• No results found

Een onderzoek naar de houding van Nederlanders ten opzichte van ontwikkelingshulp

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Een onderzoek naar de houding van Nederlanders ten opzichte van ontwikkelingshulp"

Copied!
32
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Een onderzoek naar de houding van Nederlanders ten opzichte van

ontwikkelingshulp

Bachelorscriptie – Algemene sociale wetenschappen

Joppe Gelderloos, 10571515 Bachelor Algemene Sociale Wetenschappen juni 2016 Begeleider: Koen van der Gaast Tweede lezer: Nel Vandekerckhove 7410 Woorden

(2)

2 Voorwoord

Voor u ligt een slotakkoord van drie jaar Algemene Sociale Wetenschappen. Waar de scriptie voor velen “de kroon” op de studie, of “de proeve van bekwaamheid” is, geldt voor mij dat ik me zelden zo lang zo buitengewoon beperkt en onkundig heb gevoeld als in het afgelopen halfjaar. Tegelijkertijd, heb ik heel erg veel geleerd. Over houdingen ten opzichte van ontwikkelingshulp, over onderzoek doen en daarover rapporteren, en over mezelf. Deze leerprocessen hebben geleid tot de scriptie waarvan u momenteel het voorwoord leest.

In mijn clichématig verlopen scriptieproces, vertelde ik mijzelf aan het begin dat ik “vooral niet moest denken de wereld te gaan redden met mijn onderzoek”. Stiekem, hoopte ik baanbrekende bevindingen te doen, en daar in handzaam doch verdieping faciliterend formaat over zou

rapporteren. Niets bleek minder waar. Pragmatische overwegingen zorgden voor ingrijpende aanpassingen aan een voordien ambitieuze onderzoeksopzet. Dit bracht noodzaak tot het volledig herformuleren van de treffend als “rammelend” omschreven theoretische basis, (lees: veel extra werk in een laat stadium) maar was minder beklemmend dan het alternatief: doorgaan met mixed-methods onderzoek. Bovendien konden met een forse dosis ellebogenvet de ergste kronkels uit de fundering van het onderzoek gepoetst worden, met solidere

analytische startblokken als resultaat.

Het resultaat is zeker niet foutloos, maar wel een waardevolle oefening geweest. Graag wil ik Koen van der Gaast bedanken voor zijn scherpe kritiek, Anouk voor haar fonkelende

aanwezigheid in de studieruimte, en Niekus voor de uitgebreide foetersessies op de klus die ons beider humeuren voortdurend tot op het defaitistische af verpestte. Verder was het een

verademing om opsluiting in de studieruimte te verruilen voor eenzame opsluiting in de oase die “huize Gelderloos” heet – inclusief catering – waarvoor veel dank, Roel en Margreet. Tot slot een voorbarig dankwoord richting de orthopeed waar ik na mijn scriptie heen ga om de schade aan mijn ruggengraat door het doorbrengen van talloze uren achter mijn laptop te

inventariseren - dat leek me vast op zijn plaats. Net als mijn nekwervels over een aantal weken. Ik wens u veel, en leerzaam leesplezier.

Joppe Gelderloos

(3)

3 Inhoudsopgave

Inhoudsopgave ... 3

Inleiding ... 5

Theoretisch kader ... 6

Het belang van houdingen ten opzichte van ontwikkelingshulp ... 7

Houdingen ten opzichte van complexe problemen ... 8

Framing en rol van media ... 9

Houdingen ten opzichte van ontwikkelingshulp... 9

Kennis over ontwikkelingshulp ... 10

Perceptie van armoede in ontwikkelingslanden ... 10

Gevolgen van ontwikkelingshulp ... 11

Probleemstelling: ... 13

Onderzoeksvraag... 13

Deelvragen ... 13

1. In hoeverre bestaat er een verband tussen kennis over ontwikkelingshulp en houding ten opzichte van ontwikkelingshulp? ... 13

2. In hoeverre draagt perceptie van de ernst van armoede en onderontwikkeling bij aan houdingen ten opzichte van ontwikkelingshulp? ... 13

3. In hoeverre dragen houdingen ten aanzien van de oorzaken van onderontwikkeling bij aan houdingen ten opzichte van ontwikkelingshulp? ... 13

4. In hoeverre dragen ideeën over de gevolgen van ontwikkelingshulp bij aan de houding van Nederlanders ten opzichte van ontwikkelingshulp? ... 13

Relevantie ... 14 Interdisciplinariteit ... 15 Methode ... 16 Strategie en design ... 16 Operationalisering ... 16 Populatie en Sampling ... 17 Ethische verantwoording... 17

Beschrijving van data ... 18

Beschrijvende statistiek ... 18

(4)

4 Aannames ... 20 Resultaten ... 20 Conclusie ... 20 Discussie ... 20 Bibliografie ... 21 Bijlage 1: Operationaliseringsschema ... 25 4. Interne validiteit ... 29 4.1 ... 29 4.2 ... Error! Bookmark not defined. 4.3 ... Error! Bookmark not defined.

(5)

5 Inleiding

Bezuinigingen op ontwhulp – wereldwijde ongelijkheid neemt toe.

In de literatuur over houdingen ten opzichte van ontwikkelingshulp lijkt één quote kernachtig voor het grootste deel van de onderzoeken dat houdingen ten opzichte van ontwikkelingshulp inventariseert. Steun voor ontwikkelingshulp is door Smillie (1995) omschreven als “kilometers breed, en centimeters diep”. Hiermee doelde hij op het in het Verenigd Koninkrijk breed

gedragen gevoel dat ontwikkelingshulp “belangrijk is”, maar de zeer beperkte concessies die mensen willen doen om bij te dragen aan ontwikkelingshulp.

Overheidsinstanties en NGO’s laten sinds de jaren ’80 geregeld onderzoeken uitvoeren om een beeld te krijgen van de publieke opinie ten opzichte van ontwikkelingshulp. Veel van deze onderzoeken bestaan uit grootschalige surveys, die de houding van een zo breed mogelijk publiek moeten peilen. Dit gebeurt om beleid te onderbouwen en effectieve promotiecampagnes vorm te geven. Hudson en Vanheerde-Hudson (2012) hekelen de manier waarop het gros van dit soort onderzoeken is uitgevoerd. Het in kaart brengen van publieke opinie is één ding, maar het begrijpen van hoe houdingen ten opzichte van ontwikkelingshulp ontstaan een tweede, en dat gebeurt te weinig, stellen ze. Pas wanneer er aandacht is voor de factoren die aan het hebben van een bepaalde attitude ten aanzien van ontwikkelingshulp ten grondslag liggen, kan echt begrepen worden waaróm mensen zo reageren als ze doen, en kan beter geïnformeerd beleid worden opgesteld.

In Nederland is in het afgelopen decennium een publiek debat gevoerd over ontwikkelingshulp. Dit leidde tot een grotere mate van scepsis over de efficiëntie van ontwikkelingshulp dan vóór dit debat (Volkskrant, 2013). Interessant is echter, dat dit, voor zover bekend, niet heeft geleid tot verminderde steun voor ontwikkelingshulp. De steun voor ontwikkelingshulp is gegroeid ten tijde van het debat, maar mensen zijn kritischer over de besteding van beschikbaar gestelde middelen (Volkskrant, 2013; Trouw, 2012). Een mogelijke verklaring voor deze ontwikkeling is dat de kennisniveaus van Nederlanders over ontwikkelingshulp door het volgen van het

nationale debat zijn gegroeid, en dat hier dus zichtbaar is dat een hoger niveau van kennis leidt tot positievere attitudes tegenover ontwikkelingshulp. Tegelijkertijd behoort een omgekeerde dynamiek ook tot de mogelijkheden: met ontwikkelingshulp geëngageerden hebben zich in dat geval naar aanleiding van het debat verdiept in de feiten rond ontwikkelingshulp. De

polariserende werking die een debat doorgaans heeft (Sears, Freedman, & O'Connor, 1964) impliceert echter dat sprake is van het eerste.

(6)

6 Het doel van dit onderzoek is het in kaart brengen van relevante factoren die bijdragen aan Nederlandse houdingen ten opzichte van ontwikkelingshulp. Aanvankelijk was de insteek om via mixed-methods-onderzoek verschillende relevante factoren in het tot stand komen van

houdingen ten opzichte van ontwikkelingshulp bloot te leggen. Binnen deze voorgenomen setting, zou de kwantitatieve data dienen om de Nederlandse situatie in kaart te brengen, en te testen of uit de literatuur gedestilleerde factoren ook hier relevant blijken. De kwalitatieve data zou leiding geven aan een zoektocht naar nog niet verkende factoren die een rol spelen in de totstandkoming van houdingen ten opzichte van ontwikkelingshulp. Door beperkte tijd en problematische planning is dit niet gelukt. Dit heeft grote implicaties voor het verloop van het onderzoek gehad. Het statistische onderzoek had uitgebreider onderbouwd en van diepte voorzien moeten worden door triangulatie met kwalitatieve data. Voor nu, geven de gevonden resultaten een op zichzelf staand beeld van de Nederlandse situatie aangaande houdingen ten opzichte van ontwikkelingshulp, en zal vooruitgeblikt worden op overgebleven lacunes die door kwalitatief onderzoek gevuld kunnen worden.

Theoretisch kader

“Ontwikkelingshulp” wordt in dit onderzoek gedefinieerd als “bijdragen vanuit officiële

overheidsinstanties, of door de uitvoerende instituties van officiële overheidsinstanties, met als hoofddoel het bijdragen aan de economische- en welvaartsontwikkeling van andere landen” (OECD, 2016). Sinds een aantal jaren heeft de Nederlandse overheid de term

“ontwikkelingssamenwerking” geïntroduceerd. Deze stap belichaamt een aantal ontwikkelingen in de internationale ontwikkelingsgemeenschap. Door nauwere samenwerking en strikte

controle op de besteding van ontwikkelingsgelden, moet de efficiëntie van de beschikbaar gestelde fondsen stijgen, en het beeld dat ontwikkelingshulp om louter het sturen van geld draait afgeschud worden (Fowler, 1997; Czaplinska, 2007).

Er is toch voor de definitie van de OECD gekozen, omdat het de definitie is volgens welke internationale normen omtrent ontwikkelingshulp zijn opgesteld, waaraan landen die deel uitmaken van de internationale ontwikkelingsgemeenschap aan proberen te volden, waaronder Nederland (OECD, 2016). Voor het genereren van valide informatie, is de logische stap om dezelfde definitie aan te hangen als volgens welke Nederlands ontwikkelingsbeleid over de afgelopen jaren is vormgegeven. Verder heeft dit onderzoek een plaats binnen het geheel aan onderzoeken naar houding ten opzichte van ontwikkelingshulp, waarbinnen vergelijkbare definities worden gehanteerd (bijv. Alesina & Dollar, 2000; Bauhr, Charron, & Nasiritousi, 2013; Henson & Lindstrom, 2012). Deze bestaande onderzoeken hebben niet voor niets gekozen voor een materiële definitie van ontwikkelingshulp: termen als “ontwikkelingssamenwerking” sluiten

(7)

7 slecht aan bij de belevingswereld van een groot deel van het publiek (van Heerde & Hudson, 2010). Verder blijkt uit een verkenning van de bestedingen van de Nederlandse overheid dat dat “ontwikkelingssamenwerking” een term is die de lading van de momenteel ingezette fondsen niet goed denkt (Rijksoverheid, 2016). Fondsen worden grotendeels besteed aan In de verdere loop van dit onderzoek wordt dan ook de term ontwikkelingshulp aangehouden.

Het belang van houdingen ten opzichte van ontwikkelingshulp

In de literatuur aangaande houdingen van het publiek ten aanzien van ontwikkelingshulp, is sprake van een onderliggend debat, dat implicaties heeft voor de relevantie van publieke houdingen ten opzichte van ontwikkelingshulp als onderzoeksveld. Een aanzienlijk deel van de literatuur gaat uit van de aanname dat publieke opinie ten aanzien van ontwikkelingshulp een relevante factor is in het ontwikkelingsbeleid van donorlanden (Chong & Gradstein, 2008; Henson & Lindstrom, 2012; Page & Shapiro, 1983; Paxton & Knack, 2009). Een ander deel van de literatuur, met name vanuit het bredere werkveld van de internationale betrekkingen, gaat er van uit dat publieke opinie slechts beperkt terug is te zien in ontwikkelingsbeleid (Olsen, 2001; Alesina & Dollar, 2000). Het huidige onderzoek beschouwt houdingen ten opzichte van

ontwikkelingshulp als relevant voor de totstandkoming van ontwikkelingsbeleid. In de volgende paragrafen wordt deze stellingname aan de hand van een theoretische verkenning

beargumenteerd. Daarna zal het concept “attitude” worden besproken, om vervolgens in te gaan op concrete factoren die bijdragen aan het vormen van houdingen ten opzichte van

ontwikkelingshulp.

Vanuit realistische school wordt beargumenteerd dat ontwikkelingshulp een middel is van staten om overzeese belangen die niet met militaire middelen kunnen worden behartigd, te behartigen. De realistische theoreticus Hans Morgenthau (1962) geeft verschillende

mechanismen aan, volgens welke ontwikkelingshulp op een dergelijke manier kan worden ingezet. Ontwikkelingshulp is in zijn visie altijd een middel om een egocentrisch doel te bereiken. Dit kan een direct doel zijn, zoals het doen openstellen van buitenlandse markten, maar ook een indirect doel, zoals het creëren van een positief beeld over het gevende land (Dreher, Sturm, & Vreeland, 2009; Dreher, Nunnenkamp, & Thiele, 2008). Veel vormen van ontwikkelingshulp vallen volgens realisten in die laatste categorie, en ondermijnen bovendien de mogelijkheden van het ontvangende land om “op eigen benen te staan” (Morgenthau, 1962; Anderson, 1999; Goldsmith, 2001).

Zo top-down als de realistische school naar overheidsbeleid kijkt, zo bottom-up ziet de democratische traditie overheidsbeleid. Redenerend vanuit

(8)

deliberatief-8 democratische theorie komt internationale ontwikkelingshulp door staten voort vanuit

burgerinitiatieven, in overleg met en door democratische toewijzing van bestuurders. Hierbinnen moet de kanttekening gemaakt worden dat het realisme in de internationale betrekkingen een school is die prat gaat op haar gesimplificeerde maar waarheidsgetrouwe weergave van internationale dynamiek, terwijl de deliberatief-democratische school een uitgesproken normatief karakter heeft (Chambers, 2003).

De interpretatieve scheiding tussen bovenstaande theorieën wordt overbrugd door Thomas Rise-Kappen, met zijn analyse van interne besluitvormingsprocessen. Rise-Kappen merkt op dat een uitsluitend top-down visie net zo kort door de bocht is als een stellingname dat alleen bottom-up-processen relevant zijn. Rise-Kappen destilleert de twee meest relevante factoren in besluitvoering op nationaal niveau: de massaopinie, en een elite die knopen doorhakt. Hij stelt dat de binnenlandse politieke structuur en de coherentie en prevalentie van politiek betrokken burgers bepalen hoe de wisselwerking tussen de bestuurlijke elite en het publiek verloopt (Rise-Kappen, 1991).

In zijn analyse stelt hij, dat polarisatie binnen de publieke opinie, mogelijkheden voor politieke mobilisatie van het volk, en de sociale samenhang van de bevolking in grote mate bijdragen aan de invloed die het publiek uitoefent op de bestuurlijke elite. Ook processen van coalitievorming, die eisen en kritieken door een breder publiek gedagen kunnen laten worden, beïnvloeden de invloed die het volk kan hebben op bestuurders (Rise-Kappen, 1991). Men kan stellen dat al deze facetten zodanig aanwezig zijn in Nederland dat er sprake is van een voldoende mate van bestuurlijke invloed van het publiek om de stem van het publiek als onderzoeksveld te

verantwoorden. (Bijl, et al., 2011; Bijl, Boelhouwer, Pommer, & Andriessen, 2015).

Houdingen ten opzichte van complexe problemen

Hoewel publieke opinie zijn eigen dynamiek kent, derhalve meer is dan de som der delen (Lipmann, 1946), is het louter inventariseren van alle meningen van het volk op zichzelf niet interessanter dan de uitslag van de landsverkiezingen. Juist de delen van de som, en hoe deze tot stand komen, zijn relevant. Om te analyseren hoe individuele meningen ten opzichte van

ontwikkelingshulp tot stand komen, is het noodzakelijk lessen te trekken uit de cognitieve psychologie.

Hurwitz en Peffley beschrijven een hiërarchisch model te waarmee onderscheid kan worden gemaakt tussen oppervlakkige en onderliggende attitudes ten opzichte van buitenlands beleid. Zij stellen, dat het buitenlands beleid te ingewikkeld en abstract is voor een overgrote

(9)

9 meerderheid van het publiek om te doorgronden zonder daarvoor al te veel moeite te doen (Hurwitz & Peffley, 1987). De gemiddelde mens maakt, om een mening te kunnen vormen over buitenlands beleid, gebruik van heuristieken: cognitieve afsnijroutes die een ingewikkeld probleem inzichtelijk maken (Tversky & Kahneman, 1974; Kahneman & Tversky, 1986).

In het omgaan met de ingewikkelde realiteit van buitenlands beleid vallen mensen terug op hun al bestaande cognitieve raamwerk van bestaande kennis. Binnen dit interpretatieve raamwerk vindt de indeling van nieuwe informatie plaats op basis van abstracte ideeën, of categorieën waarbinnen mensen nieuwe verschijnselen een waarde toekennen. Denk voor dit

interpretatieve raamwerk aan concepten als pacifisme, etnocentrisme, of oriëntatie in het politieke links-rechtsspectrum. De voor individuen relevante abstracte concepten binnen het interpretatieve raamwerk, de manier waarop deze zich tot elkaar verhouden, en de manier waarop informatie aansluit op de bestaande waardestructuren bepalen de attitudes die mensen aannemen tegenover (nieuwe) fenomenen (Hurwitz & Peffley, 1987). Zo worden houdingen ten opzichte van ontwikkelingshulp niet gevormd door een complete afweging van de mogelijke kosten, baten en lasten – mensen hebben hiervoor doorgaans te weinig kennis, en het

onderwerp is te ingewikkeld (Fransman & Solignac-Lecomte, 2004). Veel belangrijker dan doel-rationele overwegingen, zijn bijvoorbeeld de mate waarin mensen armoede en rijkdom zien als een structureel, of juist een persoonlijk probleem. Ook de beeldvorming van ontwikkelingshulp en aanverwante zaken in verschillende media, en de manier waarop ontwikkelingshulp wordt geframed in berichten die mensen onder ogen krijgen, speelt hierin een belangrijke rol (Page & Shapiro, 2010; Soraka, 2003).

Framing en rol van media

De rol van media is niet te onderschatten in het vormen van een houding ten opzichte van complexe problemen. Mensen zijn geneigd dominante boodschappen in de media die ze

consumeren over te nemen (Soraka, 2003). Bovendien zijn mensen doorgaans beperkt gevoelig voor informatie die niet in overeenstemming is met hun bestaande houding. Dit gaat zelfs zo ver, dat mensen doorgaans minder tijd bestede aan informatie die niet overeenkomt met hun

heersende opvattingen. Deze vasthoudendheid aan bestaande attitudes maakt dat mensen doorgaans onwillig zijn hun mening aan te passen, tot er een bepaald verzadigingsniveau is bereikt van informatie die niet in overeenstemming met hun tot dan toe dominante attitude is bereikt (Kelman, 1958).

(10)

10 Uit de wetenschappelijke literatuur over houdingen ten opzichte van ontwikkelingshulp, is een aantal terugkerende factoren te destilleren. Deze factoren zijn in te delen in de volgende groepen: “Kennis over ontwikkelingshulp”; “Perceptie van armoede in ontwikkelingslanden”; Verantwoordelijkheid van het Westen om bij te dagen aan ontwikkelingshulp”; “perceptie van gevolgen van ontwikkelingshulp”. Deze verschillende factoren haken door de complexiteit van de besproken materie dikwijls op elkaar in. In de volgende paragrafen worden de verschillende factoren besproken, en hun onderlinge relaties toegelicht.

Kennis over ontwikkelingshulp

Verschillende onderzoeken tonen aan dat kennis over ontwikkelingshulp sterk positief

verbonden is met houding ten opzichte van ontwikkelingshulp (Fransman & Solignac-Lecomte, 2004; Henson & Lindstrom, 2012). Kennisniveaus, zoals zo vaak binnen onderwerpen in internationale sfeer, blijken laag. De overgrote meerderheid van Europese en Amerikaanse publiek schat bijvoorbeeld ontwikkelingshulp als percentage van het BBP van hun

respectievelijke landen vele malen te hoog in (TNS, 2010)

Perceptie van armoede in ontwikkelingslanden

De manier waarop mensen armoede in ontwikkelingslanden ervaren is van grote invloed op de steun die zij uiten voor ontwikkelingshulp. Kennis over armoede in ontwikkelingslanden blijkt een significante voorspeller te zijn voor de beoordeling van ontwikkelingshulp, met een positief effect op de houding ten opzichte van ontwikkelingshulp. Helaas, blijken kennisniveaus

doorgaans laag te zijn (Henson, Lindstrom, Haddad, & Mulmi, 2010; Paxton & Knack, 2009; Hine & Montiel, 1999). De perceptie van armoede is dus vaak op andere zaken dan accurate feitelijke kennis gebaseerd (Carr & MacLachlan, 1998). Hierbij kan sprake zijn van een gechargeerde, of eenvoudige perceptie van de ernst van armoede door de prevalentie van emotioneel of

fotografisch sprekende berichten over armoede in ontwikkelingslanden, (Paxton & Knack, 2011) waarover later meer. Deze beelden dragen vaak niet bij aan steun voor ontwikkelingshulp, omdat het om episodische weergaves gaat die niet bijdragen aan een begrip voor de structurele factoren die via ontwikkelingshulp getracht worden te veranderen (Carr & MacLachlan, 1998).

Ideeën over de verantwoordelijkheid voor onderontwikkeling en armoede zijn van groot belang in het vormen van houdingen ten opzichte van ontwikkelingshulp (Henson, Lindstrom, Haddad, & Mulmi, 2010; Czaplinska, 2007). Gedachten over dit onderwerp zijn ruwweg in vier groepen te verdelen: ‘Het “Westen” is verantwoordelijk voor onderontwikkeling; “(Corrupte) overheden in ontwikkelingslanden zijn verantwoordelijk voor onderontwikkeling”; “De bevolking van

(11)

11 klimaatproblemen en voortdurend geweld veroorzaken onderontwikkeling”. Deze verklaringen kunnen naast, en binnen elkaar bestaan. De gedachte dat systemisch geweld ontwikkeling in de weg staat is bijvoorbeeld vaak compatibel met het verantwoordelijk houden van overheden van ontwikkelingslanden voor ditzelfde geweld, leidend tot onderontwikkeling (Henson, Lindstrom, Haddad, & Mulmi, 2010).

Mensen die van mening zijn dat onderontwikkeling een gevolg is van Westers handelen zijn vaak geneigd om positieve attitudes ten opzichte van ontwikkelingshulp te uiten (Henson, Lindstrom, Haddad, & Mulmi, 2010). Dicht bij de perceptie van Westerse verantwoordelijkheid voor

onderontwikkeling ligt de perceptie van Westerse verantwoordelijkheid voor het bestrijden van onderontwikkeling. Een overweging over de invloed die beide afzonderlijke concepten hebben op de houding die mensen hebben tegenover ontwikkelingshulp, schept de noodzaak voor het onderscheiden van de twee. Ideeën over de verantwoordelijkheid voor onderontwikkeling, namelijk, hebben invloed op de perceptie van Westerse verantwoordelijkheid om armen in ontwikkelingslanden te helpen, maar niet noodzakelijk op de ervaring van wenselijkheid van ontwikkelingshulp om aan deze verantwoordelijkheid te antwoorden. In veel gevallen heeft dit te maken met de perceptie van de gevolgen van ontwikkelingshulp. Wanneer Europese en Noord-Amerikaanse actoren verantwoordelijk gehouden worden onderontwikkeling in de derde wereld, maar de gedachte leeft dat ontwikkelingshulp de situatie niet verbetert, of zelfs

verergert, of dat binnenlandse problemen prioriteit hebben, zullen mensen minder snel geneigd zijn een positieve attitude ten aanzien van ontwikkelingshulp te uiten (Fransman & Solignac-Lecomte, 2004).

Gevolgen van ontwikkelingshulp

De invloed van de perceptie van gevolgen van ontwikkelingshulp op de houding ten opzichte van ontwikkelingshulp, is op te delen in twee dimensies. Economische doel-middelenrationaliteit, kijkend naar houdingen ten opzichte van ontwikkelingshulp, betreft het goedkeuren van ontwikkelingshulp omdat daarmee een bepaald doel wordt bereikt. Mensen kunnen

bijvoorbeeld het idee hebben dat ontwikkelingshulp bijdraagt aan de economische situatie in hun eigen land (Alesina & Dollar, 2000; Page & Shapiro, 2010). Tegelijkertijd, en van

tegengestelde relatie met houdingen ten opzichte van ontwikkelingshulp, bestaat de gedachte dat ontwikkelingshulp kostbare middelen wegneemt die beter voor de eigen bevolking gebruikt kunnen worden. Deze zogenoemde “home first – sentimenten” zijn met name relevant bevonden in de nasleep van de financiële crisis van 2008 (bijv. Henson & Lindstrom, 2012; Henson,

(12)

12 Verbonden aan deze doel-rationele benaderingen van ontwikkelingshulp, is de perceptie van effectiviteit van de inzet van de beschikbaar gestelde fondsen. De laatste jaren bestaat een trend in ontwikkelingsbeleid, waarbinnen hulp op steeds complexere manieren terecht komt in ontwikkelingslanden (Czaplinska, 2007). In plaats van concrete steun aan projecten, wordt steun nu ingezet om breder, structureel beleid in ontwikkelingslanden financieel en met expertise te ondersteunen. Dit maakt de ingezette hulpfondsen effectiever, maar zorgt tegelijkertijd voor een grotere afstand van de bevolking van het donorland tot het

ontwikkelingsbeleid van hun land, omdat ze zich minder goed kunnen voorstellen hoe hun geld tot zijn recht komt. Hier kan dus sprake zijn van een paradox: de manier waarop geld beter wordt besteed, zorgt, terwijl de perceptie van efficiëntie van toegezegde hulp sterk correleert met de steun voor ontwikkelingshulp, voor een lagere publieke steun voor ontwikkelingshulp (Czaplinska, 2007; Bauhr, Charron, & Nasiritousi, 2013).

Veel mensen ervaren ontwikkelingshulp als inefficiënt, maar humanitaire noodhulp als doeltreffend (Smillie, 1995). Dit onderzoek gaat over ontwikkelingshulp, maar het verschil tussen beiden is heel interessant. Veel promotiecampagnes zijn gericht op het oproepen van emoties die mensen verleiden tot het doneren van geld. In het geval van structurele tekorten en gebreken in ontwikkeling, is een framing van ontwikkelingshulp als een morele, of emotionele verplichting minder haalbaar vanwege minder acuut schrijnend leed. Hieraan verbonden is het feit dat ontwikkelingskwesties zelden in het nieuws zijn, en bovendien vooral episodisch en sensationeel worden gebracht. Hierdoor krijgt een groot deel van het publiek weinig kennis over oorzaken en oplossingen van ontwikkelingsvraagstukken (van Heerde & Hudson, 2010). Verder niet onbelangrijk, is dat per definitie hulp is aan degenen die zijn overvallen door natuurgeweld of oorlog. Dit kan iedereen overkomen, en mensen in zulke acute nood zijn in de beleving van velen minder verantwoordelijk voor hun lijden dan mensen die in chronische

onderontwikkeling leven (Brewer & Steenbergen, 2002).

Het “warm glow motive”, impliceert in dat in veel gevallen van doneren van goede doelen sprake is van vals altruïsme (Adreoni, 1990). Vals altruïsme houdt in dat de belangrijkste motivatie van het doen van een gift, niet het effect van de gift op de mensen die de gift ontvangen is, maar het effect dat het doen van de gift op de donor is. Donoren nemen een affectieve component mee in de overweging die leidt tot het doen van een donatie, waarmee de negatieve financiële

component van de handeling wordt overtroffen. Geven is dus, in die zin, een vorm van nutsmaximilisatie. Hoewel dit mechanisme sterker naar voren komt bij aan liefdadigheid en noodhulp verbonden attitudes, kan het ook een rol spelen in de totstandkoming van attitudes ten opzichte van ontwikkelingshulp. Dit laatste met name door de manier waarop

(13)

13 ontwikkelingshulp gepresenteerd wordt in media (Chong & Gradstein, 2008; Brech & Potrafke, 2014; van Heerde & Hudson, 2010).

Probleemstelling:

Publieke steun voor ontwikkelingshulp wordt uitgebreid in kaart gebracht (Eurobarometer, 2015; TNS, 2010), maar om werkelijk inzicht te krijgen in de totstandkoming van houdingen ten opzichte van ontwikkelingshulp schieten grootschalige peilingen vaak tekort, door gebrek aan coherentie en lage methodologische validiteit (Hudson & vanHeerde-Hudson, 2012). Om bij te dragen aan het academische begrip van houdingen ten opzichte van ontwikkelingshulp, en om werkbare inzichten te kunnen bieden die bij kunnen dragen aan het vormgeven van toekomstig ontwikkelingsbeleid en communicatiestrategiëen, is de volgende hoofdvraag geformuleerd.

Onderzoeksvraag

Welke factoren spelen een rol in de totstandkoming van Nederlandse houdingen ten opzichte van ontwikkelingshulp?

Deelvragen

Deze vraag impliceert relevantie van een veelheid aan factoren. Op basis van een uitgebreide literatuurstudie zijn categorieën blootgelegd die leiding geven aan de zoektocht naar relevante factoren die vorm geven aan houdingen ten opzichte van ontwikkelingshulp.

1. In hoeverre bestaat er een verband tussen kennis over ontwikkelingshulp en houding ten opzichte van ontwikkelingshulp?

2. In hoeverre draagt perceptie van de ernst van armoede en onderontwikkeling bij aan houdingen ten opzichte van ontwikkelingshulp?

3. In hoeverre dragen houdingen ten aanzien van de oorzaken van onderontwikkeling bij aan houdingen ten opzichte van ontwikkelingshulp?

4. In hoeverre dragen ideeën over de gevolgen van ontwikkelingshulp bij aan de houding van Nederlanders ten opzichte van ontwikkelingshulp?

Hypothesen

Uit verschillende onderzoeken zijn concepten gedestilleerd die mogelijk een invloed hebben op de houding van Nederlanders. Voor elk van deze concepten is de hypothese opgesteld dat de desbetreffende variabele(n) van significante invloed zijn op de houding van Nederlanders te opzichte van ontwikkelingshulp. Omwille van de leesbaarheid, is een volledig overzicht van de hypothesen per concept te vinden onder bijlagenummer 3.

(14)

14 Relevantie

Onderzoeken houdingen ten opzichte van ontwikkelingshulp bestaan – een inhoudelijke opleving van de laatste jaren daargelaten – vooral uit peilingen waarin cijfers zijn verzameld zonder voldoende naar de oorsprong of achtergrond van deze cijfers te kijken (Hudson & vanHeerde-Hudson, 2012). De meer analytische benadering die sinds ruwweg 2008 wordt ingezet heeft zijn vruchten afgeworpen, maar nog geen inzicht geleverd in de redenen waarom mensen een bepaalde houding ten opzichte van ontwikkelingshulp hebben. Bovendien zijn de recente, meer analytische onderzoeken uitgegaan van data die methodologisch niet uniform en van een betwijfelbare validiteit is geweest` (Hudson & vanHeerde-Hudson, 2012). Richtlijnen zijn voorgesteld om surveys te verbeteren, maar op basis van deze nieuwe richtlijnen is voor zover bekend nog geen informatie verzameld, en is deze informatie dus ook nog niet

geanalyseerd. Er is nog een groot tekort aan kwalitatief onderzoek naar de achtergrond en oorsprong van menselijke beleving van, en houdingen tegenover ontwikkelingshulp.

Het leeuwendeel van de bestaande studies naar de achtergrond van houdingen ten opzichte van ontwikkelingshulp is gedaan in het Verenigd Koninkrijk, een tweede deel multinationaal, en specifiek onderzoek naar Nederlandse houdingen heeft nog nooit plaatsgevonden. De historische omstandigheden die een rol kunnen spelen in de houding ten opzichte van ontwikkelingslanden zijn in het Verenigd Koninkrijk door een grootschaliger en explicieter koloniaal verleden nadrukkelijk anders dan in Nederland. Bovendien is in het Verenigd Koninkrijk sprake van een afstandelijke houding ten opzichte van het Europese vasteland, terwijl juist Europese unie een belangrijke rol speelt in het vormgeven van ontwikkelingsbeleid (Manners, 2008; Bulmer & Padgett, 2005).

Ten slotte is een belangrijk deel van het werk dat is gedaan om houdingen ten aanzien van ontwikkelingshulp in kaart te brengen gedaan in tijden van economische verschraling in de directe en minder directe nasleep van de financiële crisis van 2008 (Chong & Gradstein, 2008; TNS, 2010; Hudson & vanHeerde-Hudson, 2012; Henson & Lindstrom, 2012). Het economisch minder zware weer van 2016 zou de houding van het publiek ten aanzien van ontwikkelingshulp kunnen veranderen, waarschijnlijk in positieve zin. Recente ontwikkelingen als de zogenaamde “vluchtelingencrisis” hebben mogelijk een grote invloed op de publieke perceptie van de verantwoordelijkheden, kansen, en lasten voor Europese landen in het algemeen en Nederland in het bijzonder. Dit zou de houding van Nederlanders ten aanzien van ontwikkelingshulp sterk kunnen beïnvloeden. Uit methodologische onvolkomenheden, geografische, en historisch-chronologische hiaten in de wetenschappelijke literatuur blijkt de noodzaak om een gedegen onderzoek naar Nederlandse houdingen ten aanzien van ontwikkelingshulp uit te voeren.

(15)

15 Interdisciplinariteit

Het concept “attitude” stamt oorspronkelijk uit de (sociale) psychologie. Een vluchtige

beschouwing van het onderwerp “ontwikkelingshulp” geeft al een indicatie van de veelheid aan betrokken onderzoeksvelden. Ontwikkelingsstudies an sich is een interdisciplinair werkveld: het blootleggen van de interacties tussen politieke situaties, technische haalbaarheden, sociale en culturele normen is een precaire, maar essentiële stap in het formuleren van richtlijnen, en het maken van plannen volgens welke ontwikkelingsprojecten kunnen slagen. Deze functionele complexiteit is slechts het topje van de ijsberg in het onderzoek naar hoe de omstandigheden ontstaan waaronder er een noodzaak kan bestaan tot het blootleggen van deze functionele complexiteit. In andere woorden: De complexiteit van ontwikkelingshulp als beleidsterrein, en de invulling die individuen geven aan die complexiteit, is slechts één van de factoren die mede bepalen in hoeverre individuen steun ervaren voor het concept, en de vorm van

ontwikkelingshulp.

Wat is het, waardoor de wens in ontwikkelde landen ontstaat om bij te dragen aan de

ontwikkeling van achtergestelde gemeenschappen? Waarom staat deze wens onder druk – of, hoe beïnvloedt de perceptie van de mogelijkheid en de manier waarop de wens anderen te helpen in hun ontwikkeling waarheid te laten worden, de intensiteit waarmee deze wens wordt nagestreefd? De verschillende vragen die opkomen zijn dusdanig complex dat ze een

thematische focus vereisen. Het is, binnen de doelstelling van dit onderzoek, mogelijk noch wenselijk om een volledige onderzoek volgens de methoden en theoretische aannames van één van de betrokken wetenschapsvelden te maken. Een psychologisch-economische beschouwing, brengt waardevolle inzichten in doel-rationele processen die een rol spelen in de

totstandkoming van houdingen ten opzichte van ontwikkelingshulp (Adreoni, 1990).

Tegelijkertijd heeft een dergelijk onderzoek geen oog voor culturele en ideologische factoren die een rol kunnen spelen. Verschillende, disciplinaire (bijv. Olsen, 2001) en multidisciplinaire (bijv. Henson & Lindstrom, 2010) benaderingen vóór dit onderzoek, besproken in het theoretisch kader, hebben het mogelijk gemaakt de kaders te formuleren waarbinnen dit interdisciplinaire onderzoek zich moet begeven. Het is de taak aan de interdisciplinaire onderzoeker om de verschillende relevant bevonden componenten te integreren tot een zo alomvattend mogelijk model, aan de hand waarvan houdingen ten opzichte van ontwikkelingshulp kunnen worden begrepen.

(16)

16 Methode

Strategie en design

Om aan de onderzoeksdoelstellingen te voldoen is gekozen voor een kwantitatieve aanpak. Door lessen uit verschillende kwantitatieve onderzoeken naar houdingen ten opzichte van

ontwikkelingshulp te combineren, is de verwachting dat een goed beeld van

Nederlandse houdingen ten opzichte van ontwikkelingshulp geschetst kan worden, en dat inzicht geboden kan worden in de achtergrond van deze houdingen. Uit de literatuur is gebleken dat er een tekort is aan onderzoek naar houdingen ten aanzien van ontwikkelingshulp in

Nederland. De data die uit deze enquête naar voren zal komen, zal gebruikt worden om verklaringen die eerdere onderzoeken hebben geboden over relevante factoren in de

totstandkoming van houdingen ten opzichte van ontwikkelingshulp te controleren. Bovendien zal de significantie van relevant bevonden verklaringen worden getoetst binnen de Nederlandse situatie.

Het onderzoeksdesign is cross-sectioneel. Het gaat om een meting aan de hand van dezelfde indicatoren, voor meerdere mensen, op één moment in de tijd. Hiermee wordt gepoogd een dwarsdoorsnede van de relevante attitudes van de onderzoekspopulatie in kaart te brengen. De verschillen in invulmoment van de verschillende respondenten worden in dit onderzoek als verwaarloosbaar beschouwd.

Operationalisering

Eén van de grootste uitdagingen van dit onderzoek, is het afbakenen van de verschillende factoren waarvan uit de literatuur is afgeleid dat ze een rol kunnen spelen. Veel eerdere onderzoeken hebben zicht gefocust op één of enkele van de factoren die in dit onderzoek

worden meegenomen. Een aantal van de in bestaand onderzoek gebruikte vraagstellingen om de invloed van bepaalde factoren te achterhalen, kan grotendeels ongewijzigd blijven: Zij hebben hun waarde bewezen. Een deel van het meetinstrument zal gebaseerd zijn op vraagstellingen van de Eurobarometer- en TNS-opinipeilingen (TNS, 2010; Eurobarometer, 2015). Zoals eerder aangegeven echter, hebben deze vraagstellingen hun tekortkomingen. Dit onderzoek zet stappen om bestaande methodologische tekortkomingen te overbruggen.

Zoals eerder besproken, hebben grootschalige surveys naar houdingen ten opzichte van ontwikkelingshulp waar een groot deel van de wetenschappelijke literatuur is gebaseerd, een aantal tekortkomingen. In dit onderzoek worden de waardevolle kanttekeningen van Hudson & VanHeerde-Hudson (2012) toegepast om een aantal verbeteringen ten opzichte van bestaande vraagstellingen te bewerkstelligen. De belangrijkste aanpassing, is de splitsing van het concept

(17)

17 “houding t.o.v. ontwikkelingshulp” in twee dimensies: Zowel de geuite steun voor

ontwikkelingshulp als op zichzelf staand onderwerp, als het relatieve belang in relatie tot andere relevante beleidsterreinen worden getest. De verwachting is dat dit leidt tot een genuanceerdere en meer accurate weergave van steun ten opzichte van ontwikkelingshulp (Hudson &

vanHeerde-Hudson, 2012). Het operationaliseringsschema, leidend tot het uiteindelijke onderzoeksinstrument staat onder bijlagenummer 1.

In de vragenlijst is naast de geoperationaliseerde concepten, een aantal standaard- controlevariabelen opgenomen, te weten: het hebben van kinderen; inkomen naar

belastingschijf; opleidingsniveau; geslacht; en leeftijd. Voor de daadwerkelijke dataverzameling plaats heeft gevonden, is een pilotstudie uitgevoerd om te testen op gebruiksgemak en

coherentie van het onderzoeksinstrument. De ergonomie van de vragenlijst werd hierbinnen zeer positief bevonden. Omdat enkele kleine aanpassingen zijn gemaakt, zijn de resultaten van de pilotstudie niet meegenomen in de uiteindelijke analyse om de interne validiteit van het onderzoek te waarborgen.

Populatie en Sampling

Gekozen is om dit onderzoek uit te voeren onder Nederlanders in het algemeen. Dit is gedaan vanwege het heersende gebrek aan specifiek onderzoek naar deze groep, en de bereikbaarheid van deze groep voor de onderzoeker. Het doel is geweest om een zo representatief mogelijke sample te vergaren. De surveys zijn online verspreid, waarbij gericht op zoek is gegaan naar een zo representatief mogelijke onderzoekspopulatie. Er is gekozen voor het gebruiken van Qualtrics (www.qualtrics.com) als aanbieder van online surveydistributie vanwege de eenvoudige

exportmogelijkheden van de verzamelde data, en de mogelijkheden tot het professioneel ogend opmaken van de vragenlijst.

Ethische verantwoording

De anonimiteit van de respondenten is ten allen tijde bewaakt gebleven. In de survey is

uitdrukkelijk vermeld dat de resultaten anoniem, en alleen voor het huidige onderzoek gebruikt zullen worden. Naast de functie van deze mededeling op ethisch gebied, is de verwachting dat de garantie van anonimiteit oprechtere antwoorden naar voren doet komen (Joinson, 1999).

(18)

18 Beschrijving van data

Beschrijvende statistiek

In de eerste ronde van analyse hebben 140 respondenten de vragenlijst gemaakt, waarvan 110 de vragenlijst hebben voltooid. De drop-outrate bedraagt daarmee n De gemiddelde leeftijd van de respondenten is 32,4 jaar, aan de jonge kant voor een onderzoek naar Nederlandse

houdingen ten opzichte van ontwikkelingshulp. Met name de leeftijdsgroep van 15-23 is oververtegenwoordigd in de verzamelde data met een prevalentie va 50 procent. 55.5 procent van de respondenten is vrouw. Van de respondenten heeft verder 81,9 procent een opleiding in het hoger onderwijs (WO & HBO) afgerond, waardoor sprake is van een aanzienlijke mate van sampling error. Een uitbreiding van de sample naar het meenemen van mensen met een lager opleidingsniveau is wenselijk in hiernavolgende versies van dit onderzoek.

Interne validiteit

Vóór het uitvoeren van de data-analyse gericht op het beantwoorden van de onderzoeksvragen, is het van belang de interne validiteit van het meetinstrument te toetsen. In andere woorden: in hoeverre meten de variabelen waarvan van tevoren werd verwacht dat een bepaald concept gemeten zou worden, ook daadwerkelijk dat concept. Voor de meeste variabelen was dit eenvoudig te doen door de meetschalen van de desbetreffende variabelen om te coderen om te coderen, zodat eenzelfde score ook een voor het onderliggende concept zelfde betekenis had, en de Cronbach’s α van de verschillende sets variabelen te berekenen.

De outputvariabelen, gericht op het meten van de geuite steun voor ontwikkelingshulp hebben Cronpach’s α van 0,864, wat duidt op een grote interne samenhang. De SPSS-output van de analyse staat onder bijlagenummer 3.1 Het gemiddelde van de responsen voor de vier

betrokken variabelen is in de dataset opgenomen als nieuwe variabele “Gemiddelde houding”. Het concept

De perceptie van gevolgen van ontwikkelingshulp voor Nederland, en de wereld, is getoetst volgens zes variabelen. De Crohnbach’s α voor deze variabelen bedraagt 0,782, wat duidt op een grote interne validiteit van deze groep vragen. De output van de analyse staat onder

bijlagenummer 3.1 Voor gemakkelijke verwerking in de uiteindelijke analyse is gekozen om de vragen samen te voegen, door het gemiddelde van de responsen van de zes afzonderlijke variabelen als nieuwe variabele “GlobalPGGem” in de dataset op te nemen.

(19)

19 De functionele wenselijkheid van ontwikkelingshulp is getoetst met de volgende vragen. Het gaat hierbij om de variabelen “Ontwikkelingshulp maakt arme landen afhankelijk

(omgecodeerd), Ontwikkelingshulp geeft arme landen de middelen om zelfstandig te worden, Ontwikkelingshulp biedt kansen voor mensen in ontwikkelingslanden”. De Cronbach’s α van deze variabelen bedraagt 0,753. Hierna zijn ook deze variabelen zijn samengevoegd door het gemiddelde van de responsen voor de drie vragen te nemen onder de nieuwe variabele “Gemiddelde functionele wenselijkheid ontwikkelingshulp”.

Een probleem tijdens het verwerken van de data was de beperkte samenhang in de variabelen gericht op het achterhalen van de perceptie van de verantwoordelijkheid voor armoede en onderontwikkeling in ontwikkelingslanden. De interne samenhang van de variabelen bleek lastig te duiden. Om dit obstakel te overkomen, is een factoranalyse uitgevoerd waarbinnen de variabelen gericht op de perceptie van verantwoordelijkheid voor onderontwikkeling werden getoetst op onderliggende latente factoren. De variabelen zijn opgesteld om gezamenlijk

concepten gerelateerd aan de verantwoordelijkheid van ontwikkelingshulp te meten, waaruit de verwachting voortkomt dat ze onderling zouden correleren. Hierom is gekozen voor de dir de direct oblimin-rotatiemethode binnen de factoranalyse. Dit houdt in, dat de (Field, 2013). De resultaten van de factoranalyse staan onder bijlagenummer 3.3.

De factoranalyse leverde drie factoren op, met een gezamenlijke verklaarde variantie van 67,8%. Een interessante constatering is, dat de factoranalyse theoretisch goed te verklaren samenhang opleverde. De variabelen “Armoede in ontwikkelingslanden wordt veroorzaakt door droogte, overstromingen, en andere natuurrampen.”; “Armoede in ontwikkelingslanden wordt

veroorzaakt door oorlogen en geweld.”; en “Armoede in ontwikkelingslanden komt door overbevolking.” vormden één van de latente factoren. De tweede latente factor bestond uit de variabelen “Corrupte overheden in ontwikkelingslanden zijn verantwoordelijk voor armoede in hun land.”; en “Armen in ontwikkelingslanden worden uitgebuit.” De derde factor bestond uit de variabele “Mensen in ontwikkelingslanden doen te weinig om hun situatie te verbeteren”. De drie factoren bleken onderling weinig te correleren, wat duidt op een intrinsiek andere

oorsprong. Dit onderbouwt de keuze ze als samengevoegde variabelen op te nemen in de dataset op weg naar de uiteindelijke toetsing van de hypothesen.

Interessant is de inhoudelijke uitleg van de gevonden factoren. De eerstgenoemde factor betreft variabelen die een oorzaak extern aan de getroffen bevolking, zonder duidelijke

verantwoordelijke partij impliceren. Het gemiddelde van deze variabelen is in de dataset opgenomen als “Onderontwikkeling door context”. De als tweede genoemde factor impliceert

(20)

20 uitbuiting van de getroffen bevolking, en de betrokken variabelen zijn in de dataset opgenomen als “Onderontwikkeling door uitbuiting”. De derde factor behelst slechts de mate waarin mensen in onderontwikkelde landen zich inzetten om hun situatie te verbeteren, en wordt in de dataset als zodanig gehandhaafd. In het kwalitatieve gedeelte van dit onderzoek is verder ingehaakt op de implicaties van de resultaten van deze factoranalyse.

Aannames

Vóór het uitvoeren van de toetsen, gericht op het toetsen van de hypotheses, is het noodzakelijk om na te gaan of aan de aannames waaronder de toetsen opereren wordt voldaan.

Resultaten Per deelvraag:

1. In hoeverre bestaat er een verband tussen kennis over ontwikkelingshulp en houding ten opzichte van ontwikkelingshulp?

2. In hoeverre draagt de perceptie van de ernst en oorzaken van onderontwikkeling bij aan houdingen ten opzichte van ontwikkelingshulp?

3. In hoeverre dragen ideeën over de gevolgen van ontwikkelingshulp bij aan de houding van Nederlanders ten opzichte van ontwikkelingshulp?

Conclusie

Discussie

Oorspronkelijke opzet was een mulitvariate ordinale regressie, maar door verkeerde keuzes in het uitkiezen van de meetschalen is dit onmogelijk geworden.

Interactie-effecten kennis en andere variabelen – helaas door verschillende meetschalen niet mogelijk om na te gaan wat het effect is van kennis op de positie van respondenten op de resterende variabelen.

(21)

21 Bibliografie

Adreoni, J. (1990). Impure altruism and donations to public goods: A theory of warm-glow giving. The economic journal, 464-477.

Alesina, A., & Dollar, D. (2000). Who Gives Foreign Aid to Whom and Why? Journal of Economic Growth, 33-63.

Anderson, M. B. (1999). Do no harm: how aid can support peace--or war. Boulder, CO: Lynne Riener publishers.

Bauhr, M., Charron, N., & Nasiritousi, N. (2013). Does Corruption Cause Aid Fatigue? Public Opinion and the Aid-Corruption Paradox. International studies quarterly, 568-579. Bijl, R., Boelhouwer, J., Cloïn, M., Pommer, E., den Ridder, J., Bucx, F., . . . Oudijk, D. (2011). De

sociale staat van Nederland 2011. Den Haag: Sociaal Cultureel Planbureau.

Bijl, R., Boelhouwer, J., Pommer, E., & Andriessen, I. (2015). Maatschappelijke en politieke participatie en betrokkenheid. In P. van Houwelingen, & P. Dekker, De sociale staat van Nederland 2015 (pp. 225-249). Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.

Brech, V., & Potrafke, N. (2014). Donor ideology and types of foreign aid. Journal of Comparative Economics, 61-75.

Brewer, P. R., & Steenbergen, M. R. (2002). All Against All: How Beliefs about Human Nature Shape Foreign Policy. Political Psychology, 39-58.

Bulmer, S., & Padgett, S. (2005). Policy transfer in the European Union: an institutionalist perspective. British journal of political science, 103-126.

Busby, J. W. (2007). Bono Made Jesse Helms Cry: Jubilee 2000, Debt Relief, and Moral Action in International Politics. International Studies Quarterly, 247-257.

Carr, S. C., & MacLachlan, M. (1998). Actors, observers, and attributions for third world poverty: Contrasting perspectives from Malawi and Australia. he Journal of social psychology, 189-202.

Chambers, S. (2003). Deliberative Democratic Theory. Annual review of political science, 307-326.

Chong, A., & Gradstein, M. (2008). What determines foreign aid? The donors' perspective. Journal of development economics, 1-13.

Czaplinska, A. (2007). Building Public Support for Development Cooperation. Madrid: ICEI - Instituto Completense de Estudios Internationales.

Dreher, A., Nunnenkamp, P., & Thiele, R. (2008). Does US aid buy UN general assembly votes? A disaggregated analysis. Public Choice, 139-164.

Dreher, A., Sturm, J.-E., & Vreeland, J. R. (2009). Dreher, Axel, Jan-Egbert Sturm, and James Raymond Vreeland. "Development aid and international politics: Does membership on

(22)

22 the UN Security Council influence World Bank decisions? Journal of Development

Economics, 1-18.

Eurobarometer. (2015). Special Eurobarometer 421 - The European Year for Development - Citizens' Views on Development, Cooperation and Aid. Brussel: Europese Commissie. Field, A. (2013). Discovering statistics using IBM SPSS statistics. London, GB: Sage.

Fowler, A. (1997). Striking a Balance. A Guide to Enhance the Effectiveness of Non-Governmental Organisations. Londen: Earthscan.

Fransman, J., & Solignac-Lecomte, H.-B. (2004). Mobilising public opinion against global poverty. Issy-les-Molineaux, Paris: OECD Development Centre.

Goldsmith, A. A. (2001). Foreign aid and statehood in Africa. International organization, 123-148. Henson, S., & Lindstrom, J. (2012). "A Mile Wide and an Inch Deep"? Understanding Public

Support for Aid: The case of the United Kingdom. World Development, 67-75.

Henson, S., Lindstrom, J., Haddad, L., & Mulmi, R. (2010). Public perceptions of international development and support for aid in the UK: results of a qualitative enquiry. IDS Working Papers, 1-67.

Hine, D. W., & Montiel, C. J. (1999). Poverty in developing nations: a cross-cultural attributional analysis. European Journal of Social Psychology, 943-959.

Hudson, D., & vanHeerde-Hudson, J. (2012). "A Mile Wide end an Inch Deep": Surveys of Public Atiitudes Towards DEvelopment Aid. International Journal of Development Education and Global Learning, 5-23.

Hurwitz, J., & Peffley, M. (1987). How Are Foreign Policy Attitudes Structured? A Hierarchical Model. The American Political Science Review, 1099-1120.

Joinson, A. (1999). Social desirability, anonymity, and Internet-based questionnaire. Behavior Research Methods, Instruments, & Computers, 433-438.

Kahneman, D., & Tversky, A. (1986). Rational Choice and the Framing of Decisions. The Journal of Business, 251-278.

Kelman, H. C. (1958). Compliance, Identifications, and Internalization: Three Processes of Attitude Change. The Journal of Conflict Resolution, 51-60.

Lipmann, W. (1946). Public opinion. New Jersey: Transaction Publishers.

Manners, I. A. (2008). The normative ethics of the European Union. International affairs, International affairs.

Morgenthau, H. (1962). A Political Theory of Foreign Aid. American Political Science Review, 301-309.

OECD. (2016). Official development assistance – definition and coverage. Opgehaald van OECD.org:

(23)

23 http://www.oecd.org/dac/stats/officialdevelopmentassistancedefinitionandcoverage.ht m

Olsen, G. R. (2001). European public opinion and aid to Africa: is there a link? The Journal of Modern African Studies, 645-674.

O'Reilly, C. A., & Chatman, J. (1986). Organizational commitment and psychological attachment: The effects of compliance, identification, and internalization on prosocial behavior. Journal of applied psychology, 492.

Page, B. I., & Shapiro, R. Y. (1983). Effects of Publis Opinion on Policy. The American Political Science Review, 175-190.

Page, B. I., & Shapiro, R. Y. (2010). The rational public: Fifty years of trends in Americans' policy preferences. Chicago: University of Chicago Press.

Paxton, P., & Knack, S. (2009). Public opinion influences the level and effectiveness of foreign aid. Washington DC: World Bank.

Paxton, P., & Knack, S. (2011). Individual and country-level factors affecting support for foreign aid. International Political Science Review, 1-22.

Qualtrics. (2016). Qualtrics. Opgehaald van Qualtrics.com.

Rijksoverheid. (2016, juni 17). Begroting Hoofdstuk XVII Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Opgehaald van Rijksbegroting:

http://public.tableau.com/views/RijksbegrotingHoofdstukXVII/HoofdstukXVII?amp;:sh owVizHome=no&:embed=y&:display_count=no#1

Rise-Kappen, T. (1991). Public opinion, domestic structure, and foreign policy in liberal democracies. World Politics, 479-512.

Sears, D. O., Freedman, J. O., & O'Connor, E. F. (1964). The effects of anticipated debate and commitment on the polarization of audience opinion. The Public Opinion Quarterly, 615-627.

Smillie, I. (1995). The Alms bazar: Altruism under fire - non-profit organizations and international development. Ottawa, ON: International Development Research Centre.

Soraka, S. N. (2003). Media, Public Opinion, and Foreign Policy. The International Journal of Press/Politics, 27-48.

TNS. (2010). Public Attitudes Towards Development. London: TNS.

Trouw. (2012, april 23). Ontwikkelingssamenwerking gaat niet om geld. Trouw.

Tversky, A., & Kahneman, D. (1974). Judgement under Uncertainty: Heuristics and Biases. Science, 1124-1131.

van Heerde, J., & Hudson, D. (2010). 'The Righteous Considereth the Cause of the Poor'? Public Attitudes towards Poverty in Developing Countries. Political Studies, 289-409.

(24)

24 Volkskrant. (2013, november 23). Ploumen toont dozen vol onderzoek over effect

(25)

25 Bijlage 1: Operationaliseringsschema

Concept Dimensie Indicator

Kennis over ontwikkelingshulp Perceptie van kennis Ik weet … over het Nederlandse ontwikkelingsbeleid Daadwerkelijke kennis Nederland geeft % van het BBP uit aan ontwikkelingsbeleid

Geeft Nederland meer of minder uit aan ontwikkelingshulp dan 3 jaar geleden? Bron van kennis De kennis die u heeft over Nederlandse ontwikkelingshulp is voornamelijk

afkomstig van/uit [ TV / krant (ook online) / online nieuwsmedia / vrienden en kennissen / lesprogramma’s (ook wanneer informatie u via uw kinderen bereikt) Houding t.o.v. ontwikkelingshulp Principieel Het is goed dat Nederland bijdraagt aan ontwikkelingshulp

Nederland moet meer/minder besteden aan ontwikkelingshulp

Nederland moet zich aan gemaakte afspraken over ontwikkelingshulp houden, ook als dit betekent dat het huidige budget voor ontwikkelingshulp verhoogd moet worden.

De Nederlandse overheid bezuinigt op ontwikkelingshulp. Wat vind u daarvan? In relatie tot andere

beleidsterreinen (nationaal)

Stel: u heeft 100 euro te verdelen. Hoe zou u de volgende beleidsterreinen geld toebedelen? [Zorg, veiligheid en justitie, onderwijs, ontwikkelingshulp, defensie, sociale zekerheid]

Nederland moet eerst binnenlandse problemen oplossen voor er geld besteed mag worden aan de ontwikkeling van andere landen.

(26)

26 bedrag mag van u besteed worden aan ontwikkelingshulp?

In relatie tot andere

beleidsterreinen (internationaal)

Wat zouden de prioriteiten moeten zijn van Nederlands buitenlands beleid? (rangschikken) [vredesoperaties, internationale handel, handhaven van

mensenrechten, terrorismebestrijding, noodhulp, ontwikkelingshulp, bescherming van milieu en klimaat)

Ontwikkelingshulp is minder belangrijk dan noodhulp. Perceptie armoede en

onderontwikkeling

Verantwoordelijkheid armoede Mensen in ontwikkelingslanden doen te weinig om hun situatie te verbeteren. Corrupte overheden van onderontwikkelde landen zijn verantwoordelijk voor armoede in hun land.

Armen in ontwikkelingslanden worden uitgebuit

Armoede in ontwikkelingslanden wordt veroorzaakt door droogte en andere natuurrampen

Armoede in ontwikkelingslanden wordt veroorzaakt door oorlogen en geweld. Armoede in ontwikkelingslanden komt door overbevolking.

Kennis over armoede Er leven ongeveer 7 miljoen mensen op aarde. Hoeveel van deze mensen leven op minder dan 1 euro per dag? [minder dan 500 miljoen, tussen 500 miljoen en 1 miljard, tussen 1 miljard en 1,5 miljard, tussen 1,5 miljard en 2 miljard, tussen 2 en 2,5 miljard, meer dan 2,5 miljard, of weet niet]

Hoeveel procent van de bevolking van ontwikkelingslanden kan niet lezen en schrijven?

(27)

27 verjaardag?

Persoonlijke beleving armoede en onderontwikkeling

Ik ben bezorgd over armoede in ontwikkelingslanden.

Wat zijn de belangrijkste problemen voor de wereld van vandaag? – zet op volgorde [milieu/opwarming van de aarde, honger en ziektes, oorlog en terrorisme, wereldwijde ongelijkheid, natuurrampen, armoede, politieke onderdrukking]

Onderbouwing rationeel-economisch

Gevolgen van ontwikkelingshulp voor Nederland / global public goods

Bijdragen aan ontwikkelingshulp hebben positieve gevolgen voor Nederland. Ontwikkelingshulp zorgt voor meer veiligheid in de wereld.

Grensoverschrijdende gezondheidsproblemen als aids, het zikavirus, en ebola kunnen voorkomen worden door bij te dragen aan ontwikkelingshulp.

Ontwikkelingshulp kan bijdragen aan een blijvende oplossing voor internationale misdaad en drugshandel.

Vluchtelingenproblematiek in Nederland kan voorkomen worden door bij te dragen aan ontwikkelingshulp.

Ontwikkelingshulp kan roofbouw in arme landen, met alle gevolgen voor milieu en biodiversiteit van dien, helpen verdrijven.

Onderbouwing rationeel-economisch (false altruism)

“warm glow motive” Het geeft mij een goed gevoel dat Nederland bijdraagt aan de ontwikkeling van arme landen en gebieden.

Het geeft mij een goed gevoel om te doneren aan organisaties als OxFam Novib, Plan Nederland, Cordaid, etc.

(28)

28 Internationale rechtvaardigheid Rijke landen zijn moreel verplicht bij te dragen aan de ontwikkeling van arme

landen.

Westerse welvaart kan niet bestaan zonder wereldwijde ongelijkheid. Normatief Nederland zou geen ontwikkelingshulp moeten geven aan landen met

onderdrukkende regimes, ook niet als de bevolking van deze landen wél geholpen wordt.

Door bij te dragen aan ontwikkelingshulp draagt men bij aan de wereldwijde erkenning van mensenrechten.

Efficiëntie en effectiviteit Bestede fondsen goed terecht. Ontwikkelingshulp biedt kansen voor mensen in ontwikkelingslanden Geef alstublieft uw beste gok: Hoeveel procent van Nederlandse

ontwikkelingshulp komt terecht bij de mensen die de hulp het meest nodig hebben?

Kleinschalige projecten door particuliere organisaties werken beter dan officiële ontwikkelingshulp vanuit de Nederlandse staat.

Het grootste gedeelte van beschikbaar gestelde ontwikkelingshulp gaat verloren. Geef alstublieft uw beste schatting. Hoeveel procent van Nederlandse

ontwikkelingshulp belandt volgens u bij corrupte ambtenaren? Functionele wenselijkheid

ontwikkelingshulp

Ontwikkelingshulp maakt arme landen afhankelijk

(29)

29 4. Interne validiteit 4.1 Item-Total Statistics Scale Mean if Item Deleted Scale Variance if Item Deleted Corrected Item-Total Correlation Cronbach's Alpha if Item Deleted In vergelijking met nu,

hoeveel... zonder optie "weet ik niet" -> missing

15.4268 10.149 .765 .814

Het is goed dat Nederland bijdraagt aan

ontwikkelingshulp.

14.8780 13.244 .514 .873

Nederland moet zich aan gemaakte afspraken over ontwikkelingshulp houden, ook als dat betekent dat het huidige budget voor ontwikkelingshulp verhoogd moet worden.

15.1829 11.435 .740 .822

Het is goed dat de Nederlandse overheid bezuinigt op ont.hulp omgecodeerd

15.2439 10.705 .855 .792

Houding home first

omgecodeerd 15.4146 11.777 .577 .863 Item-Total Statistics Scale Mean if Item Deleted Scale Variance if Item Deleted Corrected Item-Total Correlation Cronbach's Alpha if Item Deleted Bijdragen aan ontwikkelingshulp hebben positieve gevolgen voor Nederland.

16.97 10.858 .505 .756

Grensoverschrijdende gezondheidsproblemen als ebola, het zika-virus en aids kunnen worden voorkomen door bij te dragen aan ontwikkelingshulp.

(30)

30 Ontwikkelingshulp draagt bij

aan meer veiligheid in de wereld.

16.80 9.616 .701 .708

Ontwikkelingshulp kan bijdragen aan een blijvende oplossing voor internationale misdaad en drugshandel.

17.37 9.993 .539 .748

Vluchtelingenproblematiek in Nederland kan worden voorkomen door het bieden van ontwikkelingshulp.

17.44 9.219 .573 .741

Ontwikkelingshulp kan roofbouw in arme landen, met allerlei negatieve gevolgen voor klimaat en biodiversiteit helpen verdrijven.

16.84 11.287 .414 .776

4.2

KMO and Bartlett's Test

Kaiser-Meyer-Olkin Measure of Sampling Adequacy. .540

Bartlett's Test of Sphericity Approx. Chi-Square 53.402

df 15 Sig. .000 Pattern Matrixa Component 1 2 3 Corrupte overheden in ontwikkelingslanden zijn verantwoordelijk voor armoede in hun land.

.196 .700 -.393 Armen in ontwikkelingslanden worden uitgebuit. -.159 .872 .156 Armoede in ontwikkelingslanden wordt veroorzaakt door droogte, overstromingen, en andere natuurrampen.

(31)

31 Armoede in

ontwikkelingslanden wordt veroorzaakt door oorlogen en geweld. .786 .190 .403 Armoede in ontwikkelingslanden komt door overbevolking. .699 -.058 -.161 Mensen in ontwikkelingslanden doen te weinig om hun situatie te verbeteren omgecodeerd

-.042 -.026 .907

Extraction Method: Principal Component Analysis. Rotation Method: Oblimin with Kaiser Normalization. a. Rotation converged in 7 iterations.

(32)

32

Component

Initial Eigenvalues Extraction Sums of Squared Loadings

Rotation Sums of Squared Loadingsa

Total % of Variance Cumulative % Total % of Variance Cumulative % Total

1 1.799 29.987 29.987 1.799 29.987 29.987 1.642 2 1.242 20.704 50.691 1.242 20.704 50.691 1.338 3 1.030 17.164 67.856 1.030 17.164 67.856 1.241 4 .830 13.838 81.693 5 .586 9.761 91.454 6 .513 8.546 100.000

Extraction Method: Principal Component Analysis.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Brand loyalty towards sports shoe brands Consumer factors Brand factors Social factors Variety seeking Social pressures Risk Aversion.. Perceived

two displays, 1.2 consistency in displaying information, 3.2 do not display unnecessary information, 3.3 display heterogeneous information, 4.1 use visual presentations,

immunisatie programma zich moeten ontwikkelen naar een vaccinatieprogramma voor alle leeftijdsgroepen, waarbij volwassenen van middelbare leeftijd een belangrijke doelgroep zijn. -

Aldus laat Sachs niet overtuigend zien: (i) waarom precies de rijken, zoals hijzelf ge- looft, een morele verplichting hebben de armen bij te staan; (ii) waarom de

Ontwikkelingssamenwerking omvat naast het geven van hulp het nemen van maatregelen binnen de ontwikkelingslanden, binnen de rijke landen en in de betrekkingen

In de jaren vijftig werden deze landen door het Westen gesteund om te voor- komen dat ze communistisch zouden worden.. Dit impliceerde echter wel dat middelen werden

Image quality affects macular and retinal nerve fiber layer thickness measurements on fourier- domain optical coherence tomography. Ophthalmic Surg

nistisch schoonheidsideaal dat hij steeds verder heeft weten te ontwikkelen. Hij heeft echter nog iets gedaan. Hij heeft dat dichterschap verbonden met een zeer