• No results found

Marokkaanse jeugddelinquenten en Functional Family Therapy : een literatuuronderzoek naar de geschiktheid van Functionele Gezinstherapie bij het voorkomen van recidive van Marokkaanse jeugddelinquenten van 16 tot 18 jaa

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Marokkaanse jeugddelinquenten en Functional Family Therapy : een literatuuronderzoek naar de geschiktheid van Functionele Gezinstherapie bij het voorkomen van recidive van Marokkaanse jeugddelinquenten van 16 tot 18 jaa"

Copied!
29
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM

Marokkaanse

Jeugddelinquenten en

Functional Family Therapy

Een literatuuronderzoek naar de geschiktheid van Functionele Gezinstherapie bij

het voorkomen van recidive van Marokkaanse jeugddelinquenten van 16 tot 18

jaar.

Bachelorscriptie, Pedagogische Wetenschappen E.L.S. te Winkel

10167927

Aantal woorden: 5463 26 januari 2015

(2)

Inhoudsopgave

Abstract 3

Inleiding 4

Criminogene Behoeften van Marokkaanse Jongeren van 16 tot 18 Jaar 9

Marokkaanse jongeren 9

Leeftijd 12

Aansluiting van FFT op Criminogene Behoeften 15

Discussie 20

(3)

Abstract

Over the past few decades, Moroccan or Dutch-Moroccan juveniles in the Netherlands caused moral panic and there are doubts whether family therapy works for Moroccan delinquent juveniles, in particular the group aged from 16 to 18 years. The present literature review firstly maps the needs of Moroccan delinquent juveniles of that age category. Secondly, it assesses to what extent Functional Family Therapy (FFT) fits the needs of Moroccan delinquent juveniles. FFT seems to match to the needs of Moroccan juveniles, but some findings have not yet been sufficiently explored. FFT matches to family problems concerning monitoring and power relations and focuses on peer problems as well. However, little is found about the effects of this therapy concerning age

differences.

Key words: Functional Family Therapy (FFT), Moroccan delinquents, 16- to 18-years-old,

recidivism

De afgelopen decennia zijn er zorgen ontstaan over jongeren met de Marokkaanse of Nederlands-Marokkaanse nationaliteit en zijn er twijfels over of gezinstherapie wel werkt bij Marokkaanse delinquente jongeren en dan met name de jongeren van 16 tot 18 jaar. Dit literatuuronderzoek brengt de criminogene behoeften van Marokkaanse delinquente jongeren van 16 tot 18 jaar in kaart en kijkt in hoeverre Functionele Gezinstherapie (FFT) inspeelt op deze behoeften. FFT lijkt een geschikte methode te zijn en redelijk goed aan te sluiten bij de behoeftebeginselen van Marokkaanse jongeren, maar enkele bevindingen zijn tot dusver nog niet voldoende onderzocht. Zo kwam naar voren dat FFT goed aansluit bij de gezinsproblematiek wat betreft monitoring en machtsverhoudingen en ook inspeelt op problemen met leeftijdsgenoten, maar is er weinig bekend over in hoeverre

leeftijdsverschillen meespelen bij cliënten van deze therapie.

Key words: Functionele Gezinstherapie (FFT), Marokkaanse delinquenten, 16- tot 18-jarige

(4)

Al bijna zo lang als de mens bestaat, is jeugdcriminaliteit een oorzaak voor morele paniek (Cavadino, Dignan & Mair, 2013). In Nederland zijn er de afgelopen decennia vooral zorgen ontstaan over criminaliteit onder jongeren met de Marokkaanse of

Nederlands-Marokkaanse1 nationaliteit. “Marokkaans tuig” en “Kutmarokkanen” zijn dan ook termen die de laatste tijd regelmatig in diverse media werden gebruikt (Van Gemert & Stuifbergen, 2013). Ook De Jong (2012) schrijft over Marokkaanse jongeren als symbool voor overlast en crimineel gedrag. Dit komt echter niet alleen voort uit stereotype beelden uit de media en politiek, beargumenteert De Jong, maar ook uit ervaringen van slachtoffers en getuigen.

Uit cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) blijkt dat de zorgen over Marokkaanse jongeren niet geheel onterecht zijn (CBS, 2008). Criminele gedragingen blijken namelijk vaker voor te komen onder niet-westerse jongeren en vooral onder Marokkanen. Bovendien laten dezelfde cijfers van het CBS zien dat in de periode 1996-2006 het aantal gevallen van recidive het hoogst was onder Marokkaanse jongeren, namelijk 90% tegenover 60% van autochtone jongeren (Schilder, 2011). Toch is voorzichtigheid geboden met

dergelijke uitspraken over Marokkaanse jongeren, omdat in de literatuur nog veel

onduidelijkheid bestaat over het hoe en waarom van het gedrag onder Marokkaanse jongeren (De Jong, 2012). Het is bijvoorbeeld nog maar de vraag of bij deze groep jongeren hun etniciteit een rol speelt of dat andere factoren van invloed zijn. Zo vonden Peeples en Loeber al in 1994 bij 506 jongens in de Verenigde Staten dat, hoewel bij Afro-Amerikanen de criminaliteitscijfers hoger lagen dan bij autochtonen, etniciteit niet significant gerelateerd is aan delinquent gedrag, maar het opgroeien in een achterstandsbuurt wel. Daarom blijft het belangrijk om onderzoek te doen naar de criminogene behoeften van Marokkaanse jongeren en de verwachte effecten van interventies op adolescenten, en met name op Marokkaanse jongeren, om recidive te voorkomen. Functionele Gezinstherapie (Functional Family Therapy,

1

(5)

FFT) is een voorbeeld van een interventie die als doel heeft recidive te voorkomen (Sexton & Alexander, 2002).

Een model dat beschrijft aan welke basisprincipes interventies moeten voldoen om effectief te zijn is het Risk-Needs-Responsivity (RNR)-model van Bonta en Andrews (2007). Dit model bevat drie basisbeginselen, namelijk het risicobeginsel (Risk), het behoeftebeginsel (Needs) en het responsiviteitsbeginsel (Responsivity). Het eerste beginsel houdt in dat de intensiteit van behandeling moet aansluiten op het risico van een jeugddelinquent om te recidiveren. Dus hoe hoger het recidiverisico, des te intensiever de behandeling. Het laatste beginsel beschrijft op welke manier de behandeling moet plaatsvinden. Om effectief te zijn, moet de interventie namelijk aansluiten op de mogelijkheden van de cliënt, bijvoorbeeld op het gebied van leerstijlen en motivatie.

Het tweede beginsel, het behoeftebeginsel, staat centraal in dit onderzoek. Dit beginsel houdt in dat criminogene behoeften eerst in kaart worden gebracht en vervolgens tijdens de behandeling in een gunstige richting worden veranderd (Bonta & Andrews, 2007).

Criminogene behoeften zijn dynamische risicofactoren die gerelateerd zijn aan recidive. Met dynamische factoren worden factoren bedoeld die veranderlijk zijn, zoals de vrienden van een jongere of de schoolprestaties (Van der Put et al., 2011c). Het tegenovergestelde van

dynamische factoren zijn statische factoren. Dit zijn historische kenmerken die

onveranderbaar zijn, zoals geslacht en etniciteit (Bonta & Andrews, 2007). Deze statische factoren kunnen niet beïnvloed worden door behandeling.

Over het algemeen wordt aangenomen dat delinquent gedrag een gevolg is van een combinatie van een aantal risicofactoren, waarbij vooral risicofactoren in meerdere domeinen een cumulatieve rol kunnen spelen (Prinzie, Hoeve, & Stams, 2008). Met andere woorden, een jongere die blootgesteld wordt aan risicofactoren binnen het gezin en binnen de

(6)

blootgesteld wordt aan risicofactoren binnen het gezin. Bovendien laten Loeber, Slot, en Stouthamer-Loeber (2008) zien dat risicogebieden veranderen met de leeftijd van een jongere. Zo spelen voor jonge tieners vooral individuele en familiekenmerken een rol, terwijl op oudere leeftijd factoren op het gebied van vrienden en school belangrijker worden. Gedurende de adolescentie gaat de buurt van een jongere eveneens meer een rol spelen. Bovenstaande factoren kunnen per individu verschillend zijn, maar er zijn ook factoren die – tot op bepaalde hoogte – kenmerkend zijn voor sommige groepen (Van der Put, 2011). Er zijn bijvoorbeeld factoren die voor jongens vaak een rol spelen, maar voor meisjes niet (Belknap & Holsinger, 2006). Bij Marokkaanse jongeren is het dus belangrijk rekening te houden met het feit dat sommige criminogene behoefte kenmerkend kunnen zijn voor deze groep. Hetzelfde kan gelden voor leeftijd (Baas, 2005).

Een van de interventies die in Nederland bij delinquente jongeren ingezet wordt om recidive te voorkomen is FFT (Sexton & Alexander, 2005). FFT is een gezinstherapie en sluit aan op één van de acht grote risicofactoren van het RNR-model van Bonta en Andrews (2007), namelijk het gezinssysteem. Bij gezinstherapie wordt ervan uitgegaan dat deviant gedrag van jongeren verband houdt met hun gezinsomstandigheden en dat positieve

veranderingen in deze omstandigheden ertoe kunnen bijdragen dat minder gedragsproblemen en recidive ontstaan (Tarolla, Wagner, Rabinowitz, & Tubman, 2002). FFT is een

multisysteembenadering die gericht is op relevante systeemniveaus en voor de cliënt relevante ervaringsgebieden (Sexton & Alexander, 2005). Bijzonder aan FFT is, volgens Sexton en Alexander (2002), dat het gemakkelijk toepasbaar is op jongeren met verschillende culturele achtergronden, omdat het aansluiten bij de achtergrond van een gezin centraal wordt gesteld in deze behandeling. Uit een onderzoek van Breuk, Khatib Alaoui een Jongman (2005) naar de geschiktheid van FFT bij verschillende culturele achtergronden kwam naar voren dat FFT het best geschikt is voor Marokkaanse cliënten, omdat het binnen de Marokkaanse cultuur

(7)

heel gebruikelijk is om problemen binnen en met het gezin op te lossen. Een belangrijke kanttekening hierbij is echter dat “best geschikt” niet hetzelfde betekent als meest effectief. Daarnaast lijken deze culturele aanpassingen zich vooral te focussen op het

responsiviteitsbeginsel van het RNR-model van Bonta en Andrews (2007), maar niet op de wellicht andere criminogene behoeften van jongeren met een andere etnische achtergrond.

Toch zijn er ook redenen om aan te nemen dat gezinsprogramma‟s zoals FFT te massaal worden ingezet bij oudere delinquente jongeren en is het nog maar de vraag of deze wel effectief zijn bij Marokkaanse jongeren (Ceelen, 2011), omdat de effectiviteit van interventies afhankelijk kan zijn van etniciteit en leeftijd (Van der Put et al., 2011c). Op 12-jarige leeftijd het gezin immers een hele belangrijke factor, maar op 16-12-jarige leeftijd is het gezin al veel minder voorspellend voor recidive. Daarnaast blijkt uit onderzoek van Van der Put, Stams, Deković, Hoeve en Van der Laan (2013), naar de prevalentie en impact van risicofactoren voor recidive onder jongeren met verschillende etnische achtergronden, dat vergeleken met autochtone jongeren bij jongeren uit etnische minderheidsgroepen, zoals Marokkaanse jongeren, slechts enkele risicofactoren samenhangen met recidive. Zo bleek dat juist voor Marokkaanse jongeren het gezin niet een grote risicofactor voor recidive is, maar vrienden en vrijetijdsbesteding wel.

Hierdoor rijst de vraag in hoeverre het dan zinvol is om FFT in te zetten bij delinquente Marokkaanse jongeren tussen 16 en 18 jaar. Tot dusver is er nauwelijks onderzoek gedaan naar de verschillen in effectiviteit van preventieve en strafrechtelijke interventies voor verschillende etnische groepen in Nederland (Van der Put et al., 2013). Ook internationaal zijn er nog maar weinig gegevens beschikbaar. Bovendien is internationaal onderzoek, met name onderzoek uit de Verenigde Staten, slechts in beperkte mate relevant voor Nederlands onderzoek, vanwege de grote culturele verschillen tussen Amerikaanse en Nederlandse etnische minderheden (Van der Put et al., 2013). Daarom zal in deze scriptie de

(8)

volgende vraag worden onderzocht: in hoeverre is Functionele Gezinstherapie (FFT) een geschikte interventie voor Marokkaanse jongeren tussen 16 en 18 jaar, met het oog op het voorkomen van recidive?

Om deze vraag te kunnen beantwoorden zal, ten eerste, nagegaan worden wat er in de huidige wetenschappelijke literatuur bekend is over de criminogene behoeften van

Marokkaanse jongeren tussen 16 en 18 jaar. Hiervoor wordt gekeken naar kenmerkende criminogene behoeften van Marokkaanse jongeren en van jongeren van 16 tot 18 jaar. Ten tweede zullen de kenmerken van FFT en de mate waarin deze aansluiten op de kenmerkende criminogene behoeften van deze groep worden besproken, waarbij de focus zal liggen op het behoeftebeginsel van het RNR-model.

(9)

Criminogene Behoeften van Marokkaanse Jongeren van 16 tot 18 Jaar

Er is weinig wetenschappelijke literatuur te vinden die specifiek over Marokkaanse jongeren van 16 tot 18 jaar gaat, daarom zal de eerste deelvraag in twee delen beantwoord worden. Allereerst zal worden ingegaan op de criminogene behoeften van Marokkaanse jongeren, waarna vervolgens in kaart wordt gebracht welke criminogene behoeften het belangrijkst zijn voor jongeren van 16 tot 18 jaar. Hierbij komen slechts dynamische risicofactoren aan de orde, omdat deze eventueel veranderbaar zijn door een interventie.

Marokkaanse Jongeren

Wanneer gekeken wordt naar criminogene behoeften kenmerkend voor Marokkaanse jongeren, blijkt dat de grootste risicofactoren voor recidive te vinden zijn in de domeinen school, vrienden en vrijetijdsbesteding, waarbij vooral het school- en vriendendomein sterk samenhangen met recidive (Van der Put et al., 2013). Van der Put et al. (2013) onderzochten de etnische verschillen in risicofactoren voor recidive onder 1039 adolescenten en

concludeerden dat Marokkaanse jongeren met problemen in het schooldomein 1,6 keer meer kans hebben om te recidiveren dan Marokkaanse jongeren zonder problemen in dit domein. Voor het domein vrienden is deze kans zelfs 2,4 keer zo groot.

Daarnaast blijkt dat Marokkaanse jongeren meer blootstelling aan huiselijk geweld melden (Lahlah, Van der Knaap & Bogaerts, 2013). Volgens Lahlah et al. (2013), die

onderzoek deden naar de relatie tussen etniciteit, kindermishandeling en geweldsdelinquentie onder 941 adolescenten, hebben er de afgelopen decennia steeds meer onderzoeken

plaatsgevonden die een duidelijke relatie laten zien tussen het slachtoffer zijn van kindermishandeling en het plegen van geweldsdelicten (Fagan et al., 2007; Stouthamer-Loeber et al., 2002). Deze onderzoeken lieten zien dat het ervaren van kindermishandeling samenhangt met een groter risico op geweldsdelinquentie in de adolescentie en

(10)

direct slachtoffer zijn van geweld als naar situaties waar kinderen getuigen zijn van geweld tussen ouders (Gold et al., 2011; Lewis et al., 2007). Ook stelden Lahlah et al. (2013) vast dat kinderen die blootgesteld werden aan psychologisch agressieve en fysiek mishandelende ouders, hogere delinquentiecijfers laten zien, vaker gewelddadig delinquent gedrag vertonen en vaker gearresteerd worden. Met andere woorden, de frequente blootstelling aan ouderlijk geweld bij Marokkaanse jongeren, kan een voorspeller zijn voor de hoge mate van delinquent gedrag onder deze groep jongeren. Het is echter nog maar de vraag of de gevolgen van kindermishandeling een statische of een dynamische risicofactor is en of deze factor in een positieve richting veranderd kan worden door een interventie. FFT kan namelijk een

gedragsverandering laten plaatsvinden, maar een interventie heeft doorgaans geen effect op iemands geschiedenis.

Volgens Stevens, Veen en Vollebergh (2009) die onderzoek deden naar 299 preventief gehechte Marokkaanse en Nederlandse jongens en hun ouders, kunnen Marokkaanse

delinquente jongens als groep echter niet zomaar vergeleken worden met delinquente jongens met een Nederlandse achtergrond, omdat Marokkaanse delinquente jongens vaak een minder ernstig risicoprofiel lijken te hebben dan Nederlandse delinquente jongens. Ook Van der Laan, Schans, Bogaerts en Doreleijers (2009) vonden dat er relatief weinig risicofactoren zijn voor delinquente Marokkaanse jongeren in vergelijking met andere delinquente jongeren. Van der Laan et al. (2009) deden onderzoek naar welke risico- en beschermende factoren

voorkomen bij 632 jongeren die een basisraadsonderzoek ondergingen. Hieruit kwam naar voren dat bij Marokkaanse jongeren minder vaak sprake is van een cumulatie van dynamische risicofactoren en van een cumulatie van statische gezinsrisico‟s dan bij andere jongeren. Volgens Van der Put, Stams, Deković, Hoeve en Van der Laan (2011) zou dit kunnen

(11)

dit zou er ook op kunnen duiden dat Marokkaanse jongeren minder melding van hun problemen maken.

Een andere bevinding betreffende Marokkaanse jongeren is dat zij meer het risico lopen zich te laten beïnvloeden en mee te doen met de straatcultuur, omdat zij meer op straat opgroeien dan autochtonen (De Jong, 2012). Volgens De Jong (2012), die jarenlang

etnografisch onderzoek deed naar Marokkaanse jongens uit Overtoomse Veld in Amsterdam, kent het gedrag van Marokkaanse jongeren drie aspecten. Deze aspecten zijn gebaseerd op De Jong‟s theorie over groepsdynamische processen, die inzicht biedt in hoe groepen van

Marokkaanse jongeren ontstaan en blijven bestaan door de manier waarop Marokkaanse jongeren met elkaar omgaan op straat (De Jong, 2007). Ten eerste vormen Marokkaanse jongens vaak groepen omdat zij een aantal interactieve behoeften hebben die zij alleen met andere Marokkaanse jongens kunnen bevredigen, zoals erkenning en veiligheid. Ten tweede ontwikkelen zij een straatcultuur waarin delinquent gedrag positief beoordeeld wordt. Ten derde stemmen zij hun gedrag af op de groep om positieve reacties te krijgen van andere groepsleden en om negatieve reacties van buitenaf te voorkomen.

Tot slot blijkt uit onderzoek van Junger, Terlouw en Van der Heijden (1995) dat Marokkaanse ouders hun kinderen minder monitoren dan autochtone ouders. Hierdoor kan het zijn dat Marokkaanse ouders niet op de hoogte zijn van sommige problemen. Uit

verschillende onderzoeken komt naar voren dat monitoring een dynamische risicofactor is, wat dus betekent dat dit risico met een eventuele interventie zou kunnen worden verminderd (Van der Put, 2011). Daarnaast is een belangrijk resultaat voor het huidige onderzoek dat de relatie tussen monitoring en probleemgedrag leeftijdsspecifiek lijkt te zijn. Dit werd gevonden een onderzoek naar de relaties tussen opvoeding en internaliserende en externaliserende problemen onder Marokkaanse jongeren in Nederland (Stevens, Vollebergh, Pels, & Crijnen, 2007). Hieruit kwam naar voren dat er een negatieve relatie tussen monitoring en

(12)

probleemgedrag bestaat voor adolescenten, maar dat hiertussen geen relatie bestaat voor kinderen.

Leeftijd

Als gekeken wordt naar criminogene behoeften van adolescenten van verschillende leeftijden, dan kan er onderscheid gemaakt worden in verschillende fasen van adolescentie (Baas, 2005). In iedere ontwikkelingsfase zijn bepaalde kenmerkende gedragingen en problemen belangrijker dan in de andere ontwikkelingsstadia. Volgens Altschuler en Brash (2004) spelen voor jonge adolescenten de ouders de grootste rol, terwijl jongeren in de middenadolescentie veel meer beïnvloed worden door relaties met en acceptatie door leeftijdsgenoten. In de laatste fase ontwikkelen jongeren een sterk gevoel van

onafhankelijkheid en diepgaandere relaties met leeftijdsgenoten, familieleden en

volwassenen. Baas (2005) concludeerde op basis van deze bevindingen dat een interventie moet worden afgestemd op de leeftijd van de doelgroep. Bij 12- tot 15-jarigen zou er vooral aandacht moeten zijn voor het gezin en bij 15- tot 17-jarigen vooral voor hun vriendengroep. Bij de oudste groep, vanaf ongeveer 16 jaar, zou de aandacht zich vooral moeten toespitsen op het verwerven van zelfstandigheid.

Verder liet een recent onderzoek van Van der Put et al. (2011b) zien dat de meeste dynamische risicofactoren voor recidive minder belangrijk worden naarmate de jongere ouder wordt. Uit dit onderzoek naar het belang van dynamische risicofactoren tijdens de

adolescentie bleek dat de invloed van risicofactoren voor recidive verandert tijdens de adolescentie. Daarbij kwam naar voren dat de invloed van bijna alle dynamische

risicofactoren op bijna elk domein zwakker wordt naarmate de jeugdige ouder wordt. Alleen op het gebied van werk en vrijetijd was er een lichte toename in de invloed te zien tijdens de adolescentie, maar dit resultaat was niet significant. Het aantal risicofactoren daarentegen neemt wel toe in de domeinen werk, vrijetijd, alcohol- en drugsgebruik, relaties en school,

(13)

maar daalt in het individuele domein naarmate de leeftijd toeneemt (Van der Put et al., 2011a). Met andere woorden, de invloed van risicofactoren neemt af, maar de prevalentie neemt toe met de leeftijd, behalve in het individuele domein, zoals op het gebied van vaardigheden en agressie. Volgens Van der Put et al. (2011c) wijst dit op een

leeftijd-risicoparadox. Dit houdt in dat er meer problemen zijn naarmate jongeren ouder worden, maar dat deze minder bepalend zijn voor de kans op recidive. Dit geldt op het gebied van school, werk, vrijetijd en alcohol- en drugsmisbruik.

Ook Van der Laan et al. (2009) vonden een aantal verschillen in risicofactoren voor verschillende leeftijden. Van der Laan et al. (2009) deden onderzoek naar de risico- en beschermende factoren van drie leeftijdsgroepen (12-13-, 14-15-, 16-18-jarigen). Hieruit kwam naar voren dat bij oudere jongeren vaker sprake is van spijbelen en dat zij veel tijd met vrienden buitenshuis doorbrengen waarbij middelenmisbruik/gokken voorkomt. Een

opvallende bevinding is dat problemen op gebied van gezinsrelaties wellicht geen grote rol spelen voor 16- tot 18-jarigen. Van der Laan et al. (2009) stelden namelijk vast dat het percentage jongeren met een sterke moederbinding bij 12-13-jarigen veel lager ligt dan bij de andere twee leeftijdsgroepen. Volgens Van der Laan et al. (2009) wijst dit erop dat bij jonge adolescenten die in aanraking komen met de politie bepaalde bindingsaspecten met ouders (met name met de moeder) vaker verstoord zijn dan bij de oudere leeftijdsgroepen.

Kortom, wanneer gekeken wordt naar de voor Marokkaanse jongeren kenmerkende criminogene behoeften dan lijken Marokkaanse jongeren een minder erg risicoprofiel te hebben dan andere jongeren. Aan de andere kant blijkt dat er voor deze groep jongeren vooral risicofactoren voor recidive zijn in het schooldomein en het vriendendomein. Met name doordat Marokkaanse jongeren vaak groepen vormen, ontwikkelen zij een straatcultuur waarin delinquent gedrag positief beoordeeld wordt. Daarnaast blijkt dat Marokkaanse jongeren minder melding maken van problemen en dat Marokkaanse ouders hun kinderen

(14)

minder monitoren dan Nederlandse ouders. Ook blijkt dat Marokkaanse jongeren meer blootstelling aan huiselijk geweld melden. Tot slot blijkt dat er voor jongeren vanaf ongeveer 16 jaar het gezin niet meer een zodanig grote rol speelt als op jongere leeftijd, maar dat er vooral aandacht zou moeten zijn voor het verwerven van zelfstandigheid en dat die jongeren een sterk gevoel van onafhankelijkheid en diepgaandere relaties met leeftijdsgenoten, familieleden en volwassenen ontwikkelen.

(15)

Aansluiting van FFT op Criminogene Behoeften

De tweede deelvraag betreft de vraag in hoeverre Functionele Gezinstherapie (FFT) aansluit bij de bovenstaande criminogene behoeften van Marokkaanse jongeren van 16 tot 18 jaar. Daarvoor worden de kenmerken van FFT besproken en de mate waarin deze aansluiten op die criminogene behoeften. Allereerst komen de belangrijkste kenmerken van FFT aan de orde. Daarna wordt ingegaan op de fasen van FFT en zullen de aanpassingen voor de

Marokkaanse culturele achtergrond worden besproken. Tot slot wordt bekeken op welke criminogene behoeften FFT inspeelt en in hoeverre dit past bij de criminogene behoeften van de genoemde doelgroep.

Het algemene doel van FFT is het voorkomen van recidive. Met FFT wordt getracht het probleemgedrag (waaronder delinquentie) van jongeren in het gezin en op school of werk in positieve zin te veranderen en het functioneren van het gezin te verbeteren (Tarolla et al., 2002). FFT is een in de Verenigde Staten ontwikkeld gezinsgericht behandelsysteem dat in 2003 voor het eerst in Nederland werd geïntroduceerd (Breuk, 2005). Het is gericht op alle relevante systeemniveaus en ervaringsgebieden (Sexton & Alexander, 2002). De therapie kan worden toegepast in een klinische setting of bij de cliënt thuis (Sexton & Van Dam, 2010). Daarnaast is FFT een empirisch onderbouwd programma dat is ontwikkeld voor gezinnen met jeugdige delinquenten van 12 tot 18 jaar.

Het programma van FFT bestaat uit drie fasen, namelijk de verbindings- en

motiveringsfase, de gedragsveranderingsfase en generalisatie (Sexton & Turner, 2010). De eerste fase heeft als doel de deelnemers bij de behandeling te betrekken en te motiveren voor de behandeling (Alexander & Robbins, 2011). De tweede fase, de gedragsveranderingsfase, heeft als doel om gedragsverandering tot stand te brengen (Alexander & Robbins, 2011). Dit houdt in dat plannen voor gedragsveranderingen op lange termijn worden ontwikkeld en uitgevoerd. Deze gedragsveranderingen worden aangepast aan de cultuur waartoe het gezin

(16)

behoort en aan de unieke kenmerken van ieder gezinslid. Deze aanpassingen lijken echter slechts alleen op het responsiviteitskenmerk gericht en niet op het behoeftebeginsel. In de laatste fase, de generalisatie, wordt geleerd dat de positieve veranderingen in het gezin op andere probleemgebieden en situaties moet worden toegepast (Alexander & Robbins, 2011). Hierbij helpt de therapeut om de veranderingen uit te voeren en terugval te voorkomen. Daarnaast helpt de therapeut bij het versterken van de sociale ondersteuning van het gezin en zorgt de therapeut voor toegang tot hulpbronnen voor een jongere, zoals de school, de buurt en het jeugdrechtsysteem.

In de gedragsveranderingsfase wordt gewerkt aan het opbouwen van

beschermingsfactoren binnen de familie. Voorbeelden van beschermingsfactoren zijn positieve monitoring en het aanmoedigen van pro-sociale stappen, in plaats van te kritiek leveren. Voordat deze fase begint, wordt vastgesteld welke beschermende en risicofactoren er aanwezig zijn binnen een gezin. In deze fase zijn vooral kleine gedragsveranderingen

effectief, omdat deze de relevante beschermingsfactoren versterken en de belangrijke risicofactoren verminderen. De gewenste uitkomst van de gedragsveranderingsfase is dat activiteiten die geassocieerd zijn met risicofactoren beter worden uitgevoerd, waardoor protectieve familievaardigheden zullen toenemen. Voorbeelden van activiteiten waardoor protectieve vaardigheden ontstaan zijn: opvoeden, consequenties (zowel beloningen als straffen), communicatieprocessen tussen de jongere en ouder en andere volwassenen in de omgeving van de jongere, onderhandelingen over grenzen en regels en probleemoplossing en conflictmanagement. Met andere woorden, in deze fase staat het veranderen van huidige (negatieve) opvoedtechnieken in positieve technieken centraal, zodat het risico van het gezin afneemt.

Voor deze fase zijn nauwelijks aanpassingen voor Marokkaanse gezinnen nodig, omdat deze fase voor hen relatief kort is als er eenmaal een vertrouwensband is opgebouwd

(17)

tussen de therapeut en de familieleden (Breuk, Sexton, van Dam, Disse, Doreleijers, Slot en Rowland, 2006). In vergelijking met de toepassing van FFT bij andere culturen is de

gedragsveranderingsfase bij Marokkaanse gezinnen relatief „makkelijk‟, omdat het voor Marokkaanse jongeren cultureel aanvaardbaar is om het gezag van ouders te accepteren. Daarnaast zijn Marokkaanse ouders zeer bereid om het advies van de therapeut te accepteren en uit te voeren. De grootste aanpassing is dat gewerkt moet worden aan een open

communicatie tussen ouders en kinderen. Marokkaanse ouders zijn vaak onvoldoende op de hoogte van het leven van hun kind buitenshuis en zullen zich daarvan op de hoogte moeten stellen door middel van communicatie met hun kind (Breuk et al., 2006). Daarom zal FFT zich bij Marokkaanse gezinnen vooral moeten richten op monitoring. Uit deelvraag 1 kwam namelijk naar voren dat monitoring een belangrijke risicofactor is voor recidive van

Marokkaanse jongeren.

Volgens Noom, Van der Veldt, Van Houdt en Slot (2009), die onderzoek deden naar een betere afstemming tussen delinquente jongeren en interventies in Amsterdam, is FFT inzetbaar op jongeren met de volgende risicofactoren: negatieve levenservaringen, gebrekkige monitoring en toezicht van ouders, gebrekkige vrijetijdsbesteding, gebrekkige impulscontrole en agressie-regulatie, geringe empathische vermogens, veelvuldig (fysiek) straffen door ouders, psychiatrische en gedragsproblematiek, weinig sociale binding, en afwezigheid van vader. FFT richt zich voornamelijk op de volgende risicofactoren: psychische problemen en (lichtverstandelijke) beperkingen van de jongere zelf, alcohol- en drugsgebruik, problemen in de gezins- en opvoedingssituatie, leerprestaties en gedrag op school, vrijetijdsbesteding en omgaan met antisociale vrienden en kennissen, een negatief ontwikkelingsperspectief, en politie- en justitiecontacten (Noom et al., 2009).

Als wordt onderzocht in hoeverre het bovenstaande aansluit bij Marokkaanse jeugddelinquenten, blijkt dat bij Marokkaanse delinquenten sprake is van de volgende

(18)

risicofactoren: een gebrekkige monitoring en toezicht van ouders, een gebrekkige

vrijetijdsbesteding, het veelvuldig (fysiek) straffen door ouders en weinig sociale binding. Daarnaast bestaan voor Marokkaanse jongeren de meeste risicofactoren voor recidive in het school- en vriendendomein (zie deelvraag 1). FFT zou hierop goed kunnen inspelen, omdat FFT zich richt op de leerprestaties en het gedrag op school van de jongeren en op de

vrijetijdsbesteding en het omgaan met antisociale vrienden en kennissen. Ook sluit FFT aan bij de problemen in de gezins- en opvoedingssituatie en politie- en justitiecontacten.

Als gekeken wordt naar in hoeverre de aanpak van FFT aansluit bij jongeren van 16 tot 18 jaar, kan blijken dat FFT ook geschikt is voor bij jongeren in deze leeftijdscategorie. FFT is namelijk een multisysteembenadering die aansluit bij alle relevante systeemniveaus en ervaringsgebieden van de jongere (Sexton & Alexander, 2002). Aangezien ook voor jongeren in deze leeftijdsfase de vriendengroep en problemen op school een belangrijke risicofactor voor recidive blijken te zijn (zie deelvraag 1), zou FFT ook bij jongeren van 16 tot 18 jaar kunnen werken. In hoeverre FFT aansluit bij jongeren van 16 tot 18 jaar is echter tot dusver nog beperkt onderzocht. Slechts eenmaal is onderzocht in hoeverre de leeftijd van een jongere van invloed is op de uitkomst van FFT. In een onderzoek naar de effectiviteit van FFT in vergelijking met reclassering onder 38 therapeuten, 917 families in 14 verschillende landen stelden Sexton en Turner (2010) vast dat na afloop van de behandeling een hogere leeftijd geassocieerd kan worden met een lagere kans op recidive. Op lagere leeftijd had een jongere een groter risico om te recidiveren en op het plegen van een geweldsmisdrijf. Met andere woorden, FFT zou meer effect kunnen hebben op oudere jongeren dan bij een jongere leeftijdscategorie, maar dit is slechts een theoretische conclusie. Daarnaast stelden Van der Laan et al. (2009) dat er wellicht geen grote problemen zijn op het gebied van gezinsrelaties bij 16- tot 18-jarigen. Dit zou wellicht kunnen betekenen dat de effecten op oudere leeftijd niet toegeschreven kunnen worden aan de interventie.

(19)

Een andere belangrijke bevinding van het onderzoek van Sexton en Turner (2010) met betrekking tot Marokkaanse jongeren is dat FFT ook succesvol is als er sprake is van een hoog risico door negatieve invloeden van leeftijdsgenoten. Hierbij is het echter erg belangrijk dat de therapeut zich aan de richtlijnen van FFT houdt. Bij jongeren met een laag risico was er geen verschil tussen strikt en matig volgen van richtlijnen. Dit lijkt met name belangrijk voor Marokkaanse jongeren, omdat deze groep jongeren meer tijd met leeftijdsgenoten lijkt door te brengen en hierdoor meer door leeftijdsgenoten kan worden beïnvloed dan andere jongeren.

Kortom, wanneer gekeken wordt naar in hoeverre FFT aansluit bij de criminogene behoeften van Marokkaanse jongeren van 16 tot 18 jaar, blijkt dat FFT goed kan inspelen op de gezinsproblematiek binnen de gezinnen van Marokkaanse jongeren. Ook leent FFT zich goed voor het aanleren van monitoringtechnieken. Ouders wordt geleerd hoe zij hun kind het beste kunnen sturen en een middenweg kunnen vinden tussen volledig loslaten en volledig controleren (Breuk et al., 2006). Daarnaast wordt het kind geleerd de ouders meer inzicht te geven in de problemen buitenshuis en de ouders de mogelijkheid te geven toezicht te houden en het kind te steunen bij de problemen buitenshuis. Bovendien is FFT ook geschikt voor jongeren met problemen op school en in de vriendenkring, en sluit daarmee ook aan bij de criminogene behoeften van Marokkaanse jongeren. Daarnaast blijkt dat FFT geschikt is voor jongeren die te maken hebben met veelvuldige (fysieke) straffen door ouders. In de huidige literatuur is echter nauwelijks iets te vinden over hoe FFT specifiek omgaat met huiselijk geweld, terwijl deze risicofactor juist vaak voorkomt in Marokkaanse gezinnen. Ook is tot dusver nog beperkt onderzocht in hoeverre FFT geschikt is voor jongeren van 16 tot 18 jaar. Slechts eenmaal is onderzocht in hoeverre de leeftijd van een jongere van invloed is op de uitkomst van FFT. FFT lijkt betere uitkomsten te hebben voor oudere jongeren, maar op die leeftijd lijken de gezinsrelaties echter minder verstoord te zijn.

(20)

Discussie

In Nederland zijn de afgelopen decennia veel zorgen ontstaan over de criminaliteitscijfers van jongeren met de Marokkaanse of Nederlands-Marokkaanse

nationaliteit. Daarom blijft het belangrijk onderzoek te doen naar Marokkaanse jongeren en de verwachte effecten van interventies voor deze doelgroep. In dit literatuuronderzoek werd onderzocht in hoeverre Functionele Gezinstherapie (FFT) een geschikte interventie is voor Marokkaanse jongeren van 16 tot 18 jaar ter voorkoming van recidive.

Bij Marokkaanse jongeren van 16 tot 18 jaar blijken verschillende kenmerkende criminogene behoeften voor te komen. Het blijkt dat Marokkaanse jongeren minder

gemonitord worden door hun ouders en meer georiënteerd zijn op vrienden. Daarnaast blijkt dat bij hen de meeste risicofactoren worden gevonden in het school- en vriendendomein, maar niet in het gezinsdomein. Toch lijkt het risicoprofiel van Marokkaanse jongeren minder ernstig te zijn dan dat van andere jongeren, maar of dit echt zo is, is nog maar de vraag. Ook kwam naar voren te komen dat het gezin op 16- tot 18-jarige leeftijd niet zoveel invloed heeft als op jongere leeftijd, zodat gezinstherapie waarschijnlijk niet geschikt is voor deze

leeftijdscategorie.

FFT is een geschikte therapie voor gezinnen met een Marokkaanse culturele achtergrond, omdat FFT aan elk afzonderlijk gezin kan worden aangepast. Uit onderzoek bleek zelfs dat FFT het meest geschikt is voor Marokkaanse gezinnen, omdat het binnen deze cultuur gebruikelijk is om problemen met en binnen het gezin op te lossen. Dit zijn echter slechts aanpassingen op basis van het responsiviteitsprincipe. Als gekeken wordt naar in hoeverre FFT aansluit bij de kenmerkende criminogene behoeften van Marokkaanse jongeren, blijkt FFT geschikt voor de gezinsproblematiek binnen Marokkaanse gezinnen. Daarnaast wordt aandacht besteed aan het monitoren van het gedrag van Marokkaanse jongeren buitenshuis, zonder daarbij de ouders de volledige controle te geven. In hoeverre FFT

(21)

huiselijk geweld opneemt in het therapeutische model is echter tot dusver niet onderzocht. Ook is er te weinig onderzoek gedaan naar in hoeverre FFT geschikt is voor jongeren van 16 tot 18 jaar. Uit één onderzoek is gebleken dat een hogere leeftijd bij de start van FFT zorgde voor een lager recidiverisico. Het is echter nog maar de vraag of dit daadwerkelijk is toe te schrijven aan FFT. Ander onderzoek leek namelijk uit te wijzen dat er wellicht weinig problemen zijn in het gezinssysteem op deze leeftijd en dat het gezin dus geen grote

risicofactor meer is op deze leeftijd. Daarnaast is FFT een multisysteembenadering en richt FFT zich op alle relevante systeemniveaus en voor de cliënt relevante ervaringsgebieden. FFT sluit daarom ook goed aan bij de criminogene behoeften betreffende de vriendengroep van Marokkaanse jongeren. Hierbij is het wel belangrijk dat de therapeut zich aan de richtlijnen van FFT houdt.

Hoewel in dit literatuuronderzoek interessante bevindingen over de criminogene behoeften van Marokkaanse jongeren van 16 tot 18 jaar in relatie tot FFT zijn uiteengezet, zijn er ook beperkingen aan dit onderzoek. Ten eerste is in dit onderzoek slechts aandacht besteed aan dynamische risicofactoren, omdat alleen deze factoren eventueel veranderbaar zullen zijn door middel van FFT. Uit een onderzoek naar in hoeverre de prevalentie en de impact van risicofactoren voor recidive verschillend zijn voor verschillende etnische groepen in Nederland van Van der Put et al. (2011b) komt echter indirect naar voren dat bij

interventies soms ook rekening gehouden moet worden met statische factoren. Van der Put et al. (2011b) stelden namelijk dat in Nederland geboren delinquente Marokkaanse jongeren vaker recidiveren dan jongeren die in Marokko zijn geboren en dat dit met name geldt voor recidive na vermogensdelicten. Geboorteland wordt normaal gesproken gezien als een statische factor, maar Van der Put et al. (2011b) geven als theoretische verklaring dat Marokkanen van de tweede en derde generatie zich meer bewust zijn van de sociale

(22)

gedrag vertonen. Bewust zijn van sociale ongelijkheid en verlangens naar luxe goederen, zouden ook gezien kunnen worden als dynamische factoren, die dus eventueel in positieve zin veranderd kunnen worden door middel van een interventie.

Ten tweede is het nog maar de vraag of daadwerkelijk sprake is van minder

dynamische risicofactoren bij Marokkaanse jongeren in vergelijking met andere delinquente jongeren. Een alternatieve verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat er geen sprake is van minder risicofactoren, omdat Marokkaanse jongeren minder vaak melding maken van problemen. Hierbij lijken verschillende (theoretische) mechanismen een rol te spelen.

Allereerst lijken Marokkaanse ouders eerder geneigd te zijn om sociaalwenselijke antwoorden te geven (Van der Put et al., 2011b). Voorts is er sprake van het verzwijgen van problemen (Stevens et al., 2003). Tenslotte kan het zijn dat Marokkaanse ouders, door de gebrekkige monitoring, niet op de hoogte zijn van problemen (Junger et al., 1995).

Ten derde zijn er ook onderzoekers die ervoor pleiten om etniciteit niet tot uitdrukking te laten komen in interventies (Noom et al., 2009). Hierbij is de gedachte dat niet de etniciteit zelf, maar de achterliggende criminogene behoeften het uitgangspunt moeten zijn voor een interventie, hoewel sommige achterliggende risicofactoren kunnen samenhangen met een bepaalde etniciteit. Met andere woorden, FFT zou niet moeten richten op het feit dat

Marokkaanse delinquenten Marokkaans zijn, maar op de risicofactoren van de Marokkaanse jeugddelinquent.

Kortom, in dit literatuuronderzoek is ernaar gestreefd de criminogene behoeften van Marokkaanse jongeren van 16 tot 18 jaar uit een te zetten en in kaart te brengen in hoeverre FFT aansluit bij deze criminogene behoeften. Enerzijds blijkt dat FFT goed aansluit bij kenmerkende dynamische factoren van (gezinnen van) Marokkaanse jongeren van 16 tot 18 jaar. Anderzijds zijn bepaalde aspecten slechts nog beperkt onderzocht. In toekomstig onderzoek zou daarom extra aandacht moeten worden besteed aan in hoeverre FFT aansluit

(23)

bij gezinnen waarin huiselijk geweld voorkomt, want daarover is tot dusver weinig informatie beschikbaar. Daarnaast zou vervolgonderzoek zich moeten richten op in hoeverre leeftijd een rol speelt bij de effecten van FFT, want ook deze relatie is nog te beperkt onderzocht. Al met al kan gezegd worden dat FFT een geschikte interventie is voor Marokkaanse jongeren van 16 tot 18 jaar, maar sommige mechanismen van FFT zullen beter in beeld gebracht moeten worden om daadwerkelijk te kunnen concluderen dat Functionele Gezinstherapie geschikt is ter voorkoming van recidive bij Marokkaanse jeugddelinquenten van 16 tot 18 jaar.

(24)

Literatuurlijst

Alexander, J. F., & Robbins, M. S. (2011). Functional family therapy (pp. 245-271). New York: Springer. doi:10.1007/978-1-4419-6297-3_10

Altschuler, D. M., & Brash, R. (2004). Adolescent and teenage offenders confronting the challenges and opportunities of reentry. Youth Violence and Juvenile Justice, 2(1), 72-87. doi:10.1177/1541204003260048

Baas, N. J. (2005). Wegen naar het rechte pad. Strafrechtelijke interventies voor delinquente

jongeren, inclusief verplichte nazorg, en naar het effect van interventies die zich voor een strafrechtelijk kader zouden kunnen lenen, alsmede naar interventiecondities die dat effect beïnvloeden. Den Haag: WODC. Verkregen van http://www.osbj.be/osbj

/files/File/osbj/Communicatie/wegennaarhetrechtepad.pdf

Belknap, J., & Holsinger, K. (2006). The gendered nature of risk factors for

delinquency. Feminist Criminology, 1, 48-71. doi:10.1177/1557085105282897 Bonta, J., & Andrews, D. A. (2007). Risk-need-responsivity model for offender assessment

and rehabilitation. Rehabilitation, 6, 1-22. Verkregen van https://cpoc.memberclicks .net

Breuk, R. E. (2005). Functionele gezinstherapie. Een goed huwelijk tussen strenge wetenschapen flexibele, creatieve therapeuten. Systeemtherapie, 17, 226-238. doi:10.1111/famp.12047

Breuk, R.E., Khatib Alaoui, N. & Jongman, E. (2005): Functionele Gezinstherapie: De culturele inpassing binnen een forensisch behandelcentrum. Kinder- en

Jeugdpsychotherapie, 32(5), 6-25. Verkregen van http://www.boompsychologie.nl

/documenten/swp/9789066657199.pdf

Breuk, R. E., Sexton, T. L., Dam, A., Disse, C., Doreleijers, T. A., Slot, W. N., & Rowland, M. K. (2006). The implementation and the cultural adjustment of functional family

(25)

therapy in a Dutch psychiatric day‐treatment center. Journal of Marital and Family

Therapy, 32(4), 515-529. doi:10.1111/j.1752-0606.2006.tb01625.x

Cavadino, M., Dignan, J., & Mair, G. (2011). The penal system: An introduction. London, United Kingdom: Sage.

Ceelen, T. (2011). Gesloten jeugdzorg, recidive en omgaan met emoties. Jeugd en Co

Kennis, 5(3), 4-5. Verkregen van http://www.jeugdenco.nl/wp-content/uploads

/2011/10/Uit-onderzoek-Gesloten-jeugdzorg.pdf

Centraal Bureau voor de Statistiek (2008). Jaarrapport Integratie. Verkregen van http://www.cbs.nl/

De Jong, J.D. (2007). Kapot moeilijk. Een etnografisch onderzoek naar opvallend delinquent

groepsgedrag van ‘Marokkaanse’ jongens. Amsterdam: Aksant. Verkregen van

http://irs.ub.rug.nl/ppn/304972592

De Jong, J. D. (2012). Typically Moroccan? A group dynamic explanation of nuisance and criminal behavior. In Youth Gangs in International Perspective(pp. 225-236). New York: Springer. doi:10.1007/978-1-4614-1659-3_13

Fagan A. A., Van Horn M. L., Hawkins J., & Arthur M. W. (2007). Gender similarities and differences in the association between risk and protective factors and self- reported serious delinquency. Prevention Science, 8(2), 115–124. doi:10.1007/s11121-006 -0062-1

Gold, J., Sullivan, M. W., & Lewis, M. (2011). The relation between abuse and violent delinquency: The conversion of shame to blame in juvenile offenders. Child Abuse &

Neglect, 35(7), 459-467. doi:10.1016/j.chiabu.2011.02.007

Junger, M., Terlouw, G. J., & Van Der Heijden, P. G. (1995). Crime, accidents and social control. Criminal Behaviour & Mental Health, 5, 386-410. Verkregen van

(26)

Lahlah, E., Van der Knaap, L. M., & Bogaerts, S. (2013). Dangerous boys or boys in danger? Examining the relationship between ethnicity, child abuse and violent

offending. European Journal of Criminology, 10, 641-658. doi:10.1177 /1477370812467570

Lewis, T., Leeb, R., Kotch, J., Smith, J., Thompson, R., Black, M. M., Pelaez-Merrick, M., Briggs, E. & Coyne-Beasley, T. (2007). Maltreatment history and weapon carrying among early adolescents. Child Maltreatment, 12(3), 259-268. doi:10.1177/

1077559507303402

Loeber, R., Slot, W., & Stouthamer-Loeber, M. (2008). A cumulative developmental model of risk and promotive factors. In R. Loeber, H. M. Koot, N. W. Slot, P. H. Van der Laan, & M. Hoeve (Eds.), Tomorrow’s criminals: The development of child delinquency and

effective interventions (pp. 133-161). Hampshire, UK: Ashgate. Verkregen van

http://books.google.nl

Noom, M. J., van der Veldt, M. C. A. E., van Houdt, M. A. T., & Slot, N. W. (2009).

Profielen van delinquente jongeren en bijpassende interventies. Verkregen van

https://www.piresearch.nl/files/700/dmo-oov+profielenonderzoek+rapport+2009-04 -02.pdf

Peeples, F., & Loeber, R. (1994). Do individual factors and neighborhood context explain ethnic differences in juvenile delinquency?. Journal of Quantitative

Criminology, 10(2), 141-157. doi:10.1007/BF02221156

Prinzie, P., Hoeve, M., & Stams, G. J. J. M. (2008). Family processes, parent and child personality characteristics. In R. Loeber, H. M. Koot, N. W. Slot, P. H. Van der Laan, & M. Hoeve (Eds.), Tomorrow's criminals: The development of child delinquency and

effective interventions (pp. 91-102). Hampshire, UK: Ashgate Publishing Ltd.

(27)

Schilder, J. (2011). Weg van de straat naar school, werk en moskee. Master‟s Thesis: Erasmus University. Verkregen van http://thesis.eur.nl/pub/9268/Schilder.pdf

Sexton, T. L., & Alexander, J. F. (2002). Family-based empirically supported interventions. The Counseling Psychologist, 30(2), 238-261. doi:10.1177 /0011000002302003

Sexton, T. L., & Alexander, J. F. (2005). Functional family therapy for externalizing disorders in adolescents. Handbook of Clinical Family Therapy, 164-191. Verkregen van

http://iftandcs.org/Family%20Therapy/Handbook%20of%20Clinical%20Family %20Therapy.pdf#page=184

Sexton, T., & Turner, C. W. (2010). The effectiveness of functional family therapy for youth with behavioral problems in a community practice setting. Journal of Family

Psychology, 24(3), 339. doi:10.1037/a0019406

Sexton, T. L., & Van Dam, A. E. (2010). Creativity within the structure: Clinical expertise and evidence- based treatments. Journal of Contemporary Psychotherapy, 40(3), 175-180. doi:10.1007/s10879-010-9144-2

Stevens, G. W., Pels, T., Bengi-Arslan, L., Verhulst, F. C., Vollebergh, W. A., & Crijnen, A. A. (2003). Parent, teacher and self-reported problem behavior in the

Netherlands. Social Psychiatry and Psychiatric Epidemiology, 38(10), 576-585. doi: 10.1007/s00127-003-0677-5

Stevens, G. W. J. M., Veen, V. C., & Vollebergh, W. A. M. (2009). Marokkaanse jeugddelinquenten: een klasse apart? Onderzoek naar jongens in preventieve hechtenis met een Marokkaanse en Nederlandse achtergrond. Den Haag: Nicis Institute. Verkregen van http://www.uu.nl/

Stevens, G. W., Vollebergh, W. A., Pels, T. V., & Crijnen, A. A. (2007). Parenting and internalizing and externalizing problems in Moroccan immigrant youth in the

(28)

Netherlands. Journal of Youth and Adolescence, 36(5), 685-695. doi:10.1007/s10964-006-9112-z

Stouthamer-Loeber, M., Wei, E. H., Homish, D. L., & Loeber, R. (2002). Which family and demographic factors are related to both maltreatment and persistent serious juvenile delinquency?. Children's Services: Social Policy, Research, and Practice, 5(4), 261-272. doi:10.1207/S15326918CS0504_3

Tarolla, S. M., Wagner, E. F., Rabinowitz, J., & Tubman, J. G. (2002). Understanding and treating juvenile offenders: A review of current knowledge and future

directions. Aggression and Violent Behavior, 7(2), 125-143. doi:10.1016/S1359 -1789(00)00041-0

Van Gemert, F., & Stuifbergen, J. (2013). Gangs, migration, and conflict: Thrasher‟s theme in the Netherlands. Street Gangs, Migration Ethnicity. Verkregen van

http://books.google.nl/books

Van der Laan, A.M., van der Schans, C.A., Bogaerts, S., & Doreleijers, Th.A.H. (2009). Criminogene en beschermende factoren bij jongeren die een basis-raadsonderzoek ondergaan. Onderzoek en Beleid, 276. Verkregen van www.wodc.nl

Van der Put, C.E. (2011). Risk and needs assessment for juvenile delinquents. Dissertatie Universiteit van Amsterdam. Verkregen van http://hdl.handle.net/11245/1.371558 Van der Put, C. E., Deković, M., Stams, G. J. J., Van der Laan, P. H., Hoeve, M., & Van

Amelsfort, L. (2011a). Changes in risk factors during adolescence implications for risk assessment. Criminal Justice and Behavior, 38(3), 248-262. doi:10.1177

/0093854810391757

Van der Put, C.E., Stams, G.J.J.M., Deković, M. Hoeve, M., & Van der Laan, P.H. (2011b). Ethnic differences in the prevalence and impact of risk factors for recidivism. PhD thesis: Universiteit van Amsterdam. Verkregen van http://dare.uva.nl/document

(29)

/2/145432

Van der Put, C., Stams, G. J., Deković, M., Hoeve, M., & Van der Laan, P. (2013). Ethnic differences in offense patterns and the prevalence and impact of risk factors for recidivism. International Criminal Justice Review, 23(2), 113-131. doi:10.1177 /1057567713482940

Van der Put, C. E., Stams, G. J. J. M., Hoeve, M., Deković, M., Spanjaard, H. J. M., Van der Laan, P. H., & Barnoski, R. P. (2011c). Changes in the relative importance of dynamic risk factors for recidivism during adolescence. International Journal of Offender

Therapy and Comparative Criminology, 56, 296-316. doi:10.1177

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De Stichting Welzijn beschikt niet over de middelen om deze groep aan te kunnen pakken, deze jongeren moeten volgens de stichting meer door politie en justitie

Leerlingbegeleiders zijn niet op de hoogte gesteld van de afspraak in welke gevallen jongeren naar het project kunnen worden doorverwezen.. Een belangrijke bevinding van

gramma's van het PPI voor leerplichtige jongeren die niet naar school gaan), dient doorverwijzing onder begeleiding plaats te vinden. Om tot een oplossing van problemen te komen is

In tabel S wordt de relatie weergegeven tussen de afdoening door de OvJ en verdachten van verschillende etnische afkomst, zonder controle voor andere variabelen.. Er is

In model 3 is ook te zien dat zowel voor de Marokkaanse Nederlanders als voor de totale bevolking geldt dat woonachtig zijn in de Randstad de kans op een huurwoning vergroot.

Evenals voor de oudere doelgroep zijn de opvoeddebatten voor hen vaak een eerste gelegenheid om met andere vaders in gesprek te raken over opvoeding en de eigen rol als vader..

Een aantal empirische onderzoeken laat zien dat crimineel gedrag onder jongeren verklaard wordt door de mate van sociale binding, maar niet varieert tussen verschillende

4p 3 † Geef met behulp van de bindingstheorie een verklaring waarom Marokkaanse meisjes zich niet of nauwelijks aan criminaliteit schuldig maken en relatief veel Marokkaanse jongens