinds 1 januari 2005 is het voor slachtoffers mogelijk gebruik te maken van het wettelijke spreekrecht voor slachtoffers wat is geregeld in de wet van 21 juli 2004.35 Deze wet is ingesteld naar aanleiding van een VN resolutie van 29 november 1985.36 Deze resolutie verlangt dat de ‘views and concerns’ van slachtoffers naar voren kunnen worden gebracht op daartoe geschikte momenten in de procedure.37 Het was niet noodzakelijk dat dit gebeurde tijdens de terechtzitting, aangezien het kaderbesluit daartoe niet verplichtte. Er bestond wel de verplichting dat er tijdens de procedure een mogelijkheid moest worden geboden aan het slachtoffer om te worden gehoord.

Dit heeft uiteindelijk geleid tot een wettelijke regeling waarbij het slachtoffer recht heeft op het afleggen van een verklaring ter terechtzitting. Dit recht gold destijds voor slachtoffers van ernstige misdrijven of hun nabestaanden en van een aantal specifiek in de wet genoemde andere misdrijven.38 Het recht op het afleggen van een mondelinge verklaring tijdens de terechtzitting, wordt aangeduid als het ‘spreekrecht voor slachtoffers’. In de volgende paragraaf wordt verder op dit spreekrecht ingegaan, waarbij er wordt gekeken naar onder andere de doelen van het spreekrecht, de inhoud van de mondelinge verklaring, de eisen die worden gesteld aan de mondelinge verklaringen en de spreekgerechtigden.

1.4.1 Doel spreekrecht

In de Memorie van Toelichting (hierna MvT) bij het betreffende wetsvoorstel worden een aantal redenen gegeven waarom het spreekrecht voor het slachtoffer wenselijk is. Het wetsvoorstel spreekt over een viertal doelen die met het wetsvoorstel bereikt zouden moeten worden. Het eerste doel van het spreekrecht is het doel informatievoorziening aan de rechter.39 Hiermee wordt gedoeld op het feit dat de rechter uit eerste hand kan vernemen wat de gevolgen van het misdrijf zijn geweest voor het slachtoffer en hiermee rekening kan

35 Wet van 21 juli 2004, Stb. 382. 36

Resolutie 40/43, ‘The Declaration of Basic Principles of Justice for Victims of Crime and Abuse of Power’, aangenomen door de Algemene Vergadering op 29 november 1985

37

Langemeijer 2010, p. 79.

38 Aanwijzing spreekrecht en schriftelijke slachtofferverklaring, achtergrond. 39 Kamerstukken II 2001/02, 27632, 5

(12)

houden.40 Aangezien de wet van 2005 strenge eisen stelde met betrekking tot de inhoud van de mondelinge verklaring, kon de rechter maar over een beperkt aantal zaken worden geïnformeerd. Destijds was het spreekrecht dus strikt afgebakend en was er een beperkte kring van mensen die het spreekrecht uit mochten oefenen. Het slachtoffer was beperkt tot het uitspreken van de gevolgen die er voor hem aan het delict verbonden waren. Het spreekrecht was in de tijd in principe niet bedoeld om de uitkomst van de strafzaak te beïnvloeden, maar om de rechter te informeren over de gevolgen.41 De rechter kan de informatie die hij van het slachtoffer krijgt wel betrekken in zijn oordeel. De verklaring van het slachtoffer levert aanvullende informatie op voor het strafdossier en de zitting. Deze informatie die wordt gegeven over de gevolgen voor het slachtoffer en zijn omgeving kan worden meegewogen bij de vaststelling van de ernst van het betreffende delict.42 Het aanhoren van de gevolgen die het slachtoffer benoemt brengt de zaak tot leven en geeft een completer beeld van datgene wat gebeurd is. Dit kan de rechter helpen om maatwerk te leveren, door in zijn beslissing rekening te houden met de mondelinge verklaring en dit te betrekken in de uiteindelijke straf.43 Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het opnemen van bijzondere voorwaarden in de straf, zoals bijvoorbeeld het opleggen van een contactverbod.44 De vraag is of de rechter ook daadwerkelijk beïnvloedt wordt door de verklaring van het slachtoffer. Jaarlijks maken honderden mensen gebruik van het spreekrecht en zij verwachten dat daardoor de straf voor de verdachte wordt verhoogd.45 Voor de rechters lijkt dat echter onwaarschijnlijk.46 Onder rechtenstudenten is een onderzoek gedaan naar de invloed van de slachtofferverklaring op de straftoemeting. De onderzoeksresultaten tonen aan dat noch de aanwezigheid van de slachtofferverklaring, noch de wijze waarop deze wordt gepresenteerd en de zichtbaarheid van letsel de strafmaat beïnvloeden.47

40 I Kamerstukken II 2001/02, 27632, 5 41 Lens, Pemberton & Groenhuijsen 2010, p. 86 42 Leferink & Vos, 2008, p. 35

43 Idem, p. 35 44 Idem, p. 35 45

M. Kampen, J. de Keijser & A. Schoep, ‘Het effect van de slachtofferverklaring op straftoemeting: een experimenteel onderzoek onder rechtenstudenten’, Tijdschrift voor Criminologie 2013 (55) 1, p.1

46

Kampen, de Keijser & Schoep 2013, p. 1. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van Erez & Laster uit 1999 en Kool & Moerings uit 2003.

(13)

In het betreffende experimentele onderzoek is aan rechtenstudenten een fictieve strafzaak van een mishandeling voorgelegd.48 Deze groep werd gekozen omdat zij beschikken over enige basiskennis van het strafrecht en is een voor de hand liggende vervanger voor rechters als juridische beslissers.49 Nadat de studenten de strafzaak hadden bestudeerd, moest een vragenlijst worden ingevuld.50 Er werden vier verschillende varianten op de strafzaak gebruikt, waarna uiteindelijk aan de respondenten is gevraagd tot hoeveel maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf zij de verdachte zouden veroordelen.51 De aan- of afwezigheid van een slachtofferverklaring en de wijze waarop deze is afgelegd, hebben in deze studie geen effect op de strafmaat.52 Dit zou zijn te verklaren doordat de slachtofferverklaring weinig relevante informatie toevoegt aan het strafdossier, aangezien dezelfde informatie al duidelijk is geworden uit andere stukken in het dossier.53 Bovendien is het mogelijk dat de juridische beoordelaar de gevolgen voor het slachtoffer objectief kan bekijken en zich kan distantiëren van de waargenomen emoties.54

Het tweede doel van het wetsvoorstel met betrekking tot het spreekrecht voor slachtoffers is de speciale preventie.55 Hier wordt mee bedoeld dat het spreken van het slachtoffer de kans op het recidiveren van de dader mogelijk kan verkleinen, aangezien hij wordt geconfronteerd met de gevolgen van zijn daden voor het slachtoffer. Hij hoort wat hij het slachtoffer heeft aangedaan en dit draagt er wellicht aan bij dat de verdachte gaat beseffen wat hem verweten wordt.56 Dit zou hem in het vervolg moeten weerhouden van een dergelijk optreden.57

Het derde doel van het spreekrecht is eveneens een preventief doel. Dit doel betreft de algemene preventie. Deze preventie is niet slechts gericht op de verdachte in een specifieke zaak, maar het spreekrecht vergroot de zichtbaarheid van het slachtoffer en werkt daardoor

48

Kampen, de Keijser & Schoep 2013, p. 38

49 Idem, p. 34 50 Idem, p. 38 51 Idem, p. 38 52 Idem, p. 38 53 Idem, p. 38 54 Idem, p. 38 55

Kamerstukken II 2001/02, 27632, 5, p.3. & 6 H.M. van Maurik, ‘Commentaar op art. 51e Sv’, in: C.P.M. Cleiren, J.H. Crijns & M.J.M. Verpalen (red.), Tekst & Commentaar Strafvordering, Deventer: 2013, Kluwer, tiende druk; art. 51e lid 2

56 Kamerstukken II 2001 /02, 27632, 5, p.3 57 Lens, Pemberton & Groenhuijsen 2010, p. 8

(14)

algemeen preventief.58 Het gaat hierbij om de herbevestiging van de norm, waarmee wordt bedoeld dat er wordt getoond dat de norm gehandhaafd wordt. Om die reden wordt de betreffende overtreden regel bevestigt voor de buitenwereld, wat mensen er van kan weerhouden een zelfde delict te plegen. Hiernaast zou het spreekrecht een bijdrage moeten leveren aan het vertrouwen in de rechtsstaat.59

De doelen die tot nu toe zijn genoemd, zijn niet direct gericht op de belangen van het slachtoffer in de rechtszaak.60 Het eerste doel heeft immers betrekking op de informatievoorziening voor de rechter en het tweede en het derde doel zijn vooral gericht op de preventie, het voorkomen van misdaden door zowel de verdachte als door anderen.61 Het vierde doel heeft daarentegen wel te maken met slachtoffer zelf. In de MvT worden verschillende redenen genoemd waarom het spreekrecht zou kunnen bijdragen aan het begin van het herstel van de emotionele schade die bij het slachtoffer of diens nabestaanden is aangericht.62 Deze belangen zullen in de volgende subparagraaf worden besproken.

1.4.2 Belangen van het slachtoffer met betrekking tot het spreekrecht

In de MvT behorend bij het wetsvoorstel waarin het spreekrecht wordt ontwikkeld, wordt aangegeven dat het afleggen van een mondelinge verklaring zou kunnen helpen de gevolgen van het misdrijf geheel of gedeeltelijk te verwerken.63 Slachtoffers voelen zich serieus genomen doordat zij verschijnen op de openbare terechtzitting en hier vervolgens het woord mogen voeren. In een dergelijk geval ervaren zij het spreekrecht als een erkenning van de situatie, waarin zij onvrijwillig als gevolg van het misdrijf terecht zijn gekomen, wanneer zij de rechter en de andere procesdeelnemers kunnen informeren over de gevolgen van het misdrijf in hun leven.64 Slachtofferhulp Nederland heeft een onderzoek gedaan naar de effecten van het spreekrecht en de schriftelijk slachtofferverklaring.65 Tevens is er gekeken naar de mogelijke belangen van het slachtoffer die door het spreekrecht worden gediend.

58 Lens, Pemberton & Groenhuijsen 2010, p. 8 59 Idem, p. 8 60 Idem, p. 8 61 Idem, p. 8 62 Kamerstukken II 2001 /02, 27632, 5, p. 4 63 Idem, p. 4

64 Lens, Pemberton & Groenhuijsen 2010, p. 8 & Kamerstukken II 2001 /02, 27632, 5, p. 4. 65 Leferink & Vos, 2008, p. 34

(15)

Uit het onderzoek van Slachtofferhulp Nederland is gebleken dat er sprake is van een tweetal positieve effecten van het spreekrecht die een bijdrage zouden kunnen leveren aan het begin van herstel van de emotionele schade.66 Slachtofferhulp Nederland omschrijft het herstel van emotionele schade als de verwerking van de schokkende ervaring en gevolgen die een misdrijf of ongeval teweeg kunnen brengen als een proces waarbij het slachtoffer het gebeurde een plaats in zijn leven kan geven, de greep op zijn leven terugkrijgt zijn basale zekerheden herwint en de materiële en immateriële schade zoveel mogelijk kan herstellen dan wel minimaliseren.67 Aan het herstel van deze emotionele schade zou in eerste instantie kunnen worden bijgedragen doordat het afleggen van een verklaring door het slachtoffer zou kunnen leiden tot meer erkenning en begrip. Het slachtoffer kan de rechter uitleggen wat de gevolgen zijn die het delict bij hem teweeg hebben gebracht. Het slachtoffer zou ‘een stem, erkenning en begrip’ willen.68 In tweede instantie zou het feit dat het slachtoffer de verdachte in de ogen kan kijken bij kunnen dragen aan het begin van herstel van de emotionele schade. Het aankijken van de verdachte is voor verschillende slachtoffers van belang, omdat zij op die manier de confrontatie aan kunnen gaan met de verdachte, doordat ze hem aankijken en tegelijkertijd kunnen vertellen wat de consequenties van zijn gedragingen zijn geweest.69 Sommige slachtoffers hopen hiermee te bereiken dat de verdachte beseft wat hij heeft gedaan en dat hij het niet nogmaals zal doen. Daarnaast zijn er slachtoffers die hopen op een spijtbetuiging van de verdachte. Uit onderzoek is gebleken dat bij de eerste experimenten met de schriftelijke slachtofferverklaring het confronteren van de verdachte met de gevolgen een belangrijke reden is geweest om de verklaring op te stellen.70 Een luisterend oor en erkenning voor datgene wat iemand is overkomen wordt algemeen als een belangrijke voorwaarde voor de verwerking gezien.71 Hierdoor zou het afleggen van een mondelinge verklaring dus bij kunnen dragen aan het herstel van de emotionele schade van slachtoffers.

Zoals eerder besproken is er een aantal slachtoffers dat gebruik wil maken van het spreekrecht om zo invloed uit te kunnen oefenen op de straf die de rechter oplegt aan de

66 Leferink & Vos, 2008, p. 34 67 Idem, p. 35 68 Idem, p. 35 69 Idem, p. 35 70

Leferink & Vos, 2008, p. 35 en R. Kool, M. Moerings & W. Zandbergen, Recht op schrift. Evaluatie projecten Schriftelijke Slachtofferverklaring, Gouda Quint, 2002

(16)

verdachte.72 In het onderzoek onder cliënten van slachtofferhulp dat werd gevoerd voor de invoering van het spreekrecht, gaf zo’n 80 procent aan van een eventueel spreekrecht gebruik te maken als het spreekrecht van invloed zou zijn op de strafmaat.73 Het kan voor slachtoffers dus van belang zijn dat zij het gevoel hebben invloed te hebben op de strafmaat. Aan dit gevoel wordt gehoor gegeven, indien slachtoffers gebruik kunnen maken van het spreekrecht.

Een ander element dat bij kan dragen aan het proces om meer grip op het gebeurde te krijgen is het feit dat het format van de schriftelijke slachtofferverklaring, dat vaak ook als format dient voor de mondelinge verklaring, de slachtoffers helpt de gebeurtenissen gestructureerd op een rij te krijgen.74 Slachtoffers schrijven in dit geval de gebeurtenissen op en reconstrueren zo voor zichzelf de gebeurtenissen en de gevolgen die hier voor het slachtoffer uit voortvloeien. Hier kan mogelijk een heilzame werking van uitgaan, wat in het belang is van het slachtoffer.75

Een ander voordeel van het recht om een verklaring af te leggen is het feit dat de verklaring kan helpen bij het overwinnen van angst en kwetsbaarheidgevoelens.76 Het meemaken van een aangrijpende gebeurtenis kan het gevoel van veiligheid en onkwetsbaarheid van het slachtoffer doen verdwijnen. In sommige gevallen kan angst voor de dader het herstel van het veiligheidsgevoel bij het slachtoffer of de nabestaande bemoeilijken. In dergelijke gevallen kan het spreken in de rechtszaal een heilzame werking hebben.77 Tijdens de zitting wordt gezien dat de verdachte ook een mens is, en dat ook hij onder de indruk is van het hele gebeuren en zich hier naar gedraagt. De verdachte wordt van monster terug gebracht naar een gewoon persoon met menselijke proporties.78 Bovendien kan door de informatie die de verdachte tijdens de zitting geeft doordat hij wordt ondervraagd, het slachtoffer het delict in een ander perspectief zien. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn indien het slachtoffer inziet dat hij slechts op het verkeerde moment op de verkeerde plaats was en dat aan het delict dus geen motieven ten grondslag lagen, die aan hem als persoon waren gericht.79

72 Lens, Pemberton & Groenhuijsen 2010, p. 38 73 Leferink & Vos 2008, p. 37-38

74 Idem, p. 36 75 Idem, p. 36 76 Idem, p. 36 77 Idem, p. 36 78 Idem, p. 36 79 Idem, p. 37

(17)

Het feit dat het slachtoffer slechts marginaal is betrokken bij de strafrechtspleging kan voor slachtoffers een beweegreden zijn om gebruik te maken van het spreekrecht.80 De betreffende slachtoffers vinden dat de weinige rechten die men als slachtoffer heeft, ook moeten worden benut.81 Het spreekrecht geeft slachtoffers een stem en gezicht in de rechtszaal, waarbij ze anders alleen als toeschouwer aanwezig zouden kunnen zijn. Het betreft hier een vorm van procedurele rechtvaardigheid. Waar de verdachte in de rechtszaal vele rechten heeft, geldt dit voor het slachtoffer minder en kan het onthouden van de mogelijkheid tot het afleggen van een verklaring, als een straf worden ervaren.82

Aan het spreekrecht kan ook een meer symbolische verklaring worden toebedeeld. Dat geldt met name in het geval van nabestaanden van moord en doodslag.83 Het spreekrecht wordt dan uitgevoerd, omdat het het laatste is wat je voor het slachtoffer kan doen. De mondelinge verklaring krijgt het karakter van een eerbetoon aan de overledene en maakt tevens onderdeel uit van het verwerkingsproces van de nabestaande.84

1.4.3 Eisen gesteld aan het spreekrecht

Met betrekking tot het spreekrecht zijn er verschillende eisen gesteld. Niet alle slachtoffers van een delict kunnen gebruik maken van het spreekrecht. Bovendien blijkt uit artikel 302 Sv dat er grenzen worden gesteld aan de inhoud van het verhaal dat het slachtoffer wil vertellen. Het slachtoffer of de nabestaande mag zich niet ongelimiteerd uiten tijdens het uitoefenen van zijn spreekrecht. Uit artikel 302 Sv blijk dat het slachtoffer of diens nabestaande op de terechtzitting een verklaring af kan leggen omtrent de gevolgen die het tenlastegelegde feit, bedoeld in het tweede lid, bij hem teweeg heeft gebracht. Hieruit volgt dat verklaringen over het feit, de dader, het bewijs of de straf niet zijn toegestaan. Het slachtoffer of de nabestaande kan verklaren over fysieke, psychische en economisch geleden schade en bijvoorbeeld gevolgen voor het gezinsleven, studie, werk of sociale contacten.85 Het betreft dus zowel materiële als immateriële schade, al moet het slachtoffer zich blijkens de wetsgeschiedenis

80 Leferink & Vos 2008, p. 37 81 Idem, p. 37 82 Idem, p. 37 83 Idem, p. 37 84 Idem, p. 37

(18)

onthouden van het op geld waarderen van deze schade.86 Er was dus sprake van een ‘Victim Impact Statement’, wat betekent dat er slechts gesproken mag worden over de impact die het delict op het slachtoffer heeft gehad.87

Indien de mondelinge verklaring van het slachtoffer of de nabestaande zich niet beperkt tot de door hem ervaren gevolgen, maar zich bijvoorbeeld uit over de schuld van de verdachte, kan de voorzitter hem tot de orde roepen, zoals bepaald in artikel 272 Sv. Bovendien bestaat er in dat geval de kans dat het slachtoffer wordt opgeroepen als getuige.88 Het slachtoffer zal dan worden beëdigd als getuige en kan dan worden gehoord door zowel de officier van justitie als door de advocaat van de verdachte. Dit is uitdrukkelijk niet de bedoeling van de wetgever, aangezien het spreekrecht juist als positief zou moeten worden ervaren door het slachtoffer of de nabestaande.89 Echter is het wel zo dat in alle gevallen, dus ook als het slachtoffer binnen de grenzen blijft van de beperkingen van artikel 51e lid 1 Sv, aan hem door de rechter vragen kunnen worden gesteld.90 Ook de officier van justitie en de verdachte kunnen vragen stellen, al dient dit te gebeuren door tussenkomst van de voorzitter van de rechtbank, zo blijkt uit artikel 302 lid 1 Sv. Dit recht vloeit voort uit het beginsel van hoor en wederhoor, aangezien dit beginsel met zich mee brengt dat de verdachte steeds in gelegenheid wordt gesteld om te reageren om de verklaring van het slachtoffer.91

1.4.4 Spreekgerechtigden

Het afleggen van een verklaring door een ander namens de spreekgerechtigde was uitdrukkelijk uitgesloten.92 Er werd van uit gegaan dat een spreekgerechtigde die ter terechtzitting niet wenste of durfde te spreken, een schriftelijke slachtofferverklaring zou kunnen opstellen.93 Het recht om te spreken was aldus beperkt tot het slachtoffer zelf of de nabestaande van het slachtoffer. Er gold alleen een spreekrecht voor de nabestaanden indien er sprake was van moord of doodslag. In dat geval mocht één nabestaande gebruik maken van

86 Van Maurik 2013 (artikel 51e), p. 27

87 Lens, Pemberton & Groenhuijsen 2010, p. 12 88 Langemeijer 2010, p. 81 89 Idem, p. 81 90 Langemeijer 2010, p. 81 91

Artikel 311 Wetboek van Strafvordering & Langemeijer 2010, p. 81

92 Kamerstukken II 2001 /02, 27632, 5, p. 8 & Van Maurik 2013, p. 21 93 Van Maurik 2013 (artikel 51e),, p. 22

(19)

het recht om te spreken.94 Indien er meerdere slachtoffers zijn, mocht een ieder van die slachtoffers gebruik maken van het spreekrecht.

Met het begrip nabestaanden werd gedoeld op allereerst de echtgenoot of geregistreerde partner en in tweede instantie bloedverwanten in de eerste graad (ouders of kinderen) en in tweede graad (broers en zusters), zo blijkt uit artikel 336 Sv.95 Ingeval en meerdere nabestaanden zijn die gebruik wensen te maken van het spreekrecht, zullen zij onderling moeten bepalen wie van dit recht gebruik gaat maken. Eventueel kan de officier van justitie bemiddelen als nabestaanden er zelf niet uit komen. Indien dit geen uitkomst biedt besluit de zittingsrechter ad ultimo wie ter zitting het woord voert.96

Daarnaast is er een leeftijdsgrens; in artikel 336 WvSv is bepaald dat kinderen vanaf 12 jaar mogen spreken in de rechtszaal. Onder deze grens is het ter beoordeling van de ouders en de rechter of het kind in staat is om te spreken ter zitting.97 Ouders mogen niet namens hun minderjarige kinderen spreken en personen die niet zelf het woord konden of wilden voeren, konden zich in deze niet laten vertegenwoordigen.98

1.4.5 Geselecteerde delicten

Naar aanleiding van het advies van de Nederlandse Vereniging voor de Rechtspraak en de Raad van State is er een beperking aangebracht met betrekking tot de delicten waarbij het spreekrecht mag worden uitgeoefend.99 Het moet gaat om een misdrijf met een wettelijke strafbedreiging van acht jaar of meer of één der met name genoemde misdrijven met een lagere strafbedreiging, zoals opgenomen in artikel 302 lid 2 Sv.100 De delicten waarbij gebruik mag worden gemaakt van het spreekrecht, maar waarbij geen sprake is van een wettelijke strafbedreiging van acht jaar, staan opgesomd in het tweede lid van artikel 302 WvSv.101 In de gevallen waarin het mogelijk is gebruik te maken van het spreekrecht bestaat

94 Kamerstukken II 2001 /02, 27632, 5, p. 9 & Leferink en Vos 2008 p. 16 95 Kamerstukken II 2001 /02, 27632, 5, p. 9 & Leferink en Vos 2008 p. 16 96 Leferink en Vos 2008 p. 16 97 Idem, p. 16 98 Idem, p. 16 99 Kamerstukken II 2001/02, 27632, A. p. en nr. 5, p. 10 100

Van Maurik 2013 (artikel 51e),p. 5.

101

Artikel 302 lid 2 Sv; Het spreekrecht kan worden uitgeoefend indien het tenlastegelegde feit een misdrijf betreft waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld, dan wel een van de misdrijven genoemd in de artikelen 240b, 247, 248a, 248b, 249, 250, 285, 285b, 300, tweede en derde

(20)

het spreekrecht in beginsel ten opzichte van alle deelnemers aan het betreffende delict.102 In de praktijk zal het slachtoffer zich willen beperken tot het eenmalig afleggen van een verklaring, bijvoorbeeld in de zaak tegen de hoofddader, of worden de zaken gelijktijdig behandeld.103

1.5 Huidige rol van het slachtoffer in het strafproces: ‘ Wet ter versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces 2011’

Op 1 januari 2011 is de Wet ter versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces in werking getreden.104 Deze wet heeft de wet van 2005 op verschillende punten aangepast en uitgebreid.105 In de komende subparagrafen zullen deze wijzigingen worden besproken, waarbij het vooral gaat om wijzigingen met betrekking tot de mensen die gebruik mogen maken van het spreekrecht.

1.5.1 Uitbreiding kring van spreekgerechtigden

Vanaf 1 januari 2011 is het aantal personen dat wordt aangemerkt als nabestaande verruimd.106Als nabestaanden die spreekgerechtigd zijn worden nu ook aangemerkt bloedverwanten in de rechte lijn en die in de zijlijn tot de vierde graad107. Een nabestaande zal kunnen spreken over het verlies van zijn echtgenoot of bloedverwant en de uitwerking die dit heeft op zijn gezinsleven, werk of welbevinden.

In de huidige wet is het tevens mogelijk voor de wettelijke vertegenwoordigers van minderjarige kinderen om een mondelinge verklaring af te leggen. Het spreekrecht is namelijk ook uitgebreid naar ouders van een minderjarig slachtoffer die een nauwe persoonlijke betrekking met dat slachtoffer hebben en personen die dat slachtoffer als behorende tot hun gezin verzorgen en opvoeden en in een nauwe en persoonlijke betrekking tot het kind staan. Zij kunnen gezamenlijk of elk afzonderlijk, op de terechtzitting een

lid, 301, tweede en derde lid, 306 tot en met 308 en 318 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 6 van de

Wegenverkeerswet 1994

102 Van Maurick 2013 (artikel 51e), p. 5 103

Idem, p. 5

104

V. Dost e.a. ‘Wet versterking positie slachtoffers, procesevaluatie’, Barneveld, 30 september 2014, p. 4

105

Idem, p. 4

106 Kamerstukken II, 2011/12, 33 176, 3 107 Idem

(21)

verklaring afleggen.108 In dit geval kunnen zij verklaren over de gevolgen die het delict heeft gehad voor het kind, maar kunnen zij tevens verklaren over hun eigen ervaringen en de gevolgen van het strafbare feit voor het gezin of de omgeving van het minderjarige slachtoffer.109

Hetzelfde geldt voor de wettelijke vertegenwoordigers van minderjarige slachtoffers onder de twaalf jaar. Ook zijn kunnen een verklaring afleggen namens een minderjarig slachtoffer onder de twaalf jaar indien dit niet in strijd is met de belangen van de minderjarige.110 Deze wettelijke vertegenwoordiger kan in zijn verklaring naast de waargenomen gevolgen voor het minderjarige slachtoffer zelf, ook verklaren over de gevolgen die het strafbare feit bij hem zelf teweeg heeft gebracht.111

Indien er sprake is van een slachtoffer of nabestaande die feitelijk niet bij machte is het spreekrecht uit te oefenen kan het spreekrecht worden uitgeoefend door iemand die hem vertegenwoordigt. In dat geval kan het spreekrecht worden uitgeoefend door een nabestaande. Onder nabestaanden worden dezelfde personen verstaande echtgenoot of geregistreerde partner, dan wel een ander levensgezel of bloedverwanten in de rechte lijn en die in de zijlijn tot de vierde graad.112 Hiernaast krijgen slachtoffers of nabestaanden de mogelijkheid zich te laten vertegenwoordigen door een raadsman of een vertegenwoordiger van slachtofferhulp, die namens hen het woord kan voeren. Voorop staat dat de inhoud van de mededeling op de terechtzitting door het slachtoffer of de nabestaande zelf wordt bepaald.113

1.6 Tussenconclusie

Concluderend kan worden gesteld dat de rechten van het slachtoffer de afgelopen jaren aanzienlijk zijn toegenomen. De belangrijkste verandering is het feit dat aan het slachtoffer het spreekrecht is toegekend. Hierdoor krijgt het slachtoffer een stem in het strafproces en worden er verschillende belangen van het slachtoffer gediend. Bovendien draagt het spreekrecht bij aan de informatievoorziening voor de rechter en gaat er een preventieve

108 Artikel 51elid 2 Sv 109

Van Maurik 2013 (artikel 51e), p. 7

110

Artikel 51e lid Sv

111

Van Maurik 2013 (artikel 51e),, p. 7

112 Artikel 51e lid 7 Sv

(22)

werking van uit. Het slachtoffer heeft door het spreekrecht een centralere rol gekregen in het strafproces, waarmee tegemoet wordt gekomen aan verschillende behoeftes van het slachtoffer.

In het strafrecht is het slachtoffer echter niet de enige die rechten geniet. De verdachte heeft immers recht op een eerlijk proces, zoals neergelegd in artikel 6 EVRM. De rechten en belangen van beide partijen kunnen in sommige gevallen botsen. In het volgende hoofdstuk zal worden bekeken welke rechten van de verdachte in het geding kunnen zijn, indien het slachtoffer gebruik maakt van zijn spreekrecht. Deze rechten zullen worden behandeld en er zal worden besproken wat de rechten precies inhouden.

(23)

Hoofdstuk 2: Het recht op een eerlijk proces

2.1 Inleiding

Het recht op een eerlijk proces is neergelegd in artikel 6 van het Europees Verdrag van de Rechten van de mens (hierna: EVRM). Dit artikel regelt het recht op een eerlijk proces voor de verdachte tijdens het strafproces. Uit dit artikel komen vele rechten voort waarvan sommigen op gespannen voet zouden kunnen staan met het spreekrecht. De volgende paragrafen zullen zich beperken tot de rechten waar het onbeperkte spreekrecht van invloed op zou kunnen zijn. Hierbij zal in eerste instantie worden gekeken naar de rechten die neergelegd zijn in artikel 6 EVRM, namelijk de onschuldpresumptie, het recht op hoor en wederhoor en het recht op een onafhankelijke en onpartijdige rechter. Bovendien wordt het equality of arms-beginsel besproken, dat voortvloeit uit artikel 6 EVRM.

2.2 Onschuldpresumptie

De onschuldpresumptie is neergelegd in artikel 6 lid 2 EVRM; “Een ieder tegen wie een vervolging is ingesteld, wordt voor onschuldig gehouden, totdat zijn schuld in rechte is komen vast te staan”. Dit vereiste maakt deel uit van het in artikel 6 lid 1 EVRM neergelegde recht op een eerlijk proces.114 De Europese Commissie heeft op basis van de jurisprudentie van het EHRM met betrekking tot de onschuldpresumptie een omschrijving van de onschuldpresumptie geformuleerd in het Groenboek van de Europese Commissie uit 2006.115 Hieruit kan worden geconcludeerd dat een verdachte moet worden behandeld alsof hij geen strafbaar feit heeft gepleegd totdat zijn schuld bewezen is. De bewijslast ten behoeve van de schuld ligt bij de staat. Bovendien mogen rechters zich niet uitlaten over de schuld van de verdacht en moet de verdachte bij twijfel worden vrijgesproken.116 Volgens Van Sliedregt is de kernwaarde van de onschuldpresumptie het voorkomen van ‘wrongful convictions’ en daarmee is het in de eerste plaats een bewijs- en beslisregel.117 Daarbij geldt dat de bewijslast

114

In A.W. Heringa, J.G.C. Schokkenbroek & J. van der Velde (Eds.), ‘EVRM Rechtspraak En Commentaar’ , Den Haag: Sdu 2004 p. Art. 6/3.6.8-3.

115

Groenboek van de Europese Commissie, COM (2006)174 def., p. 5-6

116 Van Sliedregt 2009, p. 41 117 Idem, p. 37

(24)

ligt bij de vervolgende instantie en in dubio pro reo.118 Bovendien zijn er volgens haar verschillende rechten en vereisten te benoemen, die voortvloeien uit de onschuldpresumptie.119 Deze vereisten zijn verdeeld in drie aspecten.120 Het eerste aspect betreft het bejegeningsaspect, waaronder het recht op behandeling als onschuldige vóór het proces door vervolgingsautoriteiten en media valt. Het volgende aspect is het behandelingsaspect, dat het verbod op vooringenomenheid van de rechter, het verbod op punitief voorarrest, terughoudend gebruik van voorlopige hechtenis, het zwijgrecht en het nemo tenetur beginsel behelst.121 Het derde aspect is het zogenoemde bewijs/beslisaspect. Hieronder vallen het vereiste dat de bewijslast bij de vervolgende instantie ligt en dat bij twijfel moet worden vrijgesproken.122

Het principe van onschuld is niet absoluut.123 In het geval het Europees Hof van de Rechten van de Mens (hierna: het Hof) onderzoekt of de onschuldpresumptie is gehandhaafd bestudeert het Hof de strafprocedure als geheel. Dit volgt uit meerdere uitspraken van het Hof, waarin wordt benadrukt dat bij toetsing of er sprake is van een eerlijk proces, de hele procedure moet worden bekeken.124 Het kan aldus zo zijn dat er een aspect van artikel 6 EVRM is geschonden, maar dat het Hof oordeelt dat de procedure als geheel toch kan worden gezien als een eerlijk proces. Hieruit kan volgen dat een proces waartoe bepaalde onderzoeken zijn gedaan waarbij uit werd gegaan van de schuld van de verdachte, niet automatisch hoeft te leiden tot een schending van artikel 6 lid 2 EVRM.125

Het Hof heeft meerdere keren uitgesproken wanneer er wel sprake is van een schending van de onschuldpresumptie. Invulling aan het begrip onschuldpresumptie wordt gegeven in het arrest Barberà, Messegué en Jabardo tegen Spanje.126 Uit dit arrest volgt dat bij rechters aan het begin van de strafzaak geen vooringenomenheid aanwezig mag zijn met betrekking tot de schuld van de verdachte. De rechter moet met een open geest de debatten

118 Van Sliedregt 2009, p. 37 119 Idem, p. 41 120 Idem, p. 41 & 42 121 Idem, p. 41 & 42 122 Idem, p. 41 & 42

123 D.L.F. de Vocht, ‘Commentaar op art. 6 EVRM’, in: C.P.M. Cleiren, J.H. Crijns & M.J.M. Verpalen (red.),

Tekst & Commentaar Strafvordering, Deventer: 2013, Kluwer, tiende druk, p. 16

124

Bijvoorbeeld: EHRM 28 maart 1990, nr.11932/86 (Granger tegen Verenigd Koninkrijk), § 46; EHRM 19 april 1993, nr. 13942/88 (Kraska tegen Zwitserland), § 30

125 Heringa, Schokkenbroek & van der Velde 2004, p. Art. 6/3.6.8-4.

(25)

leiden en mag de schuld van de verdachte niet vooraf als een zekerheid opvatten.127 Indien er niet genoeg bewijs aanwezig is, zal hij de verdachte vrij moeten spreken. De rechter mag niet bevooroordeeld zijn. Tegenwoordig wordt de bevooroordeeldheid van de rechter, die dus voortvloeit uit de onschuldpresumptie, getoetst aan de hand van het recht op een onpartijdige rechter.128 Het recht op een onpartijdige rechter hangt dus nauw samen met de onschuldpresumptie.

In de zaak Minelli heeft het Hof een uitspraak gedaan die op het eerdere arrest aansluit.129 Uit deze zaak blijkt dat de onschuldpresumptie tevens ziet op het feit dat de rechter, wanneer de schuld van de verdachte niet bewezen is, niet mag laten zien of uit te spreken overtuigd te zijn van de schuld van de verdachte. De Zwitserse rechter had Minelli de opdracht gegeven een deel van de kosten van de procedure te betalen aan de particuliere aanklagers. Bovendien moest Minelli een schadevergoeding betalen voor de door hen gemaakte kosten. In deze zaak was het echter niet tot een proces gekomen, aangezien de eisers niet-ontvankelijk waren verklaard, daar de zaak was verjaard. De rechter liet de verdachte toch een deel van de proceskosten betalen, aangezien hij er van uit ging dat indien het tot een zitting was gekomen, verdachte schuldig werd bevonden.130 Het hof vond dat in deze zaak artikel 6 EVRM geschonden was, omdat de schuld van de verdachte niet was bewezen, maar de rechter zich toch uitsprak over de schuldvraag ten nadelen van de verdachte.

De onschuldpresumptie kan niet alleen geschonden worden door opsporingsambtenaren en de staande en zittende magistratuur, zo heeft het Hof geoordeeld in Allenet de Ribemont.131 In casu ging het om een belangrijke moordzaak, waarover door de Franse minister van Binnenlandse Zaken in tegenwoordigheid van twee hoge politieofficieren, tijdens een persconferentie over de politiebegroting, uitspraken werden gedaan. Allenet de Ribemomt werd hierbij als verdachte genoemd, voordat hij officieel in staat van beschuldiging was gesteld. Na drie jaar werd besloten de verdachte alsnog niet te vervolgen. Het Hof oordeelt dat de minister van Binnenlandse Zaken in strijd met de onschuldpresumptie heeft gehandeld. Uit dit arrest volgt tevens dat er een zorgplicht geldt

127 K. Rimanque & B. de Smet, ‘Het recht op een eerlijk rechtsbeding; een overzicht op basis van artikel 6

EVRM’, Maklu, 2002, p. 117

128

De Vocht, 2013, p. 18

129

EHRM 25 maart 1983, nr. 8660/79 (Minelli tegen Zwitserland)

130 EHRM 25 maart 1983, nr. 8660/79, §37, (Minelli tegen Zwitserland)

(26)

voor de overheid om de onschuldpresumptie te hanteren en dat ook politiediensten en in het algemeen alle andere organen die belast zijn met de waarheidsvinding, rekening dienen te houden met de onschuldpresumptie.132

Daarnaast geldt er nog een positieve verplichting voor staten om er voor te zorgen dat personen niet zonder meer beschuldigd kunnen worden in de media, alvorens de schuld door de rechtbank is vastgesteld.133 Voor de staat geldt hierbij een positieve verplichting die er voor moet zorgen dat personen elkaar niet zonder meer kunnen beschuldigen. Tevens dient door middel van deze verplichting er zorg voor te worden gedragen dat personen in de media niet zomaar beschuldigd kunnen worden door een ieder die dat zou willen. Voor de overheid geldt een verplichting om maatregelen te nemen, om personen te beschermen tegen berichten in de media, die hun reputatie zouden kunnen schaden.134 In het kader van berichtgeving in de media geldt een dergelijke positieve verplichting nog niet; de overheid is niet verantwoordelijk voor de berichtgeving in de media.135

Dat er niet meteen tot een schending van de onschuldpresumptie hoeft te worden gekomen, blijkt ook uit het arrest Marziano t. Italië.136 De onderzoeksrechter had vastgesteld dat de verklaringen van het slachtoffer over seksueel misbruik van de verdachte op waarheid berustte. In dit geval werd er geen schending van artikel 6 lid 2 EVRM aangenomen, aangezien de rechter zich niet uitliet over de schuld van de verdachte, maar slechts een verdenking uitsprak.137 Uit dit arrest volgt dat er geen sprake van een inbreuk op de onschuldpresumptie wanneer een verklaring van overheidsdienaar een staat van verdenking genereert.138 De officier van justitie maakt door het uitspreken van de verdenking aan de verdachte, aldus geen inbreuk op de onschuldpresumptie.

In het arrest Sekanina wordt deze gedachtegang bevestigd.139 Ook hierin betoogde de nationale rechter dat de verdachte desalniettemin schuldig was, alhoewel hij was vrijgesproken. De nationale rechter moest zich buigen over de vraag of betrokkene recht had

132 P. De Hert. 'Europese rechtspraak in de sfeer van de politie 1995', Vigiles. Tijdschrift voor politierecht,

1997,vol. 3, nr. 4, p. 10

133 P.C. Schouten, Trial by media, Deventer: Kluwer 2011, p. 86 134 Idem, p. 86

135

Idem, p. 86

136

EHRM 28 november 2002, nr. 45313/99, §30 & § 31(Marziano tegen Italië),

137

De Vocht 2013, p. 18

138 Idem, p. 17

(27)

op een schadevergoeding, nadat hij voorlopige hechtenis had ondergaan. Bij de beantwoording van deze vraag betoogde de rechter uitgebreid dat betrokkende toch schuldig was.140 Hierbij werd een schending van artikel 6 lid 2 EVRM aangenomen door het Hof.

2.3 Recht op onpartijdige en onafhankelijke rechter

Een recht van de verdachte dat, zoals eerder opgemerkt, nauw samenhangt met de onschuldpresumptie is het recht op een onpartijdige en onafhankelijke rechter. Dit recht is neergelegd in artikel 6 lid 1 EVRM; Bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen … heeft een ieder recht op …door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij de wet is ingesteld.141 Bij de onpartijdigheid van de rechter gaat het om de afwezigheid van vooringenomenheid: de rechter moet onbevooroordeeld tegenover de partijen staan.142 Hiermee wordt de onschuldpresumptie beschermd. Het Hof heeft deze onpartijdigheid in het arrest Piersack samengevat als ‘absence of prejudice or bias’.143 Echter, in de jurisprudentie van het Hof kan geen definitie voor rechterlijke onafhankelijkheid worden terug gevonden. Het Hof heeft wel handvatten geformuleerd waarmee de onafhankelijkheid van de rechters kan worden onderzocht. Een van de handvatten die het Hof heeft aangereikt is het feit dat er een onderscheid moet worden gemaakt tussen objectieve partijdigheid en subjectie partijdigheid. Dit is door het Hof voor de eerste maal benoemd in het genoemde Piersack-arrest en later verder uitgewerkt in het arrest Hauschildt.144

De subjectieve toets richt zich op de vraag of de rechter werkelijk partijdig of voorgenomen is in een specifieke zaak en richt zich op de persoon van de individuele rechter die zich met deze specifieke zaak bezighoudt.145 Het heeft dus betrekking op de persoonlijk instelling van de rechter. In het arrest Campbell and Fell bepaalde het Hof dat de subjectieve onpartijdigheid wordt aangenomen, tot er bewijs is waaruit het tegendeel blijkt, ‘until there

140 Heringa, Schokkenbroek & van der Velde 2004, p. Art. 6/3.6.8-5. 141 Artikel 6 lid 1 EVRM

142 Keulen & Knigge 2010, p. 133

143 EHRM 1 oktober 1982, nr. 8692/79, §30 & §31 (Piersack tegen België) 144

EHRM 1 oktober 1982, nr. 8692/79, §30 & §31 (Piersack tegen België) & EHRM 24 mei 1989, nr. 10486/83, §47 (Hauschildt tegen Denemarken)

145

Samenvatting; De blinddoek van vrouwe justitia, rechterlijk onafhankelijkheid en onpartijdigheid in het licht van de vereisten van artikel 6 EVRM p. 457 te Raadplegen via: http://www.wetenschapsagenda.leidenuniv.nl/content_docs/proefschriften_2004/samenvatting_kuijer.pdf

(28)

is proof to the contrary’.146 Als criterium geldt aldus dat een rechter moet worden vermoed uit hoofde van zijn aanstelling onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel of de vrees dat een rechter jegens een verdachte vooringenomen is.147 Die vrees voor subjectieve partijdigheid van de rechter moet dan wel objectief gerechtvaardigd zijn.

Een arrest waarbij het Hof aanneemt dat er sprake is van subjectieve partijdigheid betreft het arrest Lavents t. Letland.148 In deze zaak had één van de behandelende rechters van tijdens een interview een oproep gedaan aan de verdachte om een bekennende verklaring af te leggen. Dit heeft betrekking op de persoon van de rechter zelf, waardoor er sprake was van subjectieve partijdigheid.

De toets die betrekking heeft op de objectieve rechtvaardigheid richt zich op de vraag of los van de persoonlijke instelling van de rechter, de vrees redelijkerwijs gerechtvaardigd is, dat de rechter partijdig zou zijn. Er dient te worden bekeken of er objectief bepaalde feiten en omstandigheden aanwezig zijn die een vrees voor partijdigheid kunnen rechtvaardigen.149 Het ziet dus niet zozeer op de actuele vooringenomenheid bij de rechter, maar op (objectieve) factoren die twijfel kunnen doen zaaien over diens onpartijdigheid. In tegenstelling tot wat bij de subjectieve partijdigheid het geval is, hoeft de verdachte niet te bewijzen dat de feiten of omstandigheden die zou kunnen leiden tot partijdigheid ook daadwerkelijk tot concrete partijdigheid hebben geleid.150 Van objectieve partijdigheid is aldus al sprake als de klager objectief gerechtvaardigde ‘legimate doubt’ naar voren kan brengen. Dit is bijvoorbeeld het geval als de rechter zich in eerder in een zaak tegen de medeverdachte, al impliciet heeft uitgelaten over de schuld van de verdachte die in een latere zaak door de betreffende rechter moet worden beoordeeld.151

146 Heringa, Schokkenbroek & van der Velde 2004, p. Art. 6/3.6.5-7

147 M. ter Voert & J. Kuppens, ‘Schijn van partijdigheid’ Wetenschappelijk Onderzoek- en

Documentatiecentrum, 2002, p. 22

148

EHRM 28 februari 2003 nr. 58442/00 (Lavents tegen Letland)

149

Ter Voert & Kuppens 2002, p. 14

150 Idem p. 14

(29)

2.3.1 Recht op onafhankelijke en onpartijdige rechter in Nederland

In Nederland wordt de onafhankelijkheid van de rechter gegarandeerd door een benoeming voor het leven en door het feit dat de rechter voor zijn uitspraken aan niemand verantwoording verschuldigd is.152 De onpartijdigheid wordt gewaarborgd door de mogelijkheden voor de rechter om zich te verschonen en door de verdediging of het Openbaar Ministerie om de rechter te wraken.153 Tevens zijn er verschillende leidraden opgesteld die uiteindelijk hebben geleid tot de leidraad onpartijdigheid en nevenfuncties in de rechtspraak van januari 2014.154 Deze leidraad geeft een nadere invulling van de kernwaarden op de punten van onpartijdigheid en nevenfuncties en er worden aanbevelingen gedaan om de onpartijdigheid van rechters te bevorderen.155 De leidraad heeft vooral als doel rechters, rechtbanken en gerechtshoven bewust te maken van situaties waarin de onpartijdigheid van de rechter mogelijk in het geding is.156

De mogelijkheid tot wraking is geregeld in artikel 512 Sv, waarin is bepaald dat de verdachte of het openbaar ministerie de rechter kan wraken ‘op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke partijdigheid schade zou kunnen leiden’. De rechter kan zich op basis van artikel 517 Sv op dezelfde grond verschonen.157

Een rechter kan zowel op verzoek van de verdediging als op verzoek van het Openbaar Ministerie worden gewraakt. Het verzoek tot wraking dient schriftelijk te worden ingediend en kan eventueel mondeling worden toegelicht tijdens de zitting.158 Het verzoek kan worden ingediend zodra de wrakingsgronden bekend worden en er nog geen uitspraak is gedaan. Indien de rechter berust in het wrakingsverzoek, wordt de zaak door een andere rechter behandeld en hoeft er geen wrakingszitting plaats te vinden. Dit is anders als de rechter niet berust in het wrakingsverzoek en er een wrakingskamer ingesteld moet worden.

152 Prof. mr. B.F. Keulen & prof. mr. G. Knigge, ‘Strafprocesrecht’ Kluwer, Deventer 2010, twaalfde druk, p.

42

153 Idem, p. 42

154 Leidraad onpartijdigheid en nevenfuncties in de rechtspraak, januari 2014, te raadplegen via:

https://www.rechtspraak.nl/Uitspraken-en-Registers/nevenfuncties/Pages/Leidraad-onpartijdigheid-en-nevenfuncties-van-de-rechter.aspx

155

Leidraad onpartijdigheid en nevenfuncties in de rechtspraak, januari 2014, p. 3

156

Idem, p. 6

157 Keulen & Knigge 2010, p. 138 158 Ter Voert & Kuppens 2002, p. 14

(30)

Dit verzoek wordt dan behandeld door een meervoudige kamer die zich over het betreffende verzoek uitlaat.159

De Hoge Raad heeft aan de hand van de handvatten van het EHRM geoordeeld dat er sprake is van partijdigheid indien er omstandigheden aanwezig zijn die zwaarwegende aanwijzingen opleveren dat de rechter een vooringenomenheid koestert, althans dat de dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.160 Om te beslissen of er daadwerkelijk een grond voor wraking van de rechter bestaat, moet er worden gekeken naar de jurisprudentie van het EHRM, betreffende de onafhankelijke rechter.161 Hierbij bestaat in ieder geval een viertal normen die bij deze beslissing in acht moet worden genomen. De eerste norm is dat als een rechter betrokken is geweest bij besluitvorming in het vooronderzoek in een zaak, dit niet automatisch hoeft te betekenen dat er sprake is van partijdigheid bij de rechter.162 De tweede norm houdt in dat er in het algemeen geen grond voor wraking aanwezig is wanneer een rechter al heeft geoordeeld in de zaak tegen een medeverdachte.163 De derde norm betreft het feit dat er op zichzelf geen sprake hoeft te zijn van een schending van het recht op een onpartijdige rechter wanneer een rechter-commissaris of een rechter tijdens de behandeling van de zaak ter zitting zich tegen de verdachte of een medeverdachte heeft uitgesproken over de betrouwbaarheid van een verklaring van een getuige.164 De vierde norm bepaalt dat door de rechter genomen beslissingen, ook als deze beslissingen in het nadeel van de verzoeker uitvallen en zelfs als die beslissingen als onjuist zouden moeten worden aangemerkt, vormen in het algemeen geen grond om te veronderstellen dat de betrokken rechter een vooringenomenheid jegens de verzoeker koestert of dat de vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is.165

159 Ter Voert & Kuppens 2002, p. 15

160 HR 18 november 1997, NJ 1998, 244 & http://www.sdnl.nl/leidraad-voor-rechtspraak.htm

161 H.M. van Maurik, Commentaar op art. 512 Sv’, in: C.P.M. Cleiren, J.H. Crijns & M.J.M. Verpalen (red.),

Tekst & Commentaar Strafvordering, Deventer: 2013, Kluwer, tiende druk

162 HR 3 maart 1998, NJ 1998/514 163 HR 3 maart 1998, NJ 1998/514 164 Rb. Amsterdam 4 november 2004, NbSr 2004/482

165 Rb. Amsterdam 21 mei 2010, LJN BM5302; Rb. Den Haag 14 juni 2010, NJFS 2010/258; Rb. Amsterdam

(31)

2.4 Equality of arms

Het recht op een eerlijk proces is niet alleen neergelegd in artikel 6 EVRM, maar behelst tevens enkele algemene rechtsbeginselen. Eén van de centrale rechtsbeginselen die invulling geeft aan het recht op een eerlijk proces is het equality of arms-beginsel.166 Dit beginsel is geïntroduceerd door het EHRM en is ontwikkeld om een procedurele gelijkheid tussen de procespartijen te creëren zodat beide partijen een gelijke kans hebben hun zaak voor een rechter te bepleiten.167 Met het equality of arms-beginsel wordt bedoeld dat er een processuele gelijkheid moet bestaan tussen de vervolgende en de verdedigende partij; wat is toegestaan voor de ene partij, is tevens toegestaan voor de andere partij.168 In het licht van het EVRM wordt het equality of arms beginsel uitgelegd als: “een recht van een procespartij op een redelijke mogelijkheid om eigen argumenten te presenteren zonder benadeeld te worden ten opzichte van de tegenpartij”.169 Deze uitleg kan zowel objectief als subjectief worden bekeken. In objectief opzicht betekent het dat beide procespartijen een redelijke mogelijkheid moeten hebben gehad om hun eigen zaak naar voren te brengen.170 In subjectieve zin betekent het dat de ene procespartij moet kunnen handelen onder voorwaarden die niet nadeliger zijn dan die van de andere procespartij.171 Uiteindelijk heeft het Hof bepaald dat elke procedurele ongelijkheid alleen zal leiden tot een schending van het equality of arms-beginsel, wanneer er ook daadwerkelijk nadeel is ondervonden door de verdachte. Tevens moet dit nadeel dan veroorzaakt zijn door de procedurele ongelijkheid.172

2.5 Recht op hoor en wederhoor

Een ander recht dat voortvloeit uit artikel 6 EVRM en wat mogelijk in het geding is indien gebruik wordt gemaakt van het onbelemmerde spreekrecht, is het beginsel van hoor en wederhoor. Dit beginsel houdt in dat beide partijen gehoord moeten worden en dat dit in ook

166 M.F. Fedorova, Het Equality of Arms - Beginsel in Internationale Strafprocedures’ Utrecht, september 2012,

p. 466

167 Idem, p. 466

168 C. Van den Weyngaart m.m.v. S. Vandromme, ‘Strafrecht, strafprocesrecht en internationaal strafrecht’

Antwerpen-Apeldoorn: 2006, Maklu, p. 636

169

Fedorova (Equality of arms) 2012, p. 466

170

Idem, p. 466

171 Idem, p. 466

(32)

in gelijke mate moet gebeuren.173 Hieruit volgt dat de rechter moet luisteren naar beide partijen en hun verklaringen en de rechter moet deze verklaringen mee nemen bij zijn beslissing.174

Het recht op hoor en wederhoor is in het kader van het onbelemmerde spreekrecht actueel, aangezien het slachtoffer als getuige kan worden gehoord, indien deze gebruik maakt van het onbelemmerde spreekrecht en zicht uitlaat over de vragen van artikel 350 Sv. De verdediging mag in een dergelijk geval vragen stellen aan het slachtoffer, indien deze ten overstaande van de verdachte belastend heeft verklaard. De verdediging heeft dan het recht om de getuige te (doen) ondervragen. Het recht op het ondervragen van getuigen vloeit voor uit het recht op hoor en wederhoor en zal in de volgende paragraaf worden besproken.

2.5.1 Recht op ondervragen getuigen

Een belangrijk recht dat voortvloeit uit het recht op hoor en wederhoor is het recht op het ondervragen van getuigen. Artikel 6 lid 3 aanhef en onder d EVRM bepaalt dat een ieder tegen wie een vervolging is ingesteld het recht heef de getuige à charge te ondervragen of te doen ondervragen.175

Het uitgangspunt is dat al het bewijs in beginsel bij aanwezigheid van de verdachte op een openbare zitting voor een onafhankelijke en onpartijdige rechter dient te worden aangedragen. De verdediging wordt dan in de gelegenheid gesteld om de betrouwbaarheid van dit bewijs effectief te onderzoeken.176 De verdachte moet de verklaringen van de getuige kunnen betwisten door middel van het horen van deze getuige. Bovendien ligt in de ‘equality of arms’ besloten dat verdachte op gelijkwaardige voet als de aanklager de getuige moet kunnen oproepen.177Het horen van een getuige ter terechtzitting behoort echter niet altijd tot de mogelijkheden, waardoor het Hof in bijzondere gevallen kan accepteren dat een confrontatie tussen getuigen en verdachte op zitting niet wenselijk is. Het feit dat er in een ‘procedure op tegenspraak’ geen gelegenheid is geweest om de getuige te ondervragen, brengt aldus niet noodzakelijkerwijs een schending van artikel 6 EVRM met zich mee. Indien

173 RWJ Crommelin, 2007, Universiteit Leiden, p. 46 174

Idem, p. 46

175

Heringa, Schokkenbroek & van der Velde 2004, p. Art 6/3.6.12-I

176

EVRM 20 november 1989, nr. 11454/85 (Kostovski v. The Netherlands), § 41; M.I. Fedorova,‘EHRM-eisen aan het getuigenverhoor’, Strafblad 2012, p. 337

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Uit een vergelijking tussen de cliënten van het fonds met een groep van niet-cliënten concludeerde Van Dijk, daarbij gesteund door resulta- ten van buitenlands onderzoek, dat

Bij de bemiddelingen werd gestreefd naar een daadwerkelijke ontmoeting tussen dader en slachtoffer, maar er kon ook sprake zijn van indirecte vormen van bemiddeling

De vrijwilligers van SHN hebben de taak om slachtoffers tijdens het eerste gesprek met SHN standaard te attenderen op de mogelijkheid een gesprek met de dader aan te gaan..

 Laat de neusvleugels dichtdrukken vlak onder het neusbeen gedurende 15 minuten zonder te onderbreken..  Laat het hoofd voorover houden met de kin op

Laat iemand hulp opwachten aan de ingang van het gebouw en laat aanwijzen waar hij binnen het gebouw moet zijn. Hou er ook rekening mee dat, als er eenn ziekenauto of een MUG

De bredere werking die door de politierechter en het hof in deze zaken wordt toegekend aan het slachtoffer met een bepaalde functie is ook geheel in lijn met

Hoewel het slachtoffer nu metterdaad een positie met rechten lijkt te krijgen, kunnen toch diverse kritische opmerkingen worden gemaakt. Allereerst moet gezegd dat het slachtoffer

Soms is de ιοί van het slachtofFer minder hjdelyk cn is de schade mede cen gevolg van zyn eigen gediag Het is met betrckkmg tot deze situatic dat de Raad van State zieh ooi*