• No results found

Makkelijker gezegd dan gedaan : evaluatief onderzoek naar de methodiek 'Aanpak bij Complexe Scheidingen' in het gedwongen kader

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Makkelijker gezegd dan gedaan : evaluatief onderzoek naar de methodiek 'Aanpak bij Complexe Scheidingen' in het gedwongen kader"

Copied!
76
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Makkelijker gezegd dan gedaan: Evaluatief onderzoek naar de methodiek ‘Aanpak bij Complexe Scheidingen’ in het gedwongen kader.

Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek Graduate School of Child Development and Education Universiteit van Amsterdam L.A.M. Schot 10868836 dr. H.E. Creemers prof. dr. G.J.J.M. Stams Amsterdam, 6 juli 2016

(2)

Abstract

The method ‘Aanpak bij Complexe Scheidingen’ is a method for child protection workers to reduce the conflicts between parents and to increase the attention on the child. The current study investigates: (1) If this method is effective in reducing the conflicts between parents, (2) if program integrity is related to a reduction in conflicts between parents, (3) the experiences of child protection workers with the working ingredients of the method, and (4) the added value of this method for child protection workers. To investigate these questions, a file search was performed with an experimental group (N = 32), in which families were supported using the new method, and a control group (N = 27), in which families received former care as usual. Also interviews with child protection workers (N = 18) were performed. Research questions 1 and 2 were answered using logistic regression analyses. The results indicate that, after six months, the new method is not more effective than care as usual. Program integrity did not influence the reduction of parental conflict after six months. The working elements ‘giving the child an own voice’, ‘focus on the changing family environment’, and ‘involve the network’ are actively used by the child protection workers. The working elements ‘using the competences, strengths and weaknesses’ and ‘setting a deadline for change’ are not used consistently. The method has an added according to the child protection workers, because it sets clear frames to work in, it focusses on the child and it ensures transparent

communication.

Keywords: parental divorce, children, conflicts, well-being, method, implementation, effectivity, treatment integrity.

(3)

Samenvatting

De methodiek ‘Aanpak bij Complexe Scheidingen’ is een methodiek voor jeugdbeschermers die beoogt de strijd tussen ouders te verminderen en aandacht te focussen op het kind. In dit onderzoek is onderzocht: (1) of deze methodiek effectief is in het verminderen van de strijd tussen ouders, (2) of er samenhang is tussen de vermindering van de strijd tussen ouders en de programmagetrouwheid, (3) wat de praktijkervaringen van de jeugdbeschermers met de werkzame bestanddelen van deze methodiek zijn, en (4) wat de meerwaarde van deze methodiek voor de jeugdbeschermers is. Door middel van dossieronderzoek is een

experimentele groep (N = 32), waarin is gewerkt volgens de nieuwe methodiek, vergeleken met een controlegroep (N = 27), waarin gewerkt is volgens de voormalig reguliere werkwijze. Daarnaast zijn interviews afgenomen met jeugdbeschermers (N = 18). De eerste twee

onderzoeksvragen zijn getoetst met een logistische regressie. De nieuwe methodiek werkt een jaar na invoering niet significant beter of minder goed dan de voormalig reguliere werkwijze, en de mate waarin methodegetrouw wordt gewerkt hangt niet samen met de reductie in strijd tussen ouders. De werkzame bestanddelen ‘jeugdige een eigen stem geven’, ‘focus leggen op het veranderende gezinssysteem’ en ‘het betrekken van het netwerk’ worden door de

jeugdbeschermers actief toegepast. De werkzame bestanddelen ‘inzetten van de competenties, sterke- en zwakke kanten’, en ‘het stellen van een termijn’ zijn elementen die niet consequent worden toegepast. Voor de jeugdbeschermers heeft het werken volgens de methodiek een meerwaarde, omdat het duidelijke kaders stelt, het kind centraal staat en zorgt voor transparante communicatie.

Zoektermen: ouderlijke echtscheiding, kinderen, conflicten, welzijn, methodiek, implementatie, effectiviteit, programmatrouw.

(4)

Evaluatief onderzoek naar de methodiek ‘Aanpak bij Complexe Scheidingen’ in het gedwongen kader.

Elk jaar krijgen 70.000 thuiswonende kinderen te maken met de echtscheiding van hun ouders (Sprangers, Steenbrink, & de Graaf, 2008; Spruijt, 2007; Spruijt & Kormos, 2014). Een scheiding tussen ouders gaat vaak samen met minder contact met één van de ouders, verhuizing, minder financiële middelen en minder aandacht van de ouders (Spruijt & Kormos, 2014). Daarnaast worden kinderen van scheidende ouders geconfronteerd met ruzies tussen ouders, wat al sinds lange tijd gezien wordt als een risicofactor voor het ontwikkelen van psychopathologie bij kinderen (Emery, 1982), vooral bij jonge kinderen (Brock & Kochanska, 2016). De echtscheiding en ruzie tussen de ouders vergroten het risico op problemen bij kinderen (Amato & Cheadle, 2008). Deze kinderen hebben door de ruzies tussen ouders een groter risico op het ontwikkelen van externaliserende problemen, internaliserende problemen, problemen in vriendschapsrelaties, een zwakkere band met ouders en problemen op school (Amato, 2001). Ook op langere termijn is het mogelijk dat er gevolgen van de (echt)scheiding zichtbaar zijn bij de kinderen, zoals een lager

opleidingsniveau, minder hoog inkomen, groter risico om zelf te gaan scheiden, groter risico op een depressie en een zwakkere band met de ouders (Amato, 2006).

Volgens Furstenberg en Cherlin (1991) zijn er twee risicofactoren voor het

ontwikkelen van problemen bij scheidingskinderen: (1) een hoog conflictniveau tussen ouders en (2) een slecht functionerende ouder bij wie het kind primair woont. Dit onderzoek richt zich op de conflicten tussen scheidende ouders. Kinderen hebben er baat bij als hun

gescheiden ouders onderling op een zakelijke manier communiceren over de kinderen (Vos, van de Ven, & Donders, 2008). Dit is een stuk lastiger als de scheiding is uitgelopen op een complexe scheiding dan als de scheiding zonder conflicten verloopt. Er wordt gesproken van een complexe scheiding als een scheiding gepaard gaat met veel conflicten waarbij de

(5)

ex-partners aanhoudend recht tegenover elkaar staan (Anthonijsz, Spruijt, & Zwikker, 2015). Deze conflicten kunnen dusdanig hoog oplopen, dat ouders geen afspraken met elkaar kunnen maken over de kinderen, waardoor ze in juridische gevechten over gezags- en omgangszaken terecht komen. De rechter vraagt per jaar bij 5000 kinderenadvies aan de Raad van de

Kinderbescherming, omdat ouders geen overeenstemming kunnen vinden over hoe het verder moet met de kinderen (Spruijt & Kormos, 2014). In zo’n situatie geeft de Raad voor de Kinderbescherming advies over wat in het belang van het kind lijkt te zijn. Als er een ontwikkelingsbedreiging voor de kinderen is door de conflicten tussen ouders en de problemen bij ouders of het kind ernstig zijn geëscaleerd, kan er een ondertoezichtstelling worden uitgesproken door de rechter. Scheidingsproblemen kunnen zowel grond zijn voor een ondertoezichtstelling, maar kunnen zich ook voordoen tijdens een al lopende

ondertoezichtstelling die op een andere grond dan de complexe scheidingszaak is opgelegd (Bureau Jeugdzorg Friesland, 2013).

De ondertoezichtstelling wordt uitgevoerd door een gecertificeerde instelling voor jeugdbescherming en jeugdreclassering. De uitvoerende jeugdbeschermer is het eerste aanspreekpunt van het gezin, het kind en het netwerk. De jeugdbeschermers die een

ondertoezichtstelling uitvoeren bij een complexe scheidingszaak ervaren deze zaken vaak als arbeidsintensief en emotioneel zwaar (Berben, 2014). Ouders kunnen de jeugdbeschermer meezuigen in hun strijd en willen onbewust dat de jeugdbeschermer partij tegen de andere ouder kiest. Daardoor ligt er minder nadruk op het belang van het kind, maar meer op de strijd tussen ouders. Dat kan zorgen voor handelingsverlegenheid bij de jeugdbeschermers.

Jeugdbeschermers hebben daardoor behoefte aan meer kennis over problematiek die bij complexe scheidingen spelen en willen graag extra handvatten voor

(6)

In reactie op het advies van de Kinderombudsman om een toepasbare methodiek voor jeugdbeschermers te ontwikkelen voor het uitvoeren van een ondertoezichtstelling bij een complexe scheiding (Van der Velden et al., 2012), is door Jeugdzorg Nederland de methodiek ‘Aanpak bij Complexe Scheidingen’ ontwikkeld. Deze methodiek is bedoeld voor alle

jeugdbeschermers van gecertificeerde instellingen die te maken krijgen met complexe scheidingszaken in het gedwongen kader. Het doel van de methodiek is dat de focus (weer) komt te liggen op (de ontwikkeling van) het kind en dat de ouders verantwoordelijk worden gemaakt voor hun rol als ouder en opvoeder, die ook na de scheiding doorgaat. Het

uitgangspunt is dat er binnen een half jaar na start van de ondertoezichtstelling enige positieve verandering in de opvoedsituatie zichtbaar moet zijn, bijvoorbeeld dat de mate van strijd tussen ouders is afgenomen. In de methodiek wordt er als voorwaarde voor verandering gesteld dat ouders meewerken aan de verandering en dat de strijd tussen ouders de-escaleert. Alleen als er aan die voorwaarden wordt voldaan, is het mogelijk de bedreiging voor de ontwikkeling van het kind af te wenden en ervoor te zorgen dat het kind kan opgroeien in een veilige omgeving (Berben, 2014).

Bij gebruik van de methodiek worden er vier fases doorlopen. Fase nul is de voorbereidingsfase, waarin de jeugdbeschermer informatie verzamelt over de ernst van de situatie, de aard van de problematiek, de hulp die reeds is ingezet en het resultaat hiervan, als voorbereiding op de uitvoering van de ondertoezichtstelling (Berben, 2014). Bij

scheidingszaken waarbij een ondertoezichtstelling is uitgesproken, is het van belang dat jeugdbeschermers goed voorbereid aan de interventie van de uit de hand gelopen

scheidingssituaties beginnen (Van der Velden et al., 2012). De eerste fase wordt de startfase genoemd. In deze fase stelt de jeugdbeschermer in overleg met ouders en kind een plan van aanpak op, op basis van het dossier en gesprekken. Deze fase duurt maximaal zes weken. Fase twee is de uitvoeringsfase. In deze fase wordt er concreet aan de slag gegaan met het plan van

(7)

aanpak om van een complexe scheiding naar gezamenlijk ouderschap te gaan. Deze fase duurt maximaal negen maanden, maar kan eventueel worden verlengd wanneer er meer tijd nodig is om voldoende verandering teweeg te brengen. In fase drie wordt het gezamenlijk ouderschap gewaarborgd, waardoor deze fase de borgingsfase heet. Er bestaat namelijk een risico dat de ouders in de oude patronen van de complexe scheiding terugvallen. Als er geen verandering is gekomen binnen de gestelde termijn, gaat de jeugdbeschermer met de ouders in overleg over de volgende stap. Een van de mogelijkheden is dan om ouders een schriftelijke aanwijzing te geven, zodat er concreet op papier komt te staan wat er moet veranderen en wat de

consequenties zijn als dit niet gebeurt. Als dit niet wordt nageleefd, kan de omgangsregeling tussen ouder en kind nog verder worden beperkt. Als zwaarste middel om de situatie te veranderen kan er een verzoek tot een verderstrekkende maatregel worden gedaan, waardoor het gezag van de ouder(s) ontnomen kan worden (Berben, 2014). Uiteraard is een tijdelijke terugval altijd mogelijk. In dat geval zal er worden overlegd welke stappen er ondernomen gaan worden, maar dit hoeven niet meteen juridische stappen (zoals een schriftelijke aanwijzing) te zijn.

De methodiek ‘Aanpak bij Complexe Scheidingen’ bouwt voort op de ‘Gezinsgerichte aanpak’ (GGA), een methodiek die wordt gebruikt bij gezinnen waarin geen sprake is van een complexe scheiding. De methodiek ‘Aanpak bij Complexe Scheidingen’ geeft daarnaast extra handvatten voor situaties waarbij sprake is van een complexe scheiding. Zowel in de GGA als de methodiek ‘Aanpak bij Complexe Scheidingen’ staan de ontwikkeling en veiligheid van het kind centraal en is de omgeving belangrijk voor de ontwikkeling van het kind. In de methodiek ‘Aanpak bij Complexe Scheidingen’ worden de ouders samen verantwoordelijk gemaakt als ouder binnen het veranderende gezinssysteem, of - afhankelijk van de situatie en verhoudingen - wordt één ouder juist geen rol gegeven in de opvoeding. Daarnaast wordt er ook gekeken naar scheidingsgerelateerde risico- en beschermende factoren, moet de strijd van

(8)

ouders de-escaleren om verandering te kunnen brengen in de situatie en wordt er een concrete termijn gesteld aan het veranderingsproces (Berben, 2014). Deze punten zijn een aanvulling op de GGA, die zich vooral richt op gestructureerde besluitvorming en een planmatige aanpak, het beleggen van een netwerkoverleg, formuleren van de krachten en de zorgen, in kaart brengen van bedreigingen voor de ontwikkeling en maatschappij en het opstellen van een actieagenda (Berben & van der Steege, 2015). De methodiek ‘Aanpak bij Complexe Scheidingen’ bevat daarnaast een aantal theoretisch onderbouwde werkzame bestanddelen, waarmee beoogd wordt de effectiviteit te bevorderen. De werkzame bestanddelen bij deze methodiek zijn (1) dat het kind een eigen stem krijgt, (2) dat de focus moet liggen op het veranderende (gezins-)systeem, (3) dat de zorgen en de krachten in het gezin centraal staan, (4) dat het sociale netwerk wordt betrokken en (5) dat er een termijn voor verandering wordt gesteld (Berben, 2014). Deze werkzame bestanddelen moeten ervoor zorgen dat de

opvoedsituatie binnen een half jaar na de start van de ondertoezichtstelling enigszins is verbeterd. Omdat de methodiek ‘Aanpak bij Complexe scheidingen’ een nieuwe methodiek is, is er nog niet eerder onderzocht of deze methodiek werkzaam is. Dit onderzoek richt zich daarom op de vraag of deze methodiek effectief is in de reductie van de strijd tussen ouders.

Er is de laatste jaren steeds meer aandacht voor en onderzoek gedaan naar evidence-based interventies. De belangrijkste vraag bij effectonderzoek van interventies is of de inzet van de interventie leidt tot de beoogde verandering, en of deze verandering is toe te schrijven aan de interventie of aan andere factoren (van Yperen, 2002). Bij wetenschappelijk

effectonderzoek is het van belang te kijken of de nieuwe methode effectiever is dan de eerder gebruikte werkwijze. In de huidige studie wordt de effectiviteit van de methodiek ‘Aanpak bij Complexe Scheidingen’ onderzocht. Wanneer ouders weer met elkaar als opvoeders kunnen fungeren, de focus op de kinderen ligt en de strijd tussen ouders is verminderd, is deze methodiek effectief. Dit onderzoek richt zich op het laatste doel: de reductie van de strijd

(9)

tussen ouders, wat tevens een voorwaarde voor verandering is. Onderzoek naar de effectiviteit van de methodiek op het gebied van de reductie van de strijd tussen ouders is belangrijk om te zorgen voor evidence-based practice, ook in de jeugdbescherming. Volgens Gambrill (2001) wordt er teveel gesteund op authority-based practice, gebaseerd op goede intenties en

schijnwetenschap, in plaats van evidence-based practice, gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek. Dit zou juist omgekeerd moeten zijn. Als er geen bewijs is dat een methodiek die beoogd effectief te zijn, ook daadwerkelijk effectief is, moet dit worden onderzocht. Daarom is evidence-based practice zo belangrijk (Gambrill, 2001). Daarnaast heeft dit onderzoek ook praktische relevantie, omdat de resultaten meer inzicht geven in de beroepspraktijk. Als blijkt dat een bepaalde manier van werken zorgt voor goede resultaten, is het belangrijk dat deze manier van werken uitgevoerd blijft worden om zo effectief te blijven (de Lange &

Chênevert, 2009). Ook dragen de resultaten van huidig onderzoek bij aan de kennis over complexe scheidingen. Door middel van dit onderzoek kan er worden vastgesteld of deze methodiek een jaar na de implementatie tot positievere resultaten leidt dan de voormalig reguliere methodiek. Als de methodiek niet effectief blijkt te zijn, dient er gekeken te worden wat er wel ingezet moet worden of wat moet worden aangepast om de methodiek wel effectief te laten zijn.

Het is bij effectiviteitsonderzoek niet vanzelfsprekend dat er ook gekeken wordt hoe methodegetrouw de methodiek wordt uitgevoerd (Durlak & DuPre, 2008; Gresham,

MacMillan, Beebe-Frankenberger, & Bocian, 2000; McLeod, Southam-Gerow, & Weisz, 2009; Perepletchikova, Treat, & Kazdin, 2007; Sanetti, Gritter, & Dobey, 2011). Toch heeft het methodegetrouw handelen wel invloed op de betrouwbaarheid van de uitkomsten van de uitgevoerde methodiek (Bellg et al., 2004; Gresham et al., 2000 Perepletchikova et al., 2007). Als de methodegetrouwheid niet wordt meegenomen in het onderzoek, kunnen er geen nauwkeurige conclusies worden getrokken over de effectiviteit. Het is dus van meerwaarde

(10)

voor de praktijk dat een methodiek wordt uitgevoerd zoals bedoeld. De methodegetrouwheid (ook wel programma-integriteit, treatment integrity, treatment fidility en intervention integrity genoemd) is het uitvoeren van een interventie zoals bedoeld (Perepletchikova, Hilt, Chereji, & Kazdin, 2009). Het uitvoeren van een interventie zoals dat oorspronkelijk bedoeld is, is één van de werkzame factoren die bijdragen aan de effectiviteit van de methode (van Yperen, 2003). De huidige studie onderzoekt naast de werkzaamheid van de methodiek ‘Aanpak bij Complexe Scheidingen’ ook of de mate van methodegetrouw uitvoeren samenhangt met de reductie in strijd tussen ouders. Dit is van belang, omdat wanneer reductie vaker voorkomt naarmate er meer programmatrouw is gehandeld, dit pleit voor een programmagetrouwe uitvoering van de methodiek. Immers, hoe beter uitgevoerd, hoe beter de resultaten. Wanneer een methodiek wordt uitgevoerd zoals beoogd, wordt dat ook wel implementatie in enge zin genoemd (Stals, van Yperen, Stams, & Reith, 2008). Als er naast de uitvoering zoals bedoeld ook de bedoelde verandering bij de cliënten optreedt, wordt dat implementatie in brede zin genoemd. In huidig onderzoek wordt er met methodegetrouwheid de implementatie in enge zin bedoeld. Naast de effectiviteit en de methodegetrouwheid wordt in huidig onderzoek ook gekeken naar de implementatie van de methodiek en de praktijkervaringen van de

jeugdbeschermer. Kennis hierover is belangrijk, want wanneer een methodiek niet wordt uitgevoerd zoals dat beschreven staat in de theorie, is het niet duidelijk of de gemeten resultaten daadwerkelijk door de methodiek komen(Schulte, Easton, & Parker, 2009).

Het doel van het dit onderzoek is om, middels dossieronderzoek en verdiepende interviews, te bepalen of de methodiek ‘Aanpak bij Complexe Scheidingen’ leidt tot een sterkere reductie in de strijd tussen ouders met een complexe scheiding dan de voormalig reguliere werkwijze. In de huidige studie zal er antwoord gegeven worden op de volgende vragen: (1) ‘Is de methodiek ‘Aanpak bij Complexe Scheidingen’ effectief in het verminderen van de strijd tussen ouders in vergelijking met de voormalig reguliere methodiek?’, (2)

(11)

‘Hangt vermindering van de strijd tussen ouders samen met de mate waarin de methodiek ‘Aanpak bij Complexe Scheidingen’ programmatrouw is uitgevoerd?’, (3) ‘Wat zijn de praktijkervaringen van de jeugdbeschermers met de werkzame bestanddelen van de methodiek ‘Aanpak bij Complexe Scheidingen’?’ en (4) ‘Welke meerwaarde heeft de methodiek ‘Aanpak bij Complexe Scheidingen’ voor de jeugdbeschermers?’ Dit onderzoek biedt hiermee belangrijke inzichten voor de hulp aan gezinnen bij de jeugdbescherming die te maken hebben met een complexe scheiding en voor jeugdbeschermers die deze gezinnen ondersteunen.

Methode

Deelnemers

Huidig onderzoek is uitgevoerd bij Jeugdbescherming west. Jeugdbescherming west is een gecertificeerde instelling voor jeugdbescherming en jeugdreclassering die hulp biedt wanneer de ontwikkeling en veiligheid van het kind worden bedreigd. Jeugdbescherming west kent vier regio’s, te weten Haaglanden (Den Haag e.o.), Zuid-Holland noord (Leiden e.o.), Zuid-Holland midden (Gouda e.o.) en Zuid-Holland zuid (Dordrecht e.o.). Alle regio’s zijn in dit onderzoek betrokken, om op die manier een zo representatief mogelijk beeld te krijgen van de implementatie van de methode ‘Aanpak bij Complexe Scheidingen’ bij deze organisatie. Voor dit onderzoek zijn twee random steekproeven getrokken uit dossiers van gezinnen waarbij sprake is (geweest) van een ondertoezichtstelling. De eerste steekproef (de controlegroep) is getrokken uit de dossiers uit 2013, vóór de implementatie van de methode ‘Aanpak bij Complexe Scheidingen’. Bij de geselecteerde gezinnen uit 2013 is gewerkt middels de ‘Deltamethode Gezinsvoogdij’, de voormalig reguliere werkwijze. De tweede steekproef (de experimentele groep) is getrokken uit de dossiers uit 2015, het jaar waarin de methodiek ‘Aanpak bij Complexe Scheidingen’ is geïmplementeerd. Uit deze steekproeven

(12)

zijn gezinnen geselecteerd waarbij een ondertoezichtstelling van één of meerdere kinderen werd opgelegd vanwege een complexe scheiding. Om vast te stellen of er in een gezin sprake was van een complexe scheiding, waardoor het gezin geïncludeerd kon worden in het

onderzoek, moest het hele dossier worden bestudeerd. Een gezin kwam in aanmerking voor inclusie in het onderzoek als de reden van de ondertoezichtstelling een complexe scheiding was en er een doel was dat gericht was op het verbeteren van de strijd tussen ouders of dat ouders met elkaar moeten communiceren. Het streven was om minimaal 25 gezinnen per groep te includeren in het onderzoek. Wanneer er in de steekproef meerdere kinderen uit één gezin naar voren kwamen, is maar één kind hieruit meegenomen. Naar aanleiding hiervan zijn er in eerste instantie per groep 90 dossiers waarbij sprake was van een ondertoezichtstelling random getrokken, waaruit de gezinnen geselecteerd zijn die voldoen aan de inclusiecriteria (aanleiding voor ondertoezichtstelling is complexe scheiding en er is een doel over strijd tussen ouders). De eerste selectie leverde niet genoeg gezinnen op voor de

onderzoeksgroepen, waardoor is er een tweede selectie is gedaan. Uiteindelijk zijn er 280 dossiers geselecteerd voor de controlegroep, wat heeft geresulteerd in 25 gezinnen waarbij er sprake was van een ondertoezichtstelling vanwege een complexe scheiding. Daarnaast zijn er 233 dossiers geselecteerd voor de experimentele groep, wat heeft geresulteerd in 32 gezinnen waarbij sprake was van een ondertoezichtstelling vanwege een complexe scheiding. De controlegroep bestond uit 25 dossiers; 11 jongens (44%) en 14 meisjes (56%). De gemiddelde leeftijd van deze kinderen was 9.16 jaar (SD = 3.9) De experimentele groep bestond uit 32 dossiers; 14 jongens (44%) en 18 meisjes (56%). De gemiddelde leeftijd van deze kinderen was 9.13 jaar (SD = 3.3).

Aangezien de gezinnen niet random zijn toegewezen aan de experimentele- en de controlegroep, zijn er chi-kwadraattoetsen uitgevoerd om te bepalen of de twee groepen van elkaar verschillen. Er is een aantal categorische demografische variabelen (geslacht kind,

(13)

ouders wonen in dezelfde regio, verblijfplaats kind, nationaliteit kind, nationaliteit moeder, nationaliteit vader, aantal kinderen in het gezin) meegenomen in de deze chi-kwadraattoetsen. De resultaten hiervan zijn verder uitgewerkt in tabel 1. Hieruit is gebleken dat er in de

experimentele groep vaker sprake is van een moeder met een andere etnische achtergrond (χ²(1) = 4.93, p = 0.03). Bij de andere kenmerken is geen significant verschil tussen de experimentele en de controlegroep gevonden.

Vervolgens is voor de interviews naar de praktijkervaringen met het werken met de methodiek een random steekproef van N = 20 jeugdbeschermers getrokken uit de

jeugdbeschermers uit alle regio’s van Jeugdbescherming west, waarvan acht

jeugdbeschermers uit de regio Haaglanden en vier jeugdbeschermers uit de overige drie regio’s. Hier is voor gekozen om een meer evenwichtig beeld te geven, omdat de regio Haaglanden (stad Den Haag en randgemeenten) evenveel lopende zaken heeft als de overige drie regio’s bij elkaar. Er zijn twee jeugdbeschermers uitgevallen uit de regio Haaglanden. Eén jeugdbeschermer zat in een pilotteam van Jeugdbescherming west en was daardoor in verband met tijdgebrek niet in de gelegenheid om deel te nemen aan het onderzoek. Een andere jeugdbeschermer kon vanwege ziekte en daaropvolgende vakantie niet deelnemen aan het onderzoek. Uiteindelijk hebben N =18 jeugdbeschermers meegewerkt aan dit onderzoek. Hiervan kwamen N = 6 jeugdbeschermers uit de regio Haaglanden, N = 4 jeugdbeschermers uit de regio Noord, N = 4 jeugdbeschermers uit de regio Midden en N = 4 jeugdbeschermers uit de regio Zuid. De jeugdbeschermers hadden een gemiddelde leeftijd van 48 jaar (SD = 10.66). Ze werkten gemiddeld 10 jaar bij Jeugdbescherming west (SD = 5.41). Er hebben 8 mannelijke jeugdbeschermers deelgenomen aan het onderzoek (44.4%) en 10 vrouwelijke jeugdbeschermers (55.6 %).

(14)

Reductie in strijd tussen ouders is in kaart gebracht op basis van dossierinformatie die is ingevuld door de jeugdbeschermers. Bij alle gezinnen is een doel opgesteld dat gaat over de reductie van strijd tussen ouders. De methodiek geeft als voorwaarde dat er binnen zes

maanden sprake moet zijn van enige vermindering in de strijd tussen ouders. Het evaluatierapport in het dossier geeft inzicht in de status van de strijd, omdat daarin is aangegeven in hoeverre de doelen zijn behaald. In het evaluatierapport is na zes maanden, tijdens het evaluatiemoment, vastgesteld of er wel of geen sprake is van verbetering. Wanneer er geen evaluatierapport aanwezig was, wat bij 8 gezinnen het geval was, is die verbetering beoordeeld op basis van de geschreven contactjournaals door de jeugdbeschermer over het verloop van het contact met het gezin en de vooruitgang. Indien er volgens de

jeugdbeschermer sprake was van enige verbetering, is dit gescoord als 2. Als er geen sprake was van verbetering, is dit gescoord als 0. Als cliënten zijn overgedragen aan een andere gecertificeerde instelling, of wanneer er geen gegevens aanwezig waren in IJ, is dit gescoord als missing.

Programmatrouw is gemeten door op basis van dossierinformatie vast te stellen in hoeverre de methode uitgevoerd wordt zoals dit beschreven staat in de

methodiekbeschrijving. Door middel van een scoringsinstrument wat is ontwikkeld voor dit onderzoek (bijlage 1), is vastgesteld of specifieke elementen van de methode al dan niet zijn uitgevoerd. De elementen die zijn meegenomen in de programmatrouwscore zijn: of het plan van aanpak binnen zes weken is opgesteld, of de termijn van verandering in het plan van aanpak is gezet, of er gesproken is met het kind, of er gesproken is met het kind over de scheiding, of er een termijn van verandering is besproken in gesprek met ouders, of alle gesprekken met beide ouders zijn gehouden, of er toegewerkt is naar gezamenlijke

gesprekken, of de jeugdbeschermer de ouders heeft gemotiveerd voor begeleiding, of ouders zijn aangesproken als gezamenlijke opvoeders, of er ruimte was voor de verwerking van de

(15)

scheiding, of de focus tijdens de begeleiding op het kind is gelegd, of er focus was op de de-escalatie van de strijd tussen ouders, of er een netwerkanalyse is gemaakt, of de risico- en beschermende factoren zijn ingeschat, of de begeleiding is afgestemd op de risico- en beschermende factoren, of er een risico-inschatting is geweest gedurende de begeleiding, of deze risico-inschatting is gedaan met veiligheidslijsten en of er afspraken voor verandering gemaakt zijn tijdens het evaluatiegesprek. Op basis van de verschillende gescoorde

kenmerken is per gezin uit de experimentele groep een mean-score berekend die de mate van programmagetrouw werken in dat gezin uitdrukt. De te scoren variabelen zijn teruggevonden in contactjournaals, plan van aanpak, evaluatieverslagen en andere documenten die in het registratiesysteem IJ zijn opgenomen. De reden dat er alleen is gekeken naar de digitale dossiers, is omdat in de papieren dossiers voornamelijk hulpverleningsverslagen van andere zorgaanbieders te vinden zijn. Deze waren niet relevant voor huidig onderzoek. Alle relevante informatie was te vinden in de digitale dossiers. Kenmerken die niet te scoren waren op basis van dossierinformatie zijn niet meegenomen in de meting van programmatrouw.

Omdat de elementen ook in de controlegroep, dus voorafgaand aan het invoeren van de methodiek, deel uit konden maken van de werkwijze van de jeugdbeschermers, is ook voor de gezinnen in de controlegroep vastgesteld in hoeverre gewerkt is met specifieke elementen. Hiermee is inzichtelijk gemaakt in welke mate en op welke manier het invoeren van de methodiek tot een verandering in werkwijze heeft geleid.

Praktijkervaringen van de jeugdbeschermers met het werken met de werkzame elementen van de methodiek zijn geïnventariseerd aan de hand van semigestructureerde interviews. De onderwerpen zijn van tevoren vastgelegd (Saunders, Lewis, Thornhill, Booij, & Verckens, 2011), aan de hand van de werkzame bestanddelen van de methodiek ‘Aanpak bij Complexe Scheidingen’. Om vast te stellen wat de praktijkervaringen zijn met de

(16)

bestanddelen. Er is daarnaast ook gevraagd naar de meerwaarde van de methodiek, om antwoord te geven op de laatste onderzoeksvraag. Tijdens het interview zijn er open vragen gesteld, om de jeugdbeschermer zo veel mogelijk vrijheid te geven in het beantwoorden van de vragen. De interviewvragen zijn opgenomen in bijlage 2. Het doel van het interview en de onderwerpen zijn vooraf aan de jeugdbeschermer gemaild, waarbij ook is gemeld dat er geen goede of foute antwoorden zijn. Dit is aangegeven om de kans op sociale wenselijkheid te beperken. Alle interviews zijn opgenomen en anoniem verwerkt, om op die manier de

betrouwbaarheid te waarborgen. De jeugdbeschermers zijn bezocht door de onderzoekster op hun eigen locatie, waar de interviews afgenomen zijn. De interviews zijn afgenomen in een periode van twee weken, en duurden per interview ongeveer 40 minuten.

Analyse

Allereerst is er meer inzicht verkregen in de reductie van strijd tussen ouders en programmatrouw door descriptieve analyses uit te voeren. Hierbij is middels chi-kwadraattoetsen vastgesteld of de verschillende elementen sinds het invoeren van de methodiek vaker uitgevoerd worden.

Om te toetsen of de methodiek effectiever is in de reductie van de strijd tussen ouders dan de voormalig reguliere werkwijze is er een logistische regressieanalyse uitgevoerd. De afhankelijke variabele was de strijd tussen ouders na zes maanden, de onafhankelijke variabele was het gebruik van de methodiek (nee versus ja).

Om te toetsen of programmagetrouw werken invloed had op de reductie van de strijd tussen ouders, is ook een logistische regressieanalyse uitgevoerd. De afhankelijke variabele was de strijd tussen ouders na zes maanden, de onafhankelijke variabele was de mate van programmatrouw. Deze analyse is uitgevoerd in de groep gezinnen waarbij gewerkt is middels de methodiek ‘Aanpak bij Complexe Scheidingen’.

(17)

Om de praktijkervaringen met het werken met de methodiek te analyseren zijn alle antwoorden van de jeugdbeschermers per vraag verzameld. Deze antwoorden zijn vervolgens samengevat en gecategoriseerd. Er zijn categorieën gemaakt van antwoorden van

jeugdbeschermers die op elkaar leken of die overlap met elkaar hadden. Vervolgens is de verdeling van de antwoorden over de categorieën vastgesteld en uitgedrukt in percentages.

Resultaten Descriptieve informatie

Voor huidig onderzoek is gekeken naar de strijd tussen ouders na zes maanden. Bij N = 55 gezinnen kon worden vastgesteld of er een reductie van strijd is. Bij bijna de helft van de gezinnen in de experimentele groep (43.8 procent; N = 14) was er een reductie van de strijd tussen ouders zichtbaar na zes maanden. Bij ongeveer een kwart van de gezinnen in de controlegroep (24 procent, N = 6) is de strijd tussen ouders verminderd na zes maanden. De gemiddelde mate van programmatrouw in de experimentele groep was M = 1.12 (SD = 0.31; range: 0.05-1.65). De maximaal te behalen score was twee.

Naast het vaststellen van de reductie van strijd tussen ouders en de

programmatrouwscore, is er ook gekeken hoe vaak de verschillende elementen worden gebruikt en in welke mate de inzet van de methodiek ‘Aanpak bij Complexe Scheidingen’ heeft geleid tot een verandering in de werkwijze, en op welke aspecten. De resultaten hiervan zijn beschreven in tabel 2. Er is een aantal significante verschillen gevonden tussen de twee methodes. Door de jeugdbeschermers die de ‘Deltamethode’ hebben gebruikt, werd geen termijn van verandering in het plan van aanpak genoteerd. Er is significant vaker een termijn voor verandering beschreven in het plan van aanpak dat wordt opgesteld door de

jeugdbeschermers die de ‘Aanpak bij Complexe Scheidingen’ gebruikten vergeleken met de jeugdbeschermers die de voormalig reguliere werkwijze gebruikten (χ²(1) = 29.62, p = <

(18)

0.00). Daarnaast is er in vergelijking met jeugdbeschermers die gebruik hebben gemaakt van de voormalig reguliere werkwijze meer toegewerkt naar gezamenlijke gesprekken met de ouders door de jeugdbeschermers die de ‘Aanpak bij Complexe Scheidingen’ hebben gebruikt (χ²(1)= 14.42, p= <0.00). Ook was er bij de jeugdbeschermers die de methodiek ‘Aanpak bij Complexe Scheidingen’ hebben gebruikt een grotere focus op de de-escalatie van de strijd tussen ouders (χ²(1) = 12.36, p = <0.00). Uit de resultaten is gebleken dat er tijdens het gebruik van de voormalig reguliere werkwijze nog geen familienetwerkconferenties zijn georganiseerd, wat sinds het gebruik van de methodiek ‘Aanpak bij Complexe Scheidingen’ significant vaker is gedaan (χ²(2) = 7.34, p = 0.03). Er zijn ook door de jeugdbeschermers die gebruikmaakten van de methodiek ‘Aanpak bij Complexe Scheidingen’ tijdens de evaluatie meer afspraken gemaakt over hoe er tijdens het vervolgtraject wel verandering gaat komen (χ²(1) = 11.54, p = 0.00). Bij de overige elementen zijn geen significante resultaten gevonden.

Vermindering van de strijd tussen ouders na zes maanden en de invloed van programmatrouw

Uit de resultaten is naar voren gekomen dat de methodiek ‘Aanpak bij Complexe Scheidingen’ zes maanden na opstellen van het plan van aanpak niet effectiever is dan de ‘Deltamethode’ in het verminderen van de strijd tussen ouders (OR = 0.41, p = 0.13, 95% CI [0.13-1.30]). Hoewel de percentages ‘reductie in strijd tussen ouders’ (43 procent in de experimentele groep versus 24 procent in de controlegroep) suggereerden dat er meer sprake was van reductie bij gebruik van de nieuwe methodiek, was dit verschil niet statistisch significant. Daarnaast bleek dat de programmatrouwscore niet samenhing met vermindering van de strijd tussen ouders na zes maanden na het opstellen van het plan van aanpak (OR = 1.95, p = 0.50, 95% CI [0.28, 13.61]). Deze resultaten zijn uitgewerkt in tabellen 3 en 4.

(19)

Integratie van de methodiek in de bestaande werkwijze

Bij de start van het interview is aan alle jeugdbeschermers gevraagd of ze gebruik maakten van de methodiek ‘Aanpak bij Complexe Scheidingen’. Het merendeel van de jeugdbeschermers heeft bevestigd gebruik te maken van de methodiek (67 procent). Als er gebruik is gemaakt van de methodiek, hebben de jeugdbeschermers over het algemeen elementen uit de methodiek gebruikt. De jeugdbeschermer paste elementen toe waarvan hij denkt dat dat element passend is in de betreffende situatie. Eén jeugdbeschermer zei het volgende: “Ik ben erin getraind [in de methodiek], dat zijn we allemaal, en ik gebruik er onderdelen uit. Ik denk dat het erg afhankelijk is van de situatie en het gezin welke

onderdelen passend zijn. Wat ik ook merk is dat er ook wel een verschil is tussen de teams, in hoeverre de methodiek op de kaart staat. Ik merk zelf dat mijn team daar niet in vooroploopt, om de methodiek toe te passen”. Een derde deel van de jeugdbeschermers (33 procent) heeft geen gebruik gemaakt van de methodiek. Redenen hiervoor waren dat ze (langdurig) afwezig waren tijdens de implementatie van de methodiek, liever volgens de eigen werkwijze werkten en geen kennis hadden van de methodiek. Zoals een jeugdbeschermer aangaf: “Ik werk met een manier die voor mij werkt met een bepaalde logica die ik kan volgen”. De

jeugdbeschermers die de methodiek niet gebruikten, waren wel voornemens de methodiek door te gaan nemen en deze te gaan gebruiken. In welke mate en op welke manier de

verschillende bestanddelen worden geïntegreerd wordt vervolgens per bestanddeel beschreven en staan verder uitgewerkt in tabel 5.

Jeugdige een eigen stem geven.

Over het algemeen vonden alle jeugdbeschermers praten met de jeugdige de manier om de jeugdige een eigen stem te geven. Wanneer er gewerkt wordt met de methodiek dient de jeugdbeschermer de jeugdige de ruimte te geven om zonder ouders zijn eigen verhaal te

(20)

kunnen vertellen. Aan de jeugdbeschermers is gevraagd hoe zij de jeugdige een eigen stem hebben gegeven. De methodiek geeft verschillende handvatten om de jeugdige een stem te geven. Eén van de handvatten was het inzetten van een tweede jeugdbeschermer, ook wel kindvoogd genoemd. Deze jeugdbeschermer voert gesprekken met het kind, maar voert geen gesprekken met de ouders. Het grootste deel van de jeugdbeschermers (78 procent) maakte hiervan gebruik. Er zijn een aantal redenen genoemd om twee jeugdbeschermers in te zetten bij deze complexe scheidingen. Door de complexiteit van de zaak bestaat er een kans dat de jeugdbeschermer wordt meegezogen in de strijd tussen ouders. De jeugdbeschermers vonden het fijn om hier met iemand anders over te kunnen praten. Daarnaast was er door het inzetten van twee jeugdbeschermers ook meer focus op het kind. Eén jeugdbeschermer heeft

aangegeven: “Als we van tevoren aanvoelen dat het een heftige zaak gaat worden, dat ouders vooral met elkaar bezig zijn en het kind eigenlijk vergeten zijn in de strijd met elkaar, en als je het kind een stem wil geven en bang bent meegezogen te gaan worden in deze zaak, vraag je een tweede jeugdbeschermer of vraagt een collega mij”. Er werden ook verschillende redenen genoemd om maar één jeugdbeschermer in te zetten, bijvoorbeeld omdat er geen tweede jeugdbeschermer beschikbaar was om de rol van kindvoogd op zich te nemen en omdat op die manier de informatie bij één persoon bleef en er minder overleg nodig was. Het is volgens de methodiek belangrijk dat er een bewuste keuze wordt gemaakt voor het aantal in te zetten jeugdbeschermers. Het belangrijkste om daarbij in overweging te nemen, is of het kind het idee heeft ertoe te doen. Het verhaal, de mening en de wensen van een kind moeten een plek krijgen. Er zijn een aantal hulpmiddelen die gebruikt kunnen worden om met het kind in gesprek te gaan, zoals het driehuizenmodel (ook wel huizenopdracht genoemd). Iets minder dan de helft van de jeugdbeschermers (44 procent) gebruikte het driehuizenmodel.

Ook tijdens gesprekken met de ouders dient de jeugdbeschermer de jeugdige centraal te zetten. De jeugdbeschermer dient volgens de methodiek de jeugdige toestemming te vragen

(21)

om relevante informatie terug te mogen koppelen aan de ouders. De helft van de

jeugdbeschermers heeft ouders bewust gemaakt van de stem van de jeugdige door relevante informatie uit het gesprek met het kind terug te koppelen aan de ouders. Een relatief klein gedeelte van de jeugdbeschermers (28 procent) heeft alleen informatie teruggegeven als het zorgelijke punten waren.

Open en transparante communicatie

Wat geen apart werkzaam bestanddeel is, maar wel een voorwaarde om de hulp te laten slagen en een aspect is van het professioneel handelen, is de eerlijke, duidelijke en transparante communicatie naar alle partijen. Aan elke jeugdbeschermer is gevraagd hoe ze omgaan met de regels die gesteld moeten worden vanuit de methodiek omtrent de open en transparante communicatie. De methodiek wil stimuleren dat er gelijktijdig met beide ouders wordt gecommuniceerd. Door open en transparant te communiceren, hebben beide ouders en de jeugdbeschermer allemaal dezelfde informatie en kan dat niet tegen de één of de ander worden gebruikt. De afspraak over de transparante communicatie is door het grootste deel van de jeugdbeschermers (61 procent) gemaakt in het eerste gesprek met ouders. Dit houdt in dat beide ouders meegenomen dienen te worden in de mailwisseling en dat er geen persoonlijke mails naar de jeugdbeschermer mogen worden gestuurd. Als dit wel gebeurt, staat er in de methodiek beschreven dat de jeugdbeschermer de mail door mag sturen of als niet verzonden mag beschouwen, afhankelijk van de gemaakte afspraken bij de start. Redenen die

jeugdbeschermers noemden om de mail niet door te sturen is als het ging over persoonlijke problematiek van één ouder of wanneer de communicatie ging over de rol van één ouder. In dat geval mailde een derde deel van de jeugdbeschermers (33 procent) ook nog apart met (één van) de ouders. Alle jeugdbeschermers hadden echter wel het uitgangspunt dat wanneer het over het kind gaat, de communicatie open en transparant is.

(22)

De handvatten die in de methodiek worden gegeven over de open en transparante communicatie worden over het algemeen redelijk goed gebruikt door de jeugdbeschermers, maar de jeugdbeschermers zijn tolerant naar ouders als zij deze afspraken niet nakomen. Als één van de ouders niet is meegenomen in de mailwisseling, stuurde bijna de helft van de jeugdbeschermers (44 procent) deze standaard door naar de ouder die niet is meegenomen in de mailwisseling, afhankelijk van de gemaakte afspraken. Een relatief klein deel van de jeugdbeschermers (28 procent) wees de ouders op de afspraken die zijn gemaakt over de transparante communicatie en beschouwen de mail als niet verzonden.

Naast de afspraken over het mailcontact, dienen er ook afspraken gemaakt te worden over persoonlijk overleg met de jeugdbeschermer, dat volgens de methodiek altijd met beide ouders gezamenlijk moet zijn. De meeste jeugdbeschermers (67 procent) lieten de

afgesproken overleggen alleen door laten gaan als beide ouders bij het gesprek aanwezig waren. Redenen om apart met één van de ouders af te spreken, was als er sprake was van een bedreigende situatie of het moeilijk was beide ouders aan tafel te krijgen. Ook als één van de ouders niet op kwam dagen bij de afspraak, ging een derde van de jeugdbeschermers (33 procent) wel met de aanwezige ouder in gesprek. Redenen om dit wel te doen, waren omdat de hulpverlening anders te lang stil ligt of omdat de ouder die wel aanwezig is vaak veel druk door de complexe spanning ervoer en graag het hart wilde luchten. Het grootste deel van de jeugdbeschermers waarbij niet alle gesprekken met beide ouders zijn gehouden, werkte wel toe naar gezamenlijke gesprekken.

Focus op veranderend (gezins)systeem

Aangezien een scheiding gepaard gaat met veel veranderingen, is het volgens de methodiek de taak van de jeugdbeschermer om het veranderingsproces te begeleiden, waarbij in de methodiek de focus op het belang, de veiligheid en de ontwikkeling van de jeugdige

(23)

wordt gelegd. Aan alle jeugdbeschermers is gevraagd hoe zij ouders en kinderen helpen om de scheiding te aanvaarden, omdat dat een voorwaarde is voor verandering. Om hen te helpen met deze verwerking, dienen de jeugdbeschermers met ouders en kinderen hierover in

gesprek te gaan. Een gelijk deel van de jeugdbeschermers (50 procent) heeft de ouders geholpen de scheiding te aanvaarden door hen direct door te verwijzen naar hulpverlening, terwijl iets meer dan een derde deel van de jeugdbeschermers (39 procent) eerst met ouders in gesprek is gegaan om hen te helpen de scheiding te aanvaarden. Het is volgens de methodiek ook de taak van de jeugdbeschermer om het kind te helpen de scheiding te begrijpen, er mee om te leren gaan en om sterker te worden. Elke jeugdbeschermer mag hier op zijn eigen manier invulling aan geven. Een aantal jeugdbeschermers (39 procent) heeft dit gedaan door middel van gesprekken met de kinderen. Anderen (22 procent) hebben de kinderen geholpen de scheiding te begrijpen door een combinatie van psycho-educatie en hulpverlening in te zetten. Een klein gedeelte van de jeugdbeschermers (17 procent) vond het alleen de rol van de hulpverlening om de kinderen te helpen de scheiding te begrijpen. Deze jeugdbeschermers hebben de kinderen direct doorverwezen. Een ander klein gedeelte van de jeugdbeschermers (17 procent) vond het de taak van de school en het netwerk om de kinderen te helpen de scheiding te begrijpen en probeert de verantwoordelijkheid bij hen te leggen om de scheiding te verwerken. De algemene mening over het helpen verwerken van de scheiding was dat de jeugdbeschermers geen hulpverleners zijn, maar dat hun taak is om het kind zo goed mogelijk door te verwijzen en de ouders te adviseren hulpverlening aan te gaan. Zoals een

jeugdbeschermers aangaf: “Ik inventariseer alleen wat er aan de hand is en daar zet ik hulpverlening op in. Het is een onjuiste gedachte dat wij als jeugdbeschermers ook

hulpverleners moeten zijn in deze situaties. Er is vaak al een heel traject is geweest, en dat kunnen wij als jeugdbeschermers niet oplossen”.

(24)

Naast de taak van de jeugdbeschermer om te helpen de scheiding te aanvaarden, is het ook van belang dat het kind centraal komt te staan. In het veranderende gezinssysteem is het namelijk een valkuil dat het gehele gesprek over de strijd tussen ouders gaat. Daarom moet de jeugdbeschermer er volgens de methodiek voor zorgen dat de focus weer op het kind komt te liggen. Iets minder dan de helft van de jeugdbeschermers (44 procent) probeerde de focus terug op het kind te leggen door te benoemen naar de ouders dat ze hier zijn voor het kind. Iets meer dan een derde deel van de jeugdbeschermers (39 procent) probeerde dat door de zorgen over de kinderen en de gevolgen van de strijd tussen ouders voor de kinderen te benoemen, en een even groot deel (39 procent) probeerde de ouders verantwoordelijk te maken voor de verandering in de conflictsituatie. “Jullie hebben een probleem dat moet worden opgelost, want jullie kinderen zitten in de knel. Jullie hebben gezamenlijke verantwoordelijkheid voor jullie kind of kinderen”, noemde een jeugdbeschermer.

Een ander belangrijk onderdeel in het veranderingsproces is het werken aan motivatie. Uitgangspunt van de methodiek is dat ouders worden gemotiveerd door de jeugdbeschermer om te werken aan hun relatie als gezamenlijke ouders. “Ouders zijn ex-partners van elkaar, maar ze blijven gezamenlijk ouders over hun kinderen”, hebben meerdere jeugdbeschermers aangegeven. De uitleg van de gevolgen van de strijd tussen ouders voor het kind werkte volgens de helft van de jeugdbeschermers het beste. Daarnaast benoemde iets minder dan de helft van de jeugdbeschermers (44 procent) de gezamenlijke verantwoordelijkheid die ouders hebben voor de kinderen en iets minder dan de helft van de jeugdbeschermers (44 procent) benoemde het belang voor het kind in het werken aan de gezamenlijke relatie als ouders.

Focus op competenties, zorgen, krachten, evenwicht draagkracht-draaglast

Doordat de strijd tussen ouders de grootste risicofactor is bij complexe scheidingen voor het ontwikkelen van problemen, is het van belang dat deze strijd zo snel mogelijk wordt

(25)

gereduceerd. Een manier om dat te doen is bij het veranderproces gebruik te maken van de eigen kracht van de ouders, kinderen of het netwerk. De methodiek stimuleert om deze eigen kracht in te zetten. Door de sterke kanten te versterken kan het evenwicht worden hersteld. Hier is geen standaardoplossing voor, maar de jeugdbeschermer geeft steun en middelen aan de ouders die nodig zijn om de situatie zelf aan te kunnen (Berben, 2014). Als antwoord op de vraag hoe de sterke kanten van het kind worden gebruikt, zei een derde deel van de

jeugdbeschermers (33 procent) de sterke kanten van het kind te gebruiken door deze te benoemen en het kind te complimenteren. Een jeugdbeschermer noemde: “Als kinderen voldoende sterke kanten hebben, zullen ze ook iets minder last hebben van de ruzies. Er is wel iets wat maakt dat deze kinderen staande blijven bij deze ruziënde ouders. Dus ik benoem vaak welke dingen er goed gaan met de kinderen”. Daarnaast stimuleerde een klein deel van de jeugdbeschermers (17 procent) het kind om zelf aan de ouders aan te geven wat het belangrijk en lastig vindt. De meeste jeugdbeschermers (67 procent) benoemden en

complimenteerden ook de sterke kanten van de ouders, wanneer ze het goed deden. De sterke kanten van het netwerk werden door iets meer dan een derde deel van de jeugdbeschermers (39 procent) gebruikt, voornamelijk om ouders te motiveren en te ondersteunen. Door een derde deel van de jeugdbeschermers (33 procent) werden de sterke kanten van het netwerk gebruikt in praktische zin, door bijvoorbeeld het netwerk in te zetten om de jeugdige bij een overdrachtsmoment van de ene ouder naar de andere ouder te brengen, zodat de ouders elkaar niet hoeven te treffen.

Betrekken sociaal netwerk

Mensen uit het netwerk kunnen het gezin ondersteunen bij het veranderingsproces en helpen bij het realiseren van de doelen. Uitgangspunt van de methodiek is dat door het netwerk te betrekken, de veranderingen structureel kunnen worden ingebed. Het netwerk is

(26)

hierbij belangrijk, omdat wanneer er geen jeugdbeschermingsmaatregel meer is, het sociale netwerk wel onderdeel blijft van de omgeving. Daarom dient de jeugdbeschermer een familienetwerkconferentie te organiseren. In de praktijk blijkt het netwerk op meerdere manieren betrokken te worden. Door het merendeel van de jeugdbeschermers (56 procent) is er een familienetwerkconferentie of groot overleg georganiseerd. Een klein deel van de jeugdbeschermers (22 procent) heeft alleen gekeken welke mensen er om het gezin heen staan, een ander klein deel van de jeugdbeschermers (17 procent) heeft ouders de ruimte gegeven mensen uit hun netwerk mee te nemen naar het gesprek en een laatste klein deel van de jeugdbeschermers (17 procent) heeft het netwerk niet betrokken.

Stellen van een termijn

Om tijdige verandering te stimuleren is het uitgangspunt van de methodiek dat de jeugdbeschermer aan het begin van de begeleiding doelen opstelt, een termijn van verandering afspreekt met de ouders en mogelijke consequenties benoemt wanneer deze termijn niet wordt gehaald. Na zes maanden moet er volgens de methodiek in elk geval enige positieve verandering zichtbaar zijn, en na negen maanden moet er sprake zijn van een omslag (Berben, 2014). Aan alle jeugdbeschermers is gevraagd of zij een termijn voor verandering hanteren. De helft van de jeugdbeschermers heeft een termijn voor verandering gesteld. Van alle jeugdbeschermers hanteerde een klein deel (11 procent) de verandertermijn van een half jaar, de periode waarin volgens methodiekbeschrijving enige verandering zichtbaar moet zijn. De andere helft van de jeugdbeschermers (50 procent) noemde bij een evaluatie te kijken naar de verandering in de betreffende situatie en nam samen met het basisteam het besluit over wat de vervolgstappen zijn. Zij hanteerden geen vaste termijn voor verandering. Eén jeugdbeschermer benoemde daarbij expliciet dat de situatie rustiger moet

(27)

zijn geworden voor het kind. Het is niet duidelijk geworden waarom de andere jeugdbeschermers de termijn van een half jaar niet hebben gebruikt.

Iets minder dan de helft van de jeugdbeschermers (44 procent) heeft zich

vastgehouden aan de gestelde termijn. Op het moment dat er geen verandering zichtbaar was, werd door iets meer dan een derde deel van de jeugdbeschermers (39 procent) consequenties gesteld. Een andere mogelijke vervolgactie die genoemd werd door een klein deel van de jeugdbeschermers (17 procent), is verlengen van de ondertoezichtstelling. Een ander klein deel van de jeugdbeschermers (17 procent) noemde het afstemmen met het basisteam de vervolgactie, nog een ander klein deel van de jeugdbeschermers (17 procent) heeft als vervolgstap bekeken waarom er geen verandering heeft plaatsgevonden.

Meerwaarde methodiek

Als laatste is gekeken naar de meerwaarde van de methodiek voor de

jeugdbeschermers, voor de gezinnen en voor de beoogde de-escalatie van de strijd. Iets minder dan de helft van de jeugdbeschermers (44 procent) noemde de theoretische

onderbouwing waardoor ze zich kunnen verantwoorden, als meerwaarde. Daarnaast heeft een derde deel van de jeugdbeschermers (33 procent) aangegeven dat ze werken met twee

jeugdbeschermers de meerwaarde van de methodiek te vinden en iets meer dan een kwart van de jeugdbeschermers (28 procent) heeft het transparante werken als meerwaarde ervaren.

Een derde deel van de jeugdbeschermers (33 procent) heeft het stellen van duidelijke grenzen als meerwaarde van de methodiek voor ouders en kind ervaren. Het geven van structuur wordt door een derde deel van de jeugdbeschermers (33 procent) als meerwaarde voor ouders en kind ervaren, en iets minder dan een kwart van de jeugdbeschermers (22 procent) vond het van meerwaarde voor ouders en kinderen dat ouders zelf aan het werk moeten.

(28)

Er is ook gevraagd naar de meerwaarde van de methodiek voor de de-escalatie van de strijd tussen ouders. Een derde van de jeugdbeschermers (33 procent) heeft het transparante werken als een werkzaam element uit deze methodiek voor de de-escalatie van de strijd in de praktijk ervaren. Daarnaast werkte ook het geven van een stem aan de jeugdige in de de-escalatie van de strijd tussen ouders, volgens iets minder dan een kwart van de

jeugdbeschermers (22 procent). Een klein deel van de jeugdbeschermers (11 procent) gaf aan dat ouders door deze methodiek geen podium meer krijgen om te spuien over de fouten van de andere ouder. Daarnaast gaf een klein deel van de jeugdbeschermers (11 procent) aan dat het zoeken naar oplossingen de-escalerend werkt. Jeugdbeschermers konden desgevraagd geen bestanddelen van de methodiek noemen die naar hun idee minder goed werken. Wel gaven ze elementen aan die ze nog steeds lastig vinden, zoals het netwerk betrekken, ouders samen aan tafel krijgen en niet meegezogen worden in de strijd tussen ouders. Er is meerdere malen benoemd dat de jeugdbeschermers behoefte hebben aan training om beter met de strijdsituaties tussen ouders om te gaan, zodat de methodiek breder gedragen gaat worden binnen Jeugdbescherming west.

Discussie

Sinds april 2015 is binnen de gecertificeerde instellingen in Nederland een methodiek geïmplementeerd om jeugdbeschermers meer handvatten te geven in de begeleiding van gezinnen waarin sprake is van een complexe scheiding. In dit onderzoek is middels dossieronderzoek bij Jeugdbescherming west onderzocht of 1) de methodiek ‘Aanpak bij Complexe Scheidingen’ effectief is in het verminderen van de strijd tussen ouders in vergelijking met de voormalig reguliere methodiek, en 2) of er samenhang is tussen de vermindering van de strijd tussen ouders en de programmagetrouwe uitvoering van de jeugdbeschermers. Daarnaast is middels kwalitatief onderzoek bij jeugdbeschermers inzicht

(29)

verkregen in 3) de praktijkervaringen met de werkzame bestanddelen van de methodiek, en 4) de ervaren meerwaarde van de methodiek.

Uit de onderzoeksresultaten is gebleken dat de methodiek ‘Aanpak bij Complexe scheidingen’ na zes maanden niet effectiever is in het verminderen van de strijd tussen ouders dan de voormalig reguliere werkwijze. Hoewel bij 43 procent van de gezinnen uit de

experimentele groep een reductie in strijd zichtbaar was na zes maanden, tegenover 24 procent van de gezinnen uit de controlegroep, was dit verschil niet statistisch significant. Dit zou verklaard kunnen worden door de kleine steekproefgrootte, waardoor er alleen grote effecten kunnen worden aangetoond. Daarnaast is het de vraag of er op de termijn van een half jaar wel enige verandering kan worden verwacht in de strijd tussen ouders. Volgens de methodiek hoort er na zes maanden enige positieve verandering te zijn in de gezinssituatie, bijvoorbeeld in de strijd tussen ouders, en na negen maanden hoort er een omslag te zijn (Berben, 2014). Dit tijdspad sluit aan bij de uitvoering van de ondertoezichtstelling, waarbij na negen maanden besloten dient te worden of de ondertoezichtstelling al dan niet verlengd moet worden. Als er dan duidelijkheid is over de mogelijkheden voor verandering, is het besluit over verlenging onderbouwd te nemen. Gezien de vaak beperkte mate van verandering in de strijd tussen ouders in de gezinnen van dit onderzoek, lijkt de termijn van zes maanden relatief kort om verandering te kunnen meten. Het is belangrijk om te kijken naar wat wel een realistische termijn is, door deze ouders te blijven volgen. Op die manier kan ook worden vastgesteld of de methodiek op langere termijn effectiever is dan de voormalig reguliere werkwijze.

Een alternatieve verklaring voor de afwezigheid van een verschil in effectiviteit is het beperkte verschil in de uitvoering van de twee methodieken. De uitvoering van de methodiek ‘Aanpak van Complexe Scheidingen’ lijkt op verschillende bestanddelen niet van de

(30)

al wel een verschil zichtbaar, maar het totaal aan verandering in werkwijze leidt niet tot meer effectiviteit. De relatief beperkte programmatrouw bij de uitvoering van de methodiek ‘Aanpak bij Complexe Scheidingen’ in de gezinnen in dit onderzoek draagt bij aan de beperkte verschillen in de uitvoering van de twee methodieken.

Uit de onderzoekresultaten is daarnaast gebleken dat de mate waarin de methodiek programmatrouw is uitgevoerd, niet samenhangt met vermindering van de strijd tussen ouders. De afwezigheid van een verband kan mogelijk verklaard worden door de relatief lage mate van programmatrouw in combinatie met de beperkte variantie hierin. De methodiek wordt nog niet uitgevoerd zoals bedoeld. De jeugdbeschermers hebben de methodiek nog niet structureel ingebed in hun werkproces, terwijl dit wel nodig is om een programmatrouwe uitvoering te bevorderen (Hulscher, Wensing, & Grol, 2000). Uit vergelijking van de

werkwijze voor en na de invoering van de methodiek blijkt dat er bepaalde elementen zijn die al werden uitgevoerd door de jeugdbeschermers, bepaalde elementen een impuls hebben gekregen door de methodiek en dat bepaalde elementen alsnog niet worden uitgevoerd. Elementen die al voor de invoering van de nieuwe methodiek werden uitgevoerd, zijn het voeren van gesprekken met de kinderen, ook over de scheiding, het motiveren van de ouders, de focus leggen op het kind en het maken van een netwerkanalyse. Elementen die een boost hebben gekregen na de invoering van de methodiek, zijn een termijn stellen in het plan van aanpak, het plan van aanpak binnen zes weken opstellen, het toewerken naar gezamenlijke gesprekken, ouders samen aanspreken als ouders, de focus leggen op de de-escalatie van de strijd, het organiseren van een familienetwerkconferentie en het maken van afspraken voor verandering tijdens de evaluatie. Elementen die qua invoering achter zijn gebleven, zijn het aandacht besteden aan de verwerking van de scheiding bij ouders en kinderen, het in kaart brengen van de risico- en beschermende factoren, het afstemmen van de begeleiding op de risico- en beschermende factoren en het maken van een risico-inschatting met een Delta

(31)

Veiligheidslijst tijdens de begeleiding. Een verklaring hiervoor kan zijn dat de lijst wel is ingevuld, maar dat deze niet in het systeem is ingevoerd. De methodiek is dus nog niet

effectief geïmplementeerd in enge zin, omdat de jeugdbeschermers de methodiek niet volledig uitvoeren zoals beschreven staat in de methodiekbeschrijving. Volgens Berwick (2003) zijn minder volledig geïmplementeerde of uitgevoerde methodes minder effectief of kunnen een tegengestelde werking hebben. Echter, het doorvoeren van een vernieuwing kost tijd, en het kan soms jaren duren voordat een vernieuwing daadwerkelijk is doorgevoerd (Mikolajczak, Stals, Fleuren, de Wilde, & Paulussen, 2009).

Het achterblijven van de programmagetrouwe uitvoering van de methodiek kan op verschillende manieren verklaard worden. Ten eerste passen jeugdbeschermers wanneer zij een nieuwe interventie krijgen aangereikt, de interventie altijd in een bepaalde mate aan hun werkwijzen en context aan (Colby et al., 2013; Miller, Forney, Hubbard, & Camacho, 2012). De jeugdbeschermers werken daardoor met een mix van verschillende methoden die zij aangereikt hebben gekregen (Mazzucchelli & Sanders, 2010). Dit zorgt ervoor dat de interventie door elke jeugdbeschermer anders wordt uitgevoerd. Ten tweede speelt in dit onderzoek dat in de tijd dat de methodiek ‘Aanpak bij Complexe Scheidingen’ is ingevoerd, bij Jeugdbescherming west ook de nieuwe methodiek ‘Gezinsgerichte Aanpak’ (GGA) is geïntroduceerd. Deze methodiek wordt momenteel gebruikt bij alle andere (reguliere) jeugdbeschermingszaken. Doordat de GGA vaker gebruikt wordt, is het mogelijk dat de overlappende elementen uit beide methodes worden ingezet. Dit zou verklaren waarom bij gezinnen waarbij sprake is van een complexe scheiding met name die elementen uit ‘Aanpak bij Complexe Scheidingen’ worden ingezet die overlappen met de GGA. Voor de methodiek ‘Aanpak bij Complexe Scheidingen’ is nog onbekend welke elementen essentieel zijn voor de werkzaamheid van deze interventie en of de methodiek aangepast ingezet kan worden. Wat daarnaast ook een verklaring kan zijn, is dat enkele teams voorlopers waren voor de

(32)

methodiek ‘Aanpak bij Complexe Scheidingen’. Uit handelingsverlegenheid hebben net name teams uit Zuid-Holland noord en Zuid-Holland zuid al eerder gezocht naar handvatten. Zij hebben hierdoor al eerder elementen uit de methode gebruikt, waarmee collega’s van andere gecertificeerde instellingen al ervaring hadden opgedaan. Ten derde is meer ondersteuning nodig bij de implementatie van de methodiek. De methodiek is iets langer dan een jaar geleden geïmplementeerd, maar jeugdbeschermers lijken behoefte te hebben aan extra training om ervoor te zorgen dat de methodiekbeschrijving omgezet wordt in concreet handelen. Een laatste mogelijke verklaring voor de beperkte programmatrouw, is dat de jeugdbeschermers deze methodiek niet als nuttig ervaren. Het is van belang dat de jeugdbeschermers een methodiek als nuttig zien, omdat als ze de methodiek belangrijk vinden, ze deze ook vaker inzetten (Baumann, Kolko, Collins, & Herschell, 2006).

Om meer inzicht te krijgen in de uitvoering van de methodiek en de beweegredenen van de jeugdbeschermers hierbij, zijn in dit onderzoek tevens kwalitatieve gegevens

verzameld. In de interviews met de jeugdbeschermers wordt bevestigd dat jeugdbeschermers veelal elementen uit de methodiek selecteren en niet de methodiek in zijn geheel in te zetten. De bestanddelen die volgens de informatie uit de interviews met de jeugdbeschermers het meest geïmplementeerd lijken te zijn, zijn ‘de jeugdige een stem geven’, ‘de focus leggen op het veranderende gezinssysteem’ en ‘het betrekken van het netwerk’. ‘De jeugdige een stem geven’ wordt in de praktijk gebracht door het inzetten van een kindvoogd, open en

transparante communicatie met ouders en het spreken met het kind zodat het kind zijn verhaal kan doen. ‘De focus leggen op het veranderende gezinssysteem’ wordt zichtbaar in aandacht geven aan de verwerking van de scheiding door middel van bijvoorbeeld het geven van psycho-educatie, en het motiveren van ouders. ‘Het betrekken van het netwerk’ wordt in de praktijk gebracht door het beleggen van een familienetwerkconferentie. De elementen die volgens de geïnterviewde jeugdbeschermers minder geïmplementeerd lijken te zijn, zijn ‘het

(33)

gebruik maken van de competenties, sterke en zwakke kanten’ en ‘het stellen van een termijn voor verandering’. De methodiek beschrijft dat jeugdbeschermers verandering kunnen

brengen door gebruik te maken van de eigen kracht en competenties van ouders, kinderen en netwerk. Uit de interviews is gebleken dat jeugdbeschermers de ouders wel complimenteren als ze iets goed doen, maar dat ze het ook lastig vinden om de sterke kanten in te zetten. Ook stellen jeugdbeschermers wel een termijn van verandering, maar er wordt niet strak

vastgehouden aan deze termijn. Op het moment dat er nog geen verandering zichtbaar is in de gestelde termijn, zijn de jeugdbeschermers coulant en willen ze niet meteen consequenties trekken. De jeugdbeschermers willen er namelijk graag samen met de ouders uitkomen, zonder dat er andere maatregelen getroffen moeten worden.

Ook hierbij is de vraag of een half jaar na het opstellen van het plan van aanpak de juiste termijn is om enige verandering te krijgen in de complexe scheidingssituatie. Volgens Berben (2014) is het de bedoeling dat wanneer binnen een half jaar geen enkele verandering zichtbaar is en er na negen maanden geen omslag is, er dan een besluit wordt genomen over de richting van het toekomstige traject. Vaak zal het dan gaan om de zorgverdeling en een wijziging of vaststelling van de omgangsregeling gaan (Berben, 2014). De situatie is na deze gestelde termijn van een half jaar te lang onvoldoende geweest voor het kind, waardoor er meer nodig is om het kind te beschermen. Huidig onderzoek heeft aangetoond dat dit niet vaak gebeurt, omdat de jeugdbeschermers er graag samen met de ouders uit willen komen. Ondertussen hebben jeugdbeschermers een essentiële taak, namelijk het beschermen van kinderen in het gezin. Wellicht zijn er andere (niet gemeten) veranderingen in het gezin, waardoor de jeugdbeschermers de situatie toch goed genoeg vinden voor het kind en inschatten dat er geen (juridische) maatregelen nodig zijn. Het zou ook zo kunnen zijn dat jeugdbeschermers huiverig zijn om zich vast te houden aan de afspraken en wat dit zou kunnen betekenen voor het kind. Daardoor zit het kind langer dan een half jaar in een situatie

(34)

die niet goed genoeg voor hem of haar is. Het is de vraag of er bij een complexe scheiding uitgegaan zou moeten worden van een ondertoezichtstelling van minimaal twee jaar, omdat het op basis van de huidige resultaten in de meeste gezinnen niet realistisch lijkt om binnen zes tot negen maanden een substantiële verbetering te zien. Daardoor wordt het wellicht onnodig lastig gemaakt voor de jeugdbeschermers die wel binnen de huidig beschreven termijn van zes tot negen maanden een beslissing zouden moeten nemen. Om hier uitspraak over te kunnen doen, zou er eigenlijk na negen maanden nogmaals onderzoek moeten worden uitgevoerd.

Voor de laatste onderzoeksvraag is er gekeken naar de meerwaarde van de methodiek. Elementen die jeugdbeschermers als meerwaarde hebben ervaren zijn het hebben van een goede basis en onderbouwing voor hun handelen, de open communicatie naar ouders toe, het werken met twee jeugdbeschermers en het stellen van duidelijke kaders voor ouders en kinderen waarbij het duidelijk is wat er van ouders wordt verwacht. Het transparante werken en het kind een eigen stem geven en centraal zetten waren elementen die de jeugdbeschermers goed vonden werken en van toegevoegde waarde vonden. Op basis van deze resultaten mag ervan worden uitgegaan dat de methodiek als nuttig wordt ervaren, waardoor de beperkte mate van programmatrouw werken niet verklaard lijkt te worden door gebrek aan draagvlak voor de interventie. Wat jeugdbeschermers aangaven lastig te blijven vinden, is om ouders samen aan tafel te krijgen en niet meegezogen te worden in de strijd tussen ouders. De jeugdbeschermers hebben aangegeven behoefte te hebben aan training en een intensievere implementatie van de methodiek.

Dit onderzoek heeft een aantal sterke en zwakke kanten. Een sterk punt is dat de gezinnen en de jeugdbeschermers voor respectievelijk het kwantitatief en kwalitatief

onderzoek uit alle regio’s random geselecteerd zijn, waardoor de resultaten een representatief beeld geven van de organisatie. Daarnaast zijn er meerdere onderzoeksmethoden gebruikt om

(35)

de betrouwbaarheid van de uitkomsten te vergroten. Ook is dit onderzoek vernieuwend, omdat er niet eerder onderzoek is gedaan naar de effectiviteit en de uitvoering van deze methodiek.

Het onderzoek kent ook een aantal beperkingen. Ten eerste zijn in de steekproeven relatief weinig respondenten meegenomen, wat de robuustheid van de resultaten beperkt en het onmogelijk maakt om kleine effecten aan te tonen. Ten tweede zijn de cohorten in verschillende tijdsperioden behandeld en is de toewijzing aan de methodiek niet

gerandomiseerd. Daardoor kan er sprake zijn van niet-gemeten verschillen tussen de groepen bij aanvang. Het is ook mogelijk de GGA, de reguliere methodiek waar vanaf 2015 mee wordt gewerkt, heeft geleid tot verandering in de werkwijze in plaats van de methodiek ‘Aanpak bij Complexe Scheidingen’. Hiervoor had een aparte controlegroep toegevoegd moeten worden van gezinnen in 2015 waarbij de ondertoezichtstelling niet is opgelegd door een complexe scheiding. Ook gelden de resultaten voor specifieke cohorten in specifieke tijden, waardoor de resultaten niet zonder meer generaliseerbaar zijn. Daarnaast is huidig onderzoek een retrospectief onderzoek, waardoor middels dossieronderzoek beschikbare gegevens zijn verzameld. Deze gegevens zijn niet bij alle dossiers op dezelfde manier

genoteerd. Ook zijn sommige punten niet beschreven in het dossier en daardoor ook niet mee te nemen in het onderzoek, maar mogelijk wel uitgevoerd. De hardheid van de

programmatrouwscore valt of staat met de registratie door de jeugdbeschermers. Ten derde was het de bedoeling dat de effectiviteit zou worden gemeten met de escalatieladder, maar doordat geen enkele jeugdbeschermer gebruik heeft gemaakt van dit instrument, is er gekozen voor het item ‘reductie in strijd tussen ouders’ als uitkomstmaat.

Dit onderzoek leidt tot een aantal aanbevelingen voor vervolgonderzoek. Het is aan te bevelen om toekomstig onderzoek uit te voeren met een grotere steekproef, een

(36)

is niet alleen te kijken naar vermindering van strijd tussen ouders, maar ook naar de gevolgen voor het kind. In huidig onderzoek is alleen gekeken naar de reductie van de strijd tussen ouders, omdat de negatieve gevolgen van de scheiding bij het kind groter zijn als er sprake is van ernstige conflicten tussen ouders (Kushner, 2009; Spruijt & De Goede, 1997). Er zal dus ook gekeken moeten worden naar de implementatie in brede zin om te kunnen spreken van een effectieve implementatie (Stals et al., 2008). Wanneer huidig onderzoek opnieuw uitgevoerd zou worden, is het aan te bevelen ook observaties van de werkwijze van de jeugdbeschermer te doen tijdens het contact van de jeugdbeschermer en het gezin, om ook vanuit het perspectief van de onderzoeker programmatrouw te meten. In huidig onderzoek is verder niet gekeken naar de werkzaamheid van individuele elementen die worden ingezet door de jeugdbeschermers. Vervolgonderzoek zou kunnen aanwijzen welke elementen in de praktijk daadwerkelijk invloed hebben op de reductie van de strijd tussen ouders en welke elementen geen invloed hebben op de reductie van de strijd tussen ouders. Voor toekomstig onderzoek is het ook interessant te onderzoeken of deze methodiek effectief is in het

vrijwillige kader, voordat er een mogelijke ondertoezichtstelling gaat worden opgelegd. Voor de toepassing in de praktijk kunnen een aantal aanbevelingen worden gedaan ter bevordering van de implementatie van de methodiek. Doordat de jeugdbeschermers de methodiek niet allemaal op dezelfde manier uitvoeren en de werkzaamheid alleen te garanderen is als de methodiek wordt uitgevoerd zoals bedoeld (Black & Holden, 1995), is het belangrijk dat de jeugdbeschermers worden getraind in de uitvoering van de methodiek en deze intensiever wordt geïmplementeerd op de werkvloer. De jeugdbeschermers hebben aangegeven hier behoefte aan te hebben. Het methodegetrouw handelen zorgt daarnaast voor minder handelingsverlegenheid voor de hulpverleners en zorgt het voor duidelijkheid over de in te zetten handelswijzen (Perepletchikova et al., 2007). Het zou ook voor meer duidelijkheid bij ouders en de kinderen kunnen zorgen, wanneer alle jeugdbeschermers de methodiek op

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

- beide ouders hebben hun eigen verhaal; stap niet automatisch mee in het verhaal van één ouder - beide ouders blijven ouder voor het kind.. Communiceer helder en op maat van de ouder

 Het total aantal hoger beroepsprocedures in scheidingsprocedures en scheidingsgerelateerde procedures (levensonderhoud, gezag en omgang, verdeling gemeenschap) is niet

 In 2017 is het G&amp;O-onderzoek bij 1.326 kinderen (26%) uitgebreid tot een beschermingsonderzoek, omdat er bij deze kinderen sprake was van een bedreigde ontwikkeling. Dit

Ministerie van Justitie en Veiligheid | WODC Factsheet 2019-1 | 12 Figuur 15 Aantal vastgestelde toevoegingen scheiding, incl. mediation en

 Het aantal familiezaken dat door de rechtspraak naar mediation is verwezen is na een daling vanaf 2010 weer gestegen naar ruim 2.300 zaken in 2014 (zie figuur 8). Figuur 4

 De Raad voor de Kinderbescherming heeft in 2015 voor ongeveer 5.200 kinderen een Gezag- en Omgang- onderzoek uitgevoerd voor de rechter; een daling ten opzichte van 2014 toen

Het verzoek van de Amsterdamse meidenwerkers gebruik ik in dit artikel als aanleiding om te verkennen wat in de hedendaagse praktijk van het sociaal werk met betrekking open

Uit bestudering van de institutionele vormgeving van de aanpak van complexe gevallen van huiselijk geweld is gebleken dat de koppeling tussen jeugd, zorg en strafrecht in de