Simon Dikker Hupkes Studentnummer 0471194 Universiteit van Amsterdam
Faculteit der Maatschappij-‐ en Gedragswetenschappen MSc scriptie
Eerste lezer: dr. Chunglin Kwa Tweede lezer: dr. Rob van Es
Het politicologische boek
in het digitale tijdperk
Over de invloed van internet op de academische cultuur
Inhoudsopgave
Inleiding 3
Een boekwetenschappelijke blik op de politicologie 3 Opzet van deze scriptie 7 1. Definities 9 Academische cultuur en praktijk 9
Medium en modaliteit 9
Print en digitale tekst 10 Long-‐form en lexia 11 Internet: drie verschillende gebruiksniveaus voor academici 12 2. The medium and the message 15
De Homerische kwestie 15
Oraliteit en geletterdheid 16 Crisis in oraliteit 17 Gutenberg en de printrevolutie 19 The medium is the message 20 De computer en het brein 21 Van Havelock naar Carr 24 3. De academische uitgeverij 26
Internet en academici 26
Waarom zijn academici relevant? 27 Academisch publiceren en uitgeven in praktijk 29 Online in wetenschappelijke artikelen: een kleine case study 30
Online datasets 32
Promovendi over hun gebruik van internet 33 4. De veranderende bibliotheek 36
Bibliotheken en studenten 36
Dubbel-‐F lezen en tekstbegrip 37 The periodicals squeeze 40 Serendipiteit in de bibliotheek 41 Google Scholar en alle wetenschap online 42 5. Discussie 45 Het zoeken naar en vinden van bronnen 45 Bronnen: het artikel boven het boek 48 Financiële druk op het academische boek 50 Een vicieuze cirkel 51
Stijl 54
Het boek in het lager en middelbaar onderwijs 55
Academische cultuur 56
Conclusie 59
Inleiding
Het einde van het boek is al vaak voorspeld. Echt helemaal verdwijnen zal het natuurlijk nooit, maar de opkomst van digitale media is onontkoombaar.
Gesprekken over dit onderwerp handelen vaak over boeken in het algemeen: wel of geen boekenkast in de woonkamer, verdwijnende boekenbijlagen, etcetera. Het is interessant wat er op dit vlak gebeurd is in de academische wereld.
Serieuze studie is immers een van de eerste redenen geweest om überhaupt een tekst te produceren en deze te kopiëren, eerst in handschriften, later in boeken en tegenwoordig digitaal. Academici1 en hun voorgangers kunnen worden
beschouwd als de eerste consumenten en producenten van wat we nu “content” noemen.
Het publiceren (in de letterlijke zin van publiek maken) van resultaten van onderzoek op een academische instelling geschiedt bijna altijd in de vorm van een geschreven tekst. Een tekst in drukvorm is lange tijd de standaard geweest: na Gutenbergs “uitvinding” van de boekdrukkunst en de daaruit voortvloeiende industrie ging de handschriftcultuur van kloosters en
professionele scribenten teloor. Het is bepaald geen originele observatie dat we vandaag de dag getuige zijn van een nieuwe waterscheiding op dit vlak, die ook zijn sporen zal achterlaten op de manier waarop we met tekst(en) omgaan.
Informatie-‐uitwisseling tussen mensen en tussen mensen en organisaties vindt steeds meer digitaal plaats. Checken of er e-‐mail is of de laatste updates van je favoriete website bekijken is vaak het laatste wat we gaan doen voor we gaan slapen en het eerste als we wakker worden. Een afspraak maken met vrienden, rekeningen betalen of het laatste nieuws lezen – het gebeurt allemaal online. Door zoveel tijd achter het scherm door te brengen zijn we dit normaal gaan vinden.
Maar ongemerkt zijn we andere, oudere communicatievormen als minder normaal of ouderwets gaan ervaren. Wie luistert er nog naar de radio? Wie schrijft er een brief? Onze gewoonten zijn veranderd, verplaatst, naar het scherm. Vaak met goede reden: veel zaken kunnen nu efficiënter afgehandeld worden. Via Twitter blijf ik op de hoogte van het politieke nieuws, dus waarom
1 “Academicus”, “onderzoeker” en “wetenschapper” en hun respectievelijke adjectieven worden uitwisselbaar gebruikt in deze scriptie. Tevens mag “hij” gelezen worden als “hij of zij”.
zou ik nog naar het journaal kijken? Ik weet al wat mijn vrienden aan het doen zijn, dus waarom zou ik ze bellen? Sms of whatsapp verdient de voorkeur. Over deze human interest-‐aspecten van de “digitale revolutie” wordt al genoeg geschreven, daarover gaat deze scriptie niet. Een onderwerp dat gek genoeg weinig aandacht krijgt is de invloed van het internet op het academische bedrijf. Hoe heeft het de academische cultuur en praktijk van de politicologie beïnvloed?
Wanneer we de term internet gebruiken, bedoel ik ook het internet in de breedste zin van het woord. Wanneer we de invloed ervan op de academische cultuur willen inschatten, moeten we kijken naar hoe wetenschappelijk werk in digitale vorm op het internet terechtkomt en hoe het bronnenmateriaal online gezocht en verzameld wordt. Maar ook de meer dagelijkse gang van zaken op de computer, zoals surfen, e-‐mail, social media, alleen al het gegeven dat men een scherm voor zijn neus heeft dat is verbonden met een immense hoeveelheid informatie – al deze ervaringen die niet specifiek eigen zijn aan de omgeving van de onderzoeker, maar een feit voor ons allemaal zijn geworden – worden
meegenomen in dit onderzoek.
Zowel in de populaire cultuur als in het onderwijs als in de wetenschap zien we dat het gedrukte boek als voorkeursmedium steeds meer terrein verliest aan het internet. De uitkomst van dit proces is nog niet duidelijk, maar het zal zeker effect hebben op onze cultuur. In deze scriptie wordt ingezoomd op een specifieke plek van die cultuur, namelijk de afdeling politicologie van de universiteit. Hoe worden boeken gebruikt en hoe worden online bronnen verzameld?
Een boekwetenschappelijke blik op de politicologie
Politicologie is een ontzettend brede discipline, die vaker leentjebuur speelt bij andere vakgebieden. In studies die handelen over politieke communicatie wordt bijvoorbeeld vaak gebruik gemaakt van linguïstiek, psychologie en termen uit de communicatiewetenschap. Hierin is vaak de boodschap die wordt overgebracht het onderwerp, of de mentale processen die bij de ontvanger spelen. Een minder gebruikte benadering is die van de boekwetenschap: hier staat niet de inhoud van de communicatie centraal, maar het medium zelf. Een dergelijke kijk op wat zich afspeelt op de universiteit kan verrassende uitkomsten geven, vooral omdat
zal blijken dat de mediums zelf van invloed zijn op de inhoud. Dit wordt nader toegelicht in hoofdstuk twee.
Publicaties als eindproduct van academisch onderzoek spelen een belangrijke rol in het academische leven. Ik richt me hier op publicaties als zichtbare uiting van wetenschap en veel minder op onderwijs, conferenties, onderzoeksmethoden of andere kenmerken van wetenschappelijk onderzoek. Deze onderwerpen worden wel behandeld, maar staan hier niet centraal. In deze scriptie gaat het bovendien over hoe deze publicaties worden gebruikt, minder over wat erin staat.
Daarnaast wordt geen neutraal standpunt ingenomen over het boek. In deze scriptie wordt het boek als medium beschouwd als een vitaal symbool en artefact in zowel de wetenschap als onze (westerse) cultuur. Menen dat de vorm niet uitmaakt, zolang het verhaal of argument maar terechtkomt bij de
eindgebruiker zou betekenen dat we het belangrijkste punt van Marshall McLuhan over het hoofd zien: ‘Indeed, it is only too typical that the “content” of any medium blinds us to the character of the medium.’2 Het gaat ten eerste over
mediums en pas in de tweede plaats over de inhoud.
De politieke wetenschappen zijn door hun breedheid ook een goed object van studie voor een dergelijke onderneming. Ze bevinden zich op de grens van de social science and humanities (SSH) en de meer exacte wetenschappen of
scientific, technical and medical studies (STM). De teksten variëren van meer
theoretische en historische traktaten tot statistisch onderzoek op basis van verkiezingsuitslagen of surveys. Een greep uit de aanwezige publicaties online laat dit ook zien: we treffen een uitwisseling van databases, datasets en
statistische modellen aan die niet zouden misstaan in een psychologische of natuurwetenschappelijke bibliotheek, maar ook doorwrochte artikelen met lineaire argumenten gelijk aan die in de geesteswetenschappen. Het is precies deze diversiteit binnen het vakgebied van de politicologie die er
verantwoordelijk voor is dat sommige universiteiten de studie aanbieden als een MA en andere als een MSc.
2 McLuhan, M. Understanding Media, the Extensions of Man. London: Routledge & Kegan Paul Ltd,
1964, p. 9.
Het spreekt vanzelf dat door deze reikwijdte de bevindingen over dit onderwerp niet alleen interessant zijn voor de politicologie, maar ook voor de gehele universiteit. Hierbij moet worden aangetekend dat de resultaten gemakkelijker kunnen worden geëxtrapoleerd naar de andere sociale wetenschappen en humaniora dan naar de exacte wetenschappen. De reden hiervoor is dat binnen de eerste altijd een narratief nodig is als context voor een statistische uitkomst en een narratief vereist lineaire tekst. Data moeten worden gecontextualiseerd in de gedragswetenschappen, terwijl in de STM de
belangrijkste wetten uiteindelijk gereduceerd kunnen worden tot een formule.3
Een andere reden om politicologen en academici te onderzoeken als het gaat om de invloed van het internet is dat de resultaten ervan significant kunnen zijn voor het grotere debat over de invloed van internet op de maatschappij. Als er een groep is die gebruik kan maken van alle latente mogelijkheden van het internet, dan zijn het academici. Ze zijn slim, ze hebben de tijd, discipline en vaardigheden om data en kennis te delen, onderzoeken samen op te zetten en elkaar te kritiseren.
Tegelijk is het internet naast een plek om kennis en argumenten te delen ook een plek die berucht is om haar eigenschap om aandacht af te leiden. Nu is dit voor een kantoormedewerker of receptionist niet zo erg, in het slechtste geval leidt het tot een lagere arbeidsproductiviteit. Een onderzoeker die er met zijn hoofd niet bij is heeft een groter probleem. Zijn geest is waar waarde wordt toegevoegd. Afgeleid zijn betekent minder inspirerende ideeën en gemiste verbanden. De consequenties zijn dus zwaarder. Aan de andere kant mogen we van een wetenschapper enige discipline verwachten.
Historisch gezien hebben academici altijd een voortrekkersrol vervuld in het gebruik van mediums om ideeën door te geven en te preserveren. De
uitvinding van het internet is hier een voorbeeld van. In deze scriptie zal echter blijken dat waar de wetenschap vroeger de motor van boekproductie was, zij tegenwoordig een leidende rol vervult in digitalisering ten koste van boeken. Het is dus de moeite waard hier onderzoek naar te doen.
3 Een eventueel verlies van de long-form zal dan minder verstrekkende consequenties hebben. Hiernaast is mijn kennis van de natuurwetenschappen niet toereikend om er uitspraken over te doen.
Opzet van deze scriptie
De belangrijkste begrippen en concepten worden in het volgende hoofdstuk gedefinieerd. In hoofdstuk twee ga ik uitgebreid in op de relatie tussen het medium en het onderwerp. Dit is nuttig vanwege twee redenen. Ten eerste helpt het om de relevantie van de boekwetenschappelijke benadering van dit
onderzoek toe te lichten. Ten tweede verschaft het de lezer een historisch referentiekader met betrekking tot dit onderwerp en het hele idee van wat de digitalisering van onze levens en teksten behelst.
Hoofdstuk drie gaat in op de geschiedenis van het internet, maar vooral op de rol die publicaties binnen politicologie vervullen. Er wordt een kleine case study gedaan van politicologische artikelen om te toetsen of er inderdaad een toename van online bronnen is en gaat in op de ervaringen van huidige onderzoekers in het veld. In hoofdstuk vier wordt de veranderende rol van boeken aan de universiteit behandeld, evenals de opkomst van het artikel als belangrijkste vorm van output en de digitalisering van de werkplek van de politicoloog-‐academicus. We stellen vast dat de monografie terrein verliest en boeken steeds minder worden gebruikt bij onderzoek. Vervolgens ga ik in op de gevolgen van deze ontwikkelingen en schets ik een kijk op dit onderwerp in het laatste hoofdstuk.
Toen ik begon met mijn onderzoek voor deze scriptie, verwachtte ik een levendige politicologische blogosfeer van promovendi aan te treffen, maar uitzonderingen terzijde, heb ik die niet aangetroffen. Deze scriptie ontwikkelde zich vervolgens langzaam in zowel een (1) weergave van digitalisering binnen de politicologie en over hoe de digitale omgeving als beginplek voor onderzoek heeft geleid tot een situatie waarin digitaal voor print komt en een artikel in een wetenschappelijk tijdschrift voor het boek, en (2) een narratief over hoe boeken verloren kunnen geraken als bron voor toekomstige onderzoekers als deze trend doorgaat, waarom dit onwenselijk is waarom het gerechtvaardigd is aandacht aan dit onderwerp te besteden.
Hoofdstuk een en drie zijn noodzakelijk om de belangrijkste termen uiteen te zetten. Hoofdstuk twee geeft een historische kijk op de inzichten die de boekwetenschap de politicologie te bieden heeft over het denken over de
eigenschappen van een medium. Hoofdstuk vier en vijf bevatten uiteindelijk de meeste argumenten over wat er aan de hand is en wat er zou moeten gebeuren in de bibliotheek. Ik hoop dat zelfs voor lezers die het oneens zijn met mijn laatste punten, deze scriptie toch waardevol is in het denken over de rol van het digitale binnen de studie politicologie.
1. Definities
Hoewel veel van de begrippen die ik gebruik bekend mogen worden
verondersteld, kan het voor de duidelijkheid en vooral voor de concepten die ik vanuit de boekwetenschappen importeer, geen kwaad om wat definities uiteen te zetten of te lenen van anderen.
Academische cultuur en praktijk
Ik gebruik de begrippen academische cultuur en praktijk. Met academische praktijk bedoel ik wat academici dóen. Tegenwoordig is de computer
bijvoorbeeld onderdeel van deze praktijk, in tegenstelling tot bijvoorbeeld dertig jaar geleden. Academische praktijk gaat alleen over academici zolang het hun activiteiten binnen het academische realm betreft. Als een onderzoeker naar het zwembad gaat, is dat irrelevant. Academische cultuur moet begrepen worden als het totaal van gebruiken, aannames, waarden en normen van de academische subcultuur. Aspecten zijn bijvoorbeeld een voorliefde voor de wetenschappelijke methode, beleefdheid en een zekere mate van sophistificatie. Hoe deze cultuur door de tijd heen verandert, bepaalt wat wordt geaccepteerd en wat van elkaar wordt verwacht: wanneer academici elkaar (openlijk) corrigeren of prijzen.
Medium en modaliteit
Ik volg de Leidse professor Van der Weel in het maken van een onderscheid tussen een medium en een modaliteit, als we het hebben over gebruik van media. Een medium is, volgens hem, ‘a structure consisting of a technological tool with its (explicit) technical protocols and any implicit social protocols with the function to communicate information’.4 Deze definitie laat bewust ruimte over
voor mediums5 als boeken, die slechts gelezen kunnen worden, maar ook voor
een computer die een medium kan zijn om te lezen, maar ook in staat is tot andere mediaties zoals spelletjes spelen of video kijken. De ‘implicit social
protocols’ van de definitie geven aan dat elk medium zijn eigen karakter heeft en dat alhoewel verschillende mediums dezelfde modaliteit kunnen doorgeven, dit wel resulteert in een andere ervaring voor de eindgebruiker.
4 Van der Weel, Changing our textual minds: towards a digital order of knowledge. Manchester: MUP, 2011, p. 40.
5 Van der Weel wordt ook gevolgd in dit gebruik van het meervoud. Media wordt gebruikt zoals we dat gewend zijn in het algemene taalgebruik (“nieuwsmedia” of “massamedia”).
Onder modaliteit wordt verstaan een datatype dat wordt gedistribueerd door een medium. Van der Weel onderscheidt ‘(alphanumeric) text, still images, moving images, and sound’.6 De voornaamste modaliteit waar we in deze scriptie
mee te maken hebben is natuurlijk tekst, en de verschillende manieren van gebruik en kenmerken ervan in gedrukte en digitale mediums.
Als we het hebben over een digitaal medium, bedoelen we vooral de computer in een netwerk, in bijna alle gevallen een computer verbonden met het internet.7 Een smartphone of tablet (of e-‐reader) is natuurlijk ook een digitaal
medium met expliciete technische protocollen om informatie in de vorm van digitale tekst door te geven. Deze apparaten worden in de praktijk echter weinig gebruikt voor het academische lezen en schrijven. Behalve computer of een computer in een netwerk, zal ik ook de term scherm gebruiken. Deze term verbeeldt de ervaring van een digitale lezer beter dan het meer abstracte computer in een netwerk.8
Print en digitale tekst
Wanneer we spreken van print of digitale tekst, dan hebben we het over de manier waarop het ontvangen als output. Tegenwoordig is elke ‘print’ tekst (voor de duidelijkheid: de modaliteit tekst in een print medium, zoals bijvoorbeeld een boek) geboren in een digitale omgeving. We zullen een pfd-‐bestand, ongeacht of het gelezen wordt op het scherm of op papier, digitaal noemen. Maar er zijn wel verschillen, natuurlijk. Digitaal gelezen, krijgt het een plek binnen het operating system van de computer, krijgt het een bepaalde plek op het scherm, omringd door andere vensters en heeft het bestand de mogelijkheid om klikbare tekst te hebben, doorzocht te worden met ctrl+F voor find, woorden tellen, of het selecteren en kopiëren van tekst. Als het afgedrukt gelezen wordt, ontstaan andere mogelijkheden, zoals het maken van aantekeningen met een potlood, maar zijn de andere bovengenoemde functies niet langer van toepassing.
6 Van der Weel, p. 60.
7 Bijna elke computer dus, tegenwoordig. Als je je computer meeneemt naar een plek waar er geen netwerk is om mee te verbinen, zoals ik nu doe, dan wordt pijnlijk duidelijk hoe afhankelijk moderne computers afhankelijk zijn van het internet.
8 Het gebruik van het woord scherm is deels ingegeven door Sven Birkerts, The Gutenberg elegies. Het scherm is een meer inclusieve term, neemt zelfs digitale (hyper)tekst op een CD-‐rom mee. Dat opslagmiddel wordt tegenwoordig niet meer gebruikt, maar was wel deel van de
Long-form en lexia
We moeten ook onderscheid maken tussen verschillende typen tekst, niet als modaliteit, maar als entiteiten onderling. Ongeacht of we te maken hebben met digitale of afgedrukte vormen, kunnen we ruwweg lange teksten of long-form scheiden van lexia’s. Lange teksten zijn teksten langer dan een pagina. Volgens Corina Koolen zijn long-form teksten
self-‐contained and consist of several, interconnected paragraphs. The body of the text has a guiding, hierarchic structure (…) [and] can be read continuously; footnotes are seen as para-‐text, not as the body of the text. (..) A blog post, when self-‐contained and hierarchically structured, can be a long-‐form text.9
Lexia’s kunnen we definiëren als elke vorm van tekst die niet in deze categorie past. Dus een kleine blogpost, een tweet, een knipsel uit de krant, of een
losgeknipte tabel of figuur uit een wetenschappelijk artikel, indien gebruikt voor onderzoek, noemen we een lexia. Koolen voegt hier nog aan toe dat een lexia ‘an entity the reader can judge as a whole’10 is, terwijl lange teksten alleen kunnen
worden beoordeeld als ze worden gebruikt zoals ze bedoeld zijn, als een coherent geheel uitgespreid over meerdere pagina’s.
Voor ons is het belangrijk om te onderscheiden of en hoe academici deze twee verschillende vormen van tekst gebruiken en produceren en of we een toename zien aan lexia’s in dit digitale tijdperk. In hoofdstuk vier wordt dit nog eens verduidelijkt met een discussie van cohesie van de auteur en coherentie voor een lezer. Voor nu is het voldoende om te stellen dat over het algemeen cohesie een kenmerk zou moeten zijn van een lange tekst, terwijl lexia’s door de lezer zelf in perspectief moeten worden gezet, om coherentie te creëren.11
9 Koolen, C. Defining the ‘deferral of the interpretative burden’. Leiden: MA Thesis, Leiden University, 2010, p. 11-‐12.
10 Koolen, p 12. 11 Koolen, p. 17.
Internet: drie verschillende gebruiksniveaus voor academici
Het doel van deze scriptie is iets te zeggen over de invloed van het internet op de academische cultuur, en dan voornamelijk op die cultuur binnen politicologie. “Het internet” is gigantisch, zowel qua omvang in kwantitatieve zin als
semantisch gezien. Wat verstaan we onder het internet?12 Ik stel voor dat we
hierna verschillende niveaus onderscheiden in internetgebruik door academici: • het noodzakelijke formele niveau om te zoeken naar long-form teksten en
lexia’s in databases en deze op te slaan alsmede het indienen van teksten en data;
• een informeel niveau waarop meer algemene informatie wordt gezocht; • het non-‐academische niveau van andere informatie zoals het wereldwijde
web en social media.
Het eerste niveau is een formele academische infrastructuur op zichzelf: het zoeken en downloaden van wetenschappelijke artikelen in de digitale bibliotheek van de universiteit, het opzoeken van bepaalde boeken in de
catalogus of een andere zoekmachine zoals Google Scholar. Ook het downloaden van een dataset of andere onderzoeksbestanden horen in deze categorie. Deze bezigheden zijn in het laatste decennium onmisbaar geworden voor academici. Zelfs als het uiteindelijke gebruik van de bronnen papier zal zijn (zoals een uitgeprint PDF-‐bestand of het boek dat online is besteld), was dit gebruik niet mogelijk geweest zonder een online handeling vooraf. Het internet is de begin-‐ en eindplek voor elke onderzoeker.
Met het informele niveau wordt bedoeld elke handeling online bedoeld die in essentie niet academisch is, maar wel uiteindelijk voor dat doel wordt gebruikt – handelingen die voor het onstaan van internet op een andere manier werden gedaan, bijvoorbeeld door gedrukte naslagwerken. Als voorbeelden kunnen we denken aan het checken van de hoofdstad van Nigeria op Wikipedia (Abuja), het opzoeken van een vertaling of synoniem, het uitstippelen van een reisroute naar een conferentie, etcetera. Het internet is voor deze doelen niet
12 In hoofdstuk drie wordt hierop teruggekomen tijdens de behandeling van de geschiedenis van het internet.
onmisbaar, maar door de jaren heen zijn mensen gewend geraakt aan de handigheid ervan. Dit is een voorbeeld van internetgebruik dat op het eerste gezicht geen consequenties heeft (“wat maakt het nou uit?”). Omdat het bijdraagt aan de totale hoeveelheid doorgebrachte tijd online en achter een scherm, leidt dit echter uiteindelijk wel degelijk tot belangrijke gevolgen – zoals we uit zullen vinden in het volgende hoofdstuk.
Wat betreft het non-‐academische niveau van internetgebruik: dit is een restcategorie waarin alle online informatie die niets te maken heeft met de academische werkzaamheden thuishoort. Voorbeelden zijn Facebook, Twitter, Spotify, langs nieuwswebsites surfen of het checken van persoonlijke e-‐mail. Een ander voorbeeld is een online advertentie die je afleidt van het zien van relevant materiaal. Een kenmerk van dit non-‐academische niveau is dat het zowel
gevraagd als ongevraagd tevoorschijn komt – ongevraagd in de vorm van pop-‐ ups, advertenties of push-‐berichten op de smartphone. Het is bijna onmogelijk om hier niet op te reageren (en dus afgeleid te worden).
Natuurlijk is het ook mogelijk voorbeelden te verzinnen van het gebruik van internet die niet netjes in een van deze drie categorieën vallen. Iemands persoonlijke mail hoort in de derde, maar werkmail maakt deel uit van de formele infrastructuur van een academicus om contact te onderhouden met collegae en studenten (hoewel ook dat veel tijd kan kosten en minder relevante berichten kan bevatten). Blogberichten over academische onderwerpen,
onafhankelijk van het gegeven of de schrijver een academicus is of een gewone sterveling, zouden dan in de tweede categorie thuishoren.13 We kunnen ook een
voorbeeld verzinnen van een collega of student die contact zoekt met een peer over een academisch onderwerp, net als dat de werkmail gebruikt kan worden voor het plannen van een sociale activiteit.
De hier voorgestelde theorie van drie niveaus van internetgebruik is dan ook niet definitief en laat ruimte voor gevallen van gebruik die incrementeel over zullen gaan van de ene naar de andere categorie, zoals het voorbeeld van
13 Het is een interessante discussie of deze berichten de eigenschappen bevatten om op termijn in de eerste categorie te vallen. Op het moment van schrijven is dit nog niet zo (eerder andersom: blogs worden gebruikt om politicologische bevindingen voor een groter voetlicht van het
algemene publiek te brengen), maar veel mensen verwachten dat dit uiteindelijk het geval zal zijn.
wetenschappelijke weblogs. Het punt is dat sommige invloeden van het internet significant zijn voor de tegenwoordige academische praktijk, en andere minder. Omdat we de geaggregeerde effecten van het dagelijks gebruik van internet op academici ook mee willen nemen, wordt deze derde categorie van non-‐
academisch gebruik opgenomen in dit hoofdstuk en de rest van deze thesis.
Een belangrijk element van de convergentie van alle modaliteiten in één
medium, de computer, is dat deze transformatie in de regel eenrichtingsverkeer is. Zodra een bepaalde dienst of handeling het web bereikt, wordt het in de praktijk onwaarschijnlijk dat de “oude manier” nog op grote schaal wordt gebruikt. We hebben dit zien gebeuren met muziek, woordenboeken, bibliotheekinformatie, reisinformatie, encyclopedieën en videomateriaal. Gevallen van vintage revivals zoals vinyl of de polaroidcamera even buiten beschouwing gelaten, wordt digitaal al snel de (formele) standaard. Of je nu aan de universiteit werkt of op kantoor, sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw hebben alle kantoren een evolutie doorgemaakt van een ‘paper-‐based office culture’ naar een ‘screen-‐based office culture’.14
Hoe het constante online zijn en op de computer zitten de capaciteiten van onze hersenen beïnvloedt, zal worden besproken in het volgende hoofdstuk. Wat we ons in ieder geval al kunnen voorstellen, is dat voor academici de
consequenties verstrekkender zijn dan voor reguliere kantoorbeambten, omdat die laatste groep niet als taak heeft om originele output te genereren, maar eerder een bepaalde taak heeft in een specifiek bedrijfsproces.
2. The medium and the message
In dit hoofdstuk geef ik mijn weergave van wat de boekwetenschappen te
melden hebben over het gebruik van mediums en media: hoe het opschrijven en bewaren van verhalen en teksten de menselijke soort vooruit hebben gebracht. Terwijl we getuige zijn van de volgende waterscheiding, waarin bijna alle teksten ooit geschreven als digitale doorzoekbare tekst permanent beschikbaar worden gemaakt, is het zeer nuttig om te overzien hoe onze voorouders zijn omgegaan met eerdere communicatierevoluties en hoe deze toen werden beoordeeld. Nuttig in de eerste plaats, omdat het snel duidelijk wordt dat we ons bescheiden op moeten stellen als we hierover beweringen willen doen.
Hoewel communicatie altijd veel aandacht heeft gekregen binnen de politicologie, is deze vaak gericht op vrij beperkte perioden en afgebakende actoren. Daarom is dit hoofdstuk in de tweede plaats nuttig: het introduceert een historische benadering van communicatie-‐ en mediastudies en volgt daarmee meer de alpha-‐gewoonte dan die van de gamma-‐benadering, die politicologie meer eigen is. We zullen kijken naar veranderingen in het individuele brein en de gevolgen die dit heeft voor de inrichting en ontwikkeling van de samenleving. Het gaat niet te ver om te stellen dat veel van de ontwikkelingen in de
geschiedenis van het denken over democratie, burgerschap en bestuur indirect voortkomen uit sociale ontwikkelingen als gevolg van een drastische
verandering in mediagebruik.
De Homerische kwestie
Als de vergelijkende literatuurwetenschap haar oorsprong vindt in de
Shakespeareaanse kwestie, dan geldt de Homerische kwestie als de onbetwiste klassieker van de boek-‐ en mediawetenschap. Hoe hebben deze monumentale literaire werken, schijnbaar vanuit het niets, kunnen ontstaan? Aan Milman Parry is de these te danken dat de magnifieke Ilias en Odyssee in eerste instantie oraal moeten zijn doorgegeven door professionele barden.15 Zij hadden de
grotere verhaallijn in hun achterhoofd en maakten gebruik van verschillende terugkerende formules, zoals epitheta ornantia, om de hexameterregel te vullen.
15 Zie Ong, pp. 17-‐27 voor een goed overzicht van Parry’s oplossing van de Homerische vraag. Ong schrijft o.a. dat Parry wel gebruik maakte van eerder onderzoek om tot zijn conclusie te komen.
Dit geldt nu als algemeen bekend, maar toen Parry dit in de jaren twintig van vorige eeuw formuleerde was het zeer origineel.
Dus, Homerus’ werken zijn de opgeschreven weergave van wat in essentie een oraal gedicht of epos is. Het doorgeven van het verhaal was
afhankelijk van het geheugen van de barden. Hoewel zij zeker in staat waren tot het opslaan van meer informatie dan wij ons nu kunnen voorstellen, moesten zelfs zij gebruik maken van bepaalde technieken, zoals het metrum, de
terugkerende formules en combinaties. De bard moet gedeeltelijk hebben geïmproviseerd tijdens zijn optreden en de formules kiezen afhankelijk van hoeveel versvoeten hij nog te vullen had per regel. Beide epi zijn gecomponeerd in de dactylische hexameter: zes versvoeten van lang-‐lang-‐kort, wat resulteert in een bepaald metrum tijdens het opvoeren. We mogen dus aannemen dat niet elke opvoering hetzelfde is geweest. Het betekent ook dat niet telkens de gehele werken ten tonele zijn gebracht, bij elke voorstelling, maar (wellicht de
populaire) delen. Vrij snel na de uitvinding van het Griekse alfabet, zijn ze opschreven, waarschijnlijk rond 750 v. Chr.16
Oraliteit en geletterdheid
Om uit te vinden of zijn theorieën correct waren, reisde Parry in de jaren 30 naar Joegoslavië om daar de barden van de Balkan te bestuderen die nog steeds hele orale gedichten uit het hoofd kenden. "Uit het hoofd" moet hier niet te letterlijk genomen worden, omdat Ong (p. 21) ons in Orality and literacy vertelt: ‘(O)ral poets do not formally work from verbatim memorization of their verse.’ Hij vond echter wel een nog bestaande traditie van barden, en kwam tot de ontdekking dat geen van hen kon lezen of schrijven. Hun analfabetisme bleek echter een voorwaarde voor het kunnen reciteren.
Schrijver William Dalrymple ontdekt iets soortgelijks bij de bhopa’s van Rajasthan, de Indiase barden. Op zoek naar overlevenden van deze professie in het moderne India, merkt ook hij op dat dit vak dat vaak van vader op zoon
16 Er is onenigheid in de literatuur over de vraag of er een schrijver of een team schrijvers is geweest, of Homerus de schrijver is geweest of slechts de bard, en of de Ilias en Odyssee dezelfde schrijver hebben gehad. Die vragen worden hier buiten beschouwing gelaten. Onze focus richt zich op de verhouding tussen het opslaan van tekst, de hulpmiddelen die we hiervoor gebruiken en de sociale en psychologische gevolgen.
wordt overgeleverd aan het uitsterven is. Hij haalt een Indiase folklorist, Kothari, aan die hier onderzoek naar deed in 1950, toen alle verhalen zijn opgeschreven, juist met het doel om ze te behouden voor toekomstige generaties. Hiertoe werd een van de barden, Lakha, lezen en schrijven geleeerd. Dalrymple schrijft
hierover:
But soon Kothari noticed that Lakha needed to consult his diary before he began to sing, while the rest of the Langa singers were able to remember hundreds of songs – an ability that Lakha somehow begun to lose as he slowly learned to write.17
Wat door de eeuwen heen mondeling was herhaald, werd nu opgeschreven. Eenmaal opgeschreven werd het bewaard op een nieuwe manier en geleidelijk aan verloor de mondelinge herhaling en opvoering zijn noodzaak en verdwijnt de orale traditie. In dit proces hebben we transitie van oraliteit naar
geletterdheid gemaakt. In The Muse learns to write ontwikkelt Eric Havelock een theorie over de consequenties van deze overgang naar geletterdheid, in de literatuur aangeduid als de literate turn. Waar de eerste geschreven “literaire” werken opgeschreven mondeling vertellingen waren, werden er later werken geproduceerd met een beslist andere toon en insteek, voortgekomen uit het daadwerkelijke schrijven van deze werken.
Crisis in oraliteit
De aard en toon van een orale voorstelling (ongeacht of dit door een persoon als een bard gebeurt of in de vorm van een toneelstuk met meerdere sprekers) zal een narratieve vorm aannemen, om het publiek te binden aan het verhaal. Om de aandacht vast te houden, en zijn sociale functie van het overbrengen van
waarden en verhalen te vervullen, speelt het verhaal zich af rond een of
meerdere hoofdpersonen, die falen (in een tragedie) of slagen (als held) in hun acties. Eronder zit de moraal van het verhaal. Havelock meent dat het
taalgebruik van de schrijver een prestatie is, namelijk ‘on the one hand a
language of specialists, yet on the other hand a language in which all to a varying
17 Dalrymple, W. Nine lives: in search of the sacred in modern India. London: Bloomsbury
degree participate’,18 omdat het hele publiek het anders niet kan snappen. Het
schrijven uit het niets, from scratch, en niet het ópschrijven van al bestaande gedichten, bevrijdde de auteurs van de poëtische beperkingen van het metrum en van zijn publiek. Voor het eerst in de geschiedenis werd er geschreven voor en door mensen die konden lezen en schrijven.
Volgens Havelock hangt dit alles samen met de introductie van het Griekse alfabet in die beschaving. Hij heeft het zelfs over een crisispunt. Heel geleidelijk, door twee eeuwen heen, veranderden schrijvers hun onderwerpen van personen en handelingen in abstracties en principes, omdat hier langzaam meer ruimte voor kwam in het hoofd: ‘As the memory function subsided, psychic energies hitherto channelled for this purpose were released for other
purposes.’19 Als een gevolg hiervan, werden abstracte noties bedacht, die
gepresenteerd werden aan gelijken, op een objectieve in plaats van dramatische toon. Bovendien kon een lezer een tekst tot zich nemen op een tijdstip naar keuze, op zijn eigen tempo, sommige gedeelten herlezen en zelfs antwoorden op schrift. Poëzie werd proza.
Zoals we allemaal weten, was Sokrates slechts een spreker (de hele Sokratische methode draait om gesprek). Toen zijn leerling Plato sommige van deze dialogen begon op te schrijven, deed hij dit op zo’n volledige wijze, dat het moeilijk te geloven is dat deze gesprekken zo vloeiend zijn verlopen. Evengoed bleef de dramatische narratief als raamgebouw van de vertelling intact, terwijl de gedachten die worden doorgegeven erg geletterd overkomen. We zouden kunnen zeggen dat zijn geschriften zich tussen een orale en geletterde setting bevinden. Toen Aristoteles echter, op zijn beurt, begon te schrijven, was de dramatische narratief totaal verdwenen.20 Laten we ook niet vergeten dat in het
klassieke Athene rond deze tijd, op het scheidingsvlak van een orale naar een geletterde samenleving, de democratie ontstond. Lang niet alle Atheense burgers konden lezen en schrijven, maar over het algemeen wordt aangenomen dat zij die onderwijs konden volgen hiertoe wel in staat waren.
18 Havelock, p. 77. 19 Havelock, p. 101.
20 Sommige classici zullen dit te kort door de bocht vinden, aangezien er aanwijzingen zijn dat enkele werken van Aristoteles, waaronder zijn Politeia, nooit bedoeld waren voor uitgave, maar slechts college-‐aantekeningen waren. De verandering in toon zullen ze echter niet tegenspreken.
Oraliteit als fenomeen verging dus niet direct, maar wel wat Havelock noemt “primary orality”. De introductie van schrijven als technologie vaagde oraliteit niet zomaar van de kaart, maar was wel het begin van een evolutie die twee eeuwen duurde. Aan het einde hiervan was er nog wel ruimte voor oraliteit, maar niet meer in de oorspronkelijke functie als belangrijkste vorm voor regeren of het overbrengen van sociale normen en opvoeding. Zo komen we ook bij het verschil tussen voorgeletterdheid en analfabetisme. De analfabeet heeft weet van schrijven en het corresponderende eigen idioom (“schrijftaal”) dat hij niet eigen is, maar de voorgeletterde of pre-literate leefde in een totaal andere samenleving die nog niet de literate turn heeft ervaren van de klassieke Griekse beschaving. 21
Wij als geletterden zijn daarom niet in staat om zo’n orale samenleving te begrijpen, zeker als we opmerken dat we hiervoor ook afhankelijk zijn van met name geschreven bronnen. Juist omdat we hebben gezien dat onze geesten door de beschreven ontwikkelingen zijn veranderd, moeten we nadenken over welke gevolgen de huidige, alhoewel minder radicale, veranderingen in de technologie van het bewaren en overleveren van informatie en kennis kunnen hebben.
Gutenberg en de printrevolutie
Toen Gutenberg halverwege de vijftiende eeuw de verschillende componenten combineerde om de boekdrukkunst uit te vinden zoals we die sindsdien kennen, betekende dat dat zowel teksten die in sommige gevallen al twee millennia werden bewaard door ze met de hand te kopiëren als teksten als die van zijn landgenoot van dertig jaar later Maarten Luther snel breed verspreid konden worden. De verspreiding van de boekdrukkunst naar verschillende Europese steden leidde tot meer werken in de lokale talen. De zogenaamde printrevolutie die volgde zorgde voor een ongelooflijke verspreiding van teksten en ideeën naar een veel groter deel van de bevolking dan voorheen – en veroorzaakte zo weer nieuwe publicaties. Achteraf is deze niet te onderschatten verandering in
21 Havelock overweegt ook de uitvindingen van andere schriften voor de Griekse, maar deze voldoen volgens hem niet aan de vijf criteria van zijn ‘special theory of Greek orality’ op pp. 86-‐ 87.
de omgang met teksten wel mede-‐verantwoordelijk gehouden voor de
renaissance, de Reformatie, de Verlichting en de wetenschappelijke revolutie.22
The medium is the message
Laten we van de sociale impact van nieuwe technologieën in lezen en schrijven terugkeren naar individuele mentale veranderingen, vergelijkbaar met de Griekse ervaring dat het schrijven zelf invloed heeft op het stellen van nieuwe vragen.
Marshall McLuhan is beroemd om zijn gezegde, “the medium is the
message”. Hij gaf toe dat we niet zoveel controle hebben over onze technologieën als we graag zouden willen geloven. We staren ons blind op de inhoud van
nieuwe mediums, zoals radio, tv en internet, en nemen niet de tijd om na te denken over de aard van het medium zelf, en blijven er dus blind voor. In deze scriptie wordt de notie aangehangen dat er een constante feedback bestaat tussen het schrijf-‐ en bewaargereedschap, de schrijver, de lezer en de
samenleving waarin dit allemaal plaatsvindt door de tijd heen. De impact die technologie heeft op ons als mensen bepalen mede wat we achter laten voor toekomstige generaties – en met telkens nieuwere technologieën eindigt dit proces nooit. Maar omdat dit proces slechts secundair is ten opzichte van de inhoud en boodschap zelf, is het voor ons erg moeilijk hier naar te kijken.
Iemand die kritisch denken als centraal in zijn leven beschouwde, Friedrich Nietzsche, komt met een beroemde quote voor in Nicholas Carrs belangrijke boek The shallows, waarin Nietzsche toegeeft dat de typemachine echt de toon van zijn proza veranderd heeft naar kortere axioma’s. In een brief aan een vriend schrijft hij: ‘You are right, our writing equipment takes part in the forming of our thoughts.’23
Wat we tegenwoordig als typemachine hebben, de personal computer, is niet alleen ons gereedschap dat we gebruiken om te schrijven, maar ook om te lezen. Alsof dit nog niet genoeg is, kunnen we de computer ook gebruiken voor bijna alles waar we vroeger andere, specifieke mediums voor nodig hadden. Als
22 Eisenstein, Elizabeth. The Printing Press as an Agent of Change. Cambridge University Press,
1980 is het standaardwerk over dit onderwerp.
23 Geciteerd in Carr, N. The shallows: what the Internet is doing to our brains. New York, NY: W.W.